Plan: | Herman Kuijkstraat 44 - 50 te Geldermalsen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1960.GDMHKuijkstraat44-VSG1 |
Het bouwplan op het perceel Herman Kuijkstraat 44-50 te Geldermalsen betreft de voormalige apotheek, welke ongeveer 10 jaar geleden is verhuisd naar een nieuwe ruimte aan de overzijde van de Herman Kuijkstraat. Sindsdien staat het pand leeg en is de kwaliteit steeds verder achteruit gegaan. In de afgelopen jaren zijn er diverse initiatieven geweest voor nieuwbouw op de locatie. Deze hebben niet tot een haalbaar plan geleid. Initiatiefnemer gaat het pand slopen en nieuwbouw realiseren waardoor er een forse kwaliteitsverbetering van de omgeving zal ontstaan.
Het bouwplan bestaat uit een gebouw met tien appartementen en op de begane grond twee commerciële ruimtes voor kleinschalig kantoor of dienstverlening. Op 7 augustus 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Geldermalsen ingestemd met het opgestelde nieuwbouwplan en aangeven een bestemmingsplanprocedure te willen volgen.
Om de nieuwbouw te kunnen realiseren is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Geldermalsen.
Het plangebied aan de noordzijde van de Herman Kuijkstraat 44-50 is gelegen tegenover de Prins Bernhardlaan.
Kadastrale gegevens
Kadastrale kaart met globale plangrens
Kadastraal gemeente : Geldermalsen
Sectie : G
Nummers : 2473, 2726, 2727, 3789 en 3824.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Centrum 2013', zoals op 24 september 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Geldermalsen.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Centrum - 2', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', specifieke bouwaanduiding 'hoofdgebouw', de functieaanduiding 'archeologische waarden' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Binnen de bestemming 'centrum - 2' zijn dienstverlening en kantoren al toegestaan. Woningen zijn alleen toegestaan als ze op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het geldende plan al aanwezig waren. Dit is voor het onderhavig plangebied het geval, boven de apotheek waren drie appartementen aanwezig.
Het bestemmingsplan "Herman Kuijkstraat 44 - 50 te Geldermalsen " bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin nader wordt ingegaan op:
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de voorgenomen plannen. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van deze onderzoeken. Hoofdstuk 5 gaat in op de bijbehorende planologisch-juridische regeling en hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De Herman Kuijkstraat is een belangrijke oost-westverbinding door het centrum van Geldermalsen. De straat ligt geheel in het centrum van het dorp. Een groot gedeelte loopt over het dijklichaam van de Lingedijk.
Naast de Rijksstraatweg is de Herman Kuijkstraat al sinds mensenheugenis een van de hoofdstraten van Geldermalsen. Midden in het centrum kruist men de Rijksstraatweg, waarmee het verkeerskundige middelpunt van Geldermalsen vorm krijgt. Voorheen heette deze straat ten oosten van deze kruising Tielscheweg, omdat dit de verbinding tussen Geldermalsen en Tiel was. Deze naam leeft nog voort in de verderop gelegen Tielerweg. Ten westen van de kruising was de weg bekend onder de naam Achterstraat, vanwege de ligging parallel aan de Kerkstraat. Aan het einde van de twintigste eeuw werd de functie van de Herman Kuijkstraat steeds belangrijker, doordat Geldermalsen flink uitbreidde en er zodoende meer verkeer afgewikkeld moest worden.
Herman van Malsen
De naamgever van de straat, Herman van Malsen, was stamvader van het geslacht Van Cuijk en werd om die reden ook wel Herman van Cuijk genoemd. Ook Geldermalsen en Meteren behoorden (deels) tot het bezit van de familie. Het dorp Geldermalsen had dus sterke banden met het Land van Cuijk en ook met het daaraan verbonden Land van Herpen, het latere Land van Ravenstein en Uden. Doordat het Brabantse Cuijk min of meer de hoofdstad van het gehele bezit van het geslacht van Cuijk genoemd kon worden (vandaar dat de nazaten van Herman van Malsen zich ook Van Cuijk noemden, in plaats van Van Malsen), waar Geldermalsen ook onder viel, is het duidelijk dat Geldermalsen ooit onder Brabants gezag heeft gestaan. Heden ten dagen is Geldermalsen gelegen in de provincie Gelderland.
Bebouwing
De Herman Kuijkstraat kenmerkt zich door de vele verschillende soorten bebouwing die de weg rijk is. Het begin van de straat ken relatief veel hoogbouw, dat in de laatste twintig jaar op deze locatie is gebouwd. Op de hoek van de Korte Kerkstraat stond tot 1996 een bekend café, maar is vanwege een brand in dat jaar afgebroken. Aan de overzijde stond ooit de veldwachterswoning van de gemeenteveldwachter. Ook hier is nu hoogbouw te vinden.
De ontwikkelingslocatie bevindt zich in het centrum van Geldermalsen, op een locatie waarvan uit eerdere nabijgelegen onderzoeken bekend is dat hier de resten liggen van de burcht van de Heren van Malsen.
De locatie betreft de voormalige apotheek, welke ongeveer tien jaar gelden is verhuisd naar een nieuwe ruimte aan de overzijde van de Herman Kuijkstraat. Sindsdien staat het pand leeg en is de kwaliteit steeds verder achteruit gegaan. Op de verdieping bevonden zich woonhuizen.
Het onbebouwde deel is in gebruik als tuin, stoep, parkeerplaatsen en oprit naar achter de bebouwing. De oprit is deels verhard met betonklinkers en deels met split.
Hierna volgen enkele afbeeldingen (google earth)
Voorgevel straatbeeld
Straatbeeld richting centrum
Straatbeeld met rug naar centrum
Straatbeeld Prins Bernhardlaan (tegen overliggende straat)
Het bouwplan bestaat uit een gebouw met tien appartementen voor senioren en op de begane grond twee commerciële ruimtes voor kleinschalig kantoor of dienstverlening. Het bouwblok bestaat uit vier bouwlagen, waarvan de bovenste terugliggend in een daklaag is ontworpen. De nieuwe bebouwing is geprojecteerd op circa 8 meter vanaf het trottoir. Het trottoir wordt verbreed, zodat sprake is vaneen goed bruikbaar en veilig voetgangersgebied. De maat en schaal van de nieuwe bebouwing sluit vanuit stedenbouwkundig perspectief goed aan op de bebouwing in de directe omgeving (zie 2.2).
Op het terrein achter de nieuwe bebouwing worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd voor de bewoners van de woningen en haar bezoekers en ook voor de bedrijven op de begane grond. Ook komen er parkeerplaatsen voor de detailhandel en de kamers aan de Kerkstraat. Hierover zijn afspraken gemaakt met de eigenaar van Kerkstraat 37-39 (zie ook 4.10.1 ). Op de begane grond worden de bergingen gerealiseerd voor de appartementen.
Door Kroeze Hoveniers uit Beesd is een beplantingsplan opgesteld.
Het beplantingsplan is als Bijlage 1 Beplantingsplan toegevoegd aan dit plan. Hierin is aangegeven welke bomen, struiken en planten er worden aangeplant.
Hierna volgen indicatieve afbeeldingen van het plan.
3D impressie
Voorgevel
Achtergevel
Het gebouw bestaat uit 4 bouwlagen, waarbij de bovenste laag zich in de kap bevindt. Met de vormgeving is met name aansluiting gezocht met de bestaande bebouwing in de naaste omgeving (zie 2.2)
Op eigen terrein is ruim voldoende gelegenheid om te parkeren, waardoor dit geen hinder oplevert voor de omgeving (zie 4.10.1).
De woning wordt volledig volgens bouwbesluitnormen en bouwverordening uitgevoerd. De verwarming vindt plaats door middel van een warmtepomp en er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen. Er wordt getreeft naar bijna energie neutraal.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de voormalige gemeente Geldermalsen is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante ruimtelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
In de Structuurvisie wordt onder meer gesteld dat een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid nodig was, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit waren gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR zijn drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'. In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Geldermalsen.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:
Er zijn met de voorgenomen ontwikkelingen geen belemmeringen vanuit de Barro.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van zeven extra appartementen mogelijk en commerciële ruimtes voor kleinschalig kantoor of dienstverlening. Zowel de woningen als de commerciële ruimte zijn van dusdanige kleine schaal dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
Derhalve is de laddertoets niet noodzakelijk.
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit plan zeer beperkt raakvlak met het nationale beleid. Onderhavig plan sluit wel aan op een van de voornaamste uitgangspunten van de structuurvisie. De wijziging vindt plaats binnen de bebouwde kom.
Sinds 1 maart 2019 gelden de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de geactualiseerde Omgevingsverordening. Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten deze vast en deze is op 1 maart 2019 in werking getreden.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die we in 2050 in Gelderland nodig hebben, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig willen we snel in kunnen spelen op de vraag. Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie heeft zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook kijkt de provincie naar het vraagstuk van klimaatadaptatie en hoe zij wonen slimmer kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de inwoners.
De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen om de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland: nu en in de toekomst te verbeteren.
De provincie heeft de ambitie:
De bebouwing wordt gerealiseerd binnen de bebouwde kom, is geschikt voor senioren, nabij voorzieningen en wordt zorgvuldig ingepast in haar omgeving. Het plan sluit hiermee aan op de omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Door de provincie wordt elke paar jaar een prognose opgesteld over de toekomstige woningbehoefte. Deze prognoses zijn voor de provincie input voor afspraken met regio's over het woningbouwprogramma. Het maken van deze afspraken wordt door de provincie opgelegd via de Omgevingsverordening Gelderland.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de meest recente provinciale prognose en het regionale afsprakenkader. In paragraaf 3.4.2 wordt nader ingegaan op het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Voor de periode 2015-2025 hanteert de provincie een kwantitatieve opgave van 7.000 tot 8.600 woningen voor de Regio Rivierenland. Vanwege een extra taakstelling in de sociale sector (onder meer vanwege de huisvesting van Statushouders) en vanwege aantrekkende vraag door de aantrekkende economie lijkt er ruimte te ontstaan om de prognoses naar boven bij te stellen.
Binnen de door de provincie vastgestelde kwantitatieve opgave, dienen de gemeenten binnen Regio Rivierenland hun programma's op elkaar af te stemmen. Daarbij is ook aandacht voor de kwalitatieve opgave: de juiste woning op de juiste plaats. Voor een goede afstemming vindt periodiek ambtelijk en bestuurlijk overleg over het regionale woningbouwprogramma plaats.
Omdat er binnen de regio veel plannen voor woningbouw waren, is het regionale woningbouwprogramma erop gericht om alle plannen in de regio te inventariseren. Alle plannen worden getoetst op de planstatus, de mate van urgentie en de mate waarin het plan aansluit bij de effectieve kwalitatieve vraag. Vervolgens worden plannen ingedeeld in drie categorieën:
In principe is iedere gemeente verantwoordelijk voor haar eigen (kwantitatieve en kwalitatieve) deel van de regionale opgave. In geval van knelpunten, wordt op regionaal niveau overleg gevoerd over de mogelijkheden om woning aantallen of bijzondere doelgroepen her te verdelen.
De gemeente West Betuwe heeft een woningbouwprogramma tot 2025. De woningen van dit bouwplan zijn onderdeel van dit woningbouwprogramma. Hiermee blijft het plan binnen de kaders die provincie en regio stellen. Aparte goedkeuring van de provincie is op dit bouwprogramma niet nodig.
Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015
In de raadsvergadering van 23 februari 2010 is de Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015: "Lekker leven langs de Linge" vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de gemeente Geldermalsen voor de periode tot 2015, waarin ontwikkelingen en ambities voor de korte en lange termijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin zijn opgenomen.
De basis voor de nota ‘Lekker leven langs de Linge’ wordt gevormd door de kernkwaliteiten van de voormalige gemeente Geldermalsen. De drie kwaliteiten zijn:
Ambitie
Conclusie:
Aangezien er sprake is van appartementen welke geschikt zijn voor ouderen en er sprake is van inbreiding past het plan binnen de gestelde ambitie.
De gemeente West Betuwe beschikt nog niet over een vastgestelde woonvisie, Daarom wordt aan de visie van voormalig gemeente Geldermalsen getoetst.
In verschillende gemeentelijke beleidsstukken is stilgestaan bij het thema wonen. Om dit te bundelen is één duidelijke woonvisie opgesteld, waarin al het beleid op het gebied van wonen is verwerkt. Daarnaast stelt de Woningwet dat een woonvisie verplicht is voor het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties. Daarom heeft de gemeente de woonvisie opgesteld. De visie is opgesteld voor de periode tot en met 2020 met een doorkijk tot 2025. Deze periode sluit aan bij de Regionale Woonagenda die voorkomt uit de provinciale Omgevingsvisie en het regionaal woningbehoefteonderzoek dat kijkt naar de periode 2015-2025.
De belangrijkste doelstellingen uit deze visie zijn:
In het kader van de regionale woonagenda heeft elke regio-gemeente een woningbouwprogramma opgesteld. Uitgangspunt was om zoveel mogelijk de gemiddelde behoefte van de laag- en middenconjunctuur aan te houden. Door kritisch naar bestaande plannen te kijken, het faseren van projecten en het hanteren van een ruimere planhorizon tot na 2025, heeft de voormalige gemeente Geldermalsen een programma opgesteld van ongeveer 950 woningen tot 2025. Gevolg is wel dat de flexibiliteit die met de systematiek van het uitvoeringsprogramma is ingevoerd, nu belemmerd wordt doordat er nauwelijks ruimte is voor nieuwe plannen en projecten.
In het regionaal onderzoek is gekeken naar de kwalitatieve invulling van het woningbouwprogramma. Als gevolg van de huishoudensverdunning zal de toekomstige woningbouw meer gericht moeten zijn op kleinere huishoudens. Er komen minder gezinnen en meer één- en tweepersoonshuishoudens. Naast startende jongeren, zal een deel van deze kleinere huishoudens bestaan uit mensen die na een relatieverbreking een nieuwe woning zoeken en een aanzienlijk deel zal uit ouderen bestaan, die langer zelfstandig blijven wonen. In de voormalige gemeente Geldermalsen groeit het aantal 75-plussers met 115% (ter vergelijking: in de provincie met 85%). Het aantal 85-plussers groeit met 155% (provincie 112%). In 2033 zal de helft van de bevolking 50 jaar of ouder zijn
In navolgende tabel is de behoefte aan nieuwbouw nader uitgewerkt.
Uit de tabel blijkt dat er vraag blijft naar eengezinswoningen, zowel in de huur- als de koopsector. Maar er is zeker ook vraag naar meergezinswoningen.
De voormalige gemeente Geldermalsen wil ook graag voorzien in woningen die geschikt zijn voor ouderen.
De realisering van de tien appartementen, die geschikt zijn voor ouderen. (lift aanwezig, dichtbij voorzieningen), voorzien in een duidelijke behoefte aan koopwoningen in het duurdere segment.
In 2016 heeft de voormalige gemeente Geldermalsen een nieuwe Welstandsnota voor haar gehele grondgebied vastgesteld. Met deze ‘Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit' wil de gemeente bestaande bijzondere kwaliteiten – met name de cultuurhistorische waarden en identiteit – kunnen waarborgen en anderzijds burgers meer ruimte bieden bij het realiseren van hun bouwplannen. Daarom is gekozen om de bestaande Welstandsnota uit 2007 te transformeren naar een integrale gids waarin landschaps- en monumentenbeleid zijn verweven. Ruimtelijke kwaliteit is immers meer dan alleen rood: landschap, cultuurhistorie en openbare ruimte zijn integraal met elkaar verbonden.
De Gids voor Ruimtelijke Kwaliteit vormt een toetsingskader voor kleinere plannen en vormt een stimulerend kader voor de grotere ruimtelijke opgaven. In de gids worden voor de kleine plannen criteria opgesteld met ondersteunend beeldmateriaal. De criteria zijn gericht op het realiseren van evenwichtige verhoudingen tussen volumes c.q. elementen en een verzorgd en samenhangend bebouwings- en straatbeeld.
De Gids gaat uit van zeven verschillende deelgebieden:
Het plangebied (zwarte cirkel) is gelegen in deelgebied: Historische dorpsgebieden.
De ambitie voor historische dorpsgebieden is:
In februari 2018 is door Pouderoyen Compagnons een uitwerking van deze visie opgesteld.
Uitgangspunt bebouwingsbeeld
Noordzijde: gesloten bebouwingsbeeld: maximaal 3 lagen met kap
Zuidzijde: zelfstandige bouwmassa’s met villakarakter
Uitgangspunt Groen en verharding
Noordzijde: overwegend stenige straatzijde
Zuidzijde: overwegend groene straatzijde
Uitgangspunt perceel 44 -50
Noordzijde: gesloten bebouwingsbeeld, parcellering, ritmische rooilijn, stenig
Zuidzijde: villakarakter, zelfstandige bouwmassa’s, ligging ‘los’ van de straat, groen
Herman Kuijkstraat 28 - 32
Dit plan is passend aan c.q. niet strijdig met het gemeentelijke beleid.
Naar aanleiding van dit bouwplan is nog specifiek ingezoomd op de locatie en zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling van het plan door de welstandscommissie die op 9 mei 2018 heeft plaatsgevonden, in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de gemeente is het plan goedgekeurd, waarna de ruimtelijke procedure is opgestart en de omgevingsvergunning is aangevraagd.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
In mei 2018 heeft VUhbs archeologie een karterend booronderzoek uitgevoerd. Uit eerdere nabijgelgen onderzoeken is gebleken dat hier de resten liggen van de burcht van de Heren van Malsen.
Deze informatie was ook bekend bij de initiatiefnemer waardoor in de ontwikkelingsplannen al grotendeels rekening is gehouden met de aanwezige archeologische resten. Zo zal de locatie waar de burchtmuur zich bevindt, niet worden geroerd opdat deze in situ behouden blijft. Verder wordt het complex gebouwd op palen waardoor de verstoring aan het bodemarchief relatief beperkt blijft. Bij deze vorm van bouwen is het, conform het besluit van de gemeente, in dit geval niet noodzakelijk een vlakdekkende opgraving uit te voeren. Wel zal een deel van het terrein tot een diepte van circa 1 m onder het huidige maaiveld worden afgegraven om zo een vlakke bouwput te creëren. Omdat niet zeker is op welke diepte behoudenswaardige resten kunnen worden aangetroffen en omdat de exacte locatie van de burchtmuur nog niet bekend was, is een karterend booronderzoek uitgevoerd.
In navolging van het advies van de archeologisch adviseur van de voormalige gemeente Geldermalsen is een vijftal boringen gezet.
Tijdens het booronderzoek aan de Herman Kuijkstraat 46-50 te Geldermalsen is vastgesteld dat in de ondergrond resten aanwezig zijn die in verband gebracht kunnen worden met de burcht van de Heren van Malsen en de hier opvolgende bewoning. De resten bestaan uit een uitbraaksleuf van de ringmuur van de burcht en een gracht. Beide zijn vervolgens vanaf de Late Middeleeuwen afgedekt en/of opgevuld met ophogingslagen. In deze lagen zullen als gevolg van postdepositionele processen ook vondsten aanwezig zijn die direct gerelateerd kunnen worden aan de burcht van de Heren van Malsen.
Dit blijkt onder andere uit de vertegenwoordiging van mortelresten en fragmenten tufsteen die in meerdere van deze lagen zijn waargenomen. Tevens zullen in deze lagen sporen aanwezig zijn die behoren tot de middeleeuwse nederzetting waaruit het huidige Geldermalsen is ontstaan. Interessant is dat deze lagen, ondanks het feit dat de onderzoekslocatie in een urbaan gebied ligt, nagenoeg onverstoord lijken te zijn. De enige verstoring lijkt van subrecente aard te zijn en bestaat uit een kelder en/of beerput in het zuidoostelijke deel van het plangebied.
Gezien het feit dat in de lagen direct onder de puinverharding behoudenswaardige en relevante vondsten en sporen kunnen worden aangetroffen wordt het bevoegd gezag geadviseerd tot het laten uitvoeren van een vervolgonderzoek. De initiatiefnemer is voornemens om de bodemverstoring zo gering mogelijk te houden. Dit betekent dat de grond in de gehele zone waar de uitbraaksleuf van de ringmuur wordt verwacht, niet wordt geroerd. Verder wordt de nieuwbouw gefundeerd op palen en wordt alleen een bouwput uitgegraven tot een nader te bepalen niveau. Het is echter vrij zeker dat de niet-geroerde ophogingslagen tijdens het graven van deze bouwput zullen worden verstoord. Daarbij komt dat de ontgraving ter hoogte van de beide liftschachten dieper zal reiken dan in het overige deel van de bouwput. E.e.a. betekent dat er sprake zal zijn van een verstoring, zij het van een relatief kleine aard. Het bevoegd gezag wordt derhalve geadviseerd tot het laten uitvoeren van een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding van het uitgraven van de bouwput en de twee liftschachten. Naast een nadrukkelijke aandacht voor de middeleeuwse bewoningsresten van zowel de nederzetting als die van de burcht van de Heren van Malsen, dient de nadruk ook te liggen op de veronderstelde kelder in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Hierbij zal de eerste vraag zijn of het daadwerkelijk een kelder betreft en vervolgens zal de ouderdom van deze structuur bepaald dienen te worden.
Archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van de plannen, aangezien er tijdens de graafwerkzaamheden archeologische begeleiding aanwezig zal zijn.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In december 2009 is door Bijveldseen verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied.
Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (woon-en bedrijfsbebouwing).
Uit het onderzoek blijkt dat:
Visueel was geen verontreiniging waarneembaar. In het opgeboorde materiaal zijn tijdens de veldwerkzaamheden organoleptisch geen afwijkingen geconstateerd.
Uit de analyseresultaten van de samengestelde mengmonsters blijkt dat in de mengmonsters van zowel de boven- en de ondergrond de som van de PCB's verhoogd worden aangetroffen boven de aantoonbaarheidsgrens. De individuele PCB's worden niet verhoogd aangetroffen boven de detectiegrens. Derhalve is dus geen sprake van verontreiniging met PCB's.
Uit de analyseresultaten van de mengmonsters blijkt dat in het mengmonster van zowel de bovengrond barium, cadmium, koper, kwik en PAK verhoogd zijn aangetroffen boven de achtergrondwaarde. Deze verhoogde concentraties kunnen als normaal worden beschouwd rond oude gebouwen en in binnensteden.
Uit de resultaten van het grondwatermonster blijkt dat hierin barium verhoogd is aangetroffen boven de streefwaarde. Voor deze verhoogde concentratie is met de beschikbare gegevens geen eenduidige verklaring te geven.
De aangetroffen verhoogde concentraties in zowel de grondmengmonsters van de boven als van de ondergrond als het grondwater overschrijden weliswaar de achtergrond- en de streefwaarde maar blijven beduidend beneden de tussenwaarde. Een nader onderzoek is niet nodig.
De resultaten van het gedateerde onderzoek vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en er zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige bouwen van het terrein. Aangezien het uitgevoerde onderzoek gedateerd is, wordt na sloop van het gebouw een geactualiseerd bodemonderzoek uitgevoerd.
Het uitgevoerde gedateerde onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan. De bouw kan pas starten nadat het nieuwe bodemonderzoek aantoont dat er geen belemmeringen zijn.
Asbest is een verzamelnaam voor natuurlijke mineralen die bestaan uit microscopisch kleine, naaldachtige vezels. In Nederland is de verkoop, het gebruik en het bewerken (zagen, boren, schuren of slopen) van asbest vanaf 1 juli 1993 verboden vanwege de gevaren voor de gezondheid. Voor die tijd werd asbest om zijn goede eigenschappen vaak gebruikt als bouwmateriaal.
Als asbest niet of nauwelijks gebonden is aan een bindmateriaal of als het bindmateriaal in slechte staat verkeert, kunnen asbestvezels vrijkomen. Maar ook als asbesthoudend materiaal op een ondeskundige manier wordt gesloopt of bewerkt kunnen vele miljoenen vezels in de lucht komen en worden ingeademd. Denk bijvoorbeeld aan schuren, boren, zagen en breken. De asbestvezels blijven achter als stof en kunnen eenvoudig in de lucht rondzweven. Asbesthoudend materiaal kan bovendien terecht zijn gekomen in puingranulaat, grond en in de bodem.
In oktober 2018 is door Gebouwen Inspectie Nederland een asbestinventarisatie van de voormalige apotheek uitgevoerd.
De aanleiding tot de asbestinventarisatie is het voornemen om de voormalige apotheek te slopen. Het doel van het onderzoek is het identificeren, registreren, kwantificeren en intekenen van de in de voormalige apotheek aanwezige asbesthoudende en asbestverdachte materialen en objecten.
De reikwijdte van de inventarisatie betreft: het bouwwerk en het gebied rondom het bouwwerk of object , de voormalige apotheek en het gebied rondom dit gebouw dat wordt beoordeeld tijdens de vrijgave conform NEN 2990.
Het onderzoek is uitgevoerd conform het 'Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de arbeidsomstandighedenregeling.'
Uit het onderzoek blijkt dat er asbesthoudende materialen aanwezig zijn..
Het aangetroffen asbest dient verwijderd te worden door een gecertificeerd asbestverwijderingbedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in de bronbladen aangegeven risicoklasse.
Het asbestverwijderingsbedrijf is vrij om, naar eigen inzicht, het te saneren gebied of ruimte af te bakenen, binnen de onderzochte locatie.
Een aanvullende asbestinventarisatie is van toepassing indien er ter plaatse van de locaties genoemd in paragraaf 3.3 van de rapportage, werkzaamheden worden uitgevoerd.
Het rapport is geschikt voor uitsluitend het verwijderen van het in dit rapport genoemde asbesthoudende materiaal.
Het aspect asbest is geen belemmering voor de realisatie van de plannen.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Asbestonderzoek toegevoegd aan dit plan.
De Watertoets is het resultaat van één van de acties uit de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw', die op 14 februari 2001 is ondertekend door het Rijk, het Interprovinciaal Overlegorgaan, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In de Startovereenkomst is vastgelegd dat de Watertoets vanaf het moment van ondertekening zal worden toegepast.
De Watertoets wordt uitgevoerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.
In het kader van de watertoets is overleg gevoerd en heeft afstemming plaatsgevonden met de betrokken waterbeheerders (Waterschap Rivierenland). In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze dit overleg heeft plaatsgevonden en welke adviezen in het kader van dit overleg zijn gemaakt.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In 2003 sloten Rijk , Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding. In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.
In september 2017 is 'Deltaprogramma 2018' vastgesteld. Onderdeel Ruimtelijke Adaptatie spoort gemeenten aan om klimaat kwetsbaarheden inzichtelijk te maken en ruimtelijk ontwikkelingen klimaatneutraal en waterrobuust te ontwikkelen.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Provincie Gelderland en waterschap Rivierenland
Provinciaal beleid
In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
In de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG) zijn milieuregels opgenomen die het drinkwater moeten beschermen.
Waterschap Rivierenland
Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. De doelen van het waterschap voor de periode van 2010 tot 2015 staan beschreven in het waterbeheerplan 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland', waarbij een indeling is gemaakt in de volgende aspecten:
Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar 'Rivierenland'. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Naast het beheerplan beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening.
Voormalige gemeente Geldermalsen
De voormalige gemeente Geldermalsen heeft samen met Waterschap Rivierenland een stedelijk waterplan opgesteld "Waterplan Geldermalsen 2009 - 2015". Uitgangspunt binnen de voormalige gemeente Geldermalsen is het streven naar een watersysteem van voldoende kwaliteit, dat mogelijkheden biedt voor recreatie en beleving. In het waterplan zijn maatregelen voor het watersysteem opgenomen, onder andere maatregelen voor het realiseren van extra waterberging.
Nieuwe ontwikkelingen worden waterneutraal ontwikkeld, met water als ordenend principe.
Richtlijnen en voorkeuren van waterschap en gemeente
In het kader van de watertoets zijn onderstaande randvoorwaarden en uitgangspunten van waterschap
Rivierenland en de voormalige gemeente Geldermalsen verzameld:
In augustus 2018 is door EDOK-RO de digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets volgt de normale watertoets procedure. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
Op basis van de verstrekte informatie zijn de volgende wateraspecten van belang in het plangebied.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Waterberging
Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied. Hierdoor kan gebruik worden gemaakt van een eenmalige vrijstelling. Hiervoor is contact opgenomen met de afdeling vergunningen van het waterschap, zij hebben per mail aangegeven dat er voor dit plan inderdaad gebruik kan worden gemaakt van deze eenmalige vrijstelling.
De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor plannen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m³ per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m³ bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn.
De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Bij een bui T=100+10% mag geen inundatie optreden. De maatgevende afvoer is 1,5 l/s/ha.
Het waterschap Rivierenland geeft een positief advies, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met bovengenoemde aandachtspunten.
De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 5 Watertoets en Bijlage 6 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
Kader
Wettelijk kader externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.
Voor ondergrondse buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Woningen zijn geen risico-veroorzakende inrichting. Echter, woningen worden wel aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat wel beoordeeld dient te worden of er risicogevoelige inrichtingen dan wel zones aanwezig zijn waarbinnen het perceel valt. Hiertoe is een check uitgevoerd op de risicokaart.
Uitsnede risicokaart
Uit deze kaart komt naar voren dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen, risicovolle wegen of risicovolle buisleidingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van risicovolle objecten.
Er worden geen belemmeringen op het plangebied gelegd vanuit het aspect externe veiligheid en is het planvoornemen uitvoerbaar.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
In december 2017 heeft Bureau Natuurlijk een quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen bouwplannen. Dit uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Quickscan natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Binnen een straal van 3 kilometer van de planlocatie ligt er geen Natura2000 gebied. Gezien de aard en de omvang van de ingreep en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied zal dit geen negatieve invloed hebben.
Natuur Netwerk Nederland
Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent, is een verdere toetsing niet aan de orde.
Soortbescherming
Flora
Op de planlocatie zijn tijdens het veldbezoek geen, volgens de wet Natuurbescherming, beschermde flora aantroffen.
Zoogdieren
Het is niet uit te sluiten dat er zoogdieren de planlocatie gebruiken als rust- en / of verblijfplaats. Denk hierbij aan gebouwbewonende vleermuizen. Er is een nader onderzoek vleermuizen uitgevoerd (zie 4.6.2.2).
Vogels
De huidige bebouwing op de planlocatie is gedeeltelijk gedekt met een pannendak. Deze is in een dusdanige conditie dat deze vrij toegankelijk is voor vogels. Het is niet uit te sluiten dat de huismus gebruik maakt van deze locatie als broedlocatie. Er is een nader onderzoek huismus uitgevoerd (zie 4.6.2.1).
Amfibieën
Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen van of amfibieën aangetroffen.
Overige soortgroepen
Op basis van de inrichting van de planlocatie, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens wordt in het projectgebied geen voortplanting of vaste verblijfplaatsen verwacht van overige beschermde soorten (reptielen, vissen en ongewervelden) uit de Wet natuurbescherming.
Naar aanleiding van de quickscan natuurtoets is in augustus 2018 door Bureau Natuurlijk een quickscan huismusonderzoek uitgevoerd.
Tijdens de veldbezoeken zijn er geen huismussen waargenomen op de projectlocatie. In of bij de te slopen opstallen is geen nestindicatief gedrag waargenomen. Uitsluitend zijn er waarnemingen gedaan aan de overzijde van de Herman Kuijkstraat en het naastgelegen perceel.
Het plangebied vervult geen functie voor de huismus. Bij de sloop van de opstallen zullen geen voortplantingsplaatsen, vaste rust- of verblijfplaatsen en functioneel leefgebied verloren gaan. Het leefgebied blijft behouden of wordt mogelijk beter als het huidige terrein wordt ingericht als tuin met beplanting en onderdeel zal uitmaken van het leefgebied.
Uit het rapport blijkt dat er geen maatregelen genomen hoeven te worden ter compensatie van het mogelijk wegvallen van functioneel leefgebied. Het leefgebied blijft intact omdat er voldoende voedsel mogelijkheden behouden blijven in de directe omgeving.
Er gaan geen jaarrond beschermde nesten en rustplaatsen verloren.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 8 Huismusonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Naar aanleiding van de quickscan natuurtoets is in november 2018 door Bureau Natuurlijk een quickscan vleermuisonderzoek uitgevoerd.
Er zijn in totaal vijf inventarisaties uitgevoerd. Vier van de vijf inventarisaties zijn in de avond en nacht uitgevoerd. Eén inventarisatie heeft in de vroege ochtend plaatsgevonden om eventueel zwermgedrag waar te kunnen nemen.
Tijdens de bezoeken is vooral gelet op uitvliegende, invliegende en/of zwermende vleermuizen en op vleermuizen die al rond zonsondergang actief waren.
Wanneer een vleermuis rond zonsondergang wordt waargenomen, kan dit namelijk op de aanwezigheid van een verblijfplaats duiden. Dit omdat de meeste vleermuissoorten rond zonsondergang hun verblijfplaats verlaten en dan naar hun foerageergebieden vliegen. Vleermuizen die rond zonsondergang bij het te onderzoeken object worden waargenomen, hebben nog geen grote afstand af kunnen leggen, waaruit opgemaakt kan worden dat zij mogelijk in het object een verblijfplaats hebben.
Tijdens de inventarisaties in de paarperiode is tevens gelet op vleermuizen die sociale geluiden (waaronder paarroepjes) uitstoten en die paargedrag vertonen. Dergelijke geluiden en gedrag kunnen duiden op de aanwezigheid van een paarverblijfplaats.
Tijdens de vijf veldbezoeken is gebruikgemaakt van heterodyne batdetectors (type SFF3 en Elekon Batscanner stereo). Met behulp van deze batdetectors kunnen de waargenomen vleermuissoorten op naam gebracht.
In totaal zijn verdeeld over de bezoeken geen vleermuissoorten waargenomen. Er is geen enkele waarneming gedaan van vleermuizen terwijl de tijden en perioden optimaal te noemen waren.
Tijdens de inspectieronde naar winterverblijfplaatsen zijn toegankelijke holten geïnspecteerd met behulp van een endoscoop.
In de verdere omgeving (+ 800 meter) zijn tijdens de zomerronde wel waarnemingen gedaan van de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Dit betrof de omgeving van de Kerkstraat en het Marktplein. Op basis van de afwezigheid van vleermuizen rondom de projectlocatie kan gesteld worden dat het gebouw geen verblijfplaats huisvest voor de vleermuizen. Tevens zijn er geen visuele waarnemingen gedaan van gebouw verlatende vleermuizen.
Het plangebied zelf heeft geen belangrijke waarde als jachtgebied of onderdeel van een vliegroute: Het plangebied wordt in de toekomstige situatie niet veranderd waardoor er essentiële lijnelementen verloren gaan.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 9 Vleermuisonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de appartementen en kantoorruimte is in september 2019 de stikstofuitstoot inzichtelijk gemaakt. De locatie waar de nieuwe bebouwing is gepland ligt op ongeveer 6 kilometer nabij Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’. In het betreffende Natura 2000-gebied zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Om in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming te onderzoeken wat de stikstofdepositie is tijdens de bouw- en gebruiksfase is een berekening benodigd.
Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming nodig. het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 10 Aerius berekening toegevoegd aan dit plan.
Het aspect flora en fauna is geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In november 2019 is door VOBRU een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het inzichtelijk maken van de geluidbelasting ten gevolge van de verkeerswegen op de gevels van de appartementen. Het bouwplan ligt binnen de invloedssfeer van de:
In kader van een goede ruimtelijke ordening is het effect van de 30 km/u verkeerswegen in het onderzoek opgenomen. Voor de verkeersbewegingen op het achtergelegen parkeerterrein is i.v.m. de lage rijsnelheid een afzonderlijk rekenmodel industrielawaai opgesteld.
Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.
Ten gevolge van de verkeersweg Herman Kuijkstraat is de bepaalde geluidbelasting op de gevels van de appartementen hoger dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB. De hoogst optredende geluidbelasting bedraagt Lden 57 dB op de begane grond. De hoogste gemeten cumulatieve geluidsbelasting bedraagt Lden 62 Db bij drie rekenpunten. Het vaststellen van een hogere grenswaarde bij verkeerswegen met een maximumsnelheid van 30 k/u behoort niet tot de mogelijkheid. Bij alle appartementen is sprake van een geluidluwe gevel.
De geluidbelasting van de overige 30 en 50 km/u verkeerswegen (Prins Bernhardlaan en de Rijksstraatweg) is lager dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB.
Gevelwering
Aangezien het hier gaat om nieuwbouw kan zonder ingrijpende geluidreducerende maatregelen een voldoende lage binnenwaarde worden behaald en een goed woon- en leefklimaat worden geborgd. Vanwege het belang van een goed leef- en woonklimaat voor de toekomstige bewoners van het bouwplan is dit als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
In kader van de omgevingsvergunning moet dit worden aangetoond middels gevelwering berekeningen.
Industrielawaai, achterliggend parkeerterrein
Met ingang van 12 juni 2012 is het ”Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, zoals vermeld in de Staatscourant nr. 11810” in werking getreden. Bepaling van het equivalente geluidsniveau moet overeenkomstig dit voorschrift plaatsvinden volgens een van de methoden van de ``Handleiding Meten en rekenen Industrielawaai 1999`` (publicatie VROM, uitgave Samson), onder de in de handleiding genoemde voorwaarden.
De metingen en berekeningen zijn derhalve uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen van de “Handleiding Meten en rekenen Industrielawaai” van 1999. De overdrachtsberekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de specialistische methode II-8 uit de ‘Handleiding’. Voor toetsing van de rekenresultaten wordt voor de bestaande woningen aangesloten bij de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998' en de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009". Het gebied wordt getypeerd als een gemengd gebied.
Overeenkomstig de ‘Handreiking’ vindt toetsing van de geluidniveaus plaats op een beoordelingshoogte van 1,5 en 5,0 meter voor de dag, avond- en nachtperiode. De geluidniveaus worden invallend beschouwd. De maximale geluidniveaus worden bepaald door de immissieniveaus Li onder aftrek van de meteocorrectie Cm.
De verkeersbewegingen ten gevolge van de planvorming naar het achtergelegen parkeerterrein en de optredende geluidbelasting hiervan is inzichtelijk gemaakt op basis van onderzoek industrielawaai. Het bouwplan is aan de achterzijde voorzien van een parkeerplaats met 26 parkeerplaatsen. Van dit aantal parkeerplaatsen behoren er 22 bij het bouwplan. De overige 4 parkeerplaatsen behoren bij de achtergelegen woningen Kerkstraat 37 t/m 39b (recht van overpad).
Onderzoek
In het onderzoek is de aantrekkende verkeersbeweging in het rekenmodel opgenomen. Er is een verdeling gemaakt van de voertuigen over de dag, avond- en nachtperiode. In het bestemmingsplan wordt aangesloten bij de CROW waarbij per etmaal 70 verkeersbewegingen worden gegenereerd. Voor de verdeling is in de dagperiode gerekend met 75% verkeersbewegingen, voor de avondperiode 15% en nachtperiode 10%. Voor de rijsnelheid is uitgegaan van 5 km/u. Het manoeuvreren van de personenauto's is verdisconteerd in het gehanteerd bronvermogen. Hieronder is een overzicht gegeven van het achtergelegen parkeerterrein.
Uit het onderzoek blijkt:
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT)
De verkeersbewegingen op het parkeerterrein gelegen achter het bouwplan is beoordeeld op basis van een rijsnelheid van 5 km/u. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) bedraagt voor de planvorming en woning derden (recht van overpad) maximaal 37 dB(A) in de dagperiode, in de avondperiode 35 dB(A) en in de nachtperiode 30 dB(A) en is daarmee ruimschoots lager dan de waarde voor een gemengd gebied van 50 dB(A) etmaalwaarde. Er is hier sprake van 'gemengd gebied' vanwege de ligging in een gebied met centrumvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en wonen. De berekende gecumuleerde geluidbelasting is lager dan de gecumuleerde geluidbelasting t.g.v. het wegverkeer.
Maximale geluidniveaus planvorming
De optredende maximale geluidniveaus zijn ter plaatse van rekenpunt 011 in de avondperiode en nachtperiode respectievelijk 3 en 8 dB(A) hoger dan de gestelde normering. Ter plaatse van rekenpunt 010 wordt de gestelde normering in de nachtperiode met 4 dB(A) overschreden.
Overzicht met rekenpunt 10 en 11
Maximale geluidniveaus derden (recht van overpad)
De optredende maximale geluidniveaus zijn ter plaatse van rekenpunt 010 in de dagperiode, avondperiode en nachtperiode respectievelijk 2, 6 en 11 dB(A) hoger dan de gestelde normering.
In het algemeen geldt dat de optredende maximale geluidniveaus met name in de avond- en nachtperiode met een lage frequentie voorkomen. De optredende maximale geluidniveaus zijn inherent aan de activiteiten in een stedelijk gebied, zoals bij openbare parkeerplaatsen en parkeren langs de openbare weg in de directe omgeving van woningen van derden.
Het aspect geluid vormt, vanwege de omliggende wegen en het achterliggende parkeerterrein, geen belemmering voor de realisatie van het plan. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 12 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van tien appartementen. Dit valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. Ook de commerciële ruimtes blijven ruimschoots onder de drempelwaarde. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Het plan voorziet in de realisatie van tien appartementen en twee kleinschalige commerciële ruimtes. De locatie is aan te merken als een 'gemengd' gebied. Er bevinden zich geen bedrijven in de directe omgeving die in hun bedrijfsvoering gehinderd worden. Andersom zijn er geen bedrijven in de directe omgeving gevestigd die hinder kunnen veroorzaken voor de toekomstige bewoners van de appartementen.
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
Voor het parkeren is gebruik gemaakt van de normen die de gemeente West Betuwe hanteert, welke gebaseerd zijn op de CROW-parkeernormen.
Kantoor : 1,75 parkeerplaats per 100 m2 (bvo)
Appartementen > 80 m2 : 1,6 parkeerplaats per woning
Appartementen > 100 m2 : 1,7 parkeerplaats per woning
Dit resulteert in:
Norm | Aantal | benodigd aantal parkeerplaatsen | |
Kantoor | 1,75 / 100m2 bvo | 285 m2 | 5,0 |
Appartement > 80 m2 | 1,6 per woning | 8 stuks | 12,8 |
Appartement > 100 m2 | 1,7 per woning | 2 stuks | 3,4 |
Totaal benodigde parkeerplaatsen | 21,2 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat er 22 parkeerplaatsen nodig zijn.
Op eigen terrein worden 27 parkeerplaatsen aangelegd. Ook worden er 4 parkeerplaatsen aangelegd voor de achterburen. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.
Overzicht parkeerplaatsen
Uitgaande van 7 verkeersbewegingen (bron: CROW) per etmaal, vinden er 70 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 8 minuten. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
Het plangebied is gelegen in de molenbiotoop van molen 'De Bouwing'. De molen zoals wij die nu kennen is gelegen aan het Rijksstraatweg 33 te Geldermalsen, circa 300 meter zuidelijk van het plangebied. Het betreft een ronde stenen beltmolen die hier omstreeks 1848 is gebouwd. De molen is in gebruik voor het malen van graan en voor toeristische en educatieve doeleinden. Vanuit deze achtergrond wordt er dan ook regelmatig met de molen gewerkt.
De hoogte van het terrein rond de belt is licht variabel en ligt aan de noordzijde van de belt globaal tussen de 3,8 en 4,05 meter plus N.A.P.
Provinciaal beleid
De provincie Gelderland heeft in 2009 een onderzoek laten uitvoeren naar biotopen van molens in Gelderland, de “Molenbiotoopinventarisatie Gelderland 2009”, waarin ook de biotoop van De Bouwing is onderzocht en hieruit blijkt dat de molenbiotoop op dit moment als 'bedenkelijk’ is aan te merken.
Omgevingsverordening van de provincie Gelderland
In haar Omgevingsverordening heeft de provincie daarom de instructieregel opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk maakt als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.
Windmolens met een monumentenstatus zijn een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit. Daarom streeft Gelderland naar het behoud en bescherming van molenbiotopen.
Om een monumentale molen met een vrije windvang te laten functioneren, geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, hoogtebeperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Door maatwerk/compensatie wordt de belevingswaarde en het functioneren van de molen door middel van windvang niet beperkt. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten.
Op basis van het provinciaal beleid is in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming voor de molenbiotoop opgenomen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het bouwplan op de molenbiotoop.
Molenbiotoop
In de algemene aanduidingsregels is een vrijwaringszone – molenbiotoop opgenomen. De molenbiotoop moet bescherming bieden aan het functioneren van de molen als instrument en de landschappelijke belevingswaarde van de molen.
Volgens een bepaalde formule is te berekenen hoe de obstakelhoogte zich verhoudt tot de afstand van de molen. Anders gezegd, hoe hoog een bepaald obstakel mag zijn op een bepaalde afstand van een molen zonder teveel windbelemmering te veroorzaken.
De biotoopformule luidt als volgt:
X maximale bouwhoogte = ---- + (c*z)n
in welke formule voorstelt:
X: de afstand in meters vanaf het bouwwerk (obstakel) tot de wieken van de molen;
n = de ruwheidscoëfficiënt 140 voor open gebied 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied;
c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%);
z = askophoogte in meters (de hoogte van het centrisch middelpunt van de molenwieken tot de begane grond van de molen).
Hx: de toelaatbare hoogte van een obstakel in meters op een afstand x uit de molen.
De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;
X: de afstand in meters vanaf het obstakel tot de wieken van de molen;
n: de ruwheidscoëfficiënt wordt bepaald volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa en geeft de ruwheid van het terrein aan waarover de wind naar de molen toestroomt. In deze tabel wordt onderscheid gemaakt tussen: open, ruw en gesloten gebieden. Bij elke klasse hoort een waarde n, de ruwheidscoëfficiënt.
Bij een windreductiepercentage tot 95 zijn de waarden van de:
c: de windreductiecoëfficiënt constante = 0,2; zijnde de constante behorend bij een algemeen aanvaardbaar geachte windsnelheidsreductie tot 95%;
z: askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling).
Voor de beltmolen De Bouwing geldt een ruwheidscoëfficiënt van 75. De vlucht van de molen is 23,80 m en de belthoogte bedraagt 3,60 m. De askophoogte bedraagt 15,50 m (helft van de vlucht + belthoogte) Binnen een afstand van 100 m uit de molen mogen obstakels niet hoger zijn dan de belthoogte (3,60 m).
Voor de volgende afstanden gelden de volgende hoogtematen:
Afstand in meters | Hoogte in meters |
100 | 4,40 |
150 | 5,10 |
200 | 5,80 |
250 | 6,40 |
300 | 7,10 |
350 | 7,80 |
400 | 8,40 |
Op navolgende overzichtsfoto is te zien dat de molen zich midden tussen de bebouwing van Geldermalsen bevindt. De ruimte tussen het plangebied en de molen wordt bezet door vrijstaande gebouwen met de daarbij behorende beplantingen. Juist oostelijk van de windbaan naar de molen bevindt zich nog een hertenkamp met een wat opener structuur. Dit kan worden gezien als ruw, maar dit verschil speelt door de ligging naast de windbaan een ondergeschikte rol.
Het gehele gebied tussen de molen en de Herman Kuijkstraat kan zo worden geclassificeerd als: “gesloten”.
In de molenbiotoop inventarisatie 2009 van de Provincie Gelderland is de molenbiotoop dan ook al geclassificeerd als “bedenkelijk”.
Onderzoek
Het voorliggende plan is gepland op een locatie waar nu een relatieve laagbouw is gesitueerd, d.w.z. het nu staande en te amoveren gebouwencomplex heeft een hoogte die te vergelijken is met de bebouwing tussen de planlocatie en de molen.
De op dit terrein geplande nieuwbouw krijgt daarbij dimensies die iets geringer zijn dan de dimensies van de juist oostelijk van de planlocatie staande gebouwen. Algeheel zijn de dimensies van de nieuwbouw echter vergelijkbaar met deze al bestaande blokken.
Het plangebied is gelegen op een afstand van 315 meter vanaf de molen. De maximum toegestane bouwhoogte bedraagt:
(315/75) + 3,10 = 7,30 meter
Het nog te realiseren gebouw wordt 13,5 meter hoog. Echter tussen de molen en het toekomstige gebouw staat al bebouwing met een maximum hoogte van 14 meter. De molen wordt dus naar verwachting niet gehinderd door dit plan.
In augustus 2019 is door Alhof, bouwkundig adviesbureau een vergelijking gemaakt tussen de huidige en de geplande woningbouw m.b.t. het windregime rond de molen “De Bouwing” te Geldermalsen.
Uit het rapport blijkt dat gezien de omvang van het nieuwbouwplan en de aanwezigheid van de gesloten bebouwing van Geldermalsen met bijbehorende begroeiing, en de positie van de boom juist noordelijk van de molen, de invloed van dit bouwplan op de windvang van molen “De Bouwing” fractioneel zal zijn.
De molen is dus geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De dubbelbestemming voor de molenbiotoop hoeft daarom niet opgenomen te worden in de regels van dit bestemmingsplan. De rapportage is als Bijlage 11 Windhinder onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Duurzaam bouwen is bouwen met duurzaamheid als doel. Zowel in de ontwerpfase, de bouwfase en de gebruiksfase.
Een duurzaam gebouw moet volgens de Nederlandse rijksoverheid idealiter:
Duurzaam bouwen is meer dan energiebesparing Duurzaam bouwen betekent dat gebouwen en andere bouwwerken ontwikkeld en gebruikt worden met respect voor mens en milieu. Het gaat bij duurzaam bouwen niet alleen om energiebesparing in huizen en gebouwen, maar bijvoorbeeld ook om: gebruik van duurzame materialen die rekening houden het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers; een gezond binnenmilieu bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen; voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.
Voor gebouwontwerpen kunnen van te voren bepaald worden welk ambitieniveau gewenst is. De te nemen maatregelen kunnen door de gemeente of ontwikkelaar zelf worden gekozen om een bepaald niveau te bereiken.
Hierna volgen enkele specificaties die betrekking hebben op duurzaamheid.
Wettelijk: Bouwbesluit 2013
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit. De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw en/of verbouwingen:.
Kansen duurzaam bouwen
Afval
Water
Gezondheid
Het streven van initiatiefnemer is om zoveel mogelijk te werken met BIM (Bouw Informatie Model), zodat tijdens het gehele proces vanaf de start tot en met de realisatie, met bovenstaande aspecten van duurzaam bouwen rekening wordt gehouden.
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
De planvoornemens blijven onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemen geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt.
Voor het plan hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Het bestemmingsplan 'Herman Kuijkstraat 44 - 50 te Geldermalsen’ heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van tien appartementen en twee kleinschalige commerciële ruimten. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte). De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels: • de anti-dubbeltelbepaling; • algemene bouwregels; • algemene gebruiksregels; • algemene afwijkingsregels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
In het plangebied zijn verschillende bestemmingen weergegeven. Hierna wordt een nadere beschouwing gegeven van deze bestemmingen.
Artikel 3 Wonen - Dorpsbebouwing 2
De bestemming “Wonen - Dorpsbebouwing 2” heeft betrekking op het – niet cultuurhistorisch waardevolle – woongebied binnen het centrum van Geldermalsen. In de nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving wordt een aantal functies nader gespecificeerd, waaronder de nutsvoorzieningen en de uitoefening van een aan huis gebonden beroep. Een aan huis gebonden bedrijf wordt uitgesloten, via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken. Via een wijzigingsplan kunnen kamerverhuurbedrijvenen niet-woonfuncties (uitsluitend in combinatie met een bijbehorende woning) worden toegestaan. Gebouwen dienen binnen de bouwvlakken te worden gesitueerd. Voor bijgebouwen geldt een apart maatvoeringsregiem. De in de bestemming opgenomen afwijkingsregels en wijzigingsbepalingen (flexibiliteitsbepalingen) bieden, met inachtneming van de in de betreffende bepalingen opgenomen voorwaarden en hetgeen in het toetsingskader is gesteld, eventueel meer uitbreidingsmogelijkheden. Flexibiliteitsbepalingen kunnen aanvullend op elkaar worden toegepast.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische vindplaatsen. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Hier kan van worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Voor deze vergunning moet een archeologisch rapport worden opgesteld en wordt er advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelbepaling is voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
De in dit artikel verwoorde afwijkingsmogelijkheid heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan de hand van een afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in maatvoering en in bestemmings- of bebouwingsgrenzen worden aangebracht.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de diverse bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Artikel 8 en 9 Overgangs- en slotregels
De overgangsbepaling heeft onder andere tot doel de rechtszekerheid te verzekeren van bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven omgevingsvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels. Het afwijkende gebruik mag worden voortgezet of worden gewijzigd in een andere, zolang de afwijking van het bestemmingsplan maar niet vergroot wordt.
De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is echter niet noodzakelijk. De kosten voor de realisatie van het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Dit is gebeurd op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg zijn geen reacties ontvangen. Vanwege de geringe omvang van het bouwplan heeft geen inspraak plaatsgevonden. Op 26 juni 2019 heeft een informatieavond plaatsgevonden op het gemeentekantoor voor alle geïnteresseerden.
Vanaf donderdag 27 juni 2019 tot en met woensdag 7 augustus 2019 heeft het ontwerp bestemmingsplan ‘Herman Kuijkstraat 44 - 50 te Geldermalsen’ ter inzage gelegen in het kader van de ontwerpfase ex artikel 3.8 Wro.
De terinzagelegging is gepubliceerd in het Weekblad West Betuwe en de Staatscourant op woensdag 26 juni 2019. Het ontwerp plan was digitaal te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast was het bestemmingsplan analoog op verzoek in te zien bij het gemeentelijk klantencontactcentrum.
Tijdens de terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze omtrent het ontwerp bestemmingsplan aan de raad kenbaar te maken. Hiervan hebben drie belanghebbenden gebruik gemaakt. Deze zienswijzen en de ontvankelijkheidbeoordeling is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen. Van de mogelijkheid om een mondelinge zienswijze in te dienen is geen gebruik gemaakt.
De genoemde wijzigingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De nota is als Bijlage 13 Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Het Vaststellingsbesluit is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.