Plan: | Spuifront |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1963.BPSpuifrontOB-VG01 |
De oude fabriek van Mebin in Oud-Beijerland is niet meer in gebruik. De locatie ligt aan het Spui en is omringd door, voornamelijk, woonbebouwing. Anders gezegd: een aantrekkelijke plek voor nieuwe ontwikkelingen. Op deze plek, waar het centrum de rivier ontmoet, wil de gemeente Hoeksche Waard een ontwikkeling mogelijk maken van een voormalig bedrijfsperceel naar wonen met in de plint deels horeca. Omdat de betreffende gronden nu nog de bestemming 'Bedrijf' hebben, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Plangebied
Het plangebied ligt in het dorp Oud-Beijerland, welke onderdeel is van de gemeente Hoeksche Waard. Het dorp vervult een regionale centrumfunctie voor een gebied dat voornamelijk bestaat uit agrarische gronden. Het plangebied, ook wel 'het Spuifront' geheten, is in de huidige situatie een verlaten bedrijfsperceel. Op het terrein was door de betoncentrale Mebin en zand- en grinthandel Mijnster in gebruik. Enkele jaren geleden is deze zware industrie gestaakt en sindsdien heeft het terrein geen functie meer overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Het terrein ligt gedeeltelijk braak, is gedeeltelijk in gebruik door een tijdelijk horecabedrijf en heeft een totale oppervlakte van 9.300 m2.
Het plangebied is gelegen aan de Spuidijk ten oosten van het politiebureau en ten westen van de havenmonding. De noordkant van het plangebied ligt aan de oever van de rivier de Spui en aan de overzijde daarvan bevinden zich de spaarbekkens 'Beerenplaat' van het drinkwaterbedrijf Evides. Aan de directe zuidzijde van het plangebied bevindt zich het karakteristieke centrum van Oud-Beijerland. Het centrum biedt plek voor parkeerterreinen, winkels, woningen en een jachthaven. In de verdere omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende ruim opgezette woonwijken.
Ligging van het plangebied het Spuifront in Oud-Beijerland
Huidige juridisch-planologische situatie
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Correctieve herziening bestemmingsplan Wonen' (met identificatienummer NL.IMRO.0584.BPWONEN2013024-VG99) van de gemeente Oud-Beijerland zoals vastgesteld op 8 juli 2014. Voor het plangebied zijn de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water' opgenomen.
Geldende bestemmingsplannen, plangebied heeft de bestemming Bedrijf (paarse vlek) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de bedrijfsbestemming (paars) is een functieaanduiding opgenomen zodat bedrijven tot en met bedrijfscategorie 3.2 zijn toegestaan. Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één per bedrijf. De bedrijfswoning en hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Bijgebouwen bij de bedrijfswoningen mogen wel buiten het bouwvlak gebouwd worden.
Over het plangebied liggen verschillende dubbelbestemmingen: 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat'.
Ook geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (met identificatienummer NL.IMRO.0584.BPOBL2016001-VG99) zoals vastgesteld door de raad op 9 mei 2017. Het plangebied kent de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. Dit bestemmingsplan herziet het bestemmingsplan 'Correctieve herziening bestemmingsplan Wonen' voor wat betreft parkeren en archeologie. In paragraaf 4.6 Archeologie en cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.
In 2015 hebben tientallen inwoners tijdens een eerste informatieavond meegedacht over de toekomstige invulling van de locatie aan het Spui. Tijdens deze informatieavond is aan de hand van een zestal thema's gesproken over het gebruik en de beleving van de plek. Er zijn veel ideeën en wensen opgehaald. Bezoekers konden namelijk aangeven wat men graag terug wil zien op deze plek en welke architectuurstijlen bij de locatie passen. Terwijl in het begin van de planvorming vooral is gekeken naar het creëren van een 'bijzondere plek aan het water', is mede door de gesprekken tijdens de eerste bijeenkomst nog een belangrijke denkrichting toegevoegd: veel meer verbinding zoeken met het centrum. De verschillende thema's en de ontvangen reacties zijn gebundeld in het ambitiedocument 'Stip op de horizon'.
Op basis van de gesprekken die in 2015 gevoerd zijn, is in 2016 de ambitie voor deze locatie vertaald naar uitgangspunten. De uitgangspunten vormen als het ware de bouwstenen om tot een schetsontwerp voor deze plek te komen. De uitgangspunten betreffen:
In 2018 is vastgehouden aan de input die eerder is opgehaald tijdens inloopbijeenkomsten met inwoners en ondernemers van Oud-Beijerland. Tijdens deze avonden kwamen zaken ter sprake zoals:
De kerngedachte van het Ruimtelijk kader+ Beeldkwaliteitsplan Spuifront (Bijlage 1) is een stedelijke en leefbare openbare ruimte. Het buitendijkse plangebied ligt tussen het Spui en het centrum van Oud Beijerland. De focus van het gebied ligt op wonen, maar als uitbreiding van het centrumgebied en ter beleving van het water zal er ook ruimte zijn voor horeca in de plint op de Kop aan de sluis.
In aansluiting op de binnenstad wordt gestreefd naar een compact stedelijk laagbouwmilieu met een enkele uitzondering. De grondgebonden woningen zitten tussen de 3 en 5 lagen, eventueel met kap. De appartementen zitten gemiddeld op 4-6 lagen vergelijkbaar met het havenkwartier. Uitzonderingen hierop zijn het hoekappartement tegenover het politiebureau aan de Spuizijde, deze kan tussen 6-8 lagen. Het kopblok heeft twee afwijkingen. De voorzijde die aansluit op de Havendam zit tussen 3-4 lagen met kap en op de binnenste hoek aan de spuizijde kan een accent naar 5-7 lagen met kap.
Het schema met de bouwhoogte geeft de gemiddelde hoogte aan variërend van een maximum en een minimum, waarbij de kaplaag telt als een laag. De gestelde gevarieerde pandsgewijsheid vraagt om een gevarieerd daklandschap met sprongen.
Alles op de maximale of minimale bouwhoogte is onwenselijk. In de praktijk zal voor de grondgebonden aan de dijkzijde niet de maximale bouwhoogte worden uitgevoerd. Dit vanwege de nadelige invloed op de beschaduwing van het binnenterrein. Het is logischer om voor de grondgebonden hoger te gaan aan de Spuizijde vanwege de bezonning en de afstand tot de huidige centrum bebouwing.
Aansluiting tussen centrum en het Spui middels zichtlijnen.
De koppeling met het water wordt ook gemaakt door zichtlijnen te creëren tussen de dijk en het Spui. De oostelijke doorkijk (middelste pijl in bovenstaande afbeelding) wordt met een minimale breedte van 6 m uitgevoerd.
Impressie mogelijke stedenbouwkundige opzet Spuifront (Bron: Ruimtelijk Kader & Beeldkwaliteit Spuifront Oud-Beijerland, West 8)
Om het effect op de buitenruimte te minimaliseren wordt een parkeergarage gerealiseerd. Hiervoor wordt de ruimte tussen de bebouwing gebruikt. De binnenplaatsen worden daarom verhoogd uitgevoerd, op het dak van de parkeergarage. De entree naar de garage is door de architect vormgegeven en past bij het pand. Dit betekent dat op het eerste zicht vanbuiten af niet meteen duidelijk is dat hier een garage achter zit. (zie onderstaande afbeelding). Ook nutsvoorzieningen en hemelwaterafvoer worden geïntegreerd binnen de bouwblokken.
Impressies mogelijke entrees parkeergarages.
De verhoogde binnenplaatsen / achterterreinen zijn deels openbaar toegankelijk en deels privéterrein. Deze moeten niet worden volgebouwd met bergingen en schuttingen. Het ontwerp is gebaseerd op oude stadstuinen en zal privacyschermen en hagen bevatten om het private gedeelte af te schermen.
De ruimte om het gebied te ontwikkelen volgens de ambitie van 'de stip', wordt ingeperkt door planologische, beleidsmatige en milieutechnische aspecten. In hoofdstuk 3 Beleid en hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten is een volledige beschrijving opgenomen van alle mogelijke belemmeringen. Hierna wordt een overzicht gegeven van de aspecten die daadwerkelijk zorgen voor een inkadering van de mogelijke ontwikkeling.
Thema | Inkadering |
Ladder voor duurzame verstedelijking | Nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogen alleen worden gerealiseerd wanneer de behoefte is aangetoond. Binnen het plangebied zijn op grond van de regionale afspraken maximaal 100 woningen toegestaan. Verschillende typen woningen zijn toegestaan voor diverse doelgroepen. Daarmee staat ook het type woningen niet vast. Ten aanzien van andere functies geldt dat het hier zal gaan om kleinschalige ontwikkelingen, passend binnen het unieke karakter van het Spuifront. |
Horeca | Het gebied leent zicht door zijn ligging aan het water en de beoogde dagrecreatieve functie bij uitstek voor een horecavoorziening. Een ijssalon, een broodjeszaak of een restaurant met terras aan het water, zomaar een greep uit functies die denkbaar zijn. Gezien de combinatie met wonen, zijn er mogelijkheden voor horeca in de categorieën 1 en 2. Op grond van gemeentelijk beleid is horeca nu niet toegestaan. Gemeentelijk beleid zal hierop worden aangepast. |
Water | - In een zone rondom de dijk mag niet worden gebouwd. - De aanleghoogte dient minimaal 2,80 m te bedragen. - Gebouwen mogen niet onderkelderd worden. |
Archeologie | Er mag niet dieper dan 2 meter worden gegraven. |
Geluid | Andere functies dan wonen zijn toegestaan, mits een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. |
Parkeren | Er dient voldaan te worden aan de parkeernormen. |
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden. Daarbij is per beleidsdocument steeds een korte samenvatting opgenomen en is aangegeven wat dit voor consequenties heeft voor dit bestemmingsplan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De SVIR schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Voor de periode tot 2028 zijn in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn namelijk beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van het onderhavige plan past in die lijn.
Consequenties voor het plangebied
Gezien de relatief kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat het rijksbeleid zelf niet direct relevant is voor het plan.
Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen.
Conform het wetsvoorstel Omgevingswet heeft het kabinet het voornemen om richting 2018 een integrale visie op het beleid voor de fysieke leefomgeving te ontwikkelen: de Nationale Omgevingsvisie. Dit NWP is daar een belangrijke bouwsteen voor. 2015 staat in het teken van verkenning en agendavorming voor de Omgevingsvisie.
In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde: de gebiedsgerichte regionale uitwerkingen, het onderwerp wateroverlast en diverse gebruiksfuncties zoals recreatie(vaart). Ook de relatie tussen bodemdaling en waterhuishouding komt in dit NWP niet aan de orde. In de aanloop naar de Nationale Omgevingsvisie zal het Rijk een gezamenlijk proces van cocreatie starten met andere overheden en stakeholders, om te bezien welke nieuwe beleidsuitdagingen er zijn. Daarbij kunnen deze onderwerpen wel aan de orde komen.
Consequenties voor het plangebied
Op basis van het NWP is het plangebied aangewezen als rivierengebied en is het onderdeel van het stroomgebied van de Maas. Daarnaast is het ook onderdeel van de gebiedgerichte uitwerking voor Rijnmond-Drechtsteden. Dat betekent dat de decentrale overheden en het Rijk samen zoeken naar mogelijkheden om waterbeleid en andere ruimtelijke opgaven (zoals een aantrekkelijk vestigingsklimaat) elkaar te laten versterken. Tot slot gelden er specifieke maatregelen voor een robuust zoetwatervoorziening. Voor de zoetwatervoorziening van het plangebied (onderdeel van West-Nederland) wordt ingezet op het gefaseerd uitbreiden van alternatieve aanvoerroutes uit de Lek en het Amsterdam-Rijnkanaal.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied). In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
De rivier het Spui is aangemerkt als een Rijksvaarweg, waardoor Titel 2.1 van het Barro van toepassing is. Artikel 2.1.2 gaat hierbij in op de vrijwaringszone. De rivier het Spui is ingedeeld in CEMT --- klasse VI. Dit betekent, dat sprake is van een vrijwaringszone van 25 meter die wordt gemeten vanaf de begrenzingslijn van de Rijksvaarweg, zoals opgenomen in de legger (artikel 5.1 van de Waterwet). Deze "vrije ruimte" is een zone die in beginsel vrij is van bijvoorbeeld bouwwerken en opgaande begroeiing die het functioneren van de vaarweg of de veiligheid van het scheepvaartverkeer in gevaar brengen.
Voor zover de initiatiefnemer binnen de zone toch ontwikkelingen wil laten plaatsvinden, dient deze aan te tonen dat het functioneren van de vaarweg niet in het geding is. Omdat het plangebied van dit bestemmingsplan zich uitstrekt tot aan de kade, bevindt een deel van het plangebied zich dus binnen de vrijwaringszone. Daarmee is een toetsing aan artikel 2.1.3 Barro (veiligheid scheepvaart op vaarwegen) noodzakelijk. Hierin is vastgelegd dat bij nieuwe ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone voorkomen moet worden dat belemmeringen ontstaan voor:
Onderstaand wordt kort ingegaan op de leden a tot en met e uit dit artikel:
Daarnaast is door het bureau AA-Planadvies is een rapportage opgesteld inzake de aanvaringsrisico's. In deze korte notitie wordt ingegaan op de aannemelijkheid van het scenario dat de nieuwe huizen aangevaren kunnen worden door schepen, alsmede wordt een inschatting gegeven van de mogelijke effecten en risico's. Kort samengevat wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen zoals bedoeld in artikel 2.1.3. Barro optreden en dat op basis van een aantal uitgangspunten bouwkundige oplossingen zijn ontwikkeld, waarbij de veiligheid in de woningen voldoende wordt gewaarborgd.
Met verwijzing naar deze conclusie zijn wij van mening dat de veiligheid van de toekomstige bewoners van het bouwplan voldoende is gewaarborgd. Het advies is als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.
Op grond van bovenstaande beschouwing wordt geconcludeerd, dat de beoogde ontwikkeling geen invloed heeft op het nationaal belang ‘Rijksvaarwegen’, zoals vastgelegd in Titel 2.1 Barro.
Naast Titel 2.1 uit het Barro is ook Titel 2.4 (Grote rivieren) mogelijk van toepassing, mits sprake is van activiteiten in het rivierbed waarop artikel 6.12 of 6.15 van het Waterbesluit van toepassing is. Uit de kaarten in bijlage IV het Waterbesluit blijkt echter, dat het plangebied deel uitmaakt van het zogenaamde vrijstellingsgebied voor de vergunningplicht voor het onderdeel gebruik waterstaatswerk. Dit betekent, dat de genoemde artikelen uit het Waterbesluit en daardoor ook Titel 2.4 niet van toepassing zijn.
Consequenties voor het plangebied
Met het oog op de vrijwaringszone van 25 meter is in de regeling in het Barro (artikel 2.1.3) geen absolute beperking opgenomen voor plannen die bebouwing in de vrijwaringszone mogelijk maken. Er moet gekeken worden naar het voorheen geldende plan (de wijziging) en er moet rekening gehouden worden met het voorkomen van belemmeringen. Zoals bovenstaand gemotiveerd worden bestaande afstanden gerespecteerd en staat de ontwikkeling de met het Barro beoogde vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart niet in de weg.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit vastgesteld. Deze visie, verordening en programma's beschrijven het beleid, de regels en de wijze van uitvoering voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. De documenten vervangen de huidige provinciale structuurvisie, de verordening ruimte uit 2010 en het provinciaal verkeer- en vervoersplan.
De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau zijn de programma's voor Ruimte en Mobiliteit apart gehouden. Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden.
De onderwerpen uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit komen allemaal terug in de Verordening Ruimte. Aangezien de Verordening leidend is, worden de ruimtelijke onderwerpen behandeld bij de Verordening Ruimte.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, gelijktijdig met de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.
De provincie streeft naar een betere benutting van zowel de ruimte als het mobiliteitsnetwerk. Door wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk in bestaand stads- en dorpsgebied te concentreren, blijft het landelijk gebied open, ontstaan schaalvoordelen en is het rendabeler om openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. De verordening gebruikt als uitgangspunten voor deze onderwerpen de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Onderdeel van de Verordening ruimte 2014 is de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Ladder houdt in dat het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) echter gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Derhalve sluit deze paragraaf aan bij deze nieuwe Laddersystematiek. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:
De toetsing aan deze nieuwe Laddersystematiek zal verder in paragraaf 4.10 worden besproken.
Waterveiligheid
In buitendijkse gebieden van de grote rivieren neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden, ook gezien de klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd om bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Buitendijkse gebieden zijn gebieden die niet beschermd worden door een primaire kering. Door hun ligging zijn het vaak aantrekkelijke gebieden voor wonen en werken. Veel buitendijkse gebieden - zoals de Kop van Zuid in Rotterdam en de Maasvlakte - liggen hoog genoeg waardoor water geen bedreiging vormt. Lagergelegen buitendijkse gebieden hebben daarentegen een relatief grote kans op overstromingen.
Beleid buitendijkse waterveiligheid provincie Zuid-Holland
Vanwege de toegenomen behoefte aan buitendijks bouwen, heeft de provincie de afgelopen jaren samen met belanghebbende partijen gewerkt aan waterveiligheidsbeleid voor buitendijks bouwen. Doel van het beleid is het helpen van gemeenten om de waterveiligheidsrisico's van buitendijkse ontwikkelingen inzichtelijk te maken, zodat zij daarmee bewust kunnen omgaan en eventuele maatregelen kunnen afwegen. Het buitendijkse waterveiligheidsbeleid is sinds 30 januari 2013 opgenomen in de Provinciale Structuurvisie en de Provinciale Verordening en er is een applicatie beschikbaar om de slachtofferrisico's te berekenen.
Verder bepaalt artikel 2.4.3 van de provinciale verordening dat een bestemmingsplan voor buitendijks gelegen gronden welke nieuwe bebouwing mogelijk maakt, in de toelichting een inschatting bevat van het slachtofferrisico van een eventuele overstroming en hoe daarmee is omgegaan. In buitendijkse gebieden van de grote rivieren die binnen de bebouwingscontouren liggen, neemt de druk op de ruimte toe. De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden, ook gezien klimaatverandering, een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten wordt gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan.
De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken. Het staat de gemeenten vrij ook de risico's op economische schade, milieuschade en het aantal getroffenen door functie-uitval bij overstromingen in beeld brengen. Voor de berekening is uitgegaan van een ruime invulling van bezoekers en bewonersaantallen:
Een risicoberekening voor het Lokaal Individueel Risico (LIR) in 2100 laat het volgende beeld zien:
Slachtofferrisico.
Voor nieuw te bouwen woningen blijft het slachtofferrisico onder de 10-5 per jaar.
De huidige maaiveldhoogte in het plangebied is op basis van inmetingen op locatie tussen de NAP 1,45 m en NAP 3,4 m. Het Toetspeil (Maatgevend Hoogwater) van het Spui is 1 x per 4000 jaar=NAP +2,90 meter. Het toetspeil is opgegeven door Waterschap Hollandse Delta. Bij de woningen is uitgegaan van een waterdichte hoogte (hoogte entrees) ten opzichte van NAP van 3,10 m. Hierbij wordt opgemerkt dat het maaiveld van het plangebied sterk wordt opgehoogd door de aanleg van ondergrondse parkeergarages.
De entrees van de woningen en de parkeerplaatsen liggen op korte afstand van de hoger gelegen Spuidijk (= primaire waterkering), waardoor mensen zichzelf snel in veiligheid kunnen brengen. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het slachtofferrisico hier binnen de vereiste veiligheidsnorm blijft. Een maatschappelijke ontwrichting van functies en van de bereikbaarheid is in dit plangebied dan ook niet aan de orde.
Consequentie voor dit bestemmingsplan
Op basis van de Visie Ruimte en Mobiliteit is het plangebied aangewezen als bebouwde ruimte. Dit soort gebieden wil de provincie Zuid-Holland beter gaan benutten door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Het planvoornemen om een oud fabrieksterrein te transformeren tot woonlocatie komt daarmee overeen. In hoeverre het planvoornemen voldoet aan de Laddersystematiek, zoals ook onderdeel is van de Verordening Ruimte 2014, komt in paragraaf 4.10 aan bod.
Ten aanzien van het bestaand areaal aan bedrijventerreinen in Zuid-Holland is in artikel 2.1.3, lid 4 van de Verordening Ruimte 2014 bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, in de toelichting aangeeft op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden. Het provinciaal beleid is gericht op het bieden van ruimte om te kunnen voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar bedrijventerrein. Onderdeel daarvan is de zorg voor het behouden van voldoende oppervlakte aan bedrijventerreinen. Als ergens bedrijfsterrein vervalt moet worden bezien of die oppervlakte elders kan worden gecompenseerd. Gelet op de oppervlakte van het huidige bedrijfsterrein is dit geen verplichting. Het gaat hier namelijk om een verlies van minder dan 1 ha. Toch is het de bedoeling om het verlies met de ontwikkeling van bedrijfsterrein aan de oostkant van het bestaande bedrijfsterrein De Hoogerwerf te compenseren.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt in het buitendijks gebied. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het slachtofferrisico binnen de vereiste veiligheidsnorm blijft. Een maatschappelijke ontwrichting van functies en van de bereikbaarheid is in dit plangebied dan ook niet aan de orde.
In maart 2006 is de visie Verblijfsrecreatie Hoeksche Waard opgesteld. De recreatieve visie 'De Hoeksche Waard om te beleven' is een position paper. De Hoeksche Waard kiest voor zonering van snellere en tragere recreatiebeleving. Voor het totale gebied ligt het accent op 'vertragen' en het behoud van het eigen karakter.
Voor Oud-Beijerland wordt in de visie de volgende ontwikkelingen benoemd:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Opgave voor Oud-Beijerland is het ontwikkelen van winkels en evenementen, intensieve dagrecreatie, boulevardontwikkeling met logiesaccommodaties. Het plan voorziet hier mede in.
De structuurvisie Hoeksche Waard, door de gemeenteraad van Oud-Beijerland vastgesteld op 29 juni 2009, kent als uitgangspunt versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van de Hoeksche Waard. De in de structuurvisie opgenomen integratiekaart biedt een toetsingskader voor ontwikkelingen.
Doorwerking plangebied
Op basis van het ontwikkelingsbeeld 2030 is binnen de rode contour van Oud-Beijerland ruimte voor het toevoegen van onder andere de volgende functies:
De regio wil de leefbaarheid in de dorpen bevorderen en ruimte bieden voor ontwikkeling. De gemeenten mogen bouwen voor ten minste de eigen bevolkingsgroei (migratiesaldo nul), met respect voor de kernkwaliteiten van het landschap. Herstructurering en uitbreiding zijn nodig om te voldoen aan de veranderende woningvraag en voor het behoud van het bestaande voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar behoud van het dorpse karakter van de verschillende kernen en buurtschappen, want dat karakter in hoge mate bepalend voor de kwaliteit van de woonomgeving in de Hoeksche Waard.
Oud-Beijerland had in 2006 circa 9.250 huishoudens. De verwachting is dat dat aantal in 2020 en 2030 met respectievelijk 5% en 8% zal stijgen. Het plan komt daarmee tegemoet aan de behoefte aan nieuwe woningen op termijn.
Recreatie en toerisme
Fietsrondje om de waard: gestreefd wordt naar de aanleg van een vrijliggend recreatief fietspad rondom de Hoeksche Waard, zoveel mogelijk over buitendijken met zicht op de oeverlanden of het open water. Via dit fietspad wordt het eilandkarakter van het Nationaal Landschap beleefbaar gemaakt. Het precieze tracé moet nog worden uitgewerkt, het tracé op de kaart is indicatief. Voor een deel zijn al fietspaden aanwezig, circa 20 km zal nieuw aangelegd moeten worden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het fietsrondje om de waard. Daarnaast ligt het plangebied bij een recreatief knooppunt.
Recreatieve knooppunten: informatievoorziening en andere recreatieve voorzieningen worden geconcentreerd op strategisch gelegen en markante punten in het recreatienetwerk: de zogenaamde recreatieve knooppunten. Dit zijn belangrijke 'toegangspoorten' tot het Nationaal Landschap of 'schakelpunten' tussen binnendijkse en buitendijkse recreatiegebieden. Aansluiting zal worden gezocht met omliggende routestructuren. Bijbehorende maatregelen zijn de aanleg van een opvallend 'landmark', parkeerplaatsen, een informatiepaneel, picknickvoorzieningen en sanitair. Verder wordt gestreefd naar het optimaliseren van de OV-ontsluiting en voor zover het jachthavens betreft een opwaardering van het bestaande aanbod en eventueel een uitbreiding van de havencapaciteit voor passanten.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Recreatie en toerisme
Aansluiten bij het fietsrondje om de Waard. De ontwikkeling van het Spuifront moet het in ieder geval niet onmogelijk maken.
Indien het recreatieve knooppunt in Oud-Beijerland nog niet is aangelegd, zou de Spuifront-locatie hier wellicht een rol in kunnen spelen.
Het provinciale beleid is kwantitatief en kwalitatief op regionaal niveau uitgewerkt in de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard. De visie gaat niet alleen over woningen, bewoners, aantallen en woningkwaliteit, maar ook over ruimtelijke en sociaalmaatschappelijke vraagstukken. Al deze pijlers zijn bepalend voor de woonvisie, waarin kwaliteitsverhoging centraal staat. De woonvisie gaat uit van de volgende punten - die dus aansluiten op het provinciale beleid:
In juli 2017 heeft vervolgens een actualisering van de regionale woonvisie plaatsgehad. Met de actualisatie wordt vooral extra aandacht besteedt aan de vitaliteit van de regio. Reden hiervoor is dat in de regio vooral sprake zal zijn van een toenemende vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tot 2025 nog circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. Daarbij, een toekomst bestendige woningvoorraad is bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge èn oudere bewoners, bereikbaar per auto en OV, en van een hoge ruimtelijke kwaliteit. De hieruit voortvloeiende opgaven betreffen:
Ter uitvoering van deze opgaven heeft de regio een woningmarktanalyse laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat in de toekomst de vraag naar dure en middeldure woningen aanwezig is, daar waar een aanbod nu nog ontbreekt. Gezien het voorgaande, blijkt dat er vraag is naar dure en middeldure woningen.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Uit de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard blijkt dat behoefte is aan woningen, onder andere in de gemeente Hoeksche Waard. Het aantal woningen voor de Spuifront-locatie is geregeld in het Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020. Dit betreft 100 woningen. Nu dit bestemmingsplan ter plaatse 72 woningen toelaat, wordt in de behoefte voorzien.
In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard is de doelstelling neergelegd om te komen tot een evenwichtig regionaal woningbouwprogramma voor de Hoeksche Waard. Hierin zijn afspraken gemaakt met de andere gemeenten in de Hoeksche Waard over het regionale woningbouwprogramma. Deze zijn vastgelegd in het Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard.
Om tot de gewenste productie in casu een realistisch en kansrijk regionaal programma te komen, hanteren de gemeenten een lijst met projecten. Dit is een flexibele lijst die kan worden aangepast afhankelijk van de wijzigingen in de vraag. Deze lijst wordt door de colleges van burgemeester en wethouders van de vijf gemeenten vastgesteld. In het convenant projectenlijst woningbouwprogramma is voor de Mebin-locatie een 100 tal woningen opgenomen.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Het planvoornemen is overeenkomstig het regionale beleid zoals geformuleerd in het Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard.
De structuurvisie 'OBL versterkt - uw ideeën, onze kracht' is een integrale visie, die op 1 oktober 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De structuurvisie biedt een visie op Oud-Beijerland tot 2025. Daarbij wordt vanuit vijf verschillende beleidsvelden (wonen, voorzieningen, economie, omgeving en mobiliteit) gekeken naar de huidige situatie en de trends en ontwikkelingen die op de gemeente afkomen. Deze zijn integraal afgewogen en vormen de basis voor keuzes in de toekomst.
Het doel van de structuurvisie is om uit te nodigen, te verleiden en (waar mogelijk) te faciliteren. Dit doet de gemeente volgens de filosofie van uitnodigingsplanologie. Derhalve worden in de structuurvisie slechts kaders geboden en is op hoofdlijnen aangegeven welke veranderingen de gemeente voor ogen heeft. Daarbij wordt ruimte geboden voor initiatieven vanuit de markt, welke getoetst worden aan de kaders en randvoorwaarden die in de structuurvisie geboden worden. Om deze kaders te stellen heeft de gemeente zich bij ieder beleidsthema de volgende vragen gesteld:
In de structuurvisie komen de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen, voorzieningen, economie, omgeving en mobiliteit aan bod. Dit resulteert in een omvangrijke visie, die zich kenmerkt door een aantal speerpunten. Deze speerpunten lopen als een rode draad door de visie:
Ouderen en zorgbehoevenden
Voor de welgestelde emptynesters zien wij kansen bij het realiseren van een gelijkvloers, (middel)duur huursegment. Wij denken hierbij aan de ontwikkeling van de Mebin-locatie en Poortwijk III.
Omdat wij inwoners zo lang mogelijk zelfstandig willen laten wonen, maken wij mantelzorgwoningen planologisch mogelijk als hier behoefte naar is.
Mobiliteit - voetgangers
Aantrekkelijke en veilige looproutes in het centrum zijn belangrijk voor de bereikbaarheid. Vanaf de parkeerplaatsen, onder andere vanaf de Spuidijk, en de toekomstige Mebin-locatie is een uitnodigende route gewenst.
Wonen in het centrum
In het centrum zien we woonmogelijkheden voor meerdere doelgroepen. Je profiteert er van het unieke woonklimaat. De Mebin-locatie is een belangrijke schakel tussen de westelijke en oostelijke flank van het Waterfront. Ook staan we positief tegenover initiatieven voor het wonen boven winkels door starters. De voormalige Rabobank-locatie op het Vierwiekenplein biedt mogelijkheden voor starterswoningen.
Het centrumgebied bestaat uit de omgeving van de binnenhaven met het Havenkwartier, het Vierwiekenplein en het Mebinterrein. De Mebin-locatie vormt het schakelstuk tussen de westelijke en oostelijke flank van het Waterfront.
Versterken van het centrum als kwalitatief verblijfsgebied
Een levendige haven in het centrum maakt het dorp aantrekkelijker en leidt tot meer bezoekers. Daarom moet het dorp beter vanaf het water bereikbaar zijn met bijvoorbeeld de waterbus of eigen boot. Passanten moeten meer ruimte krijgen in de haven. Duidelijke looproutes leiden bezoekers het centrum in. Of juist de andere kant op, de natuur in. De Mebin-locatie is cruciaal in het verbinden van het historische centrum van Oud-Beijerland met het Spui.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
De Structuurvisie leidt tot de volgende speerpunten voor het planvoornemen:
Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het welstandsbeleid van de gemeente Hoeksche Waard is neergelegd in de Welstandsnota. In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen. In de nota zijn verschillende welstandsgebieden opgenomen die ieder een eigen verschijningsvorm en daarom eigen gebiedscriteria hebben. Op 4 maart 2014 heeft de gemeente Oud-Beijerland de herziening van de Welstandsnota 'Welstandsnota gemeente Oud-Beijerland' vastgesteld. De doelstelling is een versoepeling en vereenvoudiging van het welstandsbeleid door welstandsvrije objecten aan te wijzen en de regels voor overige bouwwerken te versoepelen. Verder zijn recente wetswijzigingen in de nota verwerkt zodat deze weer up-to-date is. Tenslotte is de welstandsnota in twee delen gesplitst om deze toegankelijker te maken.
Een klein gedeelte van het plangebied ligt in welstandsgebied 'Thematische woonwijken'. Voor dit gebied geldt een regulier welstandsbeleid. Het belangrijkste doel van dit beleid is het handhaven van de aanwezige basiskwaliteit met behoud van het oorspronkelijke tijdsbeeld.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
De Spuifront-locatie ligt niet binnen een van de welstandsgebieden van Oud-Beijerland. Een klein gedeelte van het westelijk plangebied valt binnen het welstandsgebied 'Thematische woonwijken'. Voor het project Spuifront is onderdeel 2.7 van de Welstandsnota van toepassing. Hierin wordt gesteld dat voor herontwikkelingen als het Spuifront specifieke welstandscriteria door de raad dienen te worden vastgesteld. Dit zal ook in dit geval worden gedaan.
In 2010 heeft de gemeente een kadernotitie horeca opgesteld waarin de uitgangspunten en richtinggevende kaders geformuleerd zijn voor de verdere uitwerking van het horecabeleid voor de gemeente Hoeksche Waard. In de Nota Horecaregelgeving wordt de door de raad al vastgestelde Kadernotitie Horecabeleid verder uitgewerkt voor de gemeente Hoeksche Waard. Het doel van deze nota is een bijdrage te leveren aan (het bereiken van) een goede balans tussen de horeca, met een belangrijke economische en recreatieve/ontspannende functie, en het bewaken van de openbare orde, de woon- en leefsituatie en de gezondheid. De positieve aspecten van de horeca moeten zoveel mogelijk gestimuleerd worden en de negatieve aspecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Voor de horeca voert de gemeente een gebiedsgericht beleid. Hierbij worden onderscheiden het centrumgebied, de woonwijken en het overige grondgebied van de gemeente (zoals de bedrijventerreinen en het buitengebied). Hantering van dit onderscheid betekent feitelijk een concentratie van de horeca in het centrum.
Centrumgebied
In het centrumgebied is paracommercie (functieondersteunende horeca van categorie 1) bij detailhandelsvestigingen zonder meer toegestaan. Daarnaast wordt de omzetting van detailhandel naar horecabedrijven van categorie 1 (lichte horeca) tot een maximum van 1.000 m2 mogelijk gemaakt. Horecabedrijven van categorie 2 (middel) zijn alleen toegestaan op plaatsen waar ze in de huidige situatie reeds aanwezig zijn. Horecabedrijven van categorie 3 (zware horeca) is nergens toegestaan.
Woongebieden
In de woongebieden is paracommercie alleen mogelijk indien de hoofdfunctie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld in de vorm van een kantine bij sportvoorzieningen. Deze horecafunctie is te allen tijde ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Zelfstandige horecabedrijven van categorie 1 en 2 zijn alleen toegelaten op locaties waar ze zich reeds bevinden. Een functiewisseling wordt niet mogelijk gemaakt. Horecabedrijven van categorie 3 (zware horeca) zijn nergens toegestaan.
Bedrijventerreinen en/of buitengebied
Voor bedrijventerreinen en het buitengebied van Oud-Beijerland gelden de zelfde regels als voor de woongebieden. Alleen is in dit geval wel zware horeca toegestaan, mits deze kleinschalig van omvang is en aan van te voren vastgestelde randvoorwaarden voldoet.
Terrassen
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om terrassen in te richten. In de relevante openbare bestemmingen ('Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied') moeten terrassen mogelijk worden gemaakt. De verdere regulering vindt plaats in het kader van de vergunningverlening conform de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Het plan biedt aan de kop aan de Sluis ruimte voor een mogelijke horecaonderneming met een maximaal oppervlak van 300 m2. Deze locatie sluit aan op de reeds aanwezige concentratie van horeca rondom de haven en kan worden beschouwd als onderdeel van het centrum.
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante uitvoerbaarheidsaspecten behandeld voor het Spuifront.
Richtafstanden
Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat in artikel 3.1 eerste lid de algemene norm dat bestemmingen worden aangewezen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Deze algemene norm is ook van toepassing op milieuaspecten. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. Van belang is namelijk dat de omgevingskwaliteit passend is voor de nieuwe bestemmingen. Andersom geldt dat met de nieuwe bestemmingen de aanwezige bedrijven en functies niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkeling. Als uitgangspunt voor het bepalen van de daarbij aan te houden afstanden tussen bedrijven en milieugevoelige functies wordt doorgaans de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd (verder: de brochure). Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De opgenomen richtafstanden zijn gemiddelde afstanden die gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan (en vergunningvrij bouwen) mogelijk is. In de brochure wordt onderscheid gemaakt in de onderstaande milieuzones:
Milieucategorie | Minimale richtafstand in meters |
Categorie 1 | 10 |
Categorie 2 | 30 |
Categorie 3.1 | 50 |
Categorie 3.2 | 100 |
Categorie 4.1 | 200 |
Categorie 4.2 | 300 |
Categorie 5.1 | 500 |
Categorie 5.2 | 700 |
De brochure maakt een onderscheid in de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. In onderstaand kader zijn de definities opgenomen. Het uitgangspunt is de 'rustige woonwijk', indien de afstanden voor 'gemengd gebied' worden toegepast, moet onderbouwd worden dat daadwerkelijk sprake is van een afwijkend gebiedskarakter. De richtafstandenlijsten vermelden de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst met één afstandstap worden verminderd (dus bijvoorbeeld 30 m in plaats van 50 m voor een bedrijf van milieucategorie 3.1).
Rustige woonwijk en rustig buitengebied:
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype wat betreft aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. |
Gemengd gebied:
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogd milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. |
Zoals hiervoor beschreven wordt in het Spuifront grotendeels alleen wonen en deels wonen met horeca beoogd. Er kan dan ook worden uitgegaan van een rustige woonwijk voor het westelijk deel en gemengd gebied voor het oostelijke blok waar tevens horeca is toegetsaan.
Bedrijven in de omgeving
Ten zuidoosten van het plangebied is een jachthaven gelegen. De jachthaven wordt gebruikt door watersportvereniging 'Het Spui'. Een jachthaven heeft volgens de VNG-brochure een bedrijfscategorie 3.1, met een bijbehorende standaard richtafstand van 50 m, op basis van de grootste afstand geluid.
Op basis van de feitelijke ligging van de jachthaven is de standaard richtafstand van 50 m aangegeven. Hierbij is de havenmonding niet meegenomen. In de onderstaande afbeelding is de situatie ter plekke van het plangebied weergegeven.
Plangebied met de standaard richtafstand van 50 m van de jachthaven
Voor de jachthaven geldt een meldingsplicht op basis van de het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit worden eisen gesteld ten aanzien van de maximale geluidbelasting op de gevels van gevoelige gebouwen. Aangezien de dichtstbijzijnde woningen op veel kortere afstand van de Jachthaven liggen dan de Mebin-locatie, zal de geluidbelasting in het plangebied nooit hoger kunnen zijn dan de normen. Hiermee vormt de jachthaven geen belemmering voor het Spuifront.
Ten noorden van het plangebied ligt de Beerenplaat. Dit is de grootste drinkwaterzuivering van Nederland met een jaarlijkse leveringscapaciteit van ongeveer 100 miljoen m³. Bij de zuivering wordt gebruik gemaakt van chloorgas. Hierdoor valt de inrichting in de bedrijfscategorie 5.3 met een bijbehorende standaard richtafstand van 1.000 m, op basis van de grootste afstand gevaar. De één na grootste afstand is 50 m.
In de toelichting van het bestemmingsplan Beerenplaat is aangegeven dat voor de inrichting een onderzoek ten behoeve van externe veiligheid is uitgevoerd. Hierin staat dat de effectafstand bijgesteld kan worden naar 435 m.
De daadwerkelijke zuivering en gebouwen van de Beerenplaat (van waaraf het aspect gevaar gemeten dient te worden) liggen op een afstand van ruim 950 m. De rest van de inrichting zoals de spaarbekkens liggen op een afstand van ruim 200 m. Hierdoor vormt de Beerenplaat geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Beoogde functies binnen het plangebied
In het plangebied beoogt de initiatiefnemer een combinatie van horeca en wonen. Gezien het type horeca zal geen sprake zijn van hinder voor de nieuwe woningen.
Om te voorkomen dat de bouwplannen een negatief effect zullen hebben op het watersysteem in het gebied is het wettelijk verplicht om een watertoets uit te voeren. De watertoets is een proces waarbij vanaf het begin van de planvorming de verschillende wateraspecten worden beoordeeld. Het doel van de watertoets is een betere en evenwichtige afstemming tussen waterbeheer (zowel kwantiteit als kwaliteit) en ruimtelijke plannen. Wanneer knelpunten worden gesignaleerd, moeten er alternatieve en/of compenserende maatregelen worden genomen in de planontwikkeling en uitvoering.
Waterschap Hollandse Delta is de waterbeheerder op de projectlocatie. Ook Rijkswaterstaat is waterbeheerder van het Spui en de buitendijkse gebieden. Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer, beheer en onderhoud van hoofdwatergangen en kunstwerken, de waterkeringen en waterkwaliteit en ecologie. Voor overleg in het kader van de watertoets is de waterbeheerder in een vroegtijdig stadium betrokken. Het waterschap is ook bevoegd gezag voor de keur (ontheffing en vergunningverlening bij het dempen en graven van waterpartijen of het aanpassen daarvan en activiteiten in de waterkeringzone).
Bebouwingsprofielen
Voor de huidige Spuidijk is het profiel van de vrije ruimte bepaald. In dit profiel mag geen bebouwing gerealiseerd worden. De bebouwingsvrije ruimte is weergegeven in de onderstaande afbeeldingen met de rode bebouwingslijn. In het bestemmingsplan is de bebouwingsvrije ruimte geregeld door dit gebied niet binnen het bouwvlak te leggen waardoor hier geen gebouwen gerealiseerd kunnen worden.
Bebouwingslijn van bebouwingsvrije ruimte t.b.v. de Spuidijk
Watertoets
Voor het project is de digitale watertoets uitgevoerd, zie Bijlage 3. In eerdere overleggen tussen gemeente, RWS en waterschap zijn de belangen vanuit de verschillende waterbeheerders naar voren gekomen. Hieruit zijn de randvoorwaarde gedestilleerd voor de ontwikkeling op het Spuifront. De belangrijkste randvoorwaarden zijn in de voorgaande paragraaf beschreven. Hiermee is het waterbelang voldoende in acht gekomen.
Vanwege de buitendijkse ligging van het plangebied is niet alleen contact gelegd met het waterschap (bevoegd gezag waterkering) maar ook met Rijkswaterstaat als beheerder van het stroomprofiel van de Oude Maas/Spui. Het Spuifront is gelegen in een zogenaamd vrijstellingsgebied waterstaatswerken op basis van het Waterbesluit. In een fysiek watertoetsoverleg tussen AM, Rijkswaterstaat en de provincie Zuid-Holland wordt de buitendijkse ligging besproken en worden afspraken gemaakt over de wijze van verantwoording in het bestemmingsplan.
Vooralsnog lijkt er op basis van het Waterbesluit te kunnen worden voldaan aan de regels vanuit het Barro en de provinciale verordening.
Plangebied met ligging in het rivierbed (blauw) en stroomvoerend deel van het rivierbed (zwart gearceerd) conform het Barro
Afspraken met Rijkswaterstaat
Tussen de ontwikkelaar, gemeente en Rijkswaterstaat is veelvuldig overleg geweest. Rijkswaterstaat en de voormalige gemeente Oud-Beijerland hebben bestuurlijk afgesproken de ontwikkeling van de erosie van het Spui eenmaal per jaar te monitoren. Naar aanleiding van de resultaten vindt er overleg plaats tussen Rijkswaterstaat, Waterschap Hollandse Delta en de gemeente. Als uit het overleg komt dat er vaker gemonitord moet worden, worden hier aparte afspraken over gemaakt.
Op enige afstand van de damwand langs het Spuifront bevindt zich een ontgrondingskuil in het Spui. Indien er gevaar dreigt kunnen tijdig maatregelen genomen worden. Rijkswaterstaat is in zijn rol als beheerder van de rivier, verantwoordelijk voor de ontgrondingskuilen en verdiepingen in relatie tot de functionaliteitsbeperking voor scheepvaart en waterveiligheid (keringen). De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid van de bebouwing en gebruikers.
Naar aanleiding van advies van Rijkswaterstaat, treft de gemeente maatregelen voor de veiligheid van de gebouwen. Onder de woningen worden palen aangebracht die er voor zorgen dat als de damwand zou bezwijken de woningen blijven staan. Verder is het belangrijk de toekomstige bewoners te informeren over het buitendijks wonen. De gemeente heeft aangegeven dat de woningen van het Spuifront worden gefundeerd op de draagkrachtige laag met palen van meer dan 20 meter. Verder wordt er gebouwd met wanden/breedplaatsystemen wat de stabiliteit van de woningen ten goede komt. Als de damwand om wat voor reden zou bezwijken, blijven de woningen staan.
Door de afstand van het plangebied tot de vaarweg is onderzoek gedaan naar het nemen van maatregelen tegen aanvaringen. In bijlage 9 zijn de aanvaringsrisico's langs het Spui in beeld gebracht. Hierin staan de randvoorwaarden en de oplossingsrichtingen omschreven. Maatregelen worden integraal nader onderzocht bij de verdere uitwerking van de plannen.
De ontwikkelaar en de gemeente houden in de plannen rekening met een verplaatsing van de "rustplaats" voor binnenvaartschepen naar een alternatieve locatie nabij de huidige locatie. De gemeente heeft hier eind vorig jaar overleg over gehad met de branchevereniging BLN/Schuttevaer. De vereniging heeft geen bezwaar tegen de verplaatsing. Zij heeft wel een aantal randvoorwaarden gegeven, waaronder het voorzien in walstroom voor de schepen. Het is gewenst de betreffende schippers tijdig op de hoogte te stellen van de plannen en te voorkomen dat schippers op de oude locatie blijven aanmeren. De oude locatie komt in zijn geheel te vervallen. De nieuwe locatie bij het Spuifront maakt de gemeente eveneens geschikt voor het afmeren van hospitaalschepen, partyschepen ed die kort in Oud-Beijerland verblijven.
Grondwater
Sinds 1 januari 2008 heeft de gemeente de grondwaterzorgplicht gekregen. Wanneer er structurele problemen zijn met de hoogte van het grondwater waardoor een perceel niet kan worden gebruikt waarvoor het bestemd is, zal in eerste instantie de perceelseigenaar voor een oplossing moeten zorgen. Nagegaan dient dan ook te worden of grondwateroverlast op eigen terrein in de toekomst te verwachten valt en of hier maatregelen voor genomen moeten worden. Wanneer blijkt dat dit noodzakelijk is, dient de afvoer plaats te vinden op aanwezige watergangen. In en om dit plangebied zijn voor zover bekend geen problemen met het grondwater voorgekomen.
Oppervlaktewater
Het plangebied is direct gelegen aan het Spui. De beoogde bebouwing valt in de beschermingszone van de watergang (Spui).
Waterkeringen
Het plangebied is gelegen in het buitendijks gebied en direct grenzend aan de primaire waterkering Spuidijk. Deze waterkering heeft een functie voor de veiligheid van het gebied.
Alle handelingen en werkzaamheden in de nabijheid van waterkeringen, watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het waterschap.
Oppervlaktewater
Vanwege de ligging aan het Spui heeft er overleg plaats gevonden tussen de ontwikkelaar en het waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat. Langs het Spui ligt een 25 m brede Barro-lijn. De Barro-lijn is een veiligheidsnorm. Binnen deze zone bestaat de kans op aanvaring door ontspoord scheepvaartverkeer. De Barro-lijn is een standaard lijn langs alle grote watergangen. Voor het Spui geldt dat er niet veel scheepvaartbewegingen zijn en de afstand van scheepvaart tot de kade in de praktijk meer dan 40 meer bedraagt, waardoor ook de kans op aanvaring met bouwwerken gering is.
Grondwater en drooglegging
Door de waterbeheerders worden geen aanvullende kwaliteitseisen (boven Bouwbesluit) gesteld. Maaiveldhoogte is geen issue voor Rijkswaterstaat, wel de stabiliteit van het maaiveld. Voor het waterschap geldt dat de maatgevende hoogwater stand 2,8 m is. zie Bijlage 2.
Het huidige maaiveld op het Spuifront zal daarom opgehoogd worden en de bebouwing zal overal op minimaal 3,0 m +NAP komen te liggen. Hiermee is sprake van een veilige hoogte.
Duurzaam nieuw watersysteem
Als gevolg van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak ten opzichte van de oude situatie van de betonfabriek en zandhandel niet toenemen. In de gewenste situatie zal hemelwater van het dak en terreinverhardingen worden afgevoerd naar het bestaande rioleringsstelsel. Hemelwaterstromen worden apart van de vuilwaterstroom op de plangrens aangeboden. Op deze wijze kan de hemelwaterafvoer op een toekomstig gescheiden stelsel worden aangesloten. Met dit uitgangspunt is het project hydrologisch neutraal. Op basis van het waterschapsbeleid is compensatie niet aan de orde.
Voor het plangebied is het onderzoek 'Advies Natuurwaarden Mebin Oud-Beijerland' uitgevoerd en in 2018 is hier een oplegnotitie aan toegevoegd waarin is ingegaan op de wijzigingen ten gevolge van de Wet natuurbescherming en de PAS. Het rapport en de oplegnotitie zijn opgenomen in Bijlage 4. De conclusie uit het geactualiseerde onderzoek is onderstaand weergegeven.
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied en/of een gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied grenst wel direct aan een NNN-gebied. De gehele waterloop het Spui is onderdeel van een NNN-gebied. Omdat de natuurwaarden van het plangebied zeer laag zijn en het een landbiotoop betreft, heeft het plangebied geen belangrijke ecologische relaties met het beschermde gebied. Het Natura 2000-gebied Oude Maas ligt op ongeveer 250 meter afstand van het plangebied. De aangewezen habitattypen binnen het Natura 2000-gebied Oude Maas zijn in mindere mate gevoelig voor een geringe toename van stikstofdepositie. Daarnaast is de achtergronddepositie van het Natura 2000-gebied vrij laag. Om effecten uit te sluiten is een Aeriusberekening uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 4. In een Aeriusberekening zijn standaard emissie-kengetallen opgenomen op basis waarvan de emissies van NOx en NH3 worden bepaald. Naast de bronnen van de woningen zijn ook de verkeersbewegingen op en van en naar het terrein in de berekeningen meegenomen. De uitgevoerde berekening maakt daarbij onderscheid tussen de aanlegfase en de gebruiksfase van het planvoornemen. De berekening met Aerius genereert een bestand waarin wordt geconcludeerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.
Gezien de aard van de ruimtelijke plannen en de afstand tot de Natura 2000-gebieden zijn geen andere negatieve effecten op deze gebieden te verwachten: Verstoringsbronnen ten aanzien van menselijke activiteiten, licht en geluid zullen niet in betekenende mate toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Zuid-Holland.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Desondanks zijn binnen het plangebied enige beschermde soorten aanwezig en te verwachten. In het kader van de Wet natuurbescheming zijn de navolgende aspecten van belang.
Met name in het westelijk deel van het plangebied kunnen vogels in de bomen en struiken tot broe-den komen. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd. Voor de broedvogels binnen het plangebied, geldt dat de nesten alleen beschermd zijn als ze in gebruik zijn ten behoeve van het uit-broeden van de eieren en het grootbrengen van de jongen, dus tijdens het broedseizoen. Voor het verstoren en vernietigen van in gebruik zijnde nesten kan in eerste instantie geen ontheffing worden verkregen. Bij de planning en uitvoering van de inrichtingswerkzaamheden dient daarom voldoende rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels om zo een verbodsovertreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Als de werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zullen broedvogels een
rustiger broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. Wanneer men de werkzaamheden tijdens het broedseizoen wil opstarten, dient het terrein vooraanvang van de werkzaamheden door een deskundige te worden onderzocht op het voorkomen van broedvogels.
Het plangebied heeft hooguit een marginale functie als foerageergebied voor vleermuizen. Het Spui vormt mogelijk een belangrijker foerageergebied voor soorten als watervleermuis. Het verdient daarom aanbeveling om terughoudend om te gaan met armaturen die een lichtuitstralende werking hebben richting het Spui.
In en rond het plangebied komen enkele algemene beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten voor. Vaste verblijfplaatsen van deze soorten kunnen worden verstoord en vernietigd als gevolg van de ontwikkelingen. Ook kunnen enkele exemplaren worden verwond of gedood. In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt in de provincie Zuid-Holland voor deze algemene beschermde soorten een vrijstelling voor de verbodsartikelen van de Wnb. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is een ontheffingsaanvraag voor deze soorten niet aan de orde. Wel blijft de zorgplicht van toepassing.
Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurgebieden blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmeringen vormen. Het is aan het bevoegd gezag om de visie dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten op beschermde gebieden en een noodzaak tot vergunningen te bevestigen. Indien de initiatiefnemer/uitvoerder bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden voldoende rekening houdt met broedvogels, kan een verbodsovertreding ten aanzien van broedvogels worden voorkomen. Een ontheffing van de Wet Natuurbescherming is op voorhand niet nodig.
Om verstoring van vleermuizen te voorkomen dient terughoudend om te worden gaan met armaturen die een lichtuitstralende werking hebben richting het Spui.
Met in achtneming van voorgaande vormt de Wet Natuurbescherming geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voor het aspect geluid is het geluid van het wegverkeer en het scheepvaartverkeer relevant. De onderstaande tekst bespreekt deze twee onderdelen puntsgewijs.
De voorliggende ontwikkeling behelst de realisering van woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt woningen als zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Onderzocht moet worden of toetsing aan de Wgh nodig is.
In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/h geldt.
Situatie plangebied
In de nabijheid van het plangebied ligt de Spuidijk, Vierwiekenplein en de Havendam. De Spuidijk en Vierwiekenplein zijn een 30 km/h-gebied. De Havendam is een woonerf waardoor geen toetsing op grond van de Wgh nodig is. Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet nog wel worden onderbouwd of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de nabijgelegen wegen lage verkeersaantallen kennen en er een lage snelheidsbegrenzing geldt, kan men concluderen dat de wegen geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Ten westen van het plangebied is een politiebureau gevestigd. De politiewagens kunnen uitrukken met optische en geluidsignalen. Hierbij wordt opgemerkt dat de politiewagens van het plangebied af rijden, aangezien de Spuidijk een doodlopende weg is. Hierdoor vormt het uitrukken van politiewagens geen belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied.
Conclusie
Het wegverkeer vormt wat betreft geluid geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
In Nederland bestaat er geen wettelijk kader voor de beoordelings- en toetsingskader van scheepvaartlawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het optredende scheepvaartlawaai wel berekend en beoordeeld. De uitkomsten van dit akoestisch onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5.
Voor de gemeenten in de Hoeksche Waard is geluidbeleid ontwikkeld waarin ook aandacht wordt besteed aan scheepvaartlawaai. Dit beleid is neergelegd in het document 'Geluidbeleid Goede Ruimtelijke Ordening Gemeenten Hoeksche Waard', van 22 augustus 2017. Binnen zeer afzienbare tijd, en naar verwachting voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, is dit geluidbeleid van kracht. In het beleid wordt scheepvaartlawaai qua hinderbelevering hetzelfde beoordeeld als railverkeerslawaai. Dit betekent dat een geluidsbelasting tot 55 dB niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.
Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting voor het gehele gebied niet hoger is dan 45 dB. Daarmee is er sprake van een verwaarloosbaar percentage ernstig gehinderden en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er zijn daarmee geen problemen te verwachten voor de realisatie van woningen.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
Onderzoek
De onderhavige ontwikkeling maakt bouwwerken mogelijk. Daarom is voor het onderhavig plan verkennend bodemonderzoek verricht, zie Bijlage 6. Het betreft rapportage 'Milieukundig bodemonderzoek Spuidijk 2-4 Oud-Beijerland, versie 9 juni 2015. Uit het verkennende milieukundig bodemonderzoek komt naar voren dat sprake is van matige tot sterke verontreinigingen met zink, minerale olie en barium. In enkele gevallen is nader onderzoek nodig.
In 2018 is het nadere onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 7. Hierin zijn de mate en omvang van de bij het voorgaande onderzoek aangetoonde verontreinigingen in de bodem vastgelegd en is de actuele bodemkwaliteit ten aanzien van asbest vastgelegd. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
De mogelijk bij bouwactiviteiten vrijkomende of aan te voeren grond is voor hergebruik onderhevig aan wettelijke bepalingen (Besluit Bodemkwaliteit). De gemeente waar de grond wordt toegepast is in dergelijke gevallen het bevoegd gezag.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. In de onderstaande paragrafen wordt de relevante archeologie en overige cultuurhistorie behandeld.
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld.
Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingenkaart voor de Hoeksche waard vast. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard heeft deze archeologische verwachtingenkaart ook vastgesteld. De archeologische verwachtingen kaart is vervolgens weer vertaald naar het het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Archeologie en Parkeren' (met identificatienummer NL.IMRO.0584.BPOBL2016001-VG99), welke is vastgesteld op 9 mei 2017.
Situatie plangebied
In het geldende bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Archeologie en Parkeren' zijn voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', en 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Binnen deze dubbelbestemmingen geldt een archeologische onderzoeksplicht, tenzij bouwwerken worden opgericht die niet dieper reiken dan:
Omdat dit niet bij voorbaat uitgesloten kan worden, is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 8.
Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat het gehele plangebied een lage archeologische verwachting heeft voor resten uit alle archeologische perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum. Alleen het uiterst oostelijke deel van het plangebied heeft een hoge verwachting voor restanten van een deel van het havenkanaal (waterkundige structuren zoals restanten van beschoeiingen of van een aanlegplaats, scheepswrakken). Deze restanten worden verwacht in het afdekkende pakket getijafzettingen (Laagpakket van Walcheren van de Formatie van Naaldwijk) maar kunnen ook tot grotere diepte doorlopen (bijvoorbeeld houten palen van beschoeiingen).
Conclusie
Op grond van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd indien de geplande graafwerkzaamheden (uitgraven bouwputten), ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied niet dieper reiken dan 2 meter beneden het huidige maaiveld (beperkend tot de ophogingslaag die een minimale dikte heeft van 2 meter in het oostelijke deel van het plangebied). Verder kunnen bij de ontwikkeling van het oostelijke deel van het plangebied de mogelijkheden voor archeologisch vriendelijk bouwen door middel van heipalen worden onderzocht.
Indien (toekomstige) verstoringen toch dieper dan 2 meter beneden het huidige maaiveld gaan plaatsvinden, en deze een oppervlakte overschrijden van meer dan 30 m² in de oostelijke helft van de onderzoekslocatie, dan wordt geadviseerd een vervolgonderzoek te laten uitvoeren door middel van een verkennend booronderzoek. Dit booronderzoek dient zich te richten op de oostelijke helft van het plangebied, dat nog een hoge archeologische verwachting heeft (zie figuur 18 uit het archeologisch rapport, oppervlakte van circa 3.000 m²) voor restanten van een deel van het havenkanaal (waterkundige structuren zoals restanten van beschoeiingen of van een aanlegplaats, scheepswrakken). De volgende onderzoeksvragen zullen door middel van het booronderzoek, indien noodzakelijk, worden beantwoord:
De westelijke helft van het plangebied heeft een lage archeologische verwachting op het voorkomen van archeologische resten. Tevens zijn er geen aanwijzingen dat binnen dit deel van het plangebied menselijke (bewonings)activiteiten hebben plaatsgevonden die te relateren zijn aan de vroege bewoningsperiode van Oud-Beijerland, dat gesticht werd in de tweede helft van de 16e eeuw. Voor dit deel van het plangebied wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.
Ter bescherming van eventueel archeologische waarden zijn de dubbelbestemmingen uit het parapluplan overgenomen.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
Situatie plangebied
Het plangebied ligt buitendijks aan de Spuidijk. Ten oosten van het plangebied ligt de havenmond van de naastgelegen haven. De locatie is in gebruik geweest als op- en overslagterrein van de betoncentrale Mebin. Op het terrein zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De Spuidijk waar het spuifront tegenaan ligt, is in 1962 gerealiseerd. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht-kwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Binnen het plangebied wordt een parkeergarage gerealiseerd. Bij een parkeergarage of grote parkeerterreinen kunnen de jaargemiddelde concentraties van benzeen lokaal oplopen vanwege benzinedamp van geparkeerde auto's. Van belang is dat nieuw te bouwen parkeergarages voldoen aan de eisen die aan nieuwe parkeergarages worden gesteld. Deze eisen zijn onder andere opgenomen in het Activiteitenbesluit. Indien de ventilatie aan de hierin gestelde eisen voldoet, treden er geen overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen in de garage op. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet de uitstroom van de ventilatie zodanig te worden geplaatst dat er geen personen langdurig worden blootgesteld (van woningen af gericht). In de plannen wordt hiermee rekening gehouden.
Conclusie
De voorgestelde ontwikkeling kan gezien worden als een 'nibm'-project. Om die reden hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden.
Situatie plangebied
Om te bepalen of er in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn, is de professionele risicokaart geraadpleegd. De onderstaande afbeelding geeft de situatie in en rondom het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart (plangebied blauw ingekaderd) (bron: risicokaart.nl)
Op basis van de risicokaart is de conclusie dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor, buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied. Het drinkwaterbedrijf aan de noordoostzijde van het plangebied bevindt zich op meer dan 600 m afstand. Van andere risicovolle inrichtingen of transporten in de omgeving is geen sprake.
Natuurlijke omgeving
Het plangebied ligt buitendijks. Dit komt terug op de professionele risicokaart, op de bovenstaande afbeelding gaat het om de blauwe rechthoekige vlakken. Het plangebied is hier gedeeltelijk aangegeven als gebied met een middelgrote kans op overstromingen. In dit kader is overleg gevoerd met het bevoegd gezag. De buitendijkse ligging is verder al behandeld in paragraaf 4.2 Water.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de uitwerking van het parkeren is onderscheid gemaakt in het parkeren voor bewoners en bezoekers. Voor het berekenen van de parkeerbalans wordt uitgegaan van de CROW 317. Het gebied is aangemerkt als matig stedelijk en ligt in de schil van het centrum. In onderstaande tabellen zijn de benodigde parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers opgenomen. In totaal zijn 97 parkeerplaatsen voor bewoners en 49 parkeerplaatsen voor bezoekers nodig. In het plangebied worden 97 parkeerplaatsen gerealiseerd. Gezien de kleine maat van het plangebied is het niet mogelijk de 49 plaatsen binnen het plangebied te realiseren.
Aantal Woningen | Norm Bewoners | Benodigd aantal parkeerplaatsen bewoners |
|
Grondgebonden Woningen | 20 | 1,7 | 34 |
appartementen | 52 | 1,2 | 63 |
Aantal | Norm bezoekers | Benodigd aantal parkeerplaatsen bezoekers |
|
Grondgebonden Woningen en appartementen |
72 woningen | 0,3/woning | 22 |
Horeca | 300 m2 bvo | 8-10/100 m2 bvo | 27 |
Voor de benodigde bezoekersparkeerplaatsen zal gebruik worden gemaakt van een deel van de parkeerplaatsen van Het Dok (nabij het politiebureau).
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals in hoofdstuk 3 ook al omschreven is bestaat de ladder uit de volgende aspecten:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Het bouwplan bestaat uit een appartementencomplex met 72 wooneenheden. Gelet op de omvang van het project in de relatie tot de omgeving is het project aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Ad 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan wordt met onderhavig project meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project de regio Hoeksche Waard, waaronder de gemeente Hoeksche Waard valt. Het planvoornemen voor 72 woningen is reeds met deze regio afgestemd in het Convenant Regionaal Woningbouwprogramma 2020.
Ad 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven.
Met het convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020, zoals reeds besproken in paragraaf 3.3.4 wil de regio Hoeksche Waard voldoen aan de behoefte die bestaat in de omgeving. Het convenant besteedt vervolgens aandacht aan die eventuele behoefte door een lijst met projecten. Dit is een flexibele lijst die kan worden aangepast afhankelijk van de wijzigingen in de vraag. Deze lijst wordt door de colleges van burgemeester en wethouders van de vijf gemeenten vastgesteld. In het convenant projectenlijst woningbouwprogramma is voor de Mebin-locatie een 100-tal woningen opgenomen. Nu dit bestemmingsplan in totaal 72 woningen toelaat, komt het tegemoet aan de behoefte.
Ad 5.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het projectgebied ligt in het centrum van Oud-Beijerland en is omringd door woningen en bebouwing van maatschappelijke functies. Geconcludeerd kan worden dat het projectgebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Door het plangebied lopen geen bovenlokale leidingen of straalpaden. Derhalve zijn er geen leidingen of beschermingszones waar in het bestemmingsplan rekening mee moet worden gehouden.
Bij het ontwerp van de woningen wordt ruim aandacht besteed aan duurzaamheid. Op grond van nieuwe wetgeving zullen de woningen gasloos worden gebouwd en wordt gestreefd naar Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Duurzaamheidsvoorzieningen op of aan het gebouw, zoals zonnecollectoren, zonnepanelen, warmtepompen en ventilatie- en aircosystemen, zijn vanaf het begin onderdeel van het ontwerpproces en worden integraal in vorm, materiaal en kleur meegenomen in het ontwerp van het gebouw.
Het toevoegen van woningen valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarde van de betreffende categorie wordt niet overschreden (2000 woningen). Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2 vijfde lid van het Besluit m.e.r.), deze is opgenomen in Bijlage 10. Het project is in vergelijking met de drempelwaarde van een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject van een relatief geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het krachtens artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van het overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:
Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Het hoofdstuk 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. De definities van de begrippen sluiten aan bij de Regels van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Wonen' van de gemeente Hoeksche Waard. Ook sluiten ze aan bij de eisen van de SVBP2012. De 'Begrippen' geven aan wat in de regels van het bestemmingsplan met bepaalde termen wordt bedoeld en de 'Wijze van meten' geven aan hoe men moet meten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemming:
De enkelbestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is in het bestemmingsplan opgenomen voor de woonstraten, paden, voet- en rijwielpaden en terassen. Daar bijbehorend kunnen parkeer-, waterhuiskundige-, groen- en nutsvoorzieningen worden gebouwd. Verder schrijven de bouwregels voor dat gebouwen niet zijn toegestaan in deze bestemming. Kleinere bouwwerken kunnen worden aangelegd door middel van een omgevingsvergunning. Deze bestemming ligt onder meer op het gebied tussen de twee blokken van gebouwen waar een belangrijke zichtlijn behouden dient te blijven.
De volgende bestemming in dit bestemmingsplan betreft de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming komt veelal het meest voor in het plangebied, het laat immers woningen toe en deze woningen zijn de aanleiding voor dit bestemmingsplan. In totaal zijn niet meer dan 72 woningen toegestaan binnen deze bestemmingen. Verder zijn er in deze bestemming ook regels ten aanzien van het uitvoeren van een beroep aan huis en is het toegestaan om een horecabedrijf van categorie 1 en 2 te vestigen ter plaatse van de aanduiding 'horeca'. Bij horeca van categorie 1 gaat het dan om een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden en (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken. Bij horeca van categorie 2 gaat het om een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alchoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren. Op grond van het stedenbouwkundig plan zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen ten aanzien van het maximum aantal bouwlagen, het realiseren van een zichtlijn door het woonblok van minimaal 6 meter breed en het bouwen in de rooilijn.
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 5 zijn in het bestemmingsplan opgenomen in verband met de eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied. Voor gronden die deze bestemming hebben, geldt dat er niet zondermeer gebouwd mag worden omdat de gemeente streeft naar het behouden van de archeologische waarden binnen een historisch stads- en dorpskern. Op en in de gronden met deze bestemming mag pas worden gebouwd wanneer uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn, wanneer het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij zijn op grond van het Bouwbesluit of wanneer het gaat om bouwwerken die niet dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld. Op deze regels gelden wel een aantal uitzonderingen door middel van een omgevingsvergunning.
De tweede dubbelbestemming in dit bestemmingsplan betreft 'Waterstaat'. Voor gronden met deze bestemming geldt dat ze mede zijn bestemd voor het beheer en onderhoud van de hoofdwatergang. Deze dubbelbestemming is in het bestemmingsplan opgenomen ter bescherming van het land tegen de rivier de Spui. Om die reden is het alleen toegestaan om bouwwerken, geen gebouw zijnde, te bouwen waarvan de bouwhoogte niet meer is dan 2 m. Wel kan men door middel van een omgevingsvergunning van deze bouwregel afwijken. Voor zulke omgevingsvergunningen moet wel eerst advies van het waterschap Hollandse Delta worden ingewonnen. Voorts is ook een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Hierbij moet men denken aan het aanbrengen van diepwortelende beplanting, uitvoeren van heiwerkzaamheden, wijzigingen van maaiveldniveau, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of het verrichten van graafwerkzaamheden.
De laatste dubbelbestemming betreft 'Waterstaat - Waterkering'. Voor gronden met deze bestemming geldt dat ze mede zijn bestemd voor de waterkering. Deze dubbelbestemming is in het bestemmingsplan opgenomen in verband met het dijklichaam dat aan de zuidzijde van het plangebied ligt. Deze dijk is gebouwd ter bescherming van het land tegen de rivier de Spui. Om het betreffende dijklichaam te beschermen, is het alleen toegestaan om bouwwerken, geen gebouw zijnde, te bouwen waarvan de bouwhoogte niet meer is dan 6 m. Wel kan men door middel van een omgevingsvergunning van deze bouwregel afwijken. Voor zulke omgevingsvergunningen moet wel eerst advies van het waterschap Hollandse Delta worden ingewonnen. Voorts mag er geen sprake zijn van significante belemmeringen voor onderhoud, veiligheid of mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Tot slot is ook een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Hierbij moet men denken aan het aanbrengen van diepwortelende beplanting, uitvoeren van heiwerkzaamheden, wijzigingen van maaiveldniveau, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of het verrichten van graafwerkzaamheden.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
De algemene regels bestaan uit de volgende regels:
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Dit betreft dus een standaard bepaling en is dus in elk bestemmingsplan hetzelfde.
De 'Algemene bouwregels' bepalen dat het burgemeester en wethouders in het gehele plangebied nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afwmetingen van bouwwerken. Het college kan dit doen ten behoeve van bijvoorbeeld een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. Daarnaast bepalen de algemene bouwregels dat het niet is toegestaan om antenne-installaties en antennedragers op te richten. Wel kan door middel van een omgevingsvergunning van deze algemene bouwregel worden afgeweken.
De derde algemene bepalingen betreffen de 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regels bepalen dat zonder een omgevingsvergunning men mag afwijken van hetgeen het bestemmingsplan bepaalt voor bijvoorbeeld het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken (geen gebouwen) tot een maximum van tien procent. Burgemeester en wethouders verlenen zulk omgevingsvergunning echter pas indien door die omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwinsgbeeld, de woon- en milieusituatie, de sociale en de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Voorts bevat het bestemmingsplan ook 'Algemene procedureregels'. Deze regels bepalen dat op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen er een in het artikel vastgelegde procedure van toepassing is.
Tot slot bepalen de 'Overige regels' dat voor dit bestemmingsplan geldt dat de parkeernormen zoals door de gemeente Hoeksche Waard gehanteerd, moeten worden nageleefd en het bestemmingsplan daar rekening mee moet houden in de uitvoering ervan.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat standaard overgangsrecht en de slotregel conform artikel 3.2.1 van het Bro.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid van de Wro moet de gemeente raad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12 tweede lid, onder a van de Wro, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro zijn opgenomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid van de Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 van de Wro).
Zoals beschreven in hoofdstuk 2 zijn in de aanloop naar dit bestemmingsplan diverse bijeenkomsten met omwonenden georganiseerd. Het ontwerp voor het gebied is mede gebaseerd op de input uit deze bijeenkomsten.
Voorontwerpbestemmingsplan
Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Spuifront' en het concept van het beeldkwaliteitsplan 'Spuifront' hebben met de daarbij behorende stukken gelijktijdig met ingang van zaterdag 25 augustus 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen op het gemeentehuis aan de W. van Vlietstraat 6 te Oud-Beijerland en zijn daarnaast raadpleegbaar geweest op de gemeentelijke website. Het voorontwerpbestemmingsplan is daarnaast ook raadpleegbaar geweest op ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de overlegpartners.
Gedurende de periode van terinzagelegging zijn een inspraakreactie en twee overlegreacties (Provincie en Rijkswaterstaat) ontvangen. Naar aanleiding van deze reacties is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Spuifront' en het concept van het beeldkwaliteitsplan 'Spuifront' hebben met de daarbij behorende stukken gelijktijdig met ingang van zaterdag 25 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast is het ontwerpbestemmingsplan in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de overlegpartners.
Gedurende de periode van terinzagelegging zijn drie zienswijzen ontvangen. Eén zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de toelichting maar niet tot wijziging van de planregels en de verbeelding van het bestemmingsplan.
De Nota van beantwoording zienswijzen en Staat van wijzigingen is opgenomen in Bijlage 11.