direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Torensteepolder fase 1b en 1c
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Gedurende de totstandkomingsprocedure van dit bestemmingsplan is de gemeente Cromstrijen opgegaan in de gemeente Hoeksche Waard. In dit bestemmingsplan en de bijbehorende bijlagen wordt nog gesproken over de gemeente Cromstrijen. Dit bestemmingsplan wordt echter vastgesteld door de raad van de gemeente Hoeksche Waard.

1.1 Aanleiding en doel van het plan

In 2016 is gestart met de uitbreiding van Numansdorp aan de zuidzijde door hier maximaal 179 woningen te bouwen. Deze ontwikkeling is vastgelegd in het bestemmingsplan "Torensteepolder 2015". Het plan voor de Torensteepolder maakt onderdeel uit van een grotere ontwikkeling zoals vastgelegd in de ontwikkelingsvisie en het masterplan voor Numansdorp zuid. Zie paragraaf 3.1.4 voor een nadere toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0001.jpg" Afbeelding 1.1: Overzicht verschillende plannen en fases.

In 2015 is het bestemmingsplan "Torensteepolder 2015" vastgesteld waarmee de ontwikkeling van fase 1a van dit gebied mogelijk gemaakt wordt. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de deelfases 1b en 1c van de Torensteepolder mogelijk. Het opgestelde stedenbouwkundig inrichtingsplan, zie afbeelding 2.3, vormt de nadere uitwerking van de twee deelgebiedenuitbreiding van het woongebied Torensteepolder midden. Langs een deel van de oostelijke bebouwingsrand van Numansdorp is een nieuwe ontsluitingsweg gerealiseerd welke aansluit op de Wethouder van der Veldenweg. Deze ontsluitingsweg is reeds gekoppeld aan het plangebied van Torensteepolder 2015. Het indicatief inrichtingsplan is een overkoepelend globaal inrichtingsplan voor dit woongebied.

Dit bestemmingsplan beoogt de in het stedenbouwkundige inrichtingsplan voorgestelde inrichting voor het woongebied juridisch-planologisch vast te leggen. Het bestemmingsplan is opgesteld in de vorm van een globaal plan, zodat nog enige flexibiliteit mogelijk is, maar vormt tegelijkertijd wel een kwalitatief toetsingskader voor de inrichting van het woongebied.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van het woongebied bestaat uit drie deelgebieden. Het plangebied wordt als volgt begrensd:

  • aan de noordzijde: door de Schuringsedijk alsmede de rotonde ter plaatse van de aansluiting met de Wethouder van der Veldenlaan;
  • aan de oostzijde: het zuidelijk deel grenst aan agrarische gronden en het noordelijk deel grenst aan de Torensteelaan;
  • aan de zuidzijde: de Ambachtsheerenlaan;
  • aan de westzijde: het zuidelijk deel grenst aan de Torensteelaan en het noordelijk deel grenst aan de nog te realiseren woonbebouwing uit de vorige fase.

De grenzen zijn bepaald in samenhang met de omliggende bestemmingsplannen zoals aangegeven op afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 1.1: Globale ligging en begrenzing plangebied, het plangebied is rood omkaderd.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied vigeren twee verschillende bestemmingsplannen. In het noordelijk deel vigeert het bestemmingsplan 'Torensteepolder 2015' dat op 15 december 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad. In het zuidelijk deel vigeert het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2013' dat op 4 juli 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. Voor beide delen geldt in de vigerende bestemmingsplannen de bestemming 'Agrarisch'.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit vier delen. Dit deel, hoofdstuk 1, bevat een aantal algemene planaspecten. In het tweede deel, met hoofdstuk 2, staat de planbeschrijving en wordt tevens een toelichting gegeven op de bestemmingsmethodiek. Het derde deel, met de hoofdstukken 3 t/m 8, vormt feitelijk de achterliggende onderbouwing voor de keuzes die in het tweede deel worden gemaakt ten aanzien van, onder andere, ruimtelijke ordening, volkshuisvesting, mobiliteit, natuur en landschap, water, archeologie en milieu. In deel vier, hoofdstuk 9, wordt economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond, in hoofdstuk 10 wordt ingegaan op de procedure en het overleg- en inspraaktraject.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Plangebied en omgeving

Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het landelijk gebied ten zuiden van de kern Numansdorp in de voormalige gemeente Cromstrijen. Het landschap in de voormalige gemeente Cromstrijen bestaat veelal uit open polders, waarvan de meeste gronden in gebruik zijn voor akkerbouw. Een klein deel van de grond is in gebruik voor fruitteelt (boomgaarden). In het relatief grootschalige open aanwaspolderlandschap is de verkaveling kleinschalig, maar zijn de ruimtelijke eenheden groot. De weidsheid van het landschap is kenmerkend. Er is weinig bebouwing aanwezig in de polders. Langs polderwegen en kreken staat geen hoogopgaande beplanting. Binnen het poldersysteem worden de ruimtes voornamelijk begrensd door met bomenlanen beplante dijken en door de kernen, waaronder Numansdorp. De buitendijkse gebieden langs het Hollandsch Diep bestaan uit rietgronden, bos en weidegrond.

Het plangebied maakt deel uit van de Torensteepolder. De gehele Torensteepolder is onder te verdelen in drie delen:

  • het oostelijk deel van de Torensteepolder: ingericht als landgoederenzone (ontwikkeling loopt nog).
  • het middendeel: in gebruik van agrariërs wordt deels ontwikkeld tot landgoederenzone.
  • het westelijk deel: woningbouwontwikkeling fase 1 in gang gezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0003.jpg" Afbeelding 2.1: Overzicht ontwikkelingen Numansdorp en huidige invulling plangebied

2.2 Ontwikkelingen

2.2.1 Inleiding

Door AAArchitecten is een indicatief inrichtingsplan gemaakt dat voorziet in maximaal 210 woningen. Het plan voorziet in woningbouw verdeeld over Torensteepolder fase 1b en 1c in een dorps/landelijk woonmilieu.

2.2.2 Programma

Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woongebied in het meest noordelijk deel met 57 woningen en afhankelijk van de toekomstige woonbehoefte in een verdere ontwikkeling met woningbouw is fase 1b en 1c. In de eindsituatie mogen in het plangebied in het totaal 210 nieuwe woningen worden gebouwd. Om te komen tot een zorgvuldige uitwerking van dit woningbouwprogramma is een indicatief inrichtingsplan opgesteld dat als leidraad dient voor de maximale ontwikkeling van het plangebied de komende 10 jaar. In het beeldkwaliteitplan wordt ook inzicht geboden in een ontwikkeling met minder woningen.

Voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan is gekozen voor een fasering in een noordelijk (1b) en een zuidelijk (1c) deel. Deze fasering is gebaseerd op de onderverdeling zoals gemaakt in het woningbouwprogramma Hoeksche waard. Het noordelijk deel (1b) is onderverdeeld in twee deelgebieden, zie afbeelding 2.1. Het noordelijk deel van 1b wordt geregeld met een eindbestemming waarbinnen 57 woningen mogelijk zijn. Het zuidelijk deel van 1b en deelgebied 1c krijgen een uit te werken bestemming en hierbinnen zijn de woningaantallen flexibel te verdelen.

Als uiteindelijk zou blijken dat er binnen het woningbouwprogramma Hoeksche Waard geen behoefte is aan woningen dan kan ook een uitwerking van de bestemming plaats vinden naar natuur al dan niet in combinatie met landgoederen.

2.2.3 Planopzet

Het indicatief inrichtingsplan voorziet in een nieuw woongebied met een hoog ambitieniveau. Gestreefd wordt naar een voortzetting van het kleinschalige en dorpse karakter van Numansdorp. De voorgenomen woningen worden gerealiseerd in Torensteepolder fase 1b en 1c, zie afbeelding 2.1, en kennen beiden een ander karakter. Fase 1c kent een meer open en landelijke opzet, met grotere kavels en sluit daardoor aan op de eerdere ontwikkelingen uit fase 1. In deze deelfase zijn vrijstaande woningen, twee-onder-een kapwoningen en gestapelde woningen in de vorm van appartementen voorzien.

In fase 1b is de dichtheid hoger, aansluitend op het noordelijke deelgebied uit de eerste fase. De kavels zijn hier kleiner en hier worden naast vrijstaande woningen, twee-onder-een kappers en geschakelde woningen ook aaneengebouwde en gestapelde woningen gerealiseerd. Fase 1b en 1c zijn verschillend van aard maar sluiten ieder qua opzet aan bij de woningen uit de eerdere fase waardoor een stedenbouwkundig geheel ontstaat.

2.2.4 Verkeer

Autoverkeer

Voor de ontsluiting van het plangebied wordt aangesloten op de reeds aangelegde wegenstructuur. Alle woningen worden via nieuwe erftoegangswegen aangesloten op de Torensteelaan. Via de Torensteelaan wordt het verkeer hoofdzakelijk via de oostelijke ontsluitingsweg afgewikkeld op het omliggende wegennet. De ontsluiting via de Ambachtsheerenlaan en Numansgors aan de zuidzijde is voornamelijk bedoeld voor bestemmingsverkeer. Voor de toegang tot het woongebied worden nieuwe erftoegangswegen die de interne gebiedsontsluiting verzorgen. Er vindt géén directe ontsluiting plaats op de Schuringsedijk.

De rotonde met de Wethouder van der Veldenlaan is opgenomen om de uiteindelijke gekozen situering van de rotonde juridisch op de juiste wijze vast te leggen in aansluiting op het uitgevoerde akoestische onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: afbeelding verkeersafwikkeling

Fiets- en wandelroutes

Het plangebied is voor fietsers door diverse routes ontsloten. Aan de oostzijde wordt aansluiting gezocht bij het fietspad door de landgoederenzone. Aan de westzijde is er via de Fortlaan een directe route richting het centrum van Numansdorp. Daarnaast zijn ook de recreatieve routes via de Ambachtsheerenlaan en het Numansgors vanuit het woongebied direct bereikbaar.

Voor voetgangers is sprake van een woongebied dat zoveel mogelijk verkeersluw wordt ingericht waardoor de voetganger alle ruimte krijgt om de bestaande wegen te benutten. Via de Fortlaan is er vanuit de wijk een direct route richting het centrum.

2.2.5 Groen en water

De inrichting van het woongebied is in het indicatief inrichtingsplan uiteengezet, zie afbeelding 2.3. Het gaat hier om een indicatieve verkaveling die in het loop van het proces nog kan veranderen. De woningen worden gerealiseerd in een dorps/ landelijke woonmilieu waarbij de stedenbouwkundige opzet zorgt voor een natuurlijke overgang naar het landelijk gebied en de landgoederen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0005.jpg" Afbeelding 2.3: Indicatief inrichtingsplan Torensteepolder fase 1b en 1c

2.2.6 Ruimtelijke kwaliteit

Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en de aansluiting op de omgeving is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat in bijlage 1 is opgenomen.

De belangrijkste eisen die uit dit plan naar voren zijn gekomen, worden in de regeling van de bestemmingen 'Woongebied' en 'Woongebied - Uit te werken' geborgd.

2.3 Juridische aspecten

2.3.1 Planmethodiek

Uitgangspunt voor de te hanteren planmethodiek is een globale bestemmingsregeling met veel flexibiliteit. Deze flexibiliteit is mogelijk doordat de stedenbouwkundige hoofdstructuur al vastligt en aansluiting wordt gezocht bij de opzet van fase 1. Door middel van het beeldkwaliteitsplan wordt vervolgens gestuurd op stedenbouwkundige kwaliteit. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 1.

2.3.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1)
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
  • Algemene regels (hoofdstuk 3)
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de gronden die gelegen zijn rondom de nieuwe aansluiting van de oostelijke ontsluitingsweg met de Wethouder van der Veldenweg. Binnen de bestemming 'Groen' is enkel een groene inrichting toegestaan behorende bij de weginrichting van de nieuwe ontsluitingsweg en geen voet- of fietspaden

Verkeer

De ontsluiting van het plangebied is een belangrijk onderwerp geweest bij de planontwikkeling. Om diverse redenen wordt het wenselijk geacht hierover duidelijkheid te bieden naar de omgeving. Om die reden is de toekomstige ontsluitingsstructuur gedetailleerd opgenomen op de planverbeelding in de bestemming 'Verkeer'. Ter plaatse van de aansluiting van de Wethouder van der Veldenweg is ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Torensteepolder 2015 een gewijzigde situering van de verkeersbestemming opgenomen. Dat is gedaan omdat het plan uit 2015 ruimer was bestemd dan nodig Er is nu gekozen is voor de aanleg van een rotonde die iets afwijkt van de onderliggende verkeersbestemming maar akoestisch gunstiger uitkomt. Uit oogpunt van het voorkomen van geluidhinder voor omwonenden is het van belang de situering van de Rotonde zo gedetailleerd mogelijk vast te leggen. Daarbij is bovendien de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat bij de inrichting van de weg de eisen worden overgenomen uit het besluit hogere waarden (toepassing geluidsreducerend asfalt).

Water

De bestemming 'Water' is opgenomen voor de bestaande watergang die gelegen is langs de nieuw ontsluitingsweg. In deze bestemming is de regeling uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen.

Woongebied

De gronden in het noordelijke deel van gebied 1b zijn bestemd als 'Woongebied'. Binnen deze bestemming is vrijheid gelaten om verscheiden woningtypen te realiseren omdat de verkaveling nog niet volledig vast ligt. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn tevens gestapelde woningen toegestaan. In de regels zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van het aantal woningen, de afstand van de woningen tot zijdelingse perceelsgrenzen, de bouwhoogtes, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde opgenomen.

Woongebied - Uit te werken

De bestemming 'Woongebied - Uit te werken' is opgenomen voor het resterende plandeel. Bepaald is dat de uitwerking van deze bestemming pas plaats mag vinden als te bouwen woningen passen in het regionaal woningbouwprogramma. Dit om ervoor te zorgen dat woningen pas gebouwd kunnen worden als de behoefte voldoende is aangetoond. Binnen deze bestemming is geregeld dat in het gehele plangebied maximaal 210 woningen mogen worden gerealiseerd. De te bouwen woningen dienen in overeenstemming met het beeldkwaliteitsplan te worden ontwikkeld om een goede aansluiting bij de gebiedskwaliteiten te garanderen. Ter plaatse van de gronden met deze bestemming zijn ook agrarische doeleinden en landgoederen toegestaan. Wanneer het plangebied door verandering van de markt niet als volledig woongebied wordt ontwikkeld, is ander ruimtegebruik mogelijk en ontstaat een volledig ingevuld gebied.

Waarde - Archeologie

Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor het realiseren van bouwwerken op grond van de andere onderliggende bestemming die dieper dan 3 meter ten opzichte van het huidige maaiveld gerealiseerd worden, is voorgeschreven dat de archeologische waarden niet worden geschaad hierdoor. Een rapportage dient dit te bevestigen. Voorts is er voor het uitvoeren van dergelijke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

Waterstaat

Ter bescherming van de aanwezige waterstaatkundige waarden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat' opgenomen. Op deze gronden mogen geen bouwwerken gerealiseerd worden en hier kan alleen van afgeweken worden middels een omgevingsvergunning.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ is opgenomen voor de beschermingszone langs de secundaire waterkering. Ook in dit geval geldt, dat bouwwerken binnen deze bestemming slechts mogen worden opgericht, indien de belangen van de waterkering dat toelaten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

Ten aanzien van geluid is het van belang op te merken dat door dit artikel wordt geregeld dat bij de aanleg van de nieuwe oostelijk ontsluitingsweg maatregelen worden getroffen die ertoe leiden dat aan de voorkeursgrenswaarde dan wel de verleende hogere waarden voldoen. Zoals blijkt uit het akoestisch onderzoek behorende bij dit plan betekent dit dat toepassing van 'stil asfalt' noodzakelijk is.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen waar het gebruik van de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van de regels aan moeten voldoen ten aanzien van parkeren.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwen) in het openbare gebied.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een regeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van het plan beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een aanpassing van de aanduidingsgrens voor gestapelde woningen. Daarnaast is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om het maximaal aantal woningen binnen de bestemming 'Woongebied' te realiseren indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Deze regeling is opgenomen om flexibiliteit te bieden in de woningaantallen in de verschillende fases.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

2.3.3 Geometrische plaatsbepaling

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie) als ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd uit coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ordening

3.1 Ruimtelijk beleid

3.1.1 Rijk

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Voor deze toetsing wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

3.1.2 Provincie

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. In 2016 en 2017 zijn actualisaties vastgesteld.

In deze documenten is het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van de provincie tot aan 2030 vastgelegd, waarbij de programma's een grotere dynamiek kennen dan de visie. De structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en bijbehorende verordening komen hierdoor te vervallen, net als het provinciaal Verkeers- en vervoerplan en de beleidsnota Vaarwegen en Scheepvaart 2006, het Fietsplan 2008 en de Nota operationalisering openbaar vervoer 2007-2010.

Het strategisch ruimtelijk beleid zoals verwoord in de Visie "Ruimte en Mobiliteit" vindt doorwerking in het Programma Ruimte. Dit programma is gekoppeld aan de kwaliteitskaart, die bij ontwikkelingen buiten of grenzend aan het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD) gebruikt wordt als richtingskader. Hierbij is de inzet van de provincie, dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de op deze kaart benoemde ruimtelijke kwaliteit. Een belangrijke pijler onder het nieuwe provinciale beleid is de ladder voor duurzame verstedelijking. In de paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan.

Uit de Visie Ruimte en Mobiliteit komt naar voren dat locaties voor wonen die groter zijn dan 3 hectare, opgenomen dienen te zijn in het Programma Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Torensteepolder 1b en 1c en zijn opgenomen in het Programma Ruimte.

3.1.3 Regio

Structuurvisie Hoeksche Waard

De vaststelling van de Structuurvisie Hoeksche Waard door de raad van Cromstrijen heeft op 9 juli 2009 plaatsgevonden. De Structuurvisie beoogt sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Tevens is de Structuurvisie een bouwsteen voor de provinciale structuurvisie. Zoals op afbeelding 3.1 te zien is, is het plangebied in de visie aangeduid als 'nieuw woongebied'. In de sector 'nieuw woongebied' kunnen nieuwe landgoederen en andere vormen van landelijk wonen worden ingezet als een kwaliteitsimpuls voor het landschap, onder meer voor de gewenste 'vergroening' van de dijken, voor de sanering van verspreid glas op kwetsbare plaatsen en voor het behoud van monumentale boerderijen. Dit is vooral kansrijk voor woningen in het hogere marktsegment, die de doorstroming binnen de Hoeksche Waard bevorderen.

Ontwikkelingsbeeld Numansdorp 2030

De gronden tussen de landgoederenstrook en de bestaande dijken blijven open en krijgen een ecologische en recreatieve functie (als onderdeel van de landgoedontwikkeling). Op deze wijze worden de kernkwaliteiten van het landschap versterkt en ontstaat een bijzonder 'landelijk' woonmilieu in de Torensteepolder. Samen met de bestaande en nieuwe buitendijkse natuurgebieden (o.a. de Oostersche Bekade Gorzen, de uitbreiding van de oeverlanden door zandsuppletie en het nieuwe watergebied in de Molenpolder) ontstaat een grotere stapsteen in de ecologische reeks van de Biesbosch tot de Voordelta. Het westelijk deel van de Torensteepolder is inplaatsingsgebied voor nieuwe agrarische bedrijven van buiten de regio en houdt een agrarische functie. Er zal gezorgd worden voor een goede recreatieve ontsluiting en een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe landbouwbedrijven.

Voor de bestaande dorpsrand van Numansdorp wordt gestreefd naar 'vergroening' middels kleinschalige woningbouw in combinatie met de ontwikkeling van boomgaarden, parkgebieden, recreatieboerderijen of boselementen. Hier is het inrichtingsprincipe 'rafelranden' van toepassing. In de Molenpolder ten zuidwesten van de kern Numansdorp zijn recreatieve doeleinden en woningen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0006.jpg" Afbeelding 3.1: Uitsnede Ontwikkelingsbeeld Numansdorp 2030, Structuurvisie Hoeksche Waard

Het plangebied is in het ontwikkelingsbeeld van Numansdorp 2030 aangegeven als een 'nieuw woongebied'. Volgens de structuurvisie is op de locatie sprake van de gewenste uitbreidingsrichtingen voor woningbouw per kern. Voor de inschatting van de capaciteit van de aangegeven woongebieden is voorlopig uitgegaan van een gemiddelde woningdichtheid van 15 woningen per ha. Dit is de bruto dichtheid, dus inclusief wegen, water en groen. De uiteindelijke dichtheid zal per locatie kunnen verschillen, afhankelijk van de gewenste ruimtelijke kwaliteit, de ligging ten opzichte van de bestaande bebouwing, de precieze doelgroepen en de economische haalbaarheid. Dit moet blijken uit nader uit te werken stedenbouwkundige plannen.

Ook is een zoeklocatie voor een nieuwe ontsluiting in de structuurvisie opgenomen, voor diverse randwegen en nieuwe ontsluitingswegen zijn al concrete tracés in beeld. Voorgenomen ontwikkelingen komen overeen met de ambities uit de structuurvisie.

Woonvisie Hoeksche Waard

De vijf Hoekschewaardse gemeenten hebben gezamenlijk een woonvisie opgesteld en daarin vijf doelen gesteld die van belang zijn voor het toekomstig regionale woonbeleid, te weten:

  • 1. Zorgen voor voldoende geschikte woningen voor mensen die zorg ontvangen. Dit kan door nieuwbouw en door het aanpassen van bestaande woningen;
  • 2. Beperken van het risico van een te grote voorraad eengezinswoningen;
  • 3. Op peil houden van voorzieningen;
  • 4. Het bieden van aantrekkelijke huisvestingsmogelijkheden voor starters;
  • 5. Zorgen dat er genoeg betaalbare (huur)woningen beschikbaar zijn.

Gebiedsprogramma Hoeksche Waard

Het programma draagt bij aan de regionale economische ontwikkeling van de Hoeksche Waard en aan de realisatie van opgaven voor een vitale leefomgeving, duurzame landbouw, natuur, recreatie en economie, duurzame energie en bereikbaarheid. De ambitie van partijen is om de kansen die er zijn voor het gebied om de vitaliteit een impuls te geven optimaal te benutten. Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de vitaliteit van het dorp en de variëteit binnen de gemeente op het gebied van de woningvoorraad. Daarnaast zorgt dit plan voor een versterking van de recreatieve waarden van het gebied en wordt gezorgd voor een goede inpassing in de bestaande natuur, waardoor het plan in overeenstemming is met het gebiedsprogramma voor de Hoeksche Waard.

3.1.4 Gemeente

Ontwikkelingsvisie de Verdieping

In 1999 stelde de gemeenteraad de Ontwikkelingsvisie Cromstrijen vast. In het licht van de ruimtelijke ontwikkelingen in de Hoeksche Waard (onder andere de status Nationaal Landschap) is in het voorjaar van 2005 de ontwikkelingsvisie herzien. Voor de kern Numansdorp gelden de volgende uitgangspunten:

      • Ontwikkeling richting zuiden;
      • Benutten ligging aan het Hollandsch Diep;
      • Gebied langs Dorpshaven en nabij centrum een kwaliteitsimpuls geven;
      • In de Molenpolder zijn mogelijkheden voor wonen, recreatie en natuur;
      • Bedrijventerrein kan uitbreiden tot aan Oude Diep.

Masterplan Numansdorp Zuid

Met het Masterplan Numansdorp-Zuid heeft de voormalige gemeente Cromstrijen een ontwikkelingsplan voor Numansdorp-Zuid waarin de nadruk wordt gelegd op ruimtelijke en landschappelijke aspecten. In het Masterplan worden ook andere doelstellingen dan woningbouw geformuleerd en uitgewerkt in een programma van eisen en ruimtelijk ontwerp. Het programma behelst inmiddels het in onderlinge samenhang ontwikkelen van landgoederen, woningen en recreatieve voorzieningen. Het plangebied ligt in de Molen- en Torensteepolder.

Het Masterplan Numansdorp-Zuid kan gezien worden als richtinggevend beleidsinstrument voor de gefaseerde ontwikkeling van Numansdorp-Zuid.

Omdat ontwikkeling van de Molenpolder vooralsnog niet uitgevoerd kan worden, besloot de gemeenteraad op 21 juni 2011 om het Masterplan gefaseerd uit te voeren.

3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Rijksbeleid zit de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Op provinciaal niveau is de Ladder opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient aangetoond te worden dat er behoefte naar de voorgenomen ontwikkeling bestaat. Daarnaast dient gemotiveerd te worden dat wanneer een locatie buiten bestaand stedelijk gebied gelegen is dat de voorgenomen ontwikkeling niet in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.

Het plangebied is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet in maximaal 210 woningen in een gebied dat nu nog agrarisch is. Het betreft daarmee een nieuwe stedelijk ontwikkeling en is daarmee ladderplichtig. Een deel van onderzoeksplicht op grond van de ladderplicht wordt in het plan doorgeschoven naar de fase van uitwerking.

Trede één

In de verordening Ruimte is voorts bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

De 57 woningen die, middels de bestemming 'Woongebied' direct mogelijk worden gemaakt, worden defintief opgenomen in het nieuwe woningbouwprogramma Hoeksche Waard. De overige woningen (maximaal 143) worden ook meegenomen in het regionaal woningbouwprogramma maar moeten nog afgestemd worden met andere woningbouwlocaties in de gemeente. In dit bestemmingsplan worden deze woningen daarom niet direct mogelijk gemaakt en kunnen pas worden gebouwd indien ze zijn opgenomen in het nieuwe woningbouwprogramma en dit programma is aanvaard door de Gedeputeerde Staten. Omdat deze woningen niet direct mogelijk worden gemaakt hoeft dit momenteel nog niet afgestemd te zijn. Bij uitwerking van de bestemming 'Woongebied – uit te werken', waarbinnen deze woningen vallen, dient dit pas te zijn geformaliseerd. Voor dit bestemmingsplan vormt dat geen belemmering.

Trede twee

Om te bepalen of voldaan wordt aan trede twee van de ladder is het van belang om na te gaan of er binnen de woningmarktregio locaties zijn voorzien, die voorrang moeten krijgen boven fase 1b en 1c van de Torensteepolder. Het gaat dan om locaties in bestaand stedelijk gebied, die in toekomst ontwikkeld kunnen worden en qua omvang en kwaliteitsniveau kunnen voorzien in de woningbehoefte waarin Torensteepolder voorziet. Het gaat dan niet om de harde plannen, maar om de zachte plannen of geschikte binnenstedelijke locaties waar nog geen plannen voor voorzien zijn. Het betreft de volgende locaties:

  • 1. Schuringsedijk 2
  • 2. Havenstraat
  • 3. Energieweg - Middelsluis
  • 4. Kerkstraat/Berkenlaan - gemeente werf Klaaswaal
  • 5. Oud-Cromstrijense dijk OZ in Klaaswaal - Volkstuinen
  • 6. Bongerd III in Klaaswaal
  • 7. Molenpolder - 't Hooft & v.Prooijen
  • 8. Philipsburg
  • 9. Aardappeloods Kreupeleweg Klaaswaal
  • 10. Boerderij Havenweg Klaaswaal


Uit de tekst van de regeling in het Bro (en de provinciale verordening), maar ook uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt, dat alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied niet benut hoeven te worden, indien deze niet beschikbaar of geschikt zijn vanwege o.a.:

  • financiele belemmeringen;
  • milieutechnische belemmeringen; archeologische belemmeringen; en ontoereikendheid van de locatie voor de totale actuele behoefte;
  • te dichte afstand tot gevoelige functies;
  • geen combinatiegebruik met andere functies mogelijk;
  • juridisch-planologische belemmering, zoals strijd bestemmingsplan en strijd bouwregelgeving;
  • de gemeente vindt de locatie planologisch niet geschikt;
  • eigendomsverhoudingen (niet beschikbaarheid) ;
  • het ontbreken van medewerking of initiatieven van eigenaren;
  • verdere verdichting binnen bestaand stedelijk gebied gaat ten koste van groengebieden en historische binnenterreinen, hetgeen de ruimtelijke kwaliteit van het dorp aantast.

Ook valt uit de Afdelingsjurisprudentie op te maken dat een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied ongeschikt kan worden bevonden, indien deze locatie niet beschikt over de benodigde, specifieke kwalitatieve vestigingseisen van de beoogde nieuwe stedelijke ontwikkeling:

  • binnen het bestaand stedelijk gebied kan niet worden voorzien in de gewenste, ruime opzet van het woningbouwplan;
  • binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio zijn, gelet op de randvoorwaarden ten aanzien van omvang, parkeergelegenheid en de planologische inpasbaarheid van een boomkwekerij, voor het voorziene tuincentrum geen andere geschikte locaties voorhanden;
  • grootschalige winkels in bepaalde branches kennen door hun omvang en de benodigde parkeervoorzieningen een dusdanig groot ruimtebeslag dat inpassing in bestaande reguliere winkelcentra redelijkerwijs niet mogelijk is;

Toetsing van de locaties

In de stuctuurvisie 'Numansdorp Zuid" blijkt dat de gemeente voor Numansdorp-Zuid inzet op een woningbouwprogramma in een groen landelijk en dorps woonmilieu in combinatie met natuur en recreatie. Doel van de visie is om Numansdorp een nieuwe zuidelijk uitbreiding te geven en de verbinding met het Hollands Diep te geven. De woningbouw in het gebied Torensteepolder wordt gebruikt om een integraal ontwikkel voor wonen, recreatie en natuurontwikkeling mogelijk te maken met een daarbij behorende verkeersstrucuur die de bestaande kern moet ontlasten.

De locaties 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10 zetten in op kleinschalige herontwikkeling in een ander woonmilieu, veel meer gericht op wonen in of aansluitend op de kern in een hogere dichtheid. Deze locaties kunnen niet bijdragen aan de ruimtelijke ambities van de gemeente zoals verwoord in de structuurvisie. Deze locaties kennen allemaal een beperkte omvang. De grootste locatie kent een beoogd programma van 44 woningen. Om het voorziene aantal woningen te realiseren dient een hele reeks aan locaties te worden aangewend en gezien verschillende eigendomsverhoudingen is dit een oplossing die niet bijdraagt aan de integrale uitbreiding van Numansdorp-Zuid. Bovendien is het financieel gezien niet mogelijk om het zelfde aantal woningen verdeeld over een tal van locaties te realiseren. De locatie Schuringsedijk 2 zou gezien zijn ligging wel geschikt zijn maar is met maximaal 22 woning te klein om in de woonbehoefte te kunnen voorzien en kan niet bijdragen aan het integraal afronden van de gebiedsontwikkeling Numansdorp Zuid.

De enige, gedeeltelijk binnenstedelijk gelegen, locatie die qua omvang aansluit is 't Hooft van Prooijen. Om diverse redenen blijkt dat deze locatie niet geschikt is. De belangrijkst reden is terug te voeren tot de ambities uit de genoemde structuurvisie. De gemeente heeft een integrale visie uitgewerkt waarbij de locatie 't Hooft en van Prooijen onderdeel vormt van de grotere ontwikkeling Molenpolder tot recreatiegebied met eventueel wonen. Het nu los ontwikkelen van deze locatie zou een breuk betekenen met de lange termijn visie voor dit gebied en de natuur- en recreatiedoelstelling in gevaar brengen. De strategie is er vanaf 2002 steeds op gericht geweest woningbouw te combineren met recreatie- en natuurontwikkeling zodat vanuit Numansdorp een aaneengeloten gebied ontstaat tot aan het Hollands Diep. Het eerst ontwikkelen van de locatie 't Hooft en van Prooijen betekent dat de integrale afronding van Numansdorp Zuid niet tot stand kan komen.

Daarnaast blijkt dat de ontwikkeling 't Hooft en van Prooijen niet genoeg opbrengsten kan generen om de kosten te dekken om deze locatie aan te kopen en te saneren. Dit is af te leiden uit een eerder uitgevoerde berekening van de Stec-groep d.d. 8 juni 2015 (bijlage 2). Alleen een integrale ontwikkeling is samenhang met de Molenpolder is rendabel. Een derde belangrijke reden is dat de locatie fysiek onvoldoende ruimte biedt voor het realiseren van de beoogde ontwikkeling qua programma en woningdichtheid. Een vierde belangrijke reden is gelegen in het beoogde woningbouwprogramma voor deze locatie. Gezien de ligging in de nabijheid van de kern van Numansdorp wordt ingezet op een meer centrumdorps woonmilieu voor de doelgroep ouderen, al dan niet gecombineerd met zorg.

Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat het stedenbouwkundig en ruimtelijk niet mogelijk is om het beoogde programma met bijpassend ruimtegebruik op deze locatie te verwezenlijken. Ook andere locaties zijn niet geschikt. Vanuit dat oogpunt is de keuze voor de Torensteepolder terecht.

Conclusie

Op basis van het voorgaande blijkt dat zowel voldaan kan worden aan de ladderplicht.

3.3 Ruimtelijke kwaliteit

In de Visie Ruimte en Mobiliteit is ruimtelijke kwaliteit opgenomen als onderdeel van deze visie. De voorgenomen ontwikkeling kan geschaard worden onder de categorie transformatie. Voor projecten die vallen onder transformatie geldt de eis van toetsing aan de bijbehorende richtpunten. Om bij uitwerking van het plan te voldoen aan deze punten in een Beeldkwaliteitsplan opgenomen dat is opgenomen in bijlage 1. Op basis van het BKP is aan de hand van het gebiedsprofiel getoetst of de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Toetsing aan eisen van ruimtelijke kwaliteit

Het Gebiedsprofiel Hoeksche Waard beschrijft de Hoeksche Waard als een uniek agrarisch polderlandschap dat als representant van de bedijkingsgeschiedenis van Nederland - ook op internationale schaal - bijzonder is. De schoonheid van het landschap zit in de eenvoud: een weids en open landschap waarin dorpen, dijken, polders en kreken de ingrediënten van een leesbaar landschap zijn. De landschappelijke identiteit van de Hoeksche Waard wordt sterk bepaald door de ligging in het deltagebied. Een eiland tussen de grote wateren, waar het land is gewonnen op het water. De vruchtbare kleigronden hebben van de Hoeksche Waard een sterk landbouwgebied gemaakt. Door de rust en de ruimte is het een aantrekkelijk gebied voor recreatie, toerisme en om te wonen, in de nabijheid van de stad.

De hoofdambities uit het gebiedsprofiel Hoeksche Waard zijn:

    • 1. het herkenbaar houden en versterken van de structuur van dijken en kreken;
    • 2. het veiligstellen van de openheid van de polders;
    • 3. inzet op een zonering die zich richt op een dynamisch landschap in het noorden en een rustige en op natuur en recreatie gericht zuidelijk deel van de Hoeksche Waard;
    • 4. het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige dorpsranden;
    • 5. het veiligstellen en waar mogelijk versterken van de verbindingen tussen dorp en landschap;
    • 6. de verdere ontwikkeling van buitendijkse natuur, inclusief het eiland Tiengemeten.

Voor de Torensteepolder zijn de volgende agendaeenheden relevant:

  • a. Herkenbaar open zeekleipolderlandschap: Jonge aanwaspolder en Monumentale dijk.
  • b. Onderscheidend rivierengebied: Buitendijk.
  • c. Weg door land: Polderweg en Dijkweg.
  • d. Water als structuurdrager: Havenkanaal.
  • e. Kwaliteit in dorpsgebied: Voorstraatdorp en Oriëntatiepunt: Kerktoren.
  • f. Kwaliteit van de dorpsrand: Rand verweven met landschap en Dijk als landschappelijke grens en Stad- landverbinding.
  • g. Linten blijven linten: Dijklint.
  • h. Vrije tijdslandschap: Fietsknooppuntennetwerk en Oriëntatiepunt: Kerktoren.
  • i. Identiteitsdragers: Veerstoep, Fort met schootsveld en Monumentale dijk.

Hieronder wordt per agendaeenheid een beschrijving gegeven van de karakteristiek, de ambities en hoe de inpassing van de ontwikkeling hierop aansluit.

a. Herkenbaarheid open zeekleipolderlandschap  
Beschrijving   In tegenstelling tot op veel andere plekken in de Hoeksche Waard is in de Torensteepolder het kleinschalige polderpatroon verdwenen tijdens een ruilverkaveling in de vorige eeuw. De ontstaansgeschiedenis is daardoor niet meer af te lezen uit het polderpatroon. De dijken spelen hier een veel belangrijkere rol in het uiten van de stapsgewijze inpoldering in zuidelijke richting.  
Ambities   -Behoud van de openheid van het polderlandschap en kenmerkende doorzichten van dijk tot dijk (zuidelijke aanwaspolder) en behoud kenmerkende grootschalige verkaveling (jonge aanwaspolder). -Ontwikkelingen zijn gericht op versterking van recreatieve gebruiksmogelijkheden van het landschap en bijzondere woonmilieus, passend binnen het landschappelijk karakter, en worden integraal opgepakt.
-Er is ruimte voor ontwikkeling van de landbouw als belangrijke drager van het open polderlandschap.
-En specifiek voor de zuidelijke aanwaspolder het behoud van de herkenbaarheid en leesbaarheid van het kenmerkende schilvormige polderpatroon met stevig beplante dijken.  
Beoordeling inpassing   Het stedenbouwkundig plan dat de basis vormt voor voorliggend bestemmingsplan is opgehangen aan de hoofddragers van de landschappelijke structuur: de dijken. De bestaande groene dijken - de Schuringsedijk aan de noordzijde met zijn essenlaan en de dijk langs de oostzijde van het havenkanaal aan de westzijde van het plangebied - worden gerespecteerd. Ook de Ambachtsheerenlaan - met zijn zware beplanting van populieren en dichte ondergroei - blijft behouden en zichtbaar. Door de vergrote toegankelijkheid van het plangebied, dat als onderdeel van de voormalige Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen jarenlang nauwelijks toegankelijk was, kan het landschap met zijn dijkenpatroon in de toekomst beter worden ervaren.

Ten behoeve van de ontsluiting van het nieuwe woongebied zal de Schuringsedijk op één plaats (ter hoogte van de oostrand van bestaand Numansdorp) moeten worden gekruist door een nieuwe ontsluitingsweg.
Het plangebied is gelegen in een (langgerekte) aanwaspolder. Zoals eerder vermeld, worden de dijken en de kade gerespecteerd, terwijl in het plangebied geen kreken/kreekruggen aanwezig zijn en de openheid zeer relatief is. De contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde polders met akkerbouw wordt gehandhaafd ten oosten van het plangebied, waar de buitendijkse natuur van Polder de Oostersche Bekade Gorzen grenst aan het akkerbouwgebied van de Torensteepolder.

Uit bovenstaande volgt dat de voorgestane woningbouw in het midden van de Torensteepolder - rekening houdend met de waardevolle dijkenstructuur - geen afbreuk doet aan landschappelijke kwaliteiten. Bovendien voorkomt woningbouw op deze locatie aantasting van waardevolle kleinschalige polderpatronen ten behoeve van woningbouw elders in de Hoeksche Waard, zoals ten noorden en oosten en (in iets mindere mate) ten westen van Numansdorp. De ontsluitingsweg die vanaf de oostrand van Numansdorp naar het gebied loopt, ligt haaks op de Schuringsedijk, waardoor deze de oude verkavelingsrichting van de polder volgt.
De nieuwe ontsluitingsweg sluit direct aan op het al bestaande deel van de oostelijke weg: de Wethouder Van der Veldenweg. Het noordelijk deel van de nieuwe ontsluitingsweg ligt direct langs het bestaande dorp. De weg kruist daarna de Schuringsdijk waarna de weg via een oost-west gerichte verbinding weer langs de Torensteepolder ligt ter plaatse van de bestaande weg. De aantasting van de Zuidelijke aanwaspolder zelf is door de aanleg van de ontsluitingsweg zeer beperkt. De weg volgt zuidelijk van de Schuringsedijk eerst de bestaande bomenlaan langs het fietspad om vervolgens zonder beplanting in een rechte (korte) lijn zonder begeleidende beplanting naar het nieuwe woongebied te lopen. Zo blijft het zicht vanaf de Schuringsedijk op de Torensteepoldersekade behouden en wordt de openheid niet aangetast. Wel is sprake van enige aantasting van de Schuringsdijk waar de nieuwe ontsluitingsweg deze kruist. Door deze kruising haaks aan te leggen, is de aantasting van de dijk minimaal en wordt het aantal te kappen essen beperkt.  
b. Onderscheidend rivierengebied  
Beschrijving   De Hoeksche Waard is een eiland dat omringd wordt door brede voormalige zeearmen aan de zuidzijde en smallere rivierarmen aan de noordzijde. Deze vier wateren hebben alle een eigen karakteristiek. Langs de randen van het eiland, tegen de buitendijk aan, liggen de buitendijkse gebieden. Dit zijn veelal natuurgebieden. Ze staan met hun natuurlijke karakter in sterk contrast met de strak verkavelde, agrarische polders binnendijks. Op de randen van het eiland komen de twee werelden bij elkaar. De buitendijk vormt hier een belangrijke structuurdrager vanwaar beide werelden beleefbaar zijn.  
Ambities   De ambitie is gesteld om de buitendijkse natuurgebieden langs de randen van de Hoeksche Waard aan elkaar te koppelen tot een doorgaande natuurlijke oeverzone met een belangrijke ecologische betekenis, die ook voor recreatie en toerisme veel mogelijkheden biedt. Hiertoe zou ook binnendijks een aantal randpolders tot natuur worden ontwikkeld. Een aantal van deze plannen wordt niet of later uitgevoerd.

Vanuit de derde toetsing van de waterkeringen en om aan de toekomstige wateropgave te kunnen voldoen is er een aantal dijktrajecten waar een versterkingsopgave ligt.

Op de randen van het eiland staat momenteel een aantal windturbines in lijnopstelling. In de toekomst zal de vraag naar duurzame energiebronnen en daarmee de opgave voor de plaatsing van windturbines sterk toenemen.
 
Beoordeling inpassing   Zoals hierboven vermeld is vanuit historisch perspectief bezien de ontwikkeling van woningen in de Torensteepolder een logische volgende stap in de ontwikkeling van Numansdorp en een stap die aansluit op de historische ontwikkeling van de Hoeksche Waard. De voorgestane ontwikkeling brengt het dorp terug naar de rand van het eiland en het open water. Met de oriëntatie van Numansdorp op het Hollandsch Diep wordt de Torensteepolder toegankelijker en komen meer mensen naar de randen van het eiland. Zo wordt de beleving van de Hoeksche Waard als eiland versterkt. Langs het Hollandsch Diep en het havenkanaal / de insteekhaven liggen goede kansen voor recreatie.

Ter hoogte van het plangebied is het contrast tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw aanwezig. Dit contrast wordt gerespecteerd.  
c. Weg door land  
Beschrijving   Het bestaande lokale wegennetwerk bestaat uit rechte polderwegen en hoger gelegen, vaak slingerende, dijkwegen. De aansluitingen van de polderwegen en de dijkwegen zijn markante punten, maar zijn nu vooral verkeerskundig ingericht. Karakteristiek voor de grootschalige infrastructuur is de transparante ligging in het landschap. Er zijn in de Hoeksche Waard diverse plannen voor nieuwe (rand)wegen om bestaande woongebieden te ontzien en nieuwe woongebieden goed te ontsluiten. Hierbij wordt zoveel mogelijk ingezet op bundeling met of de opwaardering van bestaande wegen.  
Ambitities   -Nieuwe infrastructuur wordt aangelegd als een logische verbinding van A naar B die ook na langere tijd nog begrijpelijk is. De weg beweegt waar mogelijk mee met de richting van het landschap.
-Nieuwe of aan te passen infrastructuur is een integrale gebiedsopgave.
-Waar N-wegen landschappelijke hoofdstructuren kruisen, blijft de landschappelijk lijn als afzonderlijke structuur zichtbaar en herkenbaar. Deze 'contactpunten' worden met zorg ontworpen. De ligging en inrichting van de weg nabij de dorpen draagt bij aan een goede oriëntatie.
-De visuele relatie tussen weg en omgeving maximaliseren door dichte beplanting te voorkomen. De weg niet ruimtelijk aanzetten door middel van bebouwing.
-Er wordt uitgegaan van een functioneel en ingetogen wegprofiel en zo min mogelijk wegmeubilair.  
Beoordeling inpassing   De nieuwe ontsluitingsweg maakt gebruik van bestaande gradiënten en structuren in het landschap. Daar waar deze niet aanwezig is wordt op een logische en directe wijze een verbinding gezocht: de oostwestverbinding in het tracé ten zuiden van de Schuringsedijk.

Ten behoeve van de ontsluiting van het nieuwe woongebied wordt de bestaande Wethouder van der Veldenweg doorgetrokken over de Schuringsedijk. Deze nieuwe oostelijke ontsluiting zorgt ervoor dat de bestaande dorpskern ontlast wordt van doorgaand verkeer, zodat mogelijkheden ontstaan om de leefbaarheid te verbeteren, vooral rond de centrale as door het dorp (Voorstraat).

Bij de landschappelijke inpassing en beoogde beeldkwaliteit van de ontsluitingsweg is rekening gehouden met de openheid van het landschap. Dit vertaalt zich in een weginrichting met zo min mogelijk asfalt, enkel opengesteld voor gemotoriseerd verkeer. Langzaam verkeer kan via de Fortlaan en Schuringsedijk de Torensteepolder bereiken.

De kruising van de nieuwe weg met de Schuringsedijk is zo oostelijk mogelijk gekozen, in aansluiting op de bestaande landschappelijke structuur:
-Ten zuiden van de dijk ligt de weg haaks op de dijk en volgt daarmee de verkavelingsrichting van het landschap en tevens de bestaande bomenlaan zuidwaarts langs het fietspad. Op een gegeven moment buigt de weg af van het fietspad om vervolgens in een rechte lijn - zonder begeleidende beplanting om de openheid te bewaren zicht vanaf de Schuringsedijk naar de Torensteepoldersekade) - westwaarts naar het nieuwe woongebied te lopen. De situering is zo gekozen dat de bestaande woningen aan de zuidzijde langs de Schuringsedijk door de grote afstand geen hinder van de weg ondervinden;
-Ten noorden van de dijk ligt de weg parallel aan de bestaande dorpsrand om de openheid van het landschap niet aan te tasten. De situering van de weg is zo gekozen om ten opzichte van bestaande woningen zoveel mogelijk afstand te creëren tot de gevels. Tussen de weg en de bestaande woningen komt een groenstrook, terwijl de weg zelf wordt begeleid door een eenzijdige rij bomen, waardoor de weg visueel ondergeschikt wordt aan de zwaar beplante Schuringsedijk. Uitgangspunt is de toepassing van gebiedseigen beplanting. Tegelijkertijd wordt de weg niet op te grote afstand van de bestaande bebouwing geplaatst om aantasting van de openheid te voorkomen.

De kruising met de Schuringsdijk zal functioneel en ingetogen worden vormgegeven.  
d. Water als structuurdrager  
Beschrijving   Water heeft een grote rol gespeeld in de vorming van de Hoeksche Waard. De huidige kreken, havenkanalen en de Binnenbedijkte Maas herinneren aan deze bijzondere ontstaansgeschiedenis. Het zijn alle drie kenmerkende landschappelijke structuurdragers, ze vormen een belangrijk onderdeel van het watersysteem en hebben tevens grote cultuurhistorische, ecologische en recreatieve betekenis.
Kreken zijn restanten van oude getijdenstromen. Ze kronkelen in sterk contrast met de strak verkavelde polders door het landschap. Havenkanalen zijn gegraven watergangen om de dorpen die door opeenvolgende inpolderingen steeds verder van het buitenwater af kwamen te liggen weer te verbinden met open water. De Binnenbedijkte Maas tot slot is een restant van een oude rivierarm.  
Ambitities   Het reliëf van dijken en kreken is benoemd als één van de drie kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Behoud en versterking van deze kernkwaliteiten is het uitgangspunt. Er wordt daartoe middels een aantal projecten ingezet op kreekherstel.
Het Waterschap Hollandse Delta heeft in 2004 een Waterstructuurplan vastgesteld. Dit plan beschrijft de visie van de waterbeheerder op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem en de hieraan gerelateerde wensen en voorwaarden ten aanzien van de inrichting van de Hoeksche Waard. Aandachtspunten zijn het vergroten van de waterbergingscapaciteit en het verbeteren van de waterkwaliteit van de Binnenbedijkte Maas en waardevolle kreken.  
Beoordeling inpassing   De belangrijkste historisch-landschappelijke structuurlijnen in het gebied, de dijken met laanbeplanting, worden gerespecteerd en blijven de dragers van het landschap. Deze structuren vormen tezamen een stevig landschappelijk raamwerk, waarbinnen de ontwikkelingen een plek zullen gaan krijgen.  
e. Kwaliteit in dorpsgebied  
Beschrijving   De dorpen, en met name de historische centra, zijn medebepalend voor het karakter en de identiteit van de Hoeksche Waard en vormen belangrijke recreatieve trekkers. Zij vormen levendige, drukkere plekken op het verder rustige eiland. De verschillende dorpstypen vertellen ook iets over de ontstaansgeschiedenis van het eiland.
Het meest kenmerkend zijn de dijkdorpen en de voorstraatdorpen. Beide zijn ontstaan aan de rand van een polder en langs de dijk verder uitgegroeid. Een aantal dijkdorpen ontwikkelde zich door tot voorstraatdorpen. Hier werd op afstand van de dijk een kerk gebouwd en de verbindende voorstraat vormde het hart van het dorp. In tegenstelling tot voorstraatdorpen elders in de provincie werd de kerk vaak opzij van de voorstraat geplaatst en niet als het sluitstuk. Daarnaast zijn enkele dorpen ontstaan op oeverwallen van een rivierarm of kreek. Westmaas en Maasdam onderscheiden zich doordat ze op een dam zijn gebouwd.
Vrijwel alle dorpen hebben eens aan het open water gelegen. Als gevolg van verdere inpolderingen werden deze van het water afgesloten. Door het nieuw gewonnen land groef men vaak een kanaal, een havenkanaal, zodat het dorp met de zee in verbinding bleef staan. In de Hoeksche Waard komen deze zogenaamde havenkanalen niet alleen voor bij voorstraatdorpen, maar ook bij andere dorpstypen.  
Ambitities   De Hoeksche Waard ligt ingeklemd tussen de stedelijke gebieden van de Rotterdamse Regio en de Drechtsteden. Door de beperkte verstedelijking is het eiland een belangrijk uitloopgebied voor de aanliggende stedelijke gebieden én een aantrekkelijk woongebied. Hierbij wordt ingezet op het thema dorpenland.  
Beoordeling inpassing   In de eerste van de ontwikkeling van de Torensteepolder is de historische verbinding tussen het dorp en het Hollandsch Diep hersteld. Deze tweede fase is daar een aanvulling op en zorgt ervoor, met uitbreiding van de waterstructuur en behoud van de landschappelijke kwaliteiten, dat deze verbinding versterkt wordt.  
f. Kwaliteit van de dorpsrand  
Beschrijving   De dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen dorp en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de dorpsrand en die van het aangrenzende landschap. Het is een hoogwaardig en geliefd woonmilieu: dorps wonen met vrij zicht op en direct contact met het buitengebied. Daarnaast heeft de dorpsrand door de aanwezigheid van routes en functies betekenis voor de dorpsbewoners.
De dorpen in de Hoeksche Waard liggen in de weidse polders. Het landschap en het dorp grenzen direct aan elkaar, waardoor contactkwaliteit ontstaat. Daarnaast liggen enkele dorpsranden direct achter de rivierdijk. De nabijheid van het water en het contrast tussen het dorp en de dijk / het water is bepalend voor de kwaliteit van deze dorpsranden. Tot slot liggen enkele dorpen aan de Binnenbedijkte Maas. Hier wordt de kwaliteit bepaald door het water en de bijbehorende programma's op de oever; een dorpsrand met contactkwaliteit. Dit levert vijf typen dorpsranden op:
-dijk als landschappelijke grens;
-rand aan hoofdweg;
-rand verweven met landschap;
-water als landschappelijke grens;
-groenzone aan dorpsrand.
Niet alleen de dorpsrand zelf is bepalend voor de woonkwaliteit, maar ook de bereikbaarheid van het landschap. Goede stad-landverbindingen zijn daarom van groot belang. Het karakter, de uitstraling en de ligging van deze haakse landschappelijke structuren, zoals dijken, linten en kreken, bepalen de kwaliteit van deze verbindingen.  
Ambitities   De meeste dorpen hebben aan de dorpsrand beperkte uitbreidingsruimte voor woningbouw of bedrijvigheid. Door de veranderende markt wordt echter minder ontwikkeld dan voorzien. Dit biedt mogelijkheden om in ieder stadium van ontwikkeling de dorpsrand opnieuw te interpreteren en de identiteit van het dorp te versterken.  
Beoordeling inpassing   De huidige stedenbouwkundige dorpsstructuur van de kern Numansdorp wordt begrensd door de Schuringsedijk met lintbebouwing. Aan de zuidzijde van de Schuringsedijk is sprake van vrijstaande woningen met diepe achtertuinen. De achterkanten van deze tuinen vormen de begrenzing naar het landelijk gebied. Verder oostelijk is de Schuringsdijk aan de zuidzijde nog onbebouwd, hier vormt de dijk de overgang naar het landelijk gebied.

Hierboven is al ingegaan op hoe de nieuwe oostelijke ontsluitingsweg zich heeft gevoegd in het landschap en hoe deze is vormgegeven langs de bestaande dorpsrand en ten zuiden van de Schuringsedijk, waarbij rekening wordt gehouden met het behoud van de openheid, een zachte/groene overgang naar de bestaande dorpsrand, de verkavelingsrichting van de polder en de ondergeschiktheid (in landschappelijke zin) ten opzichte van de Schuringsedijk. Overigens wordt het definitieve inrichtingsplan voorgelegd aan de bewoners. Deze nieuwe oostelijke ontsluiting zorgt er bovendien voor dat de bestaande dorpskern ontlast wordt van doorgaand verkeer, zodat mogelijkheden ontstaan om de leefbaarheid te verbeteren, vooral rond de centrale as door het dorp (Voorstraat). De fietswandelverbinding vanaf de Schuringsedijk naar Polder de Oostersche Bekade Gorzen wordt gerespecteerd.

Als onderdeel van dit bestemmingsplan is bovendien een beeldkwaliteitplan vastgesteld (opgenomen in bijlage 1). Dit beeldkwaliteitplan waarborgt dat sprake is van de ontwikkeling van hoogwaardige dorpsranden die een goede overgang vormen naar het landelijk gebied. In aansluiting op het omliggende landschap zal het nieuwe woongebied Torensteepolder het karakter krijgen van dorpse bebouwing in een landelijke setting. Essentieel daarbij is de onderliggende stedenbouwkundige hoofdstructuur bestaande uit water, lanen en groenstructuren die er voor zorgen dat het landelijke karakter gewaarborgd is. De nieuwe woningen die aan worden met de voorgevel richting de weg geplaatst. Zo wordt een zachtere overgang gevormd naar het open landschap aan de zuidzijde van de nieuwe weg  
g. Linten blijven linten  
Beschrijving   De Hoeksche Waard is ontstaan door het na elkaar bedijken van een reeks opwassen en aanwassen. De hoogste delen werden tegen de zee beschermd door de aanleg van dijken waarachter men ging wonen. De oorspronkelijke bebouwingspatronen zijn dus veelal ontstaan als compacte gehuchten en buurtschappen rondom de dijk.
Een aantal dijklinten is in de loop van de tijd doorgegroeid tot een dijkdorp of voorstraatdorp. Bijna elk dorp kent een ingesloten dijk- of polderlint dat vanuit de historische dorpskern naar de polder loopt. Deze uitlopers hebben nog steeds een sterke relatie met het landschap. De situering van de bebouwing langs deze dijklinten varieert, maar overal overheerst het groene karakter door de laan- en erfbeplanting. De bebouwde dijklinten zijn onderdeel van het dijkenpatroon in de Hoeksche Waard. Naast de dijklinten zijn er een paar polderlinten. Deze linten zijn bijna allemaal ingesloten en een belangrijke verbinding tussen het dorp en het landschap. Landbouw, en met name akkerbouw, is verreweg de grootste grondgebruiker van de Hoeksche Waard. De verspreid liggende boerenerven zijn daarom ook een essentieel onderdeel van het landschap. Deze erven liggen over het algemeen open en goed zichtbaar in de polder.
 
Ambitities   Veranderingen binnen de linten vinden plaats door de behoefte aan extra ruimte voor wonen, recreatie, bedrijvigheid of agrarische activiteiten. Hierbij blijft de bebouwing soms gehandhaafd, maar verandert de functie. In andere gevallen verandert ook de bebouwing of wordt bebouwing toegevoegd.
Binnen de landbouwsector zal zeer waarschijnlijk een verdere schaalvergroting plaatsvinden. Het aantal bedrijven zal afnemen, maar de grootte zal verder toenemen. Dit geldt niet alleen voor de gronden, maar ook voor de erven. Verder is duurzame landbouw een actueel thema in de Hoeksche Waard. Zo moeten de bloemrijke agroranden bijdragen aan de biodiversiteit.  
Beoordeling inpassing   De huidige stedenbouwkundige dorpsstructuur van de kern Numansdorp wordt begrensd door de Schuringsedijk met lintbebouwing. Aan de zuidzijde van de Schuringsedijk is sprake van vrijstaande woningen met diepe achtertuinen. De achterkanten van deze tuinen vormen de begrenzing naar het landelijk gebied. Verder oostelijk is de Schuringsdijk aan de zuidzijde onbebouwd, hier vormt de dijk de overgang naar het landelijk gebied.

Aan de zuidkant van de dijk Schuringsdijk worden nieuwe woningen ontwikkeld. De ontwikkeling van deze woningen tast de identiteit van de dijk niet aan en ook de beplanting aan de dijk blijft intact. Tussen de wijk en de dijk dient een onbebouwde ruimte met groen en langsparkeren als buffer waardoor het lint als stevig groen lint in het open polderlandschap wordt hierdoor slechts minimaal aangetast.

De doorsnijding van de Wethouder van der Veldenweg en de Schuringsdijk wordt zo oostelijk mogelijk gekozen in aansluiting op bestaande landschappelijke structuur. De situering is zo gekozen dat het bestaande lint zo min mogelijk wordt aangetast.  
h. Vrijetijdslandschap  
Beschrijving   Recreatie en toerisme in de Hoeksche Waard richt zich met name op de beleving van het bijzondere polderlandschap met het kenmerkende patroon van kreken en dijken, historische dorpen en haventjes en op de ligging aan de Delta, met uitgestrekte (buitendijkse) natuurgebieden en goede watersportmogelijkheden. De noordrand van het eiland heeft een intensiever karakter, het recreatieve gebruik is vooral gericht op recreatieve uitloop vanuit de grotere kernen. De zuidrand van het eiland kent een luwer karakter, met recreatie gericht op landschaps- en natuurbeleving.  
Ambitities   Recreatie en toerisme zijn belangrijke speerpunten voor het regionaal ruimtelijk beleid. Het beter beleefbaar maken en het toeristisch sterker profileren van het veelzijdige landschap staan centraal. Hierbij worden de kreken en de dijken gezien als de dragers van het recreatieve netwerk. De zuidrand van het eiland, gelegen aan de delta, is een ontwikkelingsgebied voor watersport en verblijfsrecreatie, met de daarbij behorende voorzieningen. Rond alle kernen in de Hoeksche Waard wordt ingezet op het verbeteren van kleinschalige recreatieve uitloopmogelijkheden en van de aansluiting op het grotere recreatieve netwerk. Daarnaast wordt er ingezet op het uitbreiden van het aantal overnachtingsplaatsen, mits passend binnen de gestelde ruimtelijke kaders.  
Beoordeling inpassing   Door de aanleg van recreatieve routes de beleefbaarheid van de natuur en het landschap vanuit de omliggende woongebieden verbeterd. Door de vergrote toegankelijkheid van het plangebied, dat als onderdeel van de voormalige Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen jarenlang nauwelijks toegankelijk was, kan het landschap met zijn dijkenpatroon in de toekomst beter worden ervaren.  
i. Identiteitsdrager  
Beschrijving   De Schuringsedijk is een monumentale dijk. Monumentale dijken hebben vaak een typisch dwarsprofiel met huizen op de dijk aan de voormalige zeezijde en boerderijen onder langs de dijk aan de polderzijde. De dijken werden in het verleden stevig met essen beplant, zo ook de Schuringsedijk. Deze monumentale beplanting geeft eenheid aan het gevarieerde bebouwingsbeeld.  
Ambitities   -Behoud en versterking van het monumentale dijkbeeld als stevig groen lint in het open polderlandschap met doorgaande meerrijige laanbeplanting met kroonsluiting over de weg (veelal essen).
-Er is beperkt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen langs de dijk.
-Ontwikkelingen hebben geen grote verkeersaantrekkende werking en de verkeersfunctie voegt zich naar de maat en schaal van het dijklint.
 
Beoordeling inpassing   Zoals eerder vermeld zal - ten behoeve van de ontsluiting van het nieuwe woongebied - de Schuringsedijk op één plaats (ter hoogte van de oostrand van bestaand Numansdorp) moeten worden gekruist door een nieuwe ontsluitingsweg. Door deze kruising haaks aan te leggen, is de aantasting van de dijk minimaal en wordt het aantal te kappen essen beperkt. Het monumentale dijkbeeld als stevig groen lint in het open polderlandschap wordt hierdoor slechts minimaal aangetast.

Aan de zuidkant van de dijk worden nieuwe woningen ontwikkeld. De ontwikkeling van deze woningen tast de identiteit van de dijk niet aan en ook de beplanting aan de dijk blijft intact. Tussen de wijk en de dijk dient een onbebouwde ruimte met groen en langsparkeren als buffer waardoor het monumentale dijkbeeld als stevig groen lint in het open polderlandschap wordt hierdoor slechts minimaal aangetast.

Door de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg hoeft de bestaande Schuringsedijk geen rol in de ontsluiting van het nieuwe woongebied te spelen. De nieuwe ontsluitingsweg kruist de dijk, maar uitwisseling van verkeer zal niet mogelijk zijn waardoor geen sprake is van verkeersaantrekkende werking of een andere verkeersfunctie. Het huidige karakter van de dijk wordt zo behouden.  

Conclusie toetsing ruimtelijke beleid

Uit de regionale woonvisie blijkt dat in de voormalige gemeente Cromstrijen behoefte is aan 210 woningen die niet reeds voorzien zijn in andere plannen. Het betreft een behoefte aan dorps en landelijk wonen. Binnen de bestaande kernen is geen ruimte om deze woonbehoefte op te vangen. Alle mogelijke binnenstedelijke locaties van enige omvang zijn reeds opgenomen in het regionaal woningbouwprogramma.

Ook regionaal in de Hoeksche Waard sprake van de noodzaak om nieuwe woningen te bouwen ten einde te kunnen voldoen aan de regionale vraag aan woningen. Ook in de regio zijn geen locaties binnen bestaande gebied aanwezig die in deze woonbehoefte kunnen voorzien. Zie onderzoek ladder trede 2 Zie eerder opmerking in paragraaf 3.2. Het uitgevoerde onderzoek van de Stecgroep bevestigt dat sprake is van actuele behoefte aan nieuwe woningen.

Om deze vraag aan nieuwe woningen op te vangen ligt het voor de hand aan te sluiten op de ontwikkelingsvisie voor Numansdorp Zuid. Dit gebied is vanaf 1999 aangewezen om de uitbreidingsbehoefte aan woningbouw op te vangen. In de ontwikkeling van dit gebied zijn bovendien nog twee 'restpercelen' aanwezig die niet eerder tot ontwikkeling zijn gebracht. Het ontwikkelen van deze percelen zorgt er voor dat er sprake is van een totaalontwikkeling.

Ten einde te komen tot een goede ruimtelijke invulling van het plangebied is aansluiting gezocht bij het provinciaal beleid. In het opgestelde BKP (bijlage 1) is aangegeven hoe de eerdere ontwikkelingen conform de provinciale richtpunten zijn vertaald naar een gewenste stedenbouwkundig en landschappelijke gebiedinrichting. In het BKP is vervolgens beschreven hoe het voorliggende bestemmingsplan past binnen deze gebiedsinrichting en welke kwaliteitseisen daartoe gesteld worden.

Op grond van het voorgaande wordt voldaan aan de eis dat de ontwikkeling van de betreffende locatie past in de richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit.

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

4.1 Kader

4.1.1 Provinciaal beleid

Programma Mobiliteit

De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid met een planhorizon tot 2030. Het Programma mobiliteit operationaliseert de strategische doelstellingen voor mobiliteit en beschrijft concrete maatregelen. Het Programma ruimte operationaliseert parallel aan dit programma de strategische doelen voor ruimte. Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende drie strategische doelen:

  • 1. Op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken.
  • 2. Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit.
  • 3. Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.

Voor het plangebied worden geen concreet maatregelen genoemd. Voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het Programma Mobiliteit.

4.1.2 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2008-2017

Om een overzicht te geven van alle knelpunten, toekomstige ontwikkelingen en een hieraan gekoppeld uitvoeringsplan is op 4 november 2008 het Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan Cromstrijen 2008-2017 (hierna GVVP) vastgesteld, het uitvoeringsprogramma inclusief het amendement d.d. 4 november 2008 is vastgesteld op 23 juni 2009.

In het gemeentelijke verkeer- en vervoerplan wordt het volgende over de beoogde ontwikkeling van de Torensteepolder beschreven:

De aanleg van een nieuwe weg vanaf de oostelijke ontsluitingsweg (Wethouder van der Veldenweg) tot aan de Schuringsedijk was noodzakelijk om het gebied Torensteepolder voldoende te ontsluiten en hiermee de bereikbaarheid van deze wijk te garanderen. Een goede bereikbaarheid van een wijk betekent een hogere kwaliteit van de leefomgeving in deze wijk.

De huidige verkeershinder op de Burgemeester De Zeeuwstraat/Rijksstraatweg door Numansdorp zal na het doortrekken van de oostelijke ontsluitingsweg gelijk blijven en mogelijk zelfs toenemen. Door de aanleg van een langzaam verkeer verbinding tussen plangebied Torensteepolder en de Voorstraat zal de verkeerstoename op de Voorstraat beperkt blijven. De capaciteit van de Burgemeester de Zeeuwstraat/Rijksstraatweg, de Koninginneweg en de Vlielanderstraat is voldoende voor de mogelijk lichte toename van verkeer vanwege de inwoners van de nieuwe wijk, die hun bestemming combineren met het doen van boodschappen in het centrum.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2014-2024

Op 24 september 2014 is het Gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan Cromstrijen 2014-2024 (hierna GVVP) vastgesteld. In dit GVVP worden de eerder beschreven conclusies ten aanzien van de noodzaak van de ontsluitingsweg in het voorgaande GVVP 2008-2017 opnieuw onderschreven.

Verkeerscirculatieplan Numansdorp 2018

In 2012 heeft Megaborn het VerkeersCirculatiePlan (hierna:VCP) voor de kern Numansdorp opgesteld. In het plan is destijds rekening gehouden met ontwikkelingen op korte en lange termijn in en rondom Numansdorp. De gewijzigde infrastructuur sinds 2012, de diverse (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en de gewijzigde fasering hierin vormen voor de gemeente de aanleiding om het VCP uit 2012 te actualiseren tot dit nieuwe 'VCP Numansdorp 2018'. De gemeente wil hiermee een actueel beeld krijgen van de huidige en toekomstige verkeersafwikkeling.

In het VCP 2018 wordt ingegaan op het huidige beleidskader, ambities en maatregelen. Daarnaast wordt gekeken naar de huidige verkeerssituatie, knelpunten en worden de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren beschreven. In het kader van de VCP zijn een aantal moties/amendementen aangenomen die zien op concrete verkeersmaatregelen die mogelijk van invloed kunnen zijn op de verkeersafwikkelingen van de Torensteepolder. Indien deze maatregelen in de toekomst tot uitvoering worden gebracht is een herziening van het bestemmingsplan op dit onderdeel noodzakelijk zijn. In dat geval zal nieuw verkeers- en akoestisch onderzoek moeten aantonen dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de direct omgeving.

4.2 Onderzoek

De nieuwe woongebieden van de Torensteepolder worden geheel ontsloten via de nieuwe oostelijke ontsluitingsweg. Door deze oostelijke ontsluiting wordt voorkomen dat een verdere belasting van de bestaande wegen op de centrale as van Numansdorp plaatsvindt.

Door Megaborn is een verkeersonderzoek verricht om inzicht te krijgen in de verkeerseffecten van de voorgenomen ontwikkeling. Het volledige verkeersonderzoek is opgenomen in bijlage 4.

De belangrijkste uitkomsten uit het verkeersonderzoek van Megaborn zijn:

Centrale as

De gewenste verkeersintensiteiten op met name het noordelijke deel van de centrale as worden in de huidige situatie al overschreden. Dit leidt tot subjectieve verkeersonveiligheid. Dit knelpunt zal in de toekomst toenemen, maar dat wordt slechts in beperkte mate veroorzaakt door het extra verkeer van en naar de Torensteepolder.

Wethouder van der Veldenweg 

Het oostelijke deel van de Wethouder van der Veldenweg heeft voldoende capaciteit om de toekomstige intensiteiten te kunnen verwerken. Op het zuidelijke deel is de verwachting dat de gewenste maximale intensiteiten worden overschreden na de realisatie van Torensteepolder fase 1b en 1c. In dat geval zijn maatregelen noodzakelijk. Hierbij kan gedacht worden aan het scheiden van fietsers van het autoverkeer of het treffen van verkeersbeperkende maatregelen.

Centrumgebied

De wegen in het centrumgebied, de Voorstraat en de retourroute Koninginneweg, kunnen het verwachte toekomstige verkeersaanbod verwerken. Op de Vlielanderstraat zijn na de realisatie van Torensteepolder fase 1b en 1c capaciteitsmaatregelen noodzakelijk, zoals al was beschreven in het GVVP.

Rotonde Wethouder van der Veldenweg – Oostelijke verbindingsweg

De geplande enkelstrooksrotonde op het kruispunt Wethouder van der Veldenweg – oostelijke verbindingsweg heeft ruim voldoende capaciteit om het toekomstige verkeersaanbod te kunnen verwerken.

Kruispunt Wethouder van der Veldenweg – Burgemeester de Zeeuwstraat

Het GVVP beschrijft dat een reconstructie van het kruispunt op lange termijn noodzakelijk is naar aanleiding van ontwikkelingen in Numansdorp zuid. Op basis van de toekomstige verkeersintensiteiten en enkele aannames voor de verdeling van het verkeer op het kruispunt is de verwachting dat er een overbelasting ontstaat en dat een reconstructie inderdaad noodzakelijk is. Aanbevolen wordt om kruispunttellingen uit te voeren om een meer gedetailleerde en betere berekening van de capaciteit van dit kruispunt uit te kunnen voeren.

Kruispunt Provincialeweg (N487) – Rijksstraatweg

Op basis van een vuistregel ziet her ernaar uit dat de rotonde de toekomstige verkeersintensiteiten kan verwerken. Om een goede berekening van de capaciteit en verkeersafwikkeling te kunnen uitvoeren zijn betrouwbare basisgegevens nodig. Aanbevolen wordt om ook op dit kruispunt kruispuntstromen te meten.

Verkeerscirculatieplan Numansdorp 2018

Uit het VCP blijkt dat op diverse kruispunten knelpunten bestaan en zijn ten opzicht van het verkeersonderzek nog nadere verkeerstellingen uitgevoerd. Deze verkeertellingen bevestigen de uitkomsten van het verkeersonderzoek en hebben geen invloed op de uitkomsten van het verkeersonderzoek Torensteepolder. De in het VCP geconstateerde knelpunten op kruispunten worden niet direct veroorzaakt door de ontwikkeling van de Torensteepolder maar worden hierdoor wel versterkt. In het VCP is dit knelpunt gesignaleerd. In het kader van de uitvoering van het VCP zal nagegaan worden of het nodig is hiervoor nadere maatregelen te treffen.

4.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat capaciteit van de omliggende verkeersstructuur voldoende is om de extra verkeerbewegingen uit dit plan op te vangen. Het onderzoek maakt wel inzichtelijk dat een aantal bestaande knelpunten blijven bestaan en door de toename van het verkeer versterkt worden. In het VCP 2018 is dit onderkend. Deze knelpunten worden slechts in beperkte mate veroorzaakt door het extra verkeer van en naar de Torensteepolder. In het kader van de uitvoering van het VCP zal worden bepaald hoe deze knelpunten worden aangepakt.

Hoofdstuk 5 Natuur en Landschap

5.1 Kader

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • 1. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • 3. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • a. de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • b. de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebieden

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

5.2 Onderzoek

Soorten

Door bureau Schenkeveld is onderzoek gedaan naar de natuurwaarden in het plangebied. Voor de gehele rapportage kan bijlage 5 geraadpleegd worden. Uit onderzoek is gebleken dat bij de voorziene ontwikkeling geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Voorwaarde is dat de beplanting van de Schuringsedijk en de Torensteepoldersekade behouden blijft en het grondverzet buiten de broedperiode (15 maart tot 1 juli) plaatsvindt. Verder wordt aanbevolen de essenrijen op de Schuringsedijk ter hoogte van de passage van de nieuwe ontsluitingsweg nog deze winter (2018) aan te vullen. Tenslotte wordt vanuit de zorgplicht gevraagd bij het grondverzet rekening te houden met aanwezige dieren als Bruine kikker en Woelrat door deze voorafgaand aan de werkzaamheden weg te vangen en weg te houden.

In het kader van de Wnb is het verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding daarbij bij gedeputeerde staten (Wnb artikel 4.2). Dit geldt niet voor de in artikel 4.1 genoemde situaties. In het plan is geen sprake van verwijdering van bomen en struiken. Er is geen beperking vanwege Wnb.

Gebieden

Uit afbeeldingen 5.1 blijkt dat plangebied niet gelegen is in een Natura 2000 gebied of binnen het Natuurnetwerk Nederland. Voor stikstof is een berekening gemaakt. Deze berekening is worst-case ingeschaald qua woningaantal en verkeersbewegingen. In bijlage 6 is dit rapport opgenomen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de emissie niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden voor stikstof.


afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 5.1: Ligging plangebied t.o.v. NatuurNetwerk Nederland en Natura2000 gebieden

5.3 Conclusie

Voor het aspect natuur en landschap worden geen belemmeringen verwacht. Vanuit de zorgplicht wordt nog wel gevraagd om bij grondverzet rekening te houden met aanwezige dieren als de Bruine Kikker en de Woelrat door deze voorafgaand aan de werkzaamheden weg te vangen en te houden. Daarnaast dient bij de bouwwerkzaamheden gebruikt te worden gemaakt van vleermuis vriendelijke verlichting.

Hoofdstuk 6 Water

6.1 Kader

6.1.1 Inleiding

De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat gemeente en waterschap (hier is dat Waterschap Hollandse Delta) samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets omvat onder meer overleg met de waterbeheerder en de opname van een waterparagraaf. De voorliggende paragraaf is de in het kader van de wet verplichte waterparagraaf.

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2015 door de ministerraad vastgesteld.

6.1.2 Europees en rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2015 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

6.1.3 Beleid waterbeheerder

Beleid Waterschap Hollandse Delta

Waterschap Hollandse Delta heeft een Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2016-2021. In het Waterbeheerplan geeft het waterschap onder andere aan wat de doelstellingen voor de lange termijn zijn voor het waterbeheer. Het gaat hierbij om alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit (hoeveelheid), waterkwaliteit, waterkering (dijken) en waterketen (riolering en zuivering). Tevens wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt voor watergerelateerde thema's en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelstellingen te bereiken.

Ten aanzien van het watersysteem geldt een aantal regels:

bij grote stedelijke uitbreidingen geldt dat minstens 10% van het plangebied als oppervlaktewater moet worden ingericht;

  • dempingen van oppervlaktewater dienen volledig gecompenseerd te worden;
  • voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen geldt dat afstromend hemelwater van schone oppervlakken direct moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater (niet aankoppelen);
  • langs hoofdwatergangen bevinden zich beschermingszones (v/h keurstroken) van 5,00m ter weerszijde;
  • bij bouwwerkzaamheden dient gebruik te worden gemaakt van duurzame, niet sterk uitloogbare bouwmaterialen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen).

Keurverordening Waterschap Hollandse Delta

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen, waterkeringen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het waterschap. In de Legger van oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken voor Waterschap Hollandse Delta zijn de watergangen en kunstwerken opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.

6.1.4 Beleid voormalige gemeente Cromstrijen

Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (GRP) vormt de basis voor het planmatige onderhoud en beheer van de riolering in de Gemeente. Voor het verwijderen van afvalwater is riolering een onmisbare voorziening. Met deze voorziening wordt beoogd de volksgezondheid te verzekeren, wateroverlast tegen te gaan en het milieu te beschermen. De aanleg en het beheer van de riolering is een gemeentelijke taak (zorgplicht) die zijn wettelijke basis vindt in de artikelen 4.22 en 4.23 van de Wet milieubeheer (Wm). Het accent ligt in dit rioleringsplan op klimaatverandering, samenwerking in de afvalwaterketen en assetmanagement.

Waterplan Cromstrijen

In 2008 is het Waterplan Cromstrijen van kracht geworden. Dit gemeentelijk Waterplan bevat maatregelen om het watersysteem te voorzien van voldoende berging en speelt in op de komende klimaatwijzigingen. Daarbij geeft het Waterplan invulling aan afspraken om de waterkwaliteit te verbeteren. Gemeente en waterschap werken de maatregelen uit in de periode 2008 - 2012. Het streven is dat de samenwerking tussen gemeente en waterschap de komende jaren leidt tot een aantrekkelijk watersysteem dat biologisch gezond is en voldoende aanvoer-, afvoer- en bergingsmogelijkheden heeft. Het Waterplan heeft dan ook de volgende hoofddoelen:

  • het hebben en houden van droge voeten;
  • het streven naar biologisch gezond water;
  • het vergroten van de belevingswaarde van water.

6.2 Onderzoek

Inleiding
In het kader van de ontwikkelingen in de Torensteepolder is reeds in 2009 het Waterhuishoudingsplan Torensteepolder opgesteld dat is afgestemd met de waterbeheerder. De waterhuishoudkundige inrichting van het westelijk deel van de Torensteepolder is in het Waterhuishoudingsplan uitgewerkt. De beschreven uitgangspunten en de eisen aan de uitwerking van de inrichting worden ook in het kader van dit bestemmingsplan gehanteerd. Voor zover relevant is in deze waterparagraaf het Waterhuishoudingsplan gevolgd.

Hieronder wordt het bestemmingsplan inhoudelijk getoetst aan de verschillende 'waterthema's', zoals die beschreven staan in de zogenaamde Handreiking Watertoets. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.

Veiligheid

Uit de legger van het waterschap Hollandse delta blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen een primaire waterkering.

Het plangebied is echter wel deels gelegen binnen de keurzone van een secundaire waterkering: de Schuringsedijk. Dit betekent dat de keurzone van de dijk tot en met de sloot onderlangs de dijk loopt. De begrenzing van deze zone volgt uit de Leggerkaart van de waterkeringen van het Waterschap Hollandse Delta en is aangegeven op de planverbeelding van dit bestemmingsplan. Alle handelingen in de keurzone zijn vergunningplichtig o.g.v. de Keur: er dient een watervergunning te worden aangevraagd voor het ondernemen van activiteiten in, op, boven, over of onder een waterkering. In het plangebied is een watervergunning in ieder geval aan de orde bij het aanleggen van de dijkopritten op de Schuringsedijk en het vergraven, verbreden en/of verdiepen van de dijksloten.

Bestaande beplanting behoeft geen vergunning en beplanting buiten de begrenzing van de waterkering evenmin. Nieuwe beplanting (bomen en struiken) op waterkeringen is niet toegestaan of alleen onder strikte voorwaarden. Op grond van de waardering van het landschap, de natuur en de cultuurhistorie (LNC-waarde) zal een beoordeling door het waterschap moeten plaatshebben.

De Torensteepoldersekade is een afgegraven kade, die geen waterstaatskundige functie meer heeft.

Het deel van het plangebied ten zuiden van de Schuringsedijk is gelegen in een gebied dat een overstromingsrisico heeft (overstromingsdiepte: 0,0 tot 2,0 meter). De voorgestane ontwikkeling in de Torensteepolder zal echter niet bijdragen aan een vergroot overstromingsrisico. Bovendien wordt in het gebied voldaan aan de beschermingseisen ten aanzien van waterveiligheid. Zo wordt het gebied goed ontsloten en bereikbaar voor hulpdiensten. Tevens zal het gebied worden opgehoogd waardoor de overstromingsdiepte zal afnemen. Door de lagere ligging van het omliggende maaiveld zal, bij een eventuele overstroming, dat gebied eerder onder water lopen dan het gebied waar mensen verblijven. Er is dan tijd om via de dijken (Havenkade, Schuringsedijk) te vluchten.

Huidig watersysteem (voor vaststelling bestemmingsplan Torensteepolder 2015)

In het plangebied is in de huidige situatie een aantal watergangen aanwezig. Een hoofdwatergang ligt langs de noordzijde van de Torensteepoldersekade. Er zijn dijksloten gelegen ten oosten van de Fortlaan en ten noorden en ten zuiden van de Schuringsedijk. Voorts zijn in het plangebied verschillende watergangen aanwezig uit de categorie 'overig water'. Onder de Torensteepoldersekade ligt een duiker met een breedte/diameter van 1,00 m die de hoofdwatergang aan de noordzijde van de kade verbindt met een watergang uit de categorie 'overig water' aan de zuidzijde.

De huidige maaiveldhoogte - in het deel van de Torensteepolder dat binnen het plangebied valt - varieert ongeveer tussen NAP +0,15 m en NAP +0,70 m. Het grootste deel van de Torensteepolder heeft momenteel een agrarisch peil met een winterpeil van NAP -1,40 m en een zomerpeil van NAP -1,20 m. In de huidige situatie kent dit peilgebied in de Torensteepolder een afvoer van oost naar west. Het water wordt geloosd op de insteekhaven via een gemaal ter hoogte van de bestaande hoofdwatergang langs de noordkant van de Torensteepoldersekade. In het noordwestelijk deel van de polder is het (vaste) peil momenteel NAP +0,10 m; dit peilgebied heeft een eigen inlaat vanaf de insteekhaven en loost via stuwtjes op het naastgelegen peilgebied met het agrarische peil van NAP -1,20 m / NAP -1,40 m. De polder ten noorden van de Schuringsedijk heeft een winterpeil van NAP -1,75 m en een zomerpeil van NAP -1,55 m.

Huidige toekomstige watersysteem en peilopzet

Deze situatie is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Torensteepolder 2015 overeengekomen en wordt reeds uitgevoerd. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt sluiten hierop aan en daarom wordt hieronder de toekomstige situatie besproken.

In het westelijke deel van de Torensteepolder is de ontwikkeling van het nieuwe woongebied en een landgoederenzone voorzien. Ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie wordt voorgesteld het peil op te zetten van NAP -1.40 m (winterpeil) en NAP -1.20 m (zomerpeil) naar NAP -0.60 m. Met het waterschap is afgesproken om het peil gefaseerd omhoog te voeren vanwege werkzaamheden ten oosten van de polder. Het peil gaat in de tussenfase naar NAP -0.90 m.

Op onderstaande de tekening is het oppervlaktewater aangegeven waar het nieuwe peil van NAP -0.60 m gehandhaafd gaat worden. Uitgezonderd van dit peil zijn, behalve de watergang met een peil van NAP +0.10 m, tevens de watergang langs de Schuringsedijk aan de noordgrens van het plangebied en de watergang langs de primaire waterkering aan de zuidkant van het plangebied. Door deze ingrepen ontstaat robuust watersysteem met voldoende waterberging, een verbeterde waterkwaliteit en waterveiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 6.3: de voorgestelde waterhuishoudkundige situatie in de westelijke Torensteepolder

De peilopzet houdt verband met de wijziging van de grondgebruiksvormen in de polder. In de huidige situatie (behoudens het deel van het plan dat al is gerealiseerd) wordt de polder landbouwkundig gebruikt. De lage polderpeilen zijn met name afgestemd op de gewenste ontwatering ten behoeve van de landbouw in de lagere delen van de polder. De maaiveldhoogten variëren tussen NAP -0.35 m en NAP +0.55 m. In de toekomst worden lage maaivelddelen in het uitbreidingsgebied (deels) opgehoogd ten behoeve van de bebouwing, de wegen e.d. en is een dergelijk laag peil niet nodig. Daarnaast is ook uit het oogpunt van veiligheid, de waterkwaliteit en landschappelijke inpassing van de geplande grondgebruiksvormen een hoger peil gewenst.

Natuurwaarden en waterkwaliteit
Bovendien wordt een krekengebied gerealiseerd waarbij het voor de te realiseren natuurwaarden en de (bijbehorende) waterkwaliteit positief is als een hoger peil wordt ingesteld.

Het handhaven van het agrarische peil is niet gunstig voor de ecologische waterkwaliteit. Geringe diepte van waterlopen, steile oevers en hoge nutriëntengehalten zijn hier debet aan. Om biologisch gezond water te verkrijgen dienen waterlopen voldoende diep te zijn. Daarnaast ontstaan meer mogelijkheden voor flauwe oevers met oevervegetatie die bijdragen aan waterzuivering.

Wateroverlast

Voor de Torensteepolder is bij een autonome ontwikkeling wateroverlast voorzien (bron: Waterstructuurplan Hoeksche Waard, 2004). Er dient volgens het waterschap extra open water te worden gerealiseerd

Riolering

De aan te leggen woningen moeten gerioleerd worden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de keurzone van de waterkeringen (zie hierboven). Hemelwater van daken, parkeerverharding en opritten dient direct afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater. De kosten voor de aanleg van riolering worden geregeld in de realisatieovereenkomst.

Bodemdaling

De huidige maaiveldhoogte varieert ongeveer tussen NAP +0,15 m en NAP +0,70 m. Er is geen kans op (forse) bodemdaling, want het waterpeil wordt niet verlaagd en in de toekomst mogelijk zelfs verhoogd. Bovendien betreft het hier een zeekleigebied met zavel- en kleigronden, die niet extreem gevoelig zijn voor bodemdaling. Uit boringen van Hopman en Peters Holding B.V. (2009) blijkt dat grofweg de bovenste 100 tot 150 cm van de bodem in het plangebied overwegend bestaat uit zandige klei. Daaronder ligt fijn, ziltig zand.

Grondwateroverlast

Er is geen grondwateroverlast in het plangebied bekend. Bij het bouwen van de huizen dient rekening te worden gehouden met het eventueel opzetten van het peil in de toekomst, omdat hierdoor de hoogte van de grondwaterstand ook toeneemt. Bestaande kavels in en rondom het plangebied mogen geen hinder ondervinden van het eventueel opzetten van het peil.

In het kader van het opgestelde Waterhuishoudingsplan is de invloed van het plan op kwel reeds onderzocht. De in het plangebied aanwezige deklaag, die tot op 10m -mv ligt, biedt weerstand tegen kwel. Op basis van algemene sonderingen (DINO-loket) aan de rand van de kern van Numansdorp en bij de primaire kering kan gesteld worden dat er bij het graven van watergangen (tot maximaal 2,5 m-mv, rekening houdend met de vereiste drooglegging) geen risico is op doorsnijding van de deklaag. Bovendien is er dan geen risico op opbarsten van de bodem. Concluderend is door Witteveen+Bos gesteld dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een wezenlijke toename van kwel door de aanleg van nieuwe watergangen. Door middel van enkele sonderingen in het veld ter plaatse van de nieuwe watergangen dient echter nog wel gecontroleerd te worden of de deklaag daadwerkelijk voldoende dik is en geen storende lagen aanwezig zijn.

Oppervlaktewater- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het opgestelde Waterhuishoudingsplan is de invloed van het plan op kwel reeds onderzocht. De in het plangebied aanwezige deklaag, die tot op 10m -mv ligt, biedt weerstand tegen kwel. Op basis van algemene sonderingen (DINO-loket) aan de rand van de kern van Numansdorp en bij de primaire kering kan gesteld worden dat er bij het graven van watergangen (tot maximaal 2,5 m-mv, rekening houdend met de vereiste drooglegging) geen risico is op doorsnijding van de deklaag. Bovendien is er dan geen risico op opbarsten van de bodem. Concluderend is door Witteveen+Bos gesteld dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een wezenlijke toename van kwel door de aanleg van nieuwe watergangen. Door middel van enkele sonderingen in het veld ter plaatse van de nieuwe watergangen dient echter nog wel gecontroleerd te worden of de deklaag daadwerkelijk voldoende dik is en geen storende lagen aanwezig zijn.

Tevens is het van belang te voorkomen dat dode hoeken ontstaan die niet doorstroomd worden. Daarnaast dient voorkomen te worden dat er veel bomen direct langs de waterkant staan. Dit geeft schaduw en bladval, wat de waterkwaliteit niet ten goede komt. Op sommige plekken zal echter een afweging gemaakt moeten worden tussen waterkwaliteit en belevingswaarde.

Vervuilingsbronnen dienen zoveel mogelijk te worden geminimaliseerd om vervuiling van water te voorkomen. Wegens de afkoppeling van hemelwater dat op bebouwing en overige verharding valt, mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen (zoals de dakbedekking, goten en pijpen). Een alternatief is te voorkomen dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Belevingswaarde en gebruikswaarden

In het plan is veel open water opgenomen waarmee niet alleen een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de opvang van piekafvoeren, ook de beleving en het gebruik van water speelt een belangrijke rol in het toekomstig woongebied. Het water is vaak gelegen aan openbare ruimtes en particuliere tuinen.


Het huidige waterpeil ligt echter fors lager dan het maaiveld in deze gebieden. Hierdoor is er slechts een beperkte relatie vanaf de waterkant met het water. Onder meer om die reden is het wenselijk in de toekomst het waterpeil op te zetten (waarbij wel rekening dient te worden gehouden met een voldoende drooglegging van woningen; zie hierboven).

Verdroging

Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde. Het voorkomen van eventueel aanwezige (grond)waterafhankelijke natuurwaarden zal alleen maar worden vergroot door de beoogde functieverandering.

Natte natuur

Het plangebied ligt niet in de ecologische hoofdstructuur en is geen onderdeel van een door de Natuurbeschermingswet beschermd natuurgebied. Het gebied is in de huidige situatie grotendeels in gebruik als landbouwgebied en de watergangen hebben steile taluds, gericht op een efficiënte agrarische bedrijfsvoering. Hierdoor is de waterkwaliteit niet goed en de (aquatische) natuurwaarden zijn laag. Door de beoogde functieverandering naar woongebied zal de waterkwaliteit alleen maar verbeteren, vooral als flauwe, natuurvriendelijke taluds worden toegepast langs watergangen (zie ook hierboven). Voor amfibieën ontstaat zo bovendien de mogelijkheid om het land te bereiken.

Het eventueel opzetten van het peil en het afstappen van het huidige agrarische peil naar een vast peil of beter nog een flexibel peil (hoger winterpeil dan zomerpeil) zou een impuls kunnen geven aan de ontwikkeling van natuurwaarden in het plangebied.

Overstromingsrisico

In het Deltaprogramma 2015 is voor de Hoeksche Waard de opgave opgenomen om de gevolgen van een mogelijke overstroming te voorkomen door klimaatbestendig en waterrobuust te bouwen. Tevens is een deel van het plangebied in de provinciale risicokaart opgenomen als gebied met een overstromingsrisico. Het deel van het plangebied ten zuiden van de Schuringsedijk is gelegen in een gebied dat een overstromingsrisico heeft (overstromingsdiepte: 0,0 tot 2,0 meter).

In de Torensteepolder wordt voldaan aan de beschermingseisen en het veiligheidsniveau. De voorgestane ontwikkeling in de Torensteepolder draagt niet bij aan een vergroot overstromingsrisico.

Beheer en onderhoud

Het waterschap beheert al het oppervlaktewater. Het waterschap onderhoudt zelf de hoofdwatergang en de dijk- en wegsloten; het onderhoud van het overige water komt voor rekening van de gemeente. De voorkeur van het waterschap gaat uit van onderhoud vanaf de oever. Dit is beter voor de waterkwaliteit en goedkoper. Hoofdwatergangen en dijk- en wegsloten dienen beschermingszones van tenminste 5,00 m breed te hebben en 'overig water' dient beschermingszones van tenminste 1,00 m breed te hebben, steeds gemeten vanaf de insteek. Dergelijke beschermingszones dienen aan weerszijden van de watergangen aanwezig te zijn. De beschermingszones van hoofdwatergangen en van weg-/dijksloten dienen (zwaar) onderhoudsmaterieel te kunnen dragen. Er mogen zich geen obstakels bevinden in de beschermingszones. Indien toch gekozen wordt voor onderhoud vanaf het water, dient rekening te worden gehouden met de breedte van het water, brughoogtes en plekken om boten te water te laten en er weer uit te halen.

Het beheer en onderhoud van de waterkeringen is in handen van het waterschap.

De verantwoordelijkheden voor het beheer en onderhoud van de riolering ligt bij de gemeente; hierover worden in de realisatieovereenkomst afspraken gemaakt. Daarin wordt ook de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de overige watergangen vastgelegd.

Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het onderhoud aan afvoervoorzieningen van hemelwater, waaronder afvoerbuizen, greppels/wadi's, zijn voor rekening van de aanliggende eigenaren.

Waterstaatdoeleinden in het bestemmingsplan

De watergangen en keurzones zijn aangegeven op de plankaart en worden beschreven in de regels. Hierboven worden, waar dat relevant is, verplichtingen vanuit de Keur van het waterschap genoemd.

Conclusie

Het beleid van het waterschap en de gemeente is gericht op het komen tot een robuust watersysteem met voldoende waterberging, een verbeterde waterkwaliteit en waterveiligheid.

In de huidige situatie is sprake van een overgang van agrarisch gebruik naar natuurontwikkeling en woningbouw. In het voorheen aanwezige watersysteem was sprake een hoog waterpeil ten opzichte van het agrarisch maaiveld. Het water in de Torensteepolder werd van oost naar west afgevoerd naar de Dorpshaven. Om de woningbouw en natuurontwikkeling op een goede manier te laten plaatsvinden is in overleg met het waterschap besloten tot een wijziging van het watersysteem met voldoende waterberging.

Het voorliggende plan wordt ingepast binnen dit gewenste watersysteem en voldoet daarmee aan de onderdelen waterberging, waterkwaliteit en waterveiligheid. Via het opgestelde Beeldkwaliteitsplan Torensteepolder fase 1b en 1c, KuiperCompagnons, d.d. 9 maart 2018 wordt voldoende geborgd dat de woningbouw landschappelijk wordt ingepast.

Hoofdstuk 7 Archeologie en cultuurhistorie

7.1 Archeologie

7.1.1 Kader

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Archeologische verwachtingenkaart Hoeksche Waard

De regionale archeologische verwachtingskaart van de Hoeksche Waard, vastgesteld op 19 januari 2010 door de Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard, is door de voormalige gemeente Cromstrijen op 10 april 2014 vastgesteld. Op deze kaart is het plangebied aangewezen als een gebied met een middelhoge archeologische verwachting.

7.1.2 Onderzoek

Door Vestigia is archeologisch onderzoek verricht ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. In bijlage 7 is de volledige rapportage te raadplegen.

Voor fase 1b geldt dat er een kans is op de aanwezigheid van een kreek in de ondergrond met een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Vestigia adviseert om fase 2a vrij te geven tot de boordiepte van 3 m - mv, met een vrijstelling voor het gebruik van heipalen (maar niet voor andere graafwerkzaamheden dieper dan 3 m -mv). Bij andere graafwerkzaamheden dieper dan 3 m -mv wordt geadviseerd een vervolgonderzoek te verrichtend voor fase 2a.

Voor fase 1c is de verwachting op het aantreffen van archeologische resten laag en voor dit bouwveld zijn dan ook geen vervolgstappen benodigd.

7.1.3 Conclusie

De archeologische verwachting in dit gebied vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

7.2 Cultuurhistorie

7.2.1 Kader

Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011)

In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.


In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.


Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument "Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)". In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende "Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland" zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

Voor zover bekend zijn er in het plangebied geen aardkundige waarden van betekenis aanwezig. De voorgestane ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve effecten op aardkundige waarden.

In het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn vooral de dijken e als (redelijk tot zeer) belangrijke historisch-landschappelijke lijnen aangemerkt in de provinciale kwaliteitskaart. Aan de noordkant van het plangebied ligt een dijklint.

Regioprofielen Cultuurhistorie

De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de provinciale Structuurvisie.

In het regioprofiel wordt het plangebied aangeduid als jonge aanwaspolder. Ambities hierbij zijn her behoud van het open karakter met kenmerkende grootschalige verkaveling. Grotere ontwikkelingen dienen integraal ingestoken te worden en de ontwikkelingen in het gebied moeten passen bij het profiel van de Hoeksche Waard

7.2.2 Onderzoek

In bijlage 1 is een uitgebreide omschrijving opgenomen hoe de nieuwe ontwikkeling ingepast wordt in het bestaande landschap.

7.2.3 Conclusie

Bij de uitvoering van het plan moet voldaan worden aan de beeldkwaliteiteisen zoals deze beschreven staan in bijlage 1. Daarmee is het belang cultuurhistorie is voldoende mate gewaarborgd.

Hoofdstuk 8 Milieu

8.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

8.2 M.e.r.-beoordeling

8.2.1 Kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

8.2.2 Onderzoek

Toetsing drempelwaarden

Door te toetsen aan de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. wordt bepaald of de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan m.e.r.-plichtig zijn of dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling voldoende is. De drempelwaarde waaraan getoetst is betreft:

"Categorie D 11.1 De bouw van woningen"

De bijbehorende drempelwaarde luidt: ´In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat binnen de bebouwde kom'.

Het totale ontwikkelingsgebied van bestemmingsplan" Torensteepolder heeft een oppervlakte van minder dan 100 hectare en omvat minder dan 2.000 woningen. Daarnaast maakt het plan planologisch gezien geen onderdeel uit van een groter project waarover een planologisch besluit is genomen. Een m.e.r. beoordeling is niet noodzakelijk. Wel dient een informele vormvrije m.e.r. beoordeling uitgevoerd te worden om na te gaan of de uitvoering van het plan niet zal leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Scope van het project

De omvang van dit bestemmingsplan beperkt zich tot de ontwikkeling van de Torensteepolder fase 1b en 1c dat een planologisch kader biedt voor 210 nieuwe woningen. Zoals aangetoond in paragraaf 3.2 is het project Torensteepolder onderdeel van het regionaal afgestemde woningbouwprogramma van de voormalige gemeente Cromstrijen en kan aangenomen worden dat de gebiedsontwikkeling in Numansdorp Zuid de komende periode niet fors groter zal worden.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging was noodzakelijk door een uitspraak van het Europees Hof over toepassing van drempelwaarden. Onder het nieuwe besluit is voor de vraag of een mer-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de zogenaamde 'D-lijst' niet langer toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten.

Dat de voorgenomen activiteit onder de drempelwaarde ligt is al een belangrijke aanwijzing voor de conclusie dat geen mer of mer-beoordeling noodzakelijk is. De toetsing aan de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling moet in dat licht worden bezien en zal dan ook met name gericht zijn op bijzondere situaties in of om het plangebied.

De selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling zijn:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiele effect van het project.

Criteria   Toets  
1. Kenmerken van het project  
Toets   Het plangebied betreft een agrarisch landschap dat wordt ontwikkeld tot een woongebied met 210 woningen en een bijbehorende infrastructuur op basis van de bestaande wegenstructuur. Ten behoeve van een deugdelijke verkeersafwikkeling en het ontlasten van de bestaande kern is tevens een nieuwe ontsluitingsweg aan de oostzijde van Numansdorp gerealiseerd. Deze nieuwe ontsluitingsweg is mede aangelegd ten dienste van de ontwikkeling in het kader van het eerdere bestemmingsplan 'Torensteepolder 2015'.
Met een omvang van circa 7,5 hectare en de hoeveelheid geprojecteerde woningen ligt deze ontwikkeling qua schaal ver van de drempelwaarden die gesteld zijn voor activiteit 11.2 van bijlage D van het Besluit m.e.r.

Ten aanzien van de bestaande landschappelijke kwaliteiten en kenmerken heeft het aspect landschappelijke inpassing een voorname rol gekregen in de planontwikkeling, zoals te lezen in bijlage 1 In de planontwikkeling is rekening gehouden met de typerende landschappelijke structuren door deze structuren in tact te houden.

De ontwikkeling vindt plaats in een Nationaal Landschap en is gelegen in de nabijheid van een Natura2000 gebied.  
De cumulatie met andere projecten   In de nabijheid is sprake van andere ontwikkelingen die mogelijk leiden tot cumulatie van milieueffecten. De recreatiewoningen ten zuiden van het plangebied worden zijn omgevormd tot woningen ten behoeve van een permanent verblijf. Dit is geregeld in het bestemmingsplan Numansgors, vastgesteld door de raad d.d. 2 juli 2013. Dit kan gevolgen hebben op de verkeersdruk in de omgeving en op de geluidsbelasting. Bij het ontwerp van de interne verkeersstructuur van de nieuwe woonwijk en de nieuwe ontsluitingsweg die in het kader van dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is rekening gehouden met deze omvorming van de recreatiewoningen.

In de nabijheid wordt ook de eerste fase van de Torensteepolder gerealiseerd. Dit is geregeld in het bestemmingsplan Numansgors, vastgesteld door de raad d.d. 15 december 2015. Dit kan gevolgen hebben op de verkeersdruk in de omgeving en op de geluidsbelasting. Bij het ontwerp van de interne verkeersstructuur van de nieuwe woonwijk en de nieuwe ontsluitingsweg die in het kader van dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is rekening gehouden met deze omvorming van de recreatiewoningen.  
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen   Niet van toepassing  
De productie van afvalstoffen   Niet van toepassing  
Verontreiniging en hinder   Niet van toepassing  
Risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën   Niet van toepassing  
2. Plaats van het project  
Het plangebied is gelegen in Nationaal Landschap Hoeksche Waard. De dijken, kreken, het polderpatroon, de openheid en het eilandkarakter zijn typerende kenmerken van dit gebied. In het Masterplan voor Numansdorp-Zuid worden deze waarden en kenmerken gerespecteerd. Onderhavig bestemmingsplan volgt in deze het masterplan, de woningen worden gerealiseerd binnen de 'kamers' die gecreëerd zijn door de dijken met laanbeplanting. Deze dijken blijven dan ook intact. Door het vergroten van de toegankelijkheid van het gebied kan het landschap daarnaast beter worden ervaren.
Het nabij gelegen Natura2000 gebied "Hollands Diep" ligt op meer dan 500 meter van het plangebied.  
Het bestaande grondgebruik   Agrarisch gebruik  
De relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen   Niet van toepassing  
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu   Realisatie van het plan heeft geen relevante / significante effecten op bodem, flora en fauna, luchtkwaliteit, bedrijfshinder en externe veiligheid. Dit blijkt uit de onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd en zijn opgenomen.  
3. Kenmerken van het potentiele effect  
het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);   In het kader van dit bestemmingsplan is op de aspecten beeldkwaliteit, externe veiligheid, mobiliteit, luchtkwaliteit, geluid, bodem, milieuzonering, water, ecologie en archeologie getoetst of uitvoering van het bestemmingsplan leidt tot negatieve milieueffecten. Op geen van deze aspecten blijkt sprake van belangrijke nadelige milieueffecten.
Uit de uitgevoerde ecologische onderzoeken, zie paragraaf 5.2 en stikstofdepositie-onderzoek (bijlage 6) blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied door de ontwikkeling van het woongebied niet worden beïnvloed, wel kan een niet significante verslechtering optreden voor het foerageergebied van de grauwe gans. In het kader van de ontwikkeling van de landgoederenzone zijn mitigerende maatregelen genomen.
Met het uitvoeren van deze milieuonderzoeken is voldaan aan alle wettelijke vereisten. Voor een nadere toelichting per milieuaspect wordt verwezen naar de hoofdstukken Mobiliteit, Natuur en Landschap, Water, Archeologie en cultuurhistorie en Milieu van deze plantoelichting.
Om de toename van verkeershinder in de kern als gevolg van het nieuwe woongebied zoveel mogelijk te beperken en de afwikkeling van verkeer te optimaliseren wordt een mitigerende maatregel genomen. De nieuwe ontsluitingsweg draagt bij aan de afname van de verkeersdruk in de kern en een geoptimaliseerde afwikkeling van het verkeer.  
het grensoverschrijdende karakter van het effect;   Niet van toepassing  
de orde van grootte en de complexiteit van het effect;   Niet van toepassing  
de waarschijnlijkheid van het effect;   Niet van toepassing  
de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect   Niet van toepassing  
Conclusie  
Het bestemmingsplan leidt niet tot specifieke significante milieueffecten die een nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Door het college is op grond van deze paragraaf het besluit genomen dat het plan geen significante milieueffecten als gevolg heeft en dat een m.e.r.-procedure niet benodigd is.  

8.3 Bodemkwaliteit

8.3.1 Kader

Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van gronden en het toevoegen van materiaal aan de bodem (grondverzet).


Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.


Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

8.3.2 Onderzoek

In 2009 heeft Geofox-Lexmond een verkennend bodemonderzoek (ref. nr. 20090677/INWE) uitgevoerd voor het westelijk deel van de Torensteepolder. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Het deel van het plangebied dat niet door Geofox-Lexmond is onderzocht in het onderzoek uit 2009 is in 2011 alsnog onderzocht door Hopman en Peters Milieutechniek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9.Het in 2009 door Geofox-Lexmond uitgevoerde onderzoek (ref. nr. 20090677/INWE) werd, voor een deel van het plangebied, geconcludeerd dat:

  • de concentraties in de toplaag van de bodem vormen geen milieu-hygiënische risico's voor gebruikers of voor het milieu;
  • de bodem is geschikt voor de beoogde woonfuncties.
  • Het onderzoek dat in 2011, voor het resterende deel van het plangebied is uitgevoerd, concludeert dat:
  • de lichte concentraties in de toplaag van de bodem niet van dien aard zijn dat sanering noodzakelijk is;
  • er geen sprake is van vervuiling van bodem en grondwater.

Omdat een bodemonderzoek in principe een houdbaarheid heeft van maximaal vijf jaar is het onderzoek uit 2009 niet meer voldoende actueel. Een actualisatie van dit onderzoek is daarom noodzakelijk gebleken. Nadat de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft beoordeeld wat noodzakelijk is ten behoeve van de actualisatie is door Geofox-Lexmond het onderzoek uit 2009 in 2015 geactualiseerd. Dit onderzoek is als bijlage 10 van deze toelichting toegevoegd.

Uit de actualisatie is gebleken dat de conclusies van het bodemonderzoek uit 2009 gehandhaafd blijven en het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

8.3.3 Conclusie

Uit de actualisatie van het bodemonderzoek is gebleken dat de conclusies van het bodemonderzoek uit 2009 gehandhaafd blijven en het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

8.4 Akoestische aspecten

8.4.1 Kader

In de Wet geluidhinder (Wgh) (2012) is bepaald dat in indien met het bestemmingsplan nieuwbouw van woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk wordt gemaakt, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht. De verschillende uitvoeringsbesluiten van de Wet geluidhinder zijn geregeld in het Besluit geluidhinder. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het gemeentelijk geluidsbeleid, zoals opgenomen in 'Geluidbeleid goede ruimtelijke ordening gemeenten Hoeksche Waard'.

8.4.2 Onderzoek

Omdat met het bestemmingsplan nieuwbouw van woningen mogelijk wordt gemaakt, zijn de geluidhinderaspecten onderzocht, zie bijlage 11. In dit rapport zijn voor de relevante wegen de geluidhinderaspecten in kaart gebracht.

Torensteelaan

Door de toename van het verkeer in verband met de ontwikkeling van fase 1b en 1c is het noodzakelijk om op de Torensteelaan een wegdek bestaande uit Dubofalt (dunne deklaag type B) aan te leggen om te kunnen blijven voldoen aan de grenswaarde van 48 dB bij de woningen aan de Goudvink en Tapuit.

Wethouder van der Veldenweg

Uit onderzoek (bijlage 12) blijkt tevens dat door de toepassing van geluidsreducerend asfalt op de Wethouder van der Veldenweg, voldaan kan worden aan de hogere waarden, zoals vastgesteld in het kader van fase 1. Hierbij wordt op het deel van de Wethouder van der Veldenweg ten noorden van de rotonde Dubofalt (dunne deklaag type B) aangebracht en op het wegvak ten westen van de rotondeRedufalt (dunne deklaag type A). In dit bestemmingsplan wordt geborgd dat het geluidsreducerend asfalt ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels.

Woningbouw fase 1b en 1c

Uit het geluidsonderzoek (bijlage 11) blijkt dat ter plaatse van de Torensteelaan sprake is van een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op grond van het gemeentelijk geluidsbeleid is onderzocht in hoeverre, door de aanleg van geluidsarm asfalt in de vorm van Dubofalt (een dunne deklaag type B) op het 50 km-deel van de Torensteelaan, de geluidsbelasting wordt gereduceerd. Het vaststellen van hogere waarden is benodigd. In het Besluit hogere waarden beleid is vastgelegd welke afweging is gemaakt en welke maatregelen doelmatig woden geacht om de geluidsbelasting tot een minimum te beperken. Dit besluit is bijgevoegd als bijlage 13.

8.4.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de bouw van de woningen voldoet aan de Wet geluidhinder. Bij de bouw van nieuwe woningen zal voldaan moeten worden aan de gestelde hogere waarden.

8.5 Luchtkwaliteit

8.5.1 Kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

8.5.2 Onderzoek

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In dit bestemmingsplan worden 210 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het totale aantal woningen overschrijdt het maximum van 1.500 woningen niet, daardoor is deze ontwikkeling te beschouwen als een project die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is zodoende niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening  

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2014. In deze tool is onder andere de Voorstraat opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (zeer fijnstof) weergegeven voor het peiljaar 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPTSPfase1ben1c-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 8.1: Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool)

Uit afbeelding 8.1 blijkt dat, nabij het plangebied, de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 19.2 µg/m3, 17.5 µg/m3 en 10.4 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschrijden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6.1, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. Ook in de toekomst is de verwachting dat de concentraties niet boven de grenswaarden zullen uitkomen.

8.5.3 Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van circa 210 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit is ruim lager dan de cijfermatige kwantificatie voor een woningbouwlocatie. Daardoor is deze ontwikkeling aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt op de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit is niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in het bestemmingsplan 'Torensteepolder' (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde achtergrondconcentratie NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn en blijven veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is niet te verwachten, ook niet met de bijdrage van het verkeer.

8.6 Bedrijven en milieuzonering

8.6.1 Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

8.6.2 Analyse omgeving

Met het bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Enerzijds dient daarom onderzocht te worden of een goed woon- en leefklimaat op deze locatie gegarandeerd kan worden. Anderzijds wordt bepaald of bestaande bedrijven of inrichtingen niet onevenredig worden beperkt in hun bedrijfsvoering.

Effect nieuwe woningen op bestaande bedrijvigheid

In onderstaande tabel is weergegeven welke inrichtingen zich in de omgeving van het plangebied bevinden. Bij ieder bedrijf is aangegeven tot welke VNG categorie deze behoren met de bijbehorende richtafstand (tot een rustige woonwijk) en wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is. De werkelijke kortste afstand komt overeen met de afstand van de inrichtingsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woning.

De ontwikkeling van de nieuwe woningen leidt niet tot effecten voor de bestaande bedrijvigheid aangezien er rondom deze bedrijvigheid reeds woonbebouwing is gerealiseerd. De ontwikkeling van nieuwe woningbouw op grotere afstand dan de huidige woonbebouwing zorgt er niet voor de bedrijven in het mogelijkheden beperkt worden.

Adres   Omschrijving   VNG categorie   Richtafstand in (m)   Werkelijk kortste afstand (in m)   Maatgevend aspect  
Havenkade 2   Bedrijvigheid   max 4.1   50   +/- 300   Geluid  
Schuringsedijk 1   Firma Snijders dorp & behang   2   30   +/- 100   Geluid  
Schuringsedijk 3a-3b     2   30   +/- 100   Geluid  
Schuringsedijk 11   D. Barendregt   2   30   60   Geluid  
Schuringsedijk 18a-20a     2   30   90   Geluid  

Tabel 8.6: overzicht relevante bedrijvigheid nabij plangebied

Het plangebied wordt beschouwd als een rustige woonwijk waardoor de richtafstanden uit de VNG-lijst in beginsel gelden. In de nabijheid van het plangebied komen voornamelijk detailhandelsfuncties en bedrijvigheid, gekenmerkt door productie en dienstverlening in de watersport, voor. Het merendeel van de functies betreft een VNG-milieucategorie 1 of 2, waarvoor een indicatieve richtafstand van 10 of 30 meter geldt. Incidenteel komen categorie 3 bedrijven voor rondom het plangebied. Het gaat om bedrijven gevestigd aan de Havenkade en de jachthaven aan de Dorpshaven. De richtafstand van de bedrijvigheid is ten tijde van de bestemmingsplanprocedure voor fase 1 reeds beschouwd. Destijds was er geen sprake van woningen die binnen de richtafstand van de bedrijven gelegen waren. Deze bebouwing is dichter bij de bedrijvigheid gelegen. De woningen in de nieuwe fase hebben een grotere afstand tot de bedrijven.

8.6.3 Conclusie

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door wonen, detailhandel en inrichtingen, gelieerd aan de watersport. Het plangebied dient beschouwd te worden als een rustige woonwijk. Alle indicatieve hinderafstanden zijn kleiner dan de werkelijke afstand tot de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Daarmee gelden er geen belemmeringen ten aanzien van bedrijven en milieuzonering. Een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot de woningen kan daarom gegarandeerd worden.

8.7 Externe veiligheid

8.7.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.

In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.

Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

8.7.2 Onderzoek

Bestaand en nieuw

Het plangebied kernmerkt zich door agrarisch landgebruik. In het kader van dit bestemmingsplan worden de agrarische gronden heringericht tot een woongebied.

Analyse kwetsbare objecten

In het bestemmingsplan worden 210 nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

Analyse risicobronnen

In en nabij het plangebied bevindt zich de volgende risicobron:

Naam risicobron   Ligging/adres   Type risicobron   Toetsingskader  
Transport van gevaarlijke stoffen over het water   Hollandsch Diep   Transportas   Bevt  

Transport van gevaarlijke stoffen over het Hollandsch Diep

Over het Hollands Diep vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Met de inwerkingtreding van het Basisnet Water per 1 april 2015 is het beleid waarop in het ontwerpbestemmingsplan Torensteepolder van 9 juli 2012 werd getoetst achterhaald.

Voor wat betreft de toetsing aan het Basisnet Water is de categorisering van de transportroute van belang. Het Hollands Diep is ter hoogte van het plangebied is deels aangeduid als 'binnenvaartverbinding chemische clusters & achterlandverbindingen met toetsafstand' (zwarte vaarwegen) en deels als 'binnenvaartcorridor zonder toetsafstand' (groene vaarwegen).

De beperkingen aan ruimtelijke ontwikkelingen vallen uiteen in PR10-6 contouren, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied.

In onderstaande tabel zijn deze beperkingen per verbinding uitgezet:

Type beperking   Zwarte vaarweg   Groene vaarweg  
PR10-6 contour   PR 10-6 contouren liggen op het water en kunnen groeien tot de oeverlijn. Dit betekent: geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen de waterlijnen, voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt dit als richtwaarde   Geen beperkingen  
Groepsrisico (GR)   Bij zwarte vaarwegen is een verantwoording nodig. Bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1500 pers/ha dubbelzijdig en 2250 pers/ha enkelzijdig6 is een berekening van het GR echter niet verplicht. Proefberekeningen hebben aangetoond dat in die gevallen het GR beneden 0,1 x de oriënterende waarde ligt.   Geen GR verantwoording nodig vanwege nauwelijks merkbare effecten op het GR  
Plasbrandaandachtsgebied   25 m landwaarts vanaf de waterlijn en in uiterwaarden van vrijstromende rivieren   Geen beperkingen  

PR10-6 contour

Het plangebied is niet gelegen binnen de waterlijn van het Hollands Diep. De PR10-6 contour is hiermee geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.

Groepsrisico

Omdat geen sprake is van een bevolkingsdichtheid groter dan 1500 pers/ha dubbelzijdig en 2250 pers/ha enkelzijdig is een verantwoording van het groepsrisico niet benodigd. Het groepsrisico is hiermee geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.

Plasbrandaandachtsgebied

Het plangebied is niet gelegen binnen 25 meter vanaf de waterlijn en dus niet binnen het plasbrandaandachtsgebied. Het plasbrandaandachtsgebied is hiermee geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.

8.7.3 Conclusie

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich één risicobron. De DPO-leiding is niet meer in gebruik en hierdoor niet relevant. Daarnaast vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het Hollands Diep. Vanwege de grote afstand van de woningen tot de vaarweg is aangenomen dat het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling niet zal toenemen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

8.8 Overige belemmeringen

Inleidend

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Onderzoek en conclusie

Er zijn in het plangebied geen planologisch relevante kabels en/of leidingen aanwezig. Ook zijn geen beschermingszones behorende bij bijvoorbeeld vliegvelden aanwezig. Wel loopt over het plangebied een straalpad. Omdat het bestemmingsplan geen hoogbouw mogelijk maakt geeft dit straalpad geen belemmeringen voor de planrealisatie.

Hoofdstuk 9 Duurzaamheid

9.1 Kader

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Energievisie Hoeksche Waard 2016 - 2020

De ambitie van de Hoeksche Waard is om in 2040 100% energieneutraal te zijn. Hiermee legt de Hoeksche Waard de lat hoger dan de landelijke ambitie (2050 energieneutraal). Om gericht stappen in deze richting te zetten is ‘De Energievisie Hoeksche Waard 2016-2020’ opgesteld in nauwe samenwerking met gemeenten, ondernemers, maatschappelijke organisaties en bewoners.

De energievisie gaat uit van de Trias Energetica. Hierbij wordt in eerste instantie ingezet op het beperken van de energiebehoefte. Dit uit zicht in drie pijlers:

  • 1. Beperk de energiebehoefte
  • 2. Gebruik duurzame energie
  • 3. Efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen

Gebiedsagenda Hoeksche Waard

Deze Gebiedsagenda vormt de opmaat en vliegende start van de Omgevingsvisie en vervolgens ook voor het Omgevingsplan voor de Hoeksche Waard. In deze gebiedagenda is ook aandacht voor de thema's duurzaamheid. energieneutraliteit en klimaatbestendigheid.

Het toepassen van het circulaire gedachtengoed (hergebruik en beperken afvalstoffen), het aanpasbaar maken van (grondgebruik van) stad en land aan het veranderende klimaat (klimaatadaptatie) en de energietransitie gaat niet vanzelf. Er is nog veel te winnen. De Hoeksche Waard is met de Energievisie 2016 de uitdaging aan gegaan om in 2040 energieneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat in 2040 de energie die we de Hoeksche Waard verbruiken ook lokaal duurzaam opwekken.

9.2 Onderzoek

De woningen die worden gerealiseerd, worden gasloos uitgevoerd. De woningen krijgen daarnaast een energieprestatie die strenger is dan het bouwbesluit. Op deze manier wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de energievisie van de Hoeksche Waard.

In het plan is daarnaast rekening gehouden met het klimaatadaptieve vermogen van het gebied. Er is voldoende ruimte voor groen en water gereserveerd. Op deze manier worden effecten van de klimaatverandering als wateroverlast tegengegaan.

9.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling tegemoet komt aan de gewenste duurzaamheid van deze tijd. Tijdens de productie van de materialen, de bouw zelf en tijdens het gebruik van de woningen wordt voldoende rekening gehouden met het aspect duurzaamheid.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

10.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is/wordt een realisatieovereenkomst gesloten waarin het kostenverhaal volledig is afgedekt en alle locatie-eisen zijn gesteld. Op basis van die overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

10.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een hoogwaardig woonmilieu, passend bij de kwaliteiten van de omgeving gerealiseerd. Met deze ontwikkeling wordt de groei van Numansdorp richting het Hollandsch Diep doorgezet en wordt de verbinding tussen het dorp, het water en de natuurlijke kwaliteiten versterkt. Binnen dit kader is deze ontwikkeling voorzien.

De ontwikkeling is passend binnen de ruimtelijke kaders van de gemeente en heeft als uitgangspunt een hoogwaardig woonmilieu dat aansluit bij de ruimtelijke uitgangspunten die door de provincie gesteld zijn. Daarmee wordt verondersteld dat er voldoende draagvlak is. Bovendien wordt in de bestemmingsplanprocedure de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen (zie ook hoofdstuk 10 van deze toelichting).

10.3 Handhavingsaspecten

Inleidend

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking.

Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving.

Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting.

Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.

De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling

In dit bestemmingsplan wordt een agrarisch gebied herontwikkeld tot een woongebied. In het plangebied is geen sprake van opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen.

Hoofdstuk 11 Procedure

11.1 Voorbereidingsfase

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse instanties. De ontvangen overlegreacties worden in deze paragraaf uiteengezet. Daarnaast wordt aangegeven of de reacties aanleiding hebben gegeven tot aanpassing van het plan.

Vanuit de Gasunie, het waterschap Hollandse Delta, Rijkswaterstaat en de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zijn overlegreacties ontvangen.

Gasunie

De Gasunie reageert dat na toetsing van het plan, aan het huidige externe veiligheidsbeleid, ze tot de conclusie komen dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Hiermee staat vast dat de leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Waterschap Hollandse Delta

Het waterschap heeft in de reactie aangegeven dat de waterstaatsbelangen voldoende benoemd en daarmee ook gewaarborgd zijn in het plan. Waterstaatkundig gaat het waterschap akkoord. In de reactie wijst het waterschap op de afspraak om het peil gefaseerd op te voeren. Deze afspraak is expliciet opgenomen in de waterparagraaf in deze toelichting.

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat maakt de opmerking dat gezien de verschillende deelplannen de effecten inzake de verkeersafwikkeling niet zo groot lijken. Wel worden in het verkeersonderzoek mogelijke knelpunten benoemd. Rijkswaterstaat verlangt dat bij grootschalige ontwikkelingen een analyse wordt opgesteld van de verkeersintensiteiten waarbij de verkeerseffecten van het plan op de (aansluitingen van) rijksweg A59 in beeld worden gebracht. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, wordt door Rijkswaterstaat als grootschalig gezien. Daarom dient een dergelijke analyse aanwezig te zijn maar deze ontbreekt nog.

Naar aanleiding van deze reactie is contact gezocht met Rijkswaterstaat en is de afspraak gemaakt met het oog op de komende ontwikkeling van de Molenpolder om in overleg te treden over de wijze van verkeersafwikkeling. De resultaten hiervan zullen worden meegenomen in een verkeersonderzoek waarin de effecten op de rijksweg inzichtelijk worden gemaakt.

Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

Door de omgevingsdienst is uitgebreid gereageerd op het bestemmingsplan. In bijlage 14. is het volledige advies opgenomen. In deze paragraaf worden de belangrijkste opmerkingen aangehaald. Op de akoestische onderzoeken zijn diverse opmerkingen gemaakt. Deze zijn verwerkt in de nieuwe, bijgevoegde rapportages. Daarnaast wordt opgemerkt dat de aanbevelingen uit de natuurtoets overgenomen zijn in de toelichting. De omgevingsdienst heeft een voorstel gedaan voor aanvullingen van de natuurparagraaf. Deze opmerkingen zijn overgenomen en de genoemde voorwaarde wordt middels een overeenkomst worden geregeld.

11.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgen uit de inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en dient - met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening - ook via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Binnen deze termijn zijn vier zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord in de nota beantwoording zienswijzen die is opgenomen als bijlage 15. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het plan waardoor het plan gewijzigd wordt vastgesteld.

11.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.