direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Midden-Groningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen bestemmingsplan

Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan in de nieuwe gemeente Midden-Groningen.

De drie voormalige gemeenten hebben ieder een eigen bestemmingsplan voor hun buitengebied. De bestaande bestemmingsplannen voor het buitengebied van de drie voormalige gemeenten dateren uit verschillende jaren. Het plan van Hoogezand-Sappemeer is vastgesteld in 2010, die van Slochteren en Menterwolde in respectievelijk 2012 en 2013. Daarnaast is er in 2013 nog een reparatieplan voor een deel van het buitengebied van Hoogezand-Sappemeer vastgesteld, alsmede een beheersverordening om de bepalingen over de waterkering te repareren.

Om het gehele buitengebied van Midden-Groningen te voorzien van een uniforme regeling is een nieuw bestemmingsplan Buitengebied Midden-Groningen opgesteld.

Op 27 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Midden-Groningen de 'Aangepaste Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied Midden-Groningen' vastgesteld. Belangrijke redenen voor herziening en belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan buitengebied zijn hierin benoemd:

  • 1. Harmonisering van regels en beleid; voorkomen rechtsongelijkheid

De bestaande plannen voor het buitengebied van de drie voormalige gemeenten dateren niet alleen uit verschillende jaren; ze zijn ook verschillend van opzet en inhoud, zowel wat toelichting betreft als de verbeelding en de regels. Het is wenselijk om bij het nieuwe bestemmingsplan ook te komen tot een harmonisering van regels en het beleid. Dat leidt er toe dat er geen rechtsongelijkheid voor inwoners in de gemeente Midden-Groningen wordt gecreëerd.

  • 2. Vanuit efficiencyoverwegingen wens om plannen te herzien.

Het is geen wettelijke verplichting meer om bestemmingsplannen binnen 10 jaar te actualiseren. Niettemin is het vanuit efficiencyoverwegingen wenselijk om regelmatig de bestemmingsplannen te herzien in plaats van te wachten tot een bestemmingsplan dat ernstig verouderd is en niet meer correspondeert met de maatschappelijke- en de feitelijke realiteit.

  • 3. Wijzigingen van Rijk-, provinciaal- en gemeentelijk beleid

Na vaststelling van de bestemmingsplannen voor het buitengebied is de Provinciale Omgevingsverordening (hierna: POV) diverse malen herzien en is de landelijke wetgeving sterk in beweging op essentiële beleidsterreinen. Gemeenten zijn verplicht om hun bestemmingsplannen aan te passen aan dit rijks- en provinciale beleid. Daarnaast is de gemeentelijke visie de afgelopen jaren, door onder andere de samenvoeging van de drie gemeenten, voor bepaalde beleidslijnen gewijzigd. Door al deze ontwikkelingen is het beleid, zoals in het huidige bestemmingsplan is vormgegeven, niet meer actueel. Met een geactualiseerd bestemmingsplan sluiten we aan bij de POV en voorzien we het buitengebied van een actuele regeling.

  • 4. Herstellen weeffouten en omissies en invoegen van diverse postzegel- bestemmingsplannen;

Sinds de vaststelling van de drie afzonderlijke bestemmingsplannen zijn er diverse postzegelbestemmingsplannen gemaakt voor concrete ontwikkelingen in het buitengebied. Deze worden - om de samenhang te verkrijgen - bij het nieuwe bestemmingsplan ingevoegd. Daarnaast zitten er in de bestaande bestemmingsplannen nog weeffouten en andere omissies, die in het nieuwe plan worden hersteld.

5. Bestemmingsplan wordt "actualiserend en consoliderend" van aard.
In het bestemmingsplan is de huidige situatie in principe bepalend voor het toekennen van de bestemming en de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen worden meegenomen, tenzij ze voldoende zijn uitgewerkt en aantoonbaar financieel en juridisch uitvoerbaar.

Aan de andere kant is er ruimte voor beleidswijzigingen of nuanceverschuivingen. Wel is het zo, dat door het samenvoegen van de afzonderlijke bestemmingsplannen er verschillen in de regelgeving kunnen ontstaan. Wat dat betreft is het meer dan enkel actualiseren. Verwacht wordt echter dat de voordelen groter zijn dan de nadelen. Mocht er wel sprake zijn van een nadeel dat wordt geprobeerd dit zoveel mogelijk te beperken.

6. Versoepeling van de bouwregels en gebruiksmogelijkheden
Bij het harmoniseren van de regels wordt ook bekeken in hoeverre de regels nog adequaat zijn. Ruimte wordt geboden waar dat kan en zaken worden vastgelegd waar dat nodig is. Dit geldt zowel voor de bouw- als de gebruiksmogelijkheden. Uitgangspunt is een "ja, mits" benadering, in plaats van een "nee, tenzij". Ook wordt geprobeerd via algemene regels te voorkomen dat vergunningen (voor gebruik) moeten worden verleend. Als aan de algemene regels wordt voldaan, dan is dat gebruik toegestaan. Voor meer ingrijpende zaken kan maatwerk worden geboden met een binnenplanse afwijking.

Voor bouwmogelijkheden en bouwblokken bij woningen wordt geprobeerd meer vrijheid in te bouwen. Op basis van de rijksregels is vergunningvrij veel mogelijk. Bij de wens tot versoepeling wordt aangesloten bij het raads- en collegeprogramma.
Meer mogelijkheden en vrijheid voor burgers en (agrarische)bedrijven, waarmee we ook een stuk verantwoordelijkheid neerleggen bij de samenleving.

Kortom: zoveel ruimte zoeken die mogelijk is, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de ruimte die provincie (Provinciale Omgevingsverordening) en het Rijk bieden.

1.2 Plangebied

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit het buitengebied van de gemeente Midden-Groningen. Navolgende figuur geeft een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

In het buitengebied van Midden-Groningen zijn op dit moment diverse bestemmingsplannen van kracht. Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Midden-Groningen vervangt diverse postzegelplannen, facet- en verzamelbestemmingsplannen en omgevingsvergunningen.

Al met al hebben we het dan over ca. 70 plannen en vergunningen. Het voert te ver om hier alle plannen en vergunningen te vermelden. Hieronder een overzicht van de plannen met de grotere plangebieden, die met het nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen.

  • Bestemmingsplan Transformatorstation Meeden, uitbreiding 380 kV deel (vastgesteld 25 april 2019);
  • Beheersverordening reparatie waterstaat – waterkering Buitengebied (vastgesteld 18 april 2016);
  • Bestemmingsplan Meerstad-Midden, partiele herziening 2015 (vastgesteld 2 juli 2015);
  • Bestemmingsplan Faunapassage Westerbroek (vastgesteld 6 oktober 2014);
  • Bestemmingsplan Buitengebied Menterwolde 2013 (vastgesteld op 14 november 2013;
  • Bestemmingsplan Kleine Kernen, partiele herziening 2013 (vastgesteld 19 september 2013);
  • Bestemmingsplan Steendam (gedeeltelijk) (vastgesteld 4 juli 2013);
  • Bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2013 diverse percelen (vastgesteld 27 mei 2013);
  • Bestemmingsplan Buitengebied Slochteren 2012 (vastgesteld 4 april 2013);
  • Bestemmingsplan Buitengebied West 2013 (vastgesteld 4 april 2013);
  • Bestemmingsplan Botjeszandgat Zuidbroek (vastgesteld 28 september 2012);
  • Bestemmingsplan Buitengebied Hoogezand-Sappemeer 2010 (vastgesteld 23 augustus 2010);

Het bestemmingsplan ziet niet op de stikstofinstallatie Zuidbroek en het windpark N33.Dit geldt eveneens voor de NorgroN (gas) leiding die ten zuiden van Hoogezand-Sappemeer ligt. Voor die locaties blijven respectievelijk de Rijksinpassingsplannen Aanvullende Stikstofinstallatie Zuidbroek, Windpark N33 en Inpassingsplan NorgroN gelden. Deze inpassingsplannen wijken qua opzet af van de gemeentelijke bestemmingsplannen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de beleidskaders van het Rijk, de regio, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een gebiedsanalyse per thema gegeven. Daarin wordt onder andere ingegaan op de ontstaans- en de bewoningsgeschiedenis van de gemeente beschreven. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere landschap, cultuurhistorie, landbouw, bodem, water en natuur. Maar ook wonen, bedrijvigheid en de infrastructuur worden in dat hoofdstuk besproken. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op Omgevingsaspecten aan de orden. Ook de resultaten van de PlanMER worden hier besproken. Hoofdstuk 5 gaat in op de planuitgangspunten van het bestemmingsplan, zoals deze in 2019 door de gemeenteraad zijn vastgesteld. Hoofdstuk 6 bevat de juridische toelichting op het bestemmingsplan. De hoofdstukken 7 en 8 beschrijven tot slot de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Verder bevat de toelichting een aantal bijlagen.

Hoofdstuk 2 Beleid

Voor een bestemmingsplan voor het buitengebied is verschillend beleid van toepassing waarmee rekening dient te worden gehouden. In dit hoofdstuk is achtereenvolgens het beleid van het Rijk, het waterschap, de provincie en de gemeente verwoord. Aan het eind wordt nog kort ingegaan op relevant regionaal beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maart 2012 (hierna te noemen: SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst de ambities van het Rijk tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.

Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Water
Voor het aspect water is aangegeven in de SVIR dat 'ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling' van nationaal belang is. Het Rijk beschermt de primaire waterkeringen (dijken, dammen, kunstwerken en duinen) die in beheer zijn bij het Rijk evenals het kustfundament. Ook stelt het Rijk de normen voor de primaire waterkeringen, ook die in beheer bij waterschappen. Primaire waterkeringen bieden, in combinatie met de hoge gronden, bescherming tegen overstroming vanuit de buitenwateren (de wateren waarvan de waterstand direct wordt beïnvloed bij stormvloed).

Natuur
In de SVIR ligt de nadruk op bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken van de volgende gebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, gebieden aangewezen op grond van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet) en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Rijk, provincies en gemeenten zijn hier samen verantwoordelijk voor.

Bescherming, instandhouding en ontwikkeling van daarbuiten gelegen natuurgebieden en leefgebieden van in (inter)nationaal verband beschermde soorten is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten.

Zorgvuldig gebruik van de ruimte
Een van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is die van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit betekent onder andere dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In ruimtelijke besluiten zal voortaan moeten worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. Onderdeel hiervan is de toets of een ontwikkeling plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk 13 Nationale belangen gedefinieerd. Een aantal van deze belangen is relevant voor de gemeente. In de volgende paragraaf komen deze terug.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte) zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

De volgende nationale belangen uit het Barro zijn relevant voor de gemeente Midden-Groningen:

  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Natuurnetwerk Nederland.

Bij elk ruimtelijk plan geldt tevens nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01_0002.png"

Figuur 2. Natuurnetwerk Nederland is opgenomen in het Barro

2.1.3 Nationaal Waterplan 2016 -2021

De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben op 10 december 2015 het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de komende jaren en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteeem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

2.1.4 Rijksnatuurvisie "Natuurlijk verder"

In 2014 is door het Rijk de Natuurvisie 'Natuurlijk verder' opgesteld. In de natuurvisie wordt in grote lijnen het natuurbeleid voor de komende tien jaar beschreven. Kernpunt van de visie is een omslag in het denken: natuur hoort midden in de samenleving thuis. Daarnaast zijn veel taken op het gebied van natuurbescherming en -ontwikkeling overgedragen van het Rijk naar de provincies.

In de Rijksnatuurvisie wordt ook ingegaan op het Natuurnetwerk Nederland. Dit zijn gebieden die behoren tot de hoofdstructuur van Nederlandse natuurgebieden. Daarnaast wordt uitgebreid aandacht besteed aan het combineren van natuur met andere functies, zoals landbouw en recreatie.

2.2 Beleid waterschap

2.2.1 Beheerprogramma 2016-2021

Voor het buitengebied is het Beheerprogramma 2016-2021 van het waterschap Hunze en Aa's van toepassing. Hierin staan beschreven onderwerpen als waterveiligheid, voldoende water en schoon en ecologisch gezond water. Ook relevant is het Werkdocument watervisie 2018-2021. Kortheidshalve wordt naar beide documenten verwezen.

Algemeen geldt dat er doelstellingen en aandachtspunten zijn geformuleerd inzake het waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen.
Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling: “Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting“.

Aandachtspunten die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:

Onderwerp   Probleem   Oplossingsrichting  
Ruimte voor water   Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden.   Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken.  
Taakverdeling   Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers.   Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen.  
Watersysteem   Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem.   Duurzame inrichting, basisinspanning/waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem.  

2.2.2 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie 2016 - 2020

De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie zijn zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.

In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's, onderverdeeld in elf provinciale 'belangen':

Ruimte
In het thema Ruimte worden de volgende uitgangspunten genoemd:

  • Versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe bovenlokale ontwikkelingen.
  • Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen.
  • Voorwaarden scheppen voor een goede infrastructuur ven ruimte voor veilige winning, transport en opslag van duurzame energie.
  • Zorgen voor een vitale landbouwsector in balans met de omgeving.

Landschap
Aan de hand van onder meer kernkarakteristieken is de provincie Groningen onderverdeeld in 11 gebieden met elk eigen landschapstypen en karakteristieken. De in het plangebied aanwezige kernkarakteristieken, die een zekere bescherming genieten, betreffen: de wierden, de karakteristieke waterlopen, karakteristieke laagten, grootschalig open landschap en oude dijken.

Ter behoud van deze karakteristieke (landschappelijke) waarden zijn in het voorliggend bestemmingsplan de specifieke regelingen voor in het plangebied aanwezige waarden, zoals benoemd in de Omgevingsverordening (zie onderstaande afbeelding), integraal opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01_0003.png"

Figuur 3. Weergave landschapselementen POV.

Landbouw
In de Omgevingsvisie van de provincie Groningen is aangegeven op welke wijze de provincie de ontwikkelingen in de landbouw wil ontwikkelen, toetsen, toelaten en stimuleren. De provincie wil met haar beleid duurzame ontwikkeling van landbouw stimuleren.

De Omgevingsvisie en bijbehorende verordening geeft kaders voor agrarische bouwpercelen, intensieve veehouderij en glastuinbouw.

Schaalvergroting en modernisering van de landbouw van de landbouw kan op gespannen voet staan met onze landschaps- en natuurdoelen en andere maatschappelijke wensen. Om aantasting van het landschap te voorkomen, mogen boeren niet overal in de provincie het bedrijf uitbreiden. Het uitbreiden van een agrarisch bedrijf is in principe alleen toegestaan binnen de bouwvlakken die in het bestemmingsplan zijn aangegeven.

De provincie maakt gebruik van twee werkwijzen om hiermee om te gaan: de Bouwblok op maat (maatwerkmethode) en het Groninger Verdienmodel. Voor de Bouwblok op maatmethode zijn voorwaarden opgenomen in de Omgevingsverordening voor het vergroten van een agrarisch bouwblok boven de 1 ha. Het Groninger Verdienmodel is ontwikkeld voor schaalvergroting van melkveebedrijven van 2 tot maximaal 4 hectare. Deze uitbreidingsruimte moet 'verdiend 'worden door aan te tonen dat de bedrijfsvoering wezenlijk bijdraagt aan verduurzaming van de sector (extra inspanning op terrein duurzaamheid). De provincie verleent bij deze schaalsprong de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

De uitbreidingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij zijn sinds 1 januari 2020 verder beperkt. Alleen uitbreiding van de stalvloeroppervlakte vanwege milieueisen of verbetering van het dierenwelzijn is nog toegestaan.

Verder stelt de Omgevingsverordening eisen aan de emissie van licht vanuit melkveestallen. LTO Noord, Natuur en Milieufederatie Groningen en de Friese Milieu Federatie hebben op 18 mei 2015 hierover en convenant ondertekend. In paragraaf 2.5. wordt hier nader op ingegaan.

Natuur
In de Omgevingsvisie van de provincie Groningen is voor het thema natuur het volgende provinciale belang opgenomen: het beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland.

De in het plangebied aanwezige aandachtsgebieden voor natuur zijn: het Waddengebied, het Natura 2000-gebied en NNN-gebied Waddenzee, leefgebieden voor akkervogels en bos- en natuurgebieden buiten het NNN.

Ter behoud van deze waarden zijn in het voorliggend bestemmingsplan specifieke regelingen voor in het plangebied aanwezige waarden, zoals benoemd in de Omgevingsverordening (zie onderstaande afbeelding), integraal opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01_0004.png"

Figuur 4. Omgevingsverordening, kaart Natuur

Wonen
Bij de Omgevingsvisie van de provincie Groningen is een kaart bijgevoegd waarop de begrenzing van het buitengebied is vastgelegd.

De provincie wil voor het buitengebied de waarde voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook wil de provincie het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.

Recreatie
In de Omgevingsvisie van de provincie Groningen wordt beperkt aandacht besteed aan recreatie en toerisme. Het beleid richt zich op het beperkt bieden van ruimte aan de uitbreiding van kampeerterreinen en recreatiewoningen om verstening en verdichting van het open landschap te voorkomen. De provincie investeert in goede routestructuren en in de kwaliteit van recreatieve routenetwerken, wandel- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen, het basistoervaarnet en dagrecreatieve terreinen.

In de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen over het gebruik van recreatiewoningen en uitbreiding van kampeerterreinen.

Water
In de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 zijn de hoofdlijnen van het Nationale Waterplan vertaald. De provincie Groningen richt zich op slimmere combinaties van functies rondom zeedijken. Daarnaast stimuleert de provincie voor veen- en laaggelegen gebieden ruimtelijke maatregelen ter voorkoming van onder meer wateroverlast en onveiligheid. De provincie heeft vastgelegd met welke frequentie wateroverlast mag optreden. De normen voor regionale keringen zijn vastgesteld op basis van de studie Droge voeten 2050. Voor de regionale watersystemen bepaalt de provincie de norm en helpen de waterschappen bij het behalen van hun doelstellingen (door onder andere ruimte te reserveren).

GRONDWATER
Waterschappen beheren het ondiepe grondwater. De provincie Groningen beheert het diepe grondwater. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is uitgangspunt voor het provinciaal grondwaterbeheer. Voor de bescherming van het grondwater heeft de provincie doelen en regels opgesteld en ontwikkelt ze beleid voor het zorgvuldig gebruik ervan.

De provincie geeft aan dat ze geen grondwater willen verspillen. Bij laagwaardig gebruik (industrie/landbouw) van grondwater, stimuleert de provincie om over te stappen op oppervlaktewater. Dit hoeft niet als aannemelijk gemaakt kan worden dat er geen negatieve effecten optreden en dat de grondwatervoorraad op peil blijft.

WATERROBUUSTE INRICHTING
De provincie Groningen is primair beschermd tegen overstromingen door de eerste laag (de dijken). Aanvullend wapent de provincie zich met een 'waterrobuuste inrichting' tegen (schade door) overstromingen. Dat gaat langs de volgende drie sporen:

  • ruimtelijke adaptie: het aanpassen van de inrichting zodat minder schade ontstaat bij overstromingen;
  • het waterpeil meer bepalend laten zijn bij de functie;
  • buitendijkse gebieden laten meegroeien met de zeespiegelstijging.

OPPERVLAKTEWATER
Voldoende schoon (oppervlakte- en grond-) water is voor allerlei functies van belang. Samen met het waterschap en de gemeente is de provincie verantwoordelijk om dat ook daadwerkelijk te realiseren. De provincie stelt doelen vast voor de kwaliteit en hoeveelheid water voor de verschillende functies, stellen eisen aan het gebruik van specifieke wateren en houden rekening met mogelijke toekomstige ontwikkelingen (zoals energiewinning). Schoon water is van belang als drinkwater en voor de biodiversiteit, maar ook een belangrijke recreatieve functie als het gaat om zwemwater en vaarwegen. De provinciale taken bestaan hier uit:

  • samenwerken met alle overheden en gebruikers aan het beschikbaar krijgen en houden van voldoende zoetwater (zoetwatervoorziening);
  • vaststellen doelen voor de waterkwaliteit vanuit de Kaderrichtlijn water en samenwerken met het waterschap aan het robuuster inrichten van het watersysteem in het Natuurnetwerk Nederland- en waterbergingsgebieden (waterkwaliteit);
  • vaststellen van specifieke kaders voor enkele gebruiksfuncties en/of kenmerken zoals zwemwater en diepe plassen.

Milieu
Tegengaan van milieueffecten en -hinder door te sturen op de kwaliteit van water, lucht, geluid en bodem.

Streven naar een zorgvuldig gebruik van de ondergrond en een veilige winning en opslag van (delf)stoffen.

Naast de genoemde provinciale belangen worden er in het beleid 5 specifieke opgaven genoemd voor specifieke onderwerpen of gebieden. De 5 opgaven zijn: Gaswinning, Energyport, Groei en krimp, Regio Groningen-Assen en Waddengebied. Met uitzondering van het laatste onderwerp zijn de andere 4 opgaven in meer of mindere mate relevant voor de gemeente Midden-Groningen.

Het gaat hier over de Omgevingsvisie 2016-2020. Deze visie in inmiddels een aantal keren geactualiseerd (2017, 2018 en 2020). Als ontwerp is in oktober 2021 een actualisatie van 2021 ter visie gelegd.

2.3.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening Provincie Groningen (hierna Omgevingsverordening genoemd) heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in de omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsverordening bevat dan ook regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen.

De relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening zijn integraal opgenomen in dit bestemmingsplan. Gebleken is dat in de huidige bestemmingsplannen buitengebied diverse artikelen staan, die niet in overeenstemming zijn met de tekst van de Omgevingsverordening. Die onjuistheden zijn in dit bestemmingsplan Buitengebied hersteld.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Kompas

Voorafgaande aan de formele herindeling hebben de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde een Kompas opgesteld. Hierin is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.

Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.

Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid

De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.

De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.

Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.

Bouwsteen 2: Ieder mens telt

In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.

Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar in sommige situaties hier goed bij helpen. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.

Bouwsteen 3: Economie van de toekomst

De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:

  • het innoveren van de arbeidsmarkt en economie;
  • het creëren van nieuwe partnerschappen en allianties en bestaande allianties versterken:
  • excellente dienstverlening voor ondernemers en instellingen;
  • beschikbaarheid van snel internet;
  • meer regionale waarde voor de landbouw;
  • blijvende vernieuwing van de maakindustrie;
  • duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking;
  • energietransitie om de afhankelijkheid van fossiele energie te verkleinen;
  • bredere samenwerkingsverbanden;
  • uitwerken van de regionale agenda.

2.4.2 Woonvisie

Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie vastgesteld.

Deze woonvisie is wettelijk verplicht voor de relatie tussen de gemeente en de woningcorporaties. Ook zijn in de woonvisie de prestatieafspraken tussen deze partijen en de gemeente vastgelegd. De woonvisie is nodig omdat de gemeente te maken heeft van een omslag van groei naar een (deels) krimpende gemeente.

De woonvisie is opgesteld met medewerking van vele betrokken partijen (makelaars, corporaties, huurdersorganisaties e.d.) en inwoners van de gemeente.

Er is gekozen tot een woonvisie die richting geeft aan het op orde brengen van de basis, die dorpen en wijken klaar maken voor krimp en kansen voor groei aan de westzijde van de gemeente gaat faciliteren.

De gemeente wil haar inwoners goed huisvesten. Dat betekent dat er voldoende woningen moeten zijn met een goede kwaliteit. Het is belangrijk dat inwoners die dat willen, zich kunnen verbeteren, dat zij in staat moeten zijn te verhuizen binnen hun wijk of dorp of binnen de gemeente. Dat betekent dat woningcorporaties investeren in de wijken, dat de gemeente de openbare ruimte aanpakt en dat er een financieel instrument is om particuliere eigenaren te helpen om hun woningen te verbeteren en te verduurzamen. De gemeente wil -waar mogelijk- door blijven groeien door bewoners te binden en nieuwe mensen aan te trekken. Dat kan door verrassend goed wonen te stimuleren voor eigen inwoners en voor nieuwe instromers. Doel is tot een meer evenwichtige samenstelling van de bevolking te komen.

De woonvisie wil zaken afremmen die niet gewenst zijn, zoals bijvoorbeeld opkopen van panden en deze verbouwen tot (te veel) appartementen, zonder daar als gemeente sturing op te hebben. Woningen met veel achterstallig onderhoud, die een negatieve uitstraling hebben op de omgeving, worden aangepakt. Daarmee wordt voorkomen dat er nieuwe ‘rotte kiezen’ ontstaan.

Voor het bestemmingsplan Buitengebied zijn er wat nieuwbouw van woningen betreft weinig tot geen mogelijkheden. Uitgangspunt is dat er in het buitengebied geen nieuwe woningen worden gebouwd. Uitgezonderd zijn die gevallen, waarin op basis van de huidige bestemmingsplannen Buitengebied al nieuwbouw mogelijk is. Slechts bij toepassing van de in dit plan opgenomen ruimte- voor ruimteregeling kunnen -onder voorwaarden- extra nieuwe woningen worden gebouwd.

2.4.3 Erfgoed

Erfgoed is de verzamelnaam voor rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden en objecten.

De gemeente Midden-Groningen zet zich actief in voor behoud en versterking van het erfgoed. Naast een groot aantal rijksmonumenten en een aantal beschermde gezichten heeft de gemeente ook zelf monumenten aangewezen. De aardbevingsproblematiek maakt bescherming van het erfgoed alleen maar belangrijker. Vanuit de provincie en NCG (Nationaal Coördinator Groningen) is de afgelopen jaar ook een erfgoedprogramma opgezet met subsidieregelingen.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor de bescherming van karakteristieke panden en objecten. In de juridische toelichting wordt in paragraaf 6.5.3 ingegaan op de regeling voor karakteristieke objecten.

2.4.4 Duurzaamheid
2.4.4.1 Visie Duurzaamheid

De gemeenteraad heeft in 2019 de Visie Duurzaamheid 2019 vastgesteld. Deze visie heeft een breed en globaal karakter en bevat verschillende 'SDG's': sustainable development goals. Dit zijn doelen die op internationaal niveau door de VN zijn opgesteld en op verschillende schaalniveaus, waaronder het lokale gemeentelijk niveau, uitgewerkt kunnen worden. Door dit brede karakter bevat het beleid geen concrete uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied.

Wel sluit het Bestemmingsplan Buitengebied aan bij een aantal 'sustainable development goals', zoals:

  • Doel 15: Leven op het land.

Ruimtelijke inpassing duurzame energie technologie in samenspraak met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.

De centrale uitgangspunten van het beleid gaan met name over een zoektocht naar een zo goed mogelijke balans tussen de ruimtelijke claims voor de verschillende gebruiksfuncties. Zo worden hernieuwbare bronnen goed ingepast in het landschap en worden maatregelen genomen om de dalende biodiversiteit tegen te gaan. Daarnaast wordt ingezet op de bewustwording bij burgers en bedrijven over de mogelijk gevolgen van klimaatverandering op het leef- en woonklimaat. De ongewenste situaties als verdroging en wateroverlast worden zoveel mogelijk voorkomen en voorbereid wordt op een toenemende klimaatverandering. Het verbinden van ruimtelijke claims voor verschillende gebruiksfuncties en klimaatadaptatie is onderdeel van het ruimtelijk beleid.

2.4.4.2 Kleinschalige windturbines

De voormalige gemeenten Slochteren en Menterwolde hadden in respectievelijk 2015 en 2016 beleid opgesteld voor de bouw van kleinschalige windturbines tot een ashoogte van 15 meter. Dit beleid is verder uitgewerkt en van toepassing op het grondgebied van Midden-Groningen.

De uitgangspunten van dit beleid zijn op basis van het beleid in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen. De essentie van het beleid is dat kleinschalige windturbines mogelijk zijn binnen een bouwvlak, mits wordt voldaan aan de voorwaarden. Dit gaat om zowel woonbestemmingen, bedrijfsbestemmingen als agrarische bestemmingen. Belangrijk is dat de windturbines voor eigen behoefte worden geplaatst en dat geen sprake is van bedrijfsmatige energieopwekking. Opwekking voor bijvoorbeeld een lokale energiecoöperatie is wel mogelijk, mits passend binnen de andere voorwaarden van het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01_0005.png"

Figuur 5. een kleinschalige windturbine (bron: EAZ windmolens)

2.4.4.3 Zonneparkenbeleid

Op 28 november 2019 heeft de gemeenteraad het beleid Zonneparken in Midden-Groningen vastgesteld. Uitgangspunt in dit beleid is het toestaan van kleine en grote parken met zonnepanelen in het buitengebied ten behoeve van elektriciteitsopwekking. In het beleid zijn gebieden aangewezen die in principe voor de realisatie van een zonnepark in aanmerking komen. Het gaat om tijdelijke zonneparken, tot een maximum van 30 jaar.
Voor de realisatie van een zonnepark is altijd een aparte planologische procedure c.q. procedure omgevingsvergunning nodig. Met die reden zijn in het bestemmingsplan buitengebied geen regels voor de aanleg van opgenomen.

2.4.5 Detailhandelsvisie

Op 9 december 2019 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. Detailhandel is een belangrijke sector voor de gemeente Midden-Groningen. Naast dat het een belangrijke werkgever is, draagt detailhandel bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van (de centra en kernen in) Midden-Groningen. De detailhandelssector is een dynamische sector en sterk aan verandering onderhevig. Het is belangrijk om de detailhandel ook in de toekomst aantrekkelijk te houden.

In de uitvoeringsagenda is een aantal actiepunten opgenomen waar gemeente, ondernemers en vastgoedeigenaren ieder een verantwoordelijkheid in hebben.
Doel van de detailhandelsvisie is concrete afspraken te maken om stappen te zetten naar een vitale en toekomstbestendige detailhandelsstructuur in de gemeente.

De visie heeft geen directe invloed op de uitgangspunten van dit bestemmingsplan. Er worden geen nieuw detailhandelsbedrijven toegestaan. Bestaande detailhandelsbedrijven houden hun bestaande rechten. Verder is ondergeschikte en productiegebonden detailhandel toegestaan bij (agrarische) bedrijven.

2.4.6 Overig beleid

Bij de gemeente zijn op diverse beleidsterrein verschillende beleidsregels van kracht. Ook is er beleid in voorbereiding dat van invloed is op (de planregels van) het bestemmingsplan. In het kader van dit bestemmingsplan zijn van belang:

2.4.6.1 Beleidsregel paardenhouderijen

Medio 2019 is door het college van burgemeester en wethouders de beleidsnotitie Paardenhouderij vastgesteld. Deze notitie is een harmonisering van het bestaande beleid van de drie heringedeelde gemeenten. In de notitie is beleid opgesteld hoe moet worden omgegaan met het hobbymatig houden van paarden, het realiseren van een paardenbak of het bedrijfsmatig opzetten van een paardenhouderij.
Gekozen is om ruimte te bieden voor dergelijke ontwikkelingen mits dit geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat van de omgeving.

De criteria van deze beleidsnotitie zijn in de planregels van het bestemmingsplan verwerkt.

2.4.6.2 Beleidsnota Aan-huis-verbonden beroep en bedrijven

Medio 2019 is de beleidsnota Aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven vastgesteld. Hiermee is een eenduidige regeling opgesteld, die voor het gehele grondgebied geldt en die zowel gebruikt kan worden als blauwdruk voor gebruiksregels bij bestemmingsplannen als afwegingskader voor individuele gevallen.
In de nota is er voor gekozen om aan-huis-verbonden- beroepen en bedrijven zoveel mogelijk bij recht toe te staan en uit te gaan van een "ja,mits" benadering. De nota somt criteria op waaraan moet worden voldaan om een activiteit als beroep of bedrijf aan huis te ontplooien.

Met de uitgangspunten van deze nota wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden.

2.4.6.3 Beleidsnotitie kamperen

Op dit moment beschikken de drie voormalige gemeenten over afzonderlijk (ad-hoc) beleid op het gebied van kleinschalige recreatie. Het is de bedoeling om dit beleid te harmoniseren en uiteindelijk één beleid vast te stellen.
Vooruitlopend hierop is een beleidsnotitie Kamperen opgesteld, waarin kaders worden gesteld voor kleinschalige recreatieterreinen. Uitgangspunt is dat ruimte wordt geboden aan kleinschalig kamperen in de vorm van mini-campings op of bij agrarische bedrijven en woningen.

Waar nodig wordt in dit bestemmingsplan met de notitie kamperen rekening gehouden.

2.4.6.4 Gebiedsvisie Mestopslag

De gemeente Midden-Groningen wil naast de opslagmogelijkheden voor mest op of direct aan agrarische bouwvlakken incidenteel ook ruimte bieden voor mestopslag op veldkavels. Concreet gaat het dan over de aanleg van foliemestbassins en/of mestzakken, alsmede over de bouw van (verdiepte) mestsilo's, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.

De provincie stemt hier alleen mee in als daaraan een gemeentelijke gebiedsvisie ten grondslag ligt. Deze gebiedsvisie is inmiddels opgesteld en de provincie heeft daarmee ingestemd. Hiermee is voldaan aan de Provinciale Omgevingsverordening.

De in de visie opgenomen afwegingskaders zijn in het bestemmingsplan Buitengebied vertaald.

2.4.6.5 Beleidsregel kleinschalige bedrijvigheid buitengebied

De beleidsregel kleinschalige bedrijvigheid buitengebied biedt een toetsingskader voor een breed scala aan kleinschalige (neven)activiteiten bij in het buitengebied. Hieronder worden verstaan: recreatie verblijf, waaronder Bed & Breakfast en groepsaccommodaties en boerderijwinkels en caravanstalling. Het beleid is bedoeld voor zowel agrarische bedrijven die zich willen verbreden als nieuwe economische activiteiten in vrijkomende (agrarische) bebouwing.

2.4.6.6 Archeologie

Voor het grondgebied van Midden-Groningen is een eenduidig archeologiebeleid opgesteld. Niet alleen wetgeving verplicht de gemeente dat, maar ook het gegeven dat de drie fusiegemeenten ieder afzonderlijk - en verschillend beleid op het gebied van archeologie en cultuurhistorie hadden, was noodzaak tot harmonisering. Bovendien voldeed het beleid om diverse redenen niet (meer) volledig aan de huidige wet- en regelgeving. De gemeenteraad heeft op 23 april 2020 het nieuwe Archeologiebeleid vastgesteld.

In het nieuwe beleid is geformuleerd hoe de gemeente om wil gaan met de geïnventariseerde waarden. In het beleid worden de algemene uitgangspunten geformuleerd van het beleid dat de gemeente voorstaat op het gebied van archeologie. Het beleid is vertaald in een Archeologische beleidskaart en concrete beschermingscategorieën.


De Archeologische beleidskaart en beschermingscategorieën zijn in voorliggend plan vertaald op de verbeelding en in bijbehorende beschermde regels.

2.5 Overig regionaal beleid

Lichthinder

Hierover hebben LTO Noord, Natuur en Milieufederatie Groningen en Friese Milieu Federatie hebben op 18 mei 2015 een convenant getekend om samen de lichthinder door melkveestallen in het donkere buitengebied van Groningen en Friesland te voorkomen en verminderen. De ambitie is om zowel de lichtemissie vanuit bestaande stallen te verminderen als storende lichtuitstoot van nieuwe melkveestallen te voorkomen.

De nieuwe generatie melkveestallen wordt gekenmerkt door hogere en meer open zijwanden dan hun voorgangers. Welzijn en gezondheid van het vee zijn gebaat bij deze ontwikkeling. Tevens is er in de nieuwe stallen meer verlichting. Dit heeft een positief effect op de vruchtbaarheid, het dierenwelzijn, de melkproductie en de werkzaamheden in de stal. Het open karakter van deze stallen houdt ook in dat direct omwonenden en voorbijgangers hinder kunnen ervaren vanwege de nieuwe verlichting die in deze stallen toegepast wordt. Storend vanwege de lichtintensiteit, het zichtbare oppervlak, de helderheid van het oppervlak en het contrast met de omgeving.

Om deze hinder te beperken is een methodiek ontwikkeld die tot doel heeft grenzen te stellen aan de maximale hoeveelheid licht die op enig moment nog vanuit een melkveestal naar buiten mag treden. De Natuur en Milieufederaties en LTO Noord zijn tevreden met de ontwikkelde methodiek, omdat de hierin aanbevolen maatregelen, grenswaarden en voorwaarden zowel praktisch uitvoerbaar zijn voor de melkveehouder als handhaafbaar voor provincies en gemeenten.

Het streven is dat in 2022 alle bestaande stallen voldoen aan de omschreven grenswaarden en richtlijnen. Omdat ingrepen en aanpassingen in reeds vergunde, bestaande stallen alleen op vrijwillige basis kunnen plaatsvinden, bendadrukken LTO Noord, Natuur en Milieufederatie Groningen en Friese Milieu Federatie het belang van een gesubsidieerd optimalisatietraject om de benodigde maatregelen een impuls te geven.

Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse en planbeschrijving

Dit hoofdstuk geeft in de eerste twee paragrafen de ontstaansgeschiedenis van de gemeente weer. Daarbij wordt in de eerst ingegaan op de bewoningsgeschiedenis en vervolgens wordt de geschiedenis van het landschap beschreven. Daarna volgt een beschrijving van het plangebied aan de hand van diverse thema's. Aandacht wordt besteed aan achtereenvolgens de landbouw, de natuur, het toerisme en de recreatie, het wonen en de niet-agrarische bedrijvigheid. Aan het eind komen de infrastructuur en de nutsvoorzieningen aan bod die in het plangebied voorkomen.

3.1 Bewoningsgeschiedenis

In de gemeente komen verschillende gebieden met ieder een eigen geschiedenis voor. Het gebied laat zich over het algemeen kenmerken als veengebied.

Veengebieden

Een deel van het noordelijk deel van de gemeente beslaat een groot deel van de streek 'Duurswold'. Het Duurswold heeft zijn naam te danken aan het karakter dat het vroeger bezat. Er was sprake van lage gronden waarop struiken en bomen elkaar afwisselden. Het gebied werd ook wel de Zevenwolden genoemd, naar de zeven concentraties die op de zandrug waren ontstaan. De streek behoort tot de laagste delen van de provincie. Vroeger stroomde het water van de hogere klei- en zandgronden hier naar toe en ontstonden er meren. Het huidige Schildmeer is hiervan nog een overblijfsel. Bewoning ontstond op de hogere, drogere zandrug in het Duurswold. Het huidige bewoningspatroon is nog steeds op deze rug, die loopt van Ruischerbrug (via Harkstede, Slochteren en Siddeburen) naar Wagenborgen, gesitueerd. .

Ook buiten het 'Duurswold' komen de dekzandruggen voor. Nederzettingen ontstonden ook op de dekzandruggen van Noord- en Zuidbroek en Meeden. Deze dekzandruggen zijn gevormd in de laatste ijstijden en zijn een hogere en droge plek in het omringende natte hoogveengebied. Vanuit de nederzettingen werden de omliggende veengebieden ontgonnen. Na een grote overstroming van de Dollard komt de ontwikkeling van dit gebied in een versnelling. De Dollard zet vruchtbare klei af, waarin de agrariërs wel waren geïnteresseerd. Onder leiding van diverse compagnies worden ook de veengebieden vergraven en in cultuur gebracht. Om de veenkoloniën beter te ontsluiten en de turf te kunnen afvoeren, wordt in 1650 het Winschoterdiep gegraven en kort daarna het Muntendammerdiep. De bebouwing verspreidt zich over de lengte van de zandrug. In 1850 is er al vrijwel één lang bebouwingslint van Noordbroek tot aan Meeden.

Ook het gebied rondom en in Hoogezand bestaat uit grootschalige veenontginning. Het uiterlijk en de structuur in deze gebieden is zuiver functioneel en kunstmatig van aard. Kanalen waren nodig voor het transport van de afgestoken turf, de vele wijken en zwetsloten dienden tegelijk ook voor de afwatering van de gebieden. Het Winschoterdiep vormde het hoofddiep, waarvan alle ontginningen in deze gemeente afgeleid werden. Vanaf het hoofddiep werden diepen het veen ingegraven. Op vaste afstand worden dwars op een diep wijken gegraven, met daartussen zwetsloten.

Langs de diepen werden wegen aangelegd, waarlangs de nederzettingen ontstonden. De richting die met name aan de zuidzijde is aangehouden, schuin op het Winschoterdiep, is bepaald door de bodemgesteldheid. De graafrichting loopt loodrecht op de hoogtelijnen, waardoor een optimale natuurlijke ontwatering werd verkregen. Elk diep met zijtakken vormt een ontginning. De grens tussen de ontginningen werd meestal gevormd door een zogenaamde achterweg, een pad in het land parallel tussen de diepen.

Iedereen vestigde zich langs het kanaal: de veenarbeiders in hun veelal aaneen gebouwde dwarshuisjes op kleine ondiepe kavels en de boeren in hun boerderijen. De systematiek van diep en wijken drong ook daar in door doordat naast een wijk steeds een boerderij kwam te staan. De veenkoloniale landschapsstructuur wordt zo rigide met een strak vestigingspatroon.

In de veenkoloniën staan ook renteniershuizen, zogenaamde 'Veenborgen'. Veelal betreft het huizen van grondeigenaren uit de stad Groningen. Er is een behoorlijk aantal veenborgen geweest. In de gehele gemeente gaat het om een getal van rond de veertig. Langs het Winschoterdiep worden meer echte buitenhuizen gebouwd, met een achterliggend park of lusttuin.

Kleigebieden

Het gebied aan de noordkant van de gemeente kent een andere bewoningsgeschiedenis dan de rest van de gemeente. Dit gebied maakte deel uit van de meest zuidelijke zone van wierdenbewoning (omgeving Overschild/Luddeweer). In dit gebied liggen verschillende inversieruggen (met klei opgevulde restanten van voormalige rivierbeddingen of kreken) en oeverwallen waarop in de Romeinse tijd bewoning mogelijk werd.

3.2 Landschap en cultuurhistorie

Gelaagdheid in het landschap

Het landschap van Midden-Groningen heeft een duidelijke gelaagdheid. Het oude landschap vormt de basis. De nog zichtbare kenmerken zijn ontstaan vanaf het einde van de voorlaatste ijstijd Saalien. We hebben het dan over een periode van ruim 130.000 jaar. In het huidige landschap is een duidelijke samenhang zichtbaar tussen de ontginningswijze van met name het oude veenlandschap, de grootschalige infrastructuurlijnen door het gebied en de economische ontwikkeling van het gebied.

Het landschap in de gemeente Midden-Groningen bestaat grofweg uit:

  • De oudere zeekleipolders met het zeer open wierdedorpenlandschap in het noorden (Centrale Woldgebied en Duurswold);
  • De jongere, eveneens zeer open zeekleipolders in het oosten (het Oldambt);
  • De middeleeuwse agrarische veenontginningen in het midden en westen (Gorecht);
  • De Veenkoloniën in het zuiden.

Op de overgang van het wierdedorpenlandschap naar de agrarische veenontginningen ligt in zuidwest-noordoostelijke richting een (groene) zone met natuurgebieden. Deze zone loopt vanaf Waterhuizen tot aan het Schildmeer. De groene zone is grotendeels onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Meren (waaronder het Schildmeer en het Zuidlaardermeer) en plassen zijn onderdeel van deze zone. Evenwijdig aan de groene zone ligt het slingerende bebouwingslint van Harkstede tot Siddeburen.

Veenontginning en vervening

In 7.000 v. Chr. moeten er al op kleine schaal mensen in het gebied van Midden-Groningen geleefd hebben. Structurele bewoning vindt pas sinds de 6e eeuw na Chr. op de drogere plekken plaats. Vanaf de 10e eeuw greep de mens steeds meer in op het oude landschap. In het Duurswoldster deel startten boeren met het systematisch ontginnen van het veen voor de landbouw. Het ging hier om randveenontginningen: boeren vestigden zich aan de rand van het hoogveen en ontgonnen het achterland. Dit leidde tot de karakteristieke opstrekkende verkaveling met smalle, diepe percelen. Ook groef men kleinschalig turf af voor eigen gebruik.

Om de veengronden geschikt te maken voor landbouw, voerde men het grondwater af. Hierdoor klonk het veen langzaam in, waardoor de gronden op den duur opnieuw te nat werden. De bewoners trokken verder het veenland in. De nederzettingen schoven op. Zo ontstond een laag gelegen ontginningsvlakte met daaromheen het lint van de randveenontginningsdorpen van Harkstede tot Siddeburen. In het huidige landschap valt het contrast tussen de beslotenheid van dit groene dorpslint en de openheid van het buitengebied op. In het achterland liggen nog delen van de oude bewoningslinten, zoals de Groenedijk en het buurtschap Denemarken.

Rond 1200 was het veenontginningsgebied grotendeels in cultuur gebracht. Ten noorden en westen van het Schildmeer kreeg men door de inklinking van het land te maken met wateroverlast. Het overtollige water werd afgevoerd. Veendijken moesten voorkomen, dat water uit de omliggende gebieden alsnog de laaggelegen weilanden rond het Schildmeer overstroomde. Veendijken vinden we terug bij de Graauwedijk, de Borgweg bij Kolham, de Hoofdweg door Tjuchem, Veendijk bij Siddeburen en delen van de Luddeweersterweg.

In opdracht van de kloosters van Aduard en Essen begonnen in het begin van de 13e eeuw boeren bij Wolfsbarge in de Veenkoloniën met systematischer vervening. Vanaf 1600 werd de turfwinning grootschaliger en commerciëler aangepakt. De afvoer van turf vond plaats via het Winschoterdiep. Vanuit Hoogezand en Sappemeer werd in zuidoostelijke richting verveend. De ontginningsassen Kielsterdiep en Kalkwijk kwamen uit in het Winschoterdiep. Dwars hierop lagen zijwijken. De veenkoloniën Kiel-Windeweer, Borgercompagnie en Tripscompagnie ontstonden. Tussen 1600 en 1800 ontstond een fijnmazig net van waterwegen. Het patroon van de waterlopen en de lange legakkers in het veenkoloniale landschap is nog altijd goed te zien in het landschap.

In het Oldambt in het oosten van de huidige gemeente Midden-Groningen kwam de zee in de jaren 1507 tot 1509 tot aan Noordbroek, Zuidbroek, Meeden en Westerlee. In de loop van de 16e eeuw begon men het verdronken land terug te winnen ten behoeve van de landbouw. In de 18e en 19e eeuw breidde het akkerland zich hier steeds verder uit ten koste van het grasland. Zo ontwikkelde het Oldambt zich tot de graanschuur van Nederland.

In Duurswold tenslotte baggerden ondernemers aan het eind van de 18e eeuw het resterende laagveen weg. Uiteindelijk is in heel Noord-Nederland het hoogveen nagenoeg verdwenen; vergaan door landbouwkundig gebruik, afgegraven ten behoeve van de turfwinning of weggeslagen door de zee of bedekt met zeeklei.

Ruilverkavelingen

Door de ruilverkavelingen van de 20e eeuw verdwenen veel oude verkavelingspatronen en historische landschapskenmerken. In het Oldambt ontstond een modern-rationeel verkavelingspatroon met grote percelen. In Duurswold werden gelijk met de ruilverkaveling bospercelen aangeplant en natuurgebieden ingericht. Tussen het Schildmeer en het Zuidlaardermeer is een open, natte verbindingszone aangelegd. Zo liggen er in het laagland rond de Slochter Ae en de Scharmer Ae grote waterpartijen. De zone is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Economische ontwikkelingen

In de 18e eeuw begon de Veenkoloniale scheepvaart; eerst vooral als kustvaart maar later ook als zeevaart richting Scandinavië, Rusland en het Middellandse Zeegebied. Dankzij de scheepvaart werd Hoogezand een welvarend dorp. Bij Hoogezand-Martenshoek concentreerden zich meerdere scheepswerven. De groeiende welvaart leidde tot een verdichting van de bewoning langs de hoofdkanalen.

Mede dankzij de scheepvaart ontwikkelde zich vanaf het midden van de 19e eeuw een landbouwindustrie van aardappelmeel- en strokartonfabrieken. Andere industriële bedrijven volgden in Hoogezand-Sappemeer en andere plaatsen langs het Winschoterdiep. De industrieën stonden vrijwel alle langs de hoofdwijken van de veenkoloniale nederzettingen. In 1959 ontdekte men bij Kolham het aardgas. In Midden-Groningen staan meerdere bovengrondse gasinstallaties.

De economische ontwikkeling zette zich in de 20e eeuw in rap tempo door tot een veelzijdigheid aan bedrijfstakken en diensten. De bevolking groeide aanzienlijk en de stedelijke ontwikkeling van Hoogezand-Sappemeer versnelde. In de kleinere kernen was deze groei bescheidener. De economische ontwikkeling en stedelijke groei gingen hand in hand met de aanleg van diverse infrastructuur.

3.3 Landbouw

3.3.1 Huidige situatie

Het buitengebied van de gemeente Midden-Groningen wordt vanouds gekenmerkt door de aanwezigheid van een sterke agrarische sector. Het gaat dan met name om de gebieden buiten de stedelijke kern van Hoogezand en Sappemeer. Vele verspreid in de gemeente liggende dorpen en bijbehorende linten hebben een landelijke uitstraling.

De agrarische sector in de gemeente is vooral grondgebonden en bestaat uit zowel akkerbouw-, als melkrundveehouderijbedrijven. Daarnaast komen in de gemeente enkele intensieve veehouderijbedrijven voor en is er in Sappemeer een groot glastuinbouwgebied. Ook aan de westkant van Zuidbroek is nog een glastuinbouwgebied, maar deze ligt buiten het plangebied.

In het plangebied zijn geen intensieve kwekerijbedrijven en bijzondere dierhouderijen aanwezig.

Ontwikkeling

Onder invloed van diverse factoren vinden belangrijke ontwikkelingen in de landbouw plaats. De afgelopen jaren is het aantal landbouwbedrijven afgenomen. Ook de komende jaren zal naar verwachting het aantal landbouwbedrijven afnemen.

De komende jaren wordt de volgende verdeling in landbouwbedrijven verwacht:

  • gespecialiseerde grootschalige landbouwbedrijven, waaronder melkveehouderijbedrijven, intensieve veehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven, die door overname van gronden in omvang relatief snel groeien;
  • bedrijven die (soms naast specialisatie) kiezen voor verbreding, verdieping en/of schaalvergroting: het bewerken, verwerken en soms vanuit huis verkopen van eigen producten of het toevoegen van een nieuwe bedrijfstak, zoals agrotoerisme, zorg, landschaps- of natuuronderhoud of biomassavergisting;
  • bedrijven die als nevenbedrijf worden voortgezet en waarvan het bedrijfshoofd buiten het landbouwbedrijf een inkomen gaat zoeken;
  • bedrijven die stoppen. De bedrijfsgebouwen komen vrij voor een andere functie.

Verwacht mag worden dat er per saldo een vermindering van het aantal bedrijven zal optreden. Ondanks alle veranderingen zal de landbouw in de komende decennia van groot belang blijven voor de gemeente. Het is daarom belangrijk dat de landbouw de mogelijkheden en de ruimte krijgt voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij uiteraard moet worden beoordeeld in hoeverre deze ontwikkelingen passen binnen het landschap van de gemeente.

Vanuit de agrarische bedrijven komt de vraag naar mogelijke bedrijfsvergroting steeds meer naar voren. Het gaat dan zowel om het uitbreiden van het grondareaal als de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing.

Naast de vraag naar bedrijfsvergroting wordt er steeds meer gezocht naar verbreding van het bedrijf. Op deze manier kunnen er neveninkomsten gehaald worden uit bijvoorbeeld natuurbeheer, recreatie, zorgverlening en verkoop van (agrarische) streekproducten.

In het buitengebied bevindt zich ook een aantal tuinbouw- en fruitteeltbedrijven. Bij de tuinbouwbedrijven, die gewassen telen in de volle grond, is er een sterke relatie met akkerbouwbedrijven (ook als neventak van akkerbouw). Kenmerkend voor de fruitteeltbedrijven is de beperkte hoeveelheid bedrijfsbebouwing en de blijvende teelt op de landerijen.

Sappemeer is aangewezen als één van de tuinbouwconcentratiegebieden van de provincie Groningen. Vanuit de historie had dit gebied de potentie om uit te groeien tot een grootschalig glastuinbouwgebied. Inmiddels is gebleken dat deze ontwikkeling niet zo omvangrijk van de grond is gekomen als beoogd. Niettemin is een groot deel van het gebied met glastuinbouw aanwezig. Het provinciale beleid is in de huidige situatie dat geen ruimte wordt geboden aan de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven.

3.3.2 Beleid en ontwikkelingen

De gemeente wil voor de bestaande agrarische ondernemers in het buitengebied (in planologische zin) maximale ontwikkelingsruimte bieden. De nadruk ligt daarbij op schaalvergroting en geen nieuwvestiging. Het provinciale beleid is hierin leidend. Schaalvergroting, waarbij het bouwvlak meer gedraagt dan 1 ha, wordt gekoppeld aan voorwaarden ten aanzien van landschappelijke inpassing. Verder is de maatwerkmethode (keukentafel) van toepassing. In goed overleg met de betrokken landbouwer, de provincie en gemeente wordt een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

3.4 Natuur

3.4.1 Huidige situatie

In de gemeente zijn diverse (beschermde) natuurgebieden aanwezig. Deze paragraaf gaat in op de bijzondere waarden en doelstellingen van deze gebieden.

  • 1. Gebied Zuidlaardermeer

Het Zuidlaardermeergebied is een Natura 2000-gebied. Het Zuidlaardermeer is een natuurlijk meer. Het werd oorspronkelijk gevoed met grondwater van het Drents plateau. Het gebied bestaat uit het Zuidlaardermeer met zijn omringende oeverlanden en een deel van de polders ten noorden en noordwesten van het meer, waarin ook een deel van het Foxholstermeer en het Drentse Diep zijn gelegen.

Voor het Zuidlaardermeer zijn de volgende algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd:

  • Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie.
  • Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.
  • Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten.
  • Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.
  • Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.

Het Zuidlaardermeergebied is verbonden met een aantal andere grote natuurgebieden in de gemeente. Het natuurnetwerk Nederland (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur) loopt van het Zuidlaardermeerdergebied langs het Drents diep via Westerbroek en Scharmer. Vanaf Scharmer is er weer een verbinding met het natuurgebied Roegwold dat weer verbonden is met het Schildmeer.

  • 2. Roegwold

Het grootste deel van het natuurareaal in het buitengebied wordt gevormd door het natuur(ontwikkelings)gebied Roegwold, dat ongeveer 1700 hectare beslaat. Het gebied is grotendeels in beheer bij Staatsbosbeheer (SBB) en bestaat uit een aantal deelgebieden, die met elkaar zijn verbonden.

Het Roegwold (voorheen herinrichtingsgebied Midden Groningen) is het relatief jong natuurgebied Het is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (Ecologische Hoofdstructuur) en vormt een schakel tussen het Waddengebied en de Drentse natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar verbinden en met het omringende agrarisch gebied.

Het Roegwold strekt zich uit van Kolham in het zuiden tot aan het Schildmeer in het noorden. De herinrichting van het gebied is gestart in 2001 en bestaat van zuid naar noord uit de deelgebieden Westerpolder, Ae's Woudbloem, Dannemeer en Tetjehorn. Na 2015 is de inrichting van het laatste deelgebied Haansplassen bij het Schildmeer afgerond, waarmee de inrichting van dit stukje Natuurnetwerk Nederland voltooid.

Tussen Harkstede en het Roegwold is nog het natuurgebied Rijpema gelegen. Het gebied beslaat een oppervlakte van 90 hectare en het beheer ligt bij Staatsbosbeheer.

  • 3. Kleinere natuurgebieden

Naast de het gebied Midden-Groningen liggen er verspreid in de gemeente nog diverse kleinere natuurgebieden zoals de Baggerputten, het Slochter- en Overbos (onderdeel landgoed Fraeylema).

Tussen deze natuurgebieden liggen verscheidene verbindingszones die in meer of mindere mate worden gecombineerd met andere functies zoals waterafvoer en –berging. Daarnaast hebben de dorpsrandparken een gecombineerde functie ten behoeve van natuur, recreatie en waterberging.

Ook zijn er nog gebieden met een eigen natuurwaarde in samenhang met een recreatieve waarde. Dit zijn bijvoorbeeld:

  • Het Adriaan Tripbos te Sappemeer;
  • De Baggerputten in Slochteren;
  • Polder de Wiede in Muntendam; en,
  • Heemtuin en Natuurpark Tussen de Venen in Muntendam

Hoewel de beide laatstgenoemde gebieden niet in het plangebied liggen worden ze gezien hun natuurwaarde en recreatieve waarde genoemd. Deze gebieden worden door Staatsbosbeheer samen met andere partijen, beheerd.

Niet onvermeld moeten blijven het Huisweersterbos bij Tjuchem en het 2 km lange kabouterpad in het Steendamsterbos, aan de oostkant van het Schildmeer.

Verder zijn er enkele gebieden in het plangebied die met name een landschapswaarde hebben:

  • Landschapspark Damsterplas ( nog in ontwikkeling / krijgt een belangrijke recreatieve functie)
  • Omgeving Nieuw Woelwijck, Sappemeer (met name de bossingels rondom het gebied).
  • Rond en nabij diverse dorpen liggen nog bosgebieden met een landschappelijk en
    natuurlijke waarde. Voorbeeld is het dorpsrandpark Kolham.

Tenslotte bevinden zich in de gemeente nog enkele voormalige slibdepots langs het Eemskanaal en het A.G. Wildervanckkanaal. Ook deze hebben een natuurlijke waarde.

3.4.2 Beleid en ontwikkelingen

Het beleid is er op gericht de hierboven genoemde gebieden in stand te (laten) houden.

3.5 Toerisme en recreatie

3.5.1 Huidige situatie

De recreatiesector in Midden-Groningen bestaat voornamelijk uit kleinschalige recreatieve bedrijven en voorzieningen, waaronder (mini) campings, bed & breakfast en groepsaccommodaties. Deze liggen zowel in het buitengebied als in de kernen.

In de omgeving Harkstede-Scharmer en bij het Schildmeer (bij Steendam) zijn twee recreatieparken gevestigd. Rondom het Zuidlaardermeer en het Schildmeer bevinden zich diverse (grootschalige) campings. Bij de Botjeszwembaai in Zuidbroek bevindt zich een zwemplas. Rondom deze locaties bevinden zich ook voornamelijk de mogelijkheden voor dagrecreatie. De recreatie bij Steendam en het Zuidlaardermeer is grotendeels gericht op de watersport. Bij Steendam is golfbaan Duurswold gevestigd.

In de gemeente komen verder diverse kleinere dag recreatieve voorzieningen voor, zoals de Heemtuin en het Natuurpark Tussen de Venen in Muntendam. Grootschalige voorzieningen met grote bezoekersaantallen komen niet voor, uitgezonderd het evenemententerrein bij het Van der Valk complex in Zuidbroek. In de diverse dorpen van de gemeente is verder een veelvoud aan musea en galerieën aanwezig.

Het buitengebied wordt verder gebruikt voor routegebonden recreatie (fietsen, wandelen en varen). In het buitengebied liggen diverse fietsroutes en in de natuurgebieden zijn wandelpaden aangelegd die vanaf enkele parkeerplaatsen kunnen worden bereikt. Naast vrijliggende fietspaden zijn ook kleinere plattelandswegen belangrijk voor de recreatieve ontsluiting van het gebied.

3.5.2 Beleid en ontwikkeling

Het beleid voor recreatie richt zich op het (verder) benutten van de gemeente voor passende vormen van openluchtrecreatie (fietsen, varen, wandelen, schaatsen) en daarnaast op het ruimte bieden aan kleinschalige verblijfsrecreatie.

3.6 Wonen en niet-agrarische bedrijvigheid

3.6.1 Huidige situatie

Wonen
Het grootste deel van de woningen in de het buitengebied zijn vrijstaande burgerwoningen en voormalige boerderijpanden die zich bevinden in de linten (het zuidelijke deel van de gemeente) of meer verspreid in het buitengebied (omgeving Lageland, Overschild en Stootshorn). Vanwege strikte (provinciale) bouwregels is het aantal woningen in het buitengebied de laatste jaren slechts zeer beperkt toegenomen.

Gaslocaties
In het buitengebied bevindt zich een aantal NAM-locaties, waarvan het grootste deel gaswinlocaties zijn. Ook de Gasunie heeft een aantal locaties in het plangebied liggen. Vanwege de omvang van het Groningen gasveld, dat zich uitstrekt over een groot deel van de provincie, liggen de locaties verspreid door de hele gemeente. Enkele locaties zijn nu (tijdelijk) niet in gebruik als winlocatie of zijn enkel in gebruik als observatielocatie.

De locaties die als functie Observatie locatie hebben zijn bedoeld als observatie en niet voor winning, zullen dan ook daar niet voor gebruikt worden in de toekomst. Na het beëindigen van de gaswinning in het Groningen gasveld blijft een aantal observatie locaties gehandhaafd na goedkeuring van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Deze locatie behouden dan inderdaad de vergunde milieugebruiksruimte.

Enkele niet in gebruik zijnde locaties zullen de komen jaren ontmanteld worden. Het gebruik levert belemmeringen op voor de omgeving ten aanzien van geluid en externe veiligheid (risico).

Loonbedrijven
In het buitengebied zijn diverse niet agrarische bedrijven gevestigd, waarvan het grootste deel uit (agrarische) loonbedrijven bestaat. Naast de agrarische bedrijven die een loonbedrijf als nevenactiviteit uitoefenen, zijn er een aantal zelfstandige loonbedrijven die zich manifesteren als agrarisch hulpbedrijf, al dan niet in combinatie met grondwerken.

Overige bedrijven
Daarnaast zijn er enkele grotere bedrijven gevestigd in het buitengebied, die in functioneel opzicht geen binding hebben met het landelijk gebied. Naast deze (ruimtelijk) grote bedrijven komen zijn er ook meerdere kleinere bedrijfjes, welke veelal aan huis gevestigd zijn, zoals aannemersbedrijfjes, meubelmakers etc.

Deze kleinere bedrijven in het buitengebied zijn veelal gevestigd in vrijkomende agrarische bebouwing. Hierdoor wordt de bebouwing in stand gehouden. Dit is met name belangrijk voor agrarische bebouwing welke als karakteristiek is aangemerkt. Voor deze bebouwing zijn dan ook ruimere gebruiksmogelijkheden opgenomen dan voor de overige bebouwing in het buitengebied.

3.6.2 Beleid en ontwikkelingen

Het beleid is er op gericht om de bestaande bedrijven om binnen de wettelijke mogelijkheden uitbreidingsruimte geven. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de omgeving. Bij wonen wordt ruimte geboden voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven.

3.7 Infrastructuur en nutsvoorzieningen

3.7.1 Huidige situatie

Autowegen

De belangrijkste wegen binnen het grondgebied van Midden-Groningen zijn de A7 en de N33, die beide deel uitmaken van het landelijke hoofdwegennet. Hieronder volgen nog enkele bijzonderheden over beide wegen.

A7
In 1970 startte de aanleg van de A7 tussen Groningen en Hoogezand. In de twee decennia daarna volgde de rest van de snelweg tot aan Bad Nieuweschans. Stukje voor stukje werd de weg opengesteld voor verkeer. In 1994 werd het laatste wegvak officieel geopend. Ten behoeve van de aanleg van de weg werd in de buurt zand gewonnen. Genoemd kunnen worden de voormalige zandwinningsplassen bij de recreatieplas Grunostrand en de Borgmeren alsmede de Scharmerplas bij Harkstede en Scharmer. Ook werd zand gewonnen bij het Botjeszandgat tussen Noord- en Zuidbroek. Dat terrein is nog steeds in gebruik als zandwinlocatie.

N33
De N33 ligt tussen de A28 onder Assen en de Eemshaven. Tussen Muntendam/Meeden en het Schildmeer/Appingedam doorsnijdt hij de gemeente Midden-Groningen. Het traject VeendamZuidbroek is in 1966 als enkelbaansweg aangelegd. In 1978 volgde het traject ZuidbroekAppingedam. Het deel ten zuiden van Zuidbroek is in 2014 verdubbeld. Er ligt een plan om ook ten noorden van Zuidbroek aan te pakken (project Verdubbeling N33 midden). Hiervoor wordt een afzonderlijke planologische procedure gevolgd.

Van regionaal belang zijn de provinciale wegen N387 (Hoogezand- Wagenborgen), de N865 (Meenteweg (Schildwolde-Ten Post) maar ook de N 86(Woldweg) en de N 85 (Kielsterachterweg). Verder kunnen nog genoemd worden de N 962 (Zuidlaarderweg) en de N 963 (Veendammerweg).

De gemeentelijke wegen hebben een functie voor de ontsluiting van de kernen dan wel als landbouwontsluitingswegen. Een deel daarvan heeft over het algemeen een smal profiel. Veel van deze wegen bevinden zich in het gebied ten noorden van de A7. Een deel van deze wegen is gelegen op oude dijken of hogere natuurlijke ruggen in het gebied, zoals de Graauwedijk, Luddeweersterweg en Groenedijk in Slochteren en de Oude Dijksterweg op de grens met de gemeente Oldambt. Diverse wegen zijn tijdens de ruilverkaveling aangelegd. Deze wegen kennen hun knelpunten vanwege de fundatie en de smalle profielen, reden waarom een aslastbeperking is ingesteld.

Spoorwegen
De gemeente Midden-Groningen wordt doorsneden door de spoorlijn Groningen-Bad Nieuweschans. Deze spoorlijn wordt zowel voor personenvervoer als goederenvervoer gebruikt. Bij Zuidbroek is er nog een aftakking van de spoorlijn naar Veendam. Hieronder nog enkele bijzonderheden over beide spoorverbindingen.

Spoorlijn Groningen-Bad Nieuweschans
De spoorlijn Groningen-Bad Nieuweschans is onderdeel van de spoorlijn Harlingen-Leer (D). De trajecten Harlingen Haven-Leeuwarden en Leeuwarden-Groningen werden in 1863 en 1866 geopend. Het traject Groningen-Winschoten werd in 1868 geopend. In 1876 kwam de aansluiting op het Duitse spoorwegnet tot stand. Over de lijn worden personen en goederen vervoerd. In de gemeente Midden-Groningen stopte de trein oorspronkelijk in Westerbroek, Kropswolde, Martenshoek, Hoogezand-Sappemeer, Sappemeer Oost, Scholten en Zuidbroek. De haltes in Westerbroek en Scholten (tussen Sappemeer Oost en Zuidbroek) zijn niet meer in gebruik.

Spoorlijn Zuidbroek-Stadskanaal
De spoorlijn Stadskanaal-Zuidbroek is 1 augustus 1910 geopend. De lijn werd in 1953 voor reizigersvervoer gesloten maar bleef bestaan voor goederenvervoer. Sinds 2011 rijdt er weer een personentrein van Veendam via Zuidbroek naar Groningen.

Tenslotte wordt hierna nog ingegaan op twee vervallen spoorlijnen.

Woldjerspoor
In 1929 werd het tracé van het Woldjerspoor geopend, een lokale spoorlijn van Groningen naar Delfzijl. De spoorlijn werd maar kort gebruikt. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd ze alweer opgeheven. De stationsgebouwen van Engelbert, Harkstede-Scharmer, Slochteren, Schildwolde-Hellum en Tjuchem-Meedhuizen zijn bewaard gebleven.

Noordoosterlocaalspoorweg (NOLS)
In 1907 werd door Noordoosterlocaalspoorweg-Maatschappij (NOLS) begonnen met de aanleg van de spoorlijn tussen Zuidbroek en Delfzijl. Behalve het beginpunt Zuidbroek en het eindpunt Delfzijl kregen ook Zuidbroek-dorp, Noordbroek, Nieuw-Scheemda -t Waar, Nieuwolda, Wagenborgen, Weiwerd en Farmsum een station of halteplaats. Hoewel de spoorlijn na de opheffing in 1934 grotendeels is opgeruimd, is de oude spoordijk ten oosten van Zuidbroek-Uiterburen en Noordbroek nog aanwezig.

Waterverbindingen
De gemeente ligt verder aan de hoofdwaterverbindingen het Winschoterdiep, het AG Wildervanckkanaal en het Eemskanaal. Andere bevaarbare watergangen (met een beperkte vaarhoogte) zijn het Afwateringskanaal, het Slochterdiep en het Drents Diep.

Winschoterdiep
Het Winschoterdiep werd tussen 1618 en 1636 in gedeelten gegraven ten behoeve van de vervening van het Bourtanger Moeras. Het Winschoterdiep heeft nog altijd een belangrijke economische functie in het gebied.

A.G. Wildervanckkanaal
In de jaren 60 van de 20e eeuw werd voor de scheepvaart en de afwatering van het omliggende gebied het A.G. Wildervanckkanaal gegraven. Nu heeft het kanaal vooral belang voor de watergebonden bedrijvigheid.

Eemskanaal
Het Eemskanaal is aangelegd tussen 1866 en 1876 en is in 1953 verbreed. Het kanaal verbindt de stad Groningen met Delfzijl (de Eems). Het kanaal is een belangrijke scheepvaartverbinding en is tegelijk de belangrijkste waterafvoer van het noordoosten van Drenthe.

Slochterdiep
In 1694 trok men het Slochterdiep (gegraven in 1659) door naar Groningen. Zo ontstond een snellere verbinding met de stad. Voorname families uit de stad bouwden buitenverblijven in het gebied. Zo dankt het dorp Froombosch zijn naam aan de adellijke familie Froma, die in de zeventiende eeuw het huis De Ruiten bewoonde.

Drents Diep
Deze watergang is al in paragraaf 3.4.1. bij het Zuidlaardermeer besproken.

Kabels en leidingen
Mede vanwege het Groningen gasveld ligt er een uitgebreid leidingnetwerk in de gemeente. De aardgasleidingen die van planologisch belang zijn vanwege hun omvang en regionaal c.q. nationaal verzorgend karakter zijn in beheer bij de NAM en de Gasunie. Deze leidingen krijgen een planologische bescherming. Hieronder bevinden zich ook aardgascondensaatleidingen.

Ten behoeve van de stroomvoorziening lopen een aantal bovengrondse en ondergrondse tracés door de gemeente. Het betreft de volgende verbindingen:

Bovengronds

  • 380/220 kV Eemshaven - Meeden / Schildmeer - Meeden met een bijbehorende belemmerde strook van 35 meter aan weerszijden van het hart (totaal 70 meter);
  • 380/110 kV Meeden - Diele / Meeden - Winschoten met een bijbehorende belemmerde strook (samen) van 55 meter aan weerszijden van het hart (totaal 110 meter);
  • 380/110 kV Zwolle - Meeden met een bijbehorende belemmerde strook van 34 meter aan weerszijden van het hart (totaal 68 meter);
  • 220 kV Schildmeer - Weiwerd met een bijbehorende belemmerde strook van 30 meter aan weerszijden van het hart (totaal 60 meter);
  • 110 kV Groningen Hunze - Kropswolde;
  • 110 kV Groningen Hunze - Slochteren Woltersum;
  • 110 kV Kropswolde - Menterwolde Daaleweg;
  • 110 kV Veendam Wildervank - Meeden;
  • 110 kV Meeden - Winschoten;
  • 110 kV Menterwolde Daaleweg - Meeden;

De 110 kV verbindingen hebben een bijbehorende belemmerde strook van 25 meter aan weerszijden van het hart (totaal 50 meter).

Ondergronds

  • 110 kV Hogezand Kropswolde - Slochteren Kooipolder;
  • 110 kV Menterwolde Spitsbergen - Menterwolde Daaleweg;
  • 110 kV Meeden - Veendam Zuidwending;
  • 110 kV Scheemda - Meeden;
  • 1110 kV Meeden - Muntendam;
  • 1110 kV Meeden - Winschoten;
  • 110 kV Slochteren Zuidolinger Polder - Slochteren Tjuchem:
  • 110 kV Slochteren Paauwen - Slochteren Woltersum;
  • 110 kV Slochteren Overschild - Slochteren aftak Overschild.

Daarnaast bevinden zich de volgende stations in het plangebied.

  • 110/220/380 kV Meeden;
  • 110 kV Slochteren Delleweerden;
  • 110 kV Slochteren Paauwen;
  • 110 kV Slochteren Tjuchem;
  • 110 kV Menterwolde Spitsbergen;
  • 110 kV Kropswolde;
  • 110 kV Slochteren Overschild

Ten slotte liggen enkele rioolpersleidingen door het buitengebied die van regionale betekenis zijn na ontmanteling van de rioolwaterzuiveringsinstallaties in de gemeente. Als onderdeel van het Veenkoloniale Afvalwaterleidingsysteem liggen twee industriële afvalwaterleidingen binnen het plangebied die (zout) proceswater afwateren op de Waddenzee.

Windpark N33
Aan de oostkant van de gemeente is bij Meeden het Windpark N33 gerealiseerd. Dit grootschalig windpark bestaat uit 35 windturbines met een vermogen van 3 tot 5 Megawatt. Het gaat om 27 windturbines in het gebied ten noorden van Meeden en 4 turbines ten zuiden van Meeden. De overige 4 turbines worden aan de oostkant van Veendam gerealiseerd.

Stikstofinstallatie Zuidbroek
Om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te brengen naar nul, is uitbreiding van de bestaande stikstofinstallatie nabij Zuidbroek een noodzakelijke maatregel. Door stikstof bij te mengen aan (geïmporteerd) hoogcalorisch gas kan pseudo Groningengas worden geproduceerd dat geschikt is voor de cv– en kookapparatuur in huishoudens.

De installatie beslaat een terrein van ongeveer 12 hectare en wordt ten noorden va de bestaande stikstofinstallatie gerealiseerd. De capaciteit bedraagt zo'n 180.000 m3 stikstof per uur. Deze capaciteit is ruim 10 keer groter dan de bestaande stikstofinstallatie in Zuidbroek. De planning is dat de installatie in het medio 2022 in gebruik genomen wordt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 PlanMER

Aan het bestemmingsplan Buitengebied is een plan-MER-plicht (milieueffectrapportage) gekoppeld. Het doel van het planMER is om milieu- en natuurbelangen naast andere belangen een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming. Voor het bestemmingsplan Buitengebied is sprake van een MER-plicht, aangezien:

  • 1. Het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die volgens de wet MER-beoordelingsplichtig zijn omdat aanzienlijke negatieve effecten voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.
    Het bestemmingsplan bevat uitbreidingsmogelijkheden (vergroting bouwvlak) voor agrarische bestemmingen, waaronder veehouderijen. Hiermee biedt het plan ontwikkelingsmogelijkheden die mogelijk milieubelastend zijn.
  • 2. Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die significante effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden, waardoor op grond van de Wet Natuurbescherming een nadere beoordeling nodig is.
    In het buitengebied van de gemeente ligt Natura 2000-gebied het Zuidlaardermeer. De ontwikkelingsmogelijkheden met betrekking tot de schaalvergroting in de landbouwsector kunnen in theorie leiden tot een toename van ammoniak en stikstofdepositie.
     

Uitkomsten planMER (milieueffectrapportage)
In de milieueffectrapportage (d.d. 25 oktober 2021) zijn de ingrijpende milieugevolgen van het bestemmingsplan in kaart gebracht. Hierbij zijn de volgende milieueffecten onderzocht: natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, ammoniak en geur, bodem en water, geluid, luchtkwaliteit, licht, gezondheid, verkeer en externe veiligheid. Bij de beoordelingen is (c.q. moet worden) uitgegaan van het 'worst-case-scenario', dat wil zeggen dat er is uitgegaan van het feit dat alle mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ook daadwerkelijk volledig worden benut.

Uit de rapportage blijkt dat het bestemmingsplan zonder voorwaarden leidt tot onacceptabele effecten op de natuur door verzuring en vermesting (door stikstofuitstoot) en fysieke aantasting. In het bestemmingsplan is dan ook o.a. een zogenaamde stikstofregeling opgenomen, waarmee stikstofdepositie (neerslag) wordt uitgesloten. Daarmee zijn significante effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten. De regeling zorgt ervoor dat de uitbreiding van agrarische bedrijven of mestopslagen geen stikstofdepositie veroorzaken. Het planMER maakt duidelijk dat een agrarisch bedrijf drie mogelijkheden heeft om uit te breiden door het realiseren van opslag en andere bebouwing waar geen sprake is van een toename in stikstofuitstoot, het verbeteren van stalsystemen voor het dierenwelzijn of het salderen (het realiseren van stalsystemen met best beschikbare technieken, ook op bestaande stallen waardoor ruimte ontstaat voor uitbreiding van het aantal dieren).

Advies Commissie voor de Milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan en de planMER zijn voor een toetsingsadvies voorgelegd aan de commissie MER. In haar toetsingsadvies signaleert de commissie bij toetsing aan van het MER nog een aantal tekortkomingen. Zij acht deze informatie essentieel voor het volwaardig meewegen van het milieubelang. Het gaat dan met name over de uitvoerbaarheid van de in het plan opgenomen stikstofregeling, de effecten op het landschap en de mogelijke effecten op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Aanvullende notities n.a.v. advies commissie MER

Het toetsingsadvies van de commissie is niet bindend. Naar aanleiding van het advies is de planMER in zijn volledigheid niet aangepast maar is een oplegnotitie geschreven waarin de onderdelen met tekortkomingen aanvullend zijn beschreven. De oplegnotitie bestaat uit twee losse notities: Eén daarvan heeft betrekking op de effecten van het landschap, de andere notitie gaat nader in de op de uitvoerbaarheid van de stikstofregeling. Met de opgestelde planMER in combinatie met deze aanvullende notitie zijn de potentiële milieueffecten van het bestemmingsplan voldoende in beeld gebracht. Het planMER c.q. oplegnotitie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan leidt niet tot significant negatieve milieueffecten.

De planMER (milieueffectrapportage), het toetsingsadvies en de aanvullende oplegnotities zijn als Bijlage 19 en Bijlage 20 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Conclusie:
Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Wetgeving

De milieuhygiënische bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidig of het toekomstig gebruik van de bodem. Deze verplichting bestaat op grond van de Wet bodembescherming, Besluit bodemkwaliteit, Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet milieukundig bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Andersom geldt ook: het toekomstig gebruik mag geen verslechtering van de bodemkwaliteit opleveren. Dat heet zorgplicht.

In het kader van het vaststellen van dit nieuw bestemmingsplan laat de gemeente geen milieukundig bodemonderzoek uitvoeren, ook niet op potentieel ernstig verontreinigde of spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging. Volgens de eerder genoemde wet- en regelgeving is de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Daarnaast worden met het planvoornemen geen nieuwe ontwikkelingen/bouwwerkzaamheden mogelijk gemaakt.

In onderstaande situaties is het uitvoeren van milieukundig bodemonderzoek sterk aanbevolen en kan worden geëist van de initiatiefnemer.

  • wijzigen naar een gevoeliger functie/gebruik/bestemming: bedrijf – wonen – landbouw/natuur;
  • start en/of beëindiging bodembedreigende bedrijfsactiviteiten;
  • vermoeden van bodemverontreiniging of het afperken van de omvang van een verontreiniging;
  • bouwen van een verblijfruimte voor mensen;
  • afvoer van vrijkomende grond;
  • wens om bodemkwaliteit te weten, bijvoorbeeld voor transactie of huur.

Bodeminformatie

Binnen het plangebied zijn meerdere percelen bekend waarvan de huidige bestemming “bedrijf” is. Van een aantal percelen daarvan wordt de bestemming gewijzigd naar “wonen”.

Op basis van het gemeentelijk bodeminformatiesysteem Nazca-i-bodem is er vermoedelijk sprake van bodemverontreiniging op grond van het historisch gebruik op een aantal locaties binnen het plangebied. Daarnaast is op bepaalde percelen bekend dat er sprake is van bodemvervuiling. Informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).

Voor de percelen waarvan geen informatie op de Bodeminformatiekaart bekend is en er geen aanleiding is om een bodemverontreiniging te vermoeden, geeft de Bodemkwaliteitskaart een gemiddelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De gemeente heeft gebiedsspecifiek beleid opgesteld voor hergebruik van grond. Deze staan beschreven in de Nota bodembeheer Midden-Groningen 2020. Bodemkwaliteitskaarten maken onderdeel uit van dit beleid.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.3 Water

Wetgeving

Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap wordt gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

KEUR WATERSCHAP
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist.
In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.

Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.

Vertaling in het bestemmingsplan

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt voorliggend bestemmingsplan aan het Waterschap Hunze en Aa's voorgelegd. Algemeen wordt gesteld dat het waterschap zich kan verenigen met de uitgangspunten van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.4 Landschap, archeologie en cultuurhistorie

Landschap

De aanwezige landschappelijke waarden in de gemeente zijn vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening. Deze waarden zijn opgenomen op kaart 7 van de Provinciale Omgevingsverordening. In die verordening worden de gemeenten gevraagd regels op te nemen zodat de op de kaarten voorkomende waarden worden beschermd.


In het plangebied komen gebieden met een aardkundige waarde voor. Het betreft enkele glaciale, dekzandruggen en inversieruggen.

In het open gebied ten noordwesten van Muntendam is een landschappelijk markante zandopduiking aanwezig. Ook westelijk van het lint Uiterburen (tussen Noord- en Zuidbroek) bevindt zich een dergelijke zandopduiking. De dekzandrug ten noordoosten van het Botjeszandgat (glaciale rug Noordbroek-Zuid), de dekzandrug Meeden en de dekzandrug het Veen dienen vermeld te worden.

Op een aantal plaatsen in de gemeente is aan de oppervlakte reliëf zichtbaar als overblijfsel van in de ijstijd opgestuwde ruggen die een richting zuidoost naar noordwest hebben. Met name in het overigens vlakke gebied zijn deze accentpunten van landschappelijke betekenis.

In de loop der eeuwen is er als gevolg van oxidatie en inklinking van het veen een omkering van het reliëf ontstaan. Delen die niet door de zee zijn overspoeld en waar zodoende het veen is blijven liggen, zijn nu het meest gezakt, terwijl de met klei opgevulde geulen nu als ruggen in het gebied liggen; de inversieruggen. De betreffende gebieden zijn door de kenmerkende smalle verkaveling, onder andere in de omgeving van Luddeweer, nu nog zichtbaar.

Tussen de linten van Tripscompagnie en Tusschenklappen is nog een restant waarneembaar van de oorspronkelijke verbinding van Groningen naar Winschoten, de zogenaamde Veendijk. Ook de Boven- en Beneden Veenslootdijk in Meeden en een gedeelte van de Westelijke Dollardboezemdijk zijn aangemerkt als dijken met een cultuurhistorische waarde.

Cultuurhistorisch waardevolle dijken zijn verder de Woortmansdijk, de Borgwegdijk en de Hunzedijk (tracé Oude Weg).

Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden “in situ” (ter plekke; in de bodem).

In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen en een deel is overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota en beleidskaart, opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welk archeologisch beleid van toepassing is in het bestemmingsplan. Voor de gemeente Midden-Groningen is de Erfgoedverordening in mei 2018 vastgesteld. Bij deze verordening hoort een Archeologische verwachtingskaart.

In het kader van het opstellen van archeologiebeleid is een inventarisatie gemaakt van aanwezige en te verwachten waarden. Voor zover gelegen binnen het plangebied zijn deze van een passende (beschermende) bestemming voorzien.

Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 zijn gemeenten op grond van het Bro verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. In de toelichting op een bestemmingsplan wordt daarom: 'een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'.

KARAKTERISTIEKE PANDEN
Gemeente Midden-Groningen heeft in 2018 een inventarisatie naar cultureel erfgoed uitgevoerd. Uit deze inventarisatie is een lijst met karakteristieke panden en objecten ontstaan die is opgenomen in het facetbestemmingsplan 'Karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018). In dat bestemmingsplan is een beschermde regeling opgenomen waarbij met name bij sloop aanvullende eisen worden gesteld.

MOLENS

De drie molens langs de Groenedijk in Slochteren en Froombosch vormen belangrijke cultuurhistorische bouwwerken. Hoewel de oorspronkelijke functie is overgenomen door moderne gemalen, hebben de molens nog een grote cultuurhistorische functie vanwege de relatie met het ontstaan van het cultuurlandschap ter plaatse. Als drie-eenheid gelegen aan een oude dijk zijn ze zeer typerend in het open landschap ten westen van de kernen Slochteren en Froombosch. De drie grondzeilers werden vanaf de 18de eeuw gebruikt om de polders te bemalen welke door verzakking onder water kwamen te staan. De middelste molen (Grote Poldermolen) stamt uit 1783 en is daarmee de oudste nog bestaande poldermolen in de provincie. Een andere poldermolen bevindt zich aan de Hamrik in Noordbroek.

Aan de Woldweg in Kropswolde bevindt zich een molen, die in tegenstelling tot de andere molens nog een bedrijfsmatige functie heeft.

BORGTERREINEN

In de gemeente is een aantal waardevolle borgterreinen gesitueerd. Genoemd worden de Vaartwijk (Westerbroek), Langewijk (Westerbroek) en Welgelegen (Sappemeer). Deze terreinen zijn zowel cultuurhistorisch als visueel-landschappelijk van betekenis. De cultuurhistorische betekenis wordt bepaald door vanuit het verleden zichtbare informatie als vorm, omvang en profiel. De visueel-landschappelijk betekenis wordt bepaald door het beelddragende karakter van het object in zijn omgeving. De gebouwen zijn samen met de directe omgeving beschermde monumenten. De beide borgen in Westerbroek hebben alleen nog een woonfunctie, terwijl de borg in Sappemeer nog een maatschappelijke functie heeft.

Vertaling in het bestemmingsplan  

De op de kaarten aanwezige landschapswaarden zullen via dit bestemmingsplan worden beschermd. De panden die in het bestemmingsplan "karakteristieke panden" zijn aangeduid worden ook in het bestemmingsplan Buitengebied en voorzien van een dito beschermende regeling. Tot slot zijn de archeologische verwachtingen doorvertaald in dit bestemmingsplan. De diverse cultuurhistorische objecten worden eveneens van een passende (beschermende) bestemming voorzien.

Conclusie

Het bestemmingsplan is wat de aspecten landschap, archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.5 Ecologie

Wetgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Het is tevens een afwegingskader bij de besluitvorming over nieuwe activiteiten of plannen die significante gevolgen kunnen hebben voor de te beschermen flora en fauna.

De volgende gebieden genieten bescherming op grond van de Wet natuurbescherming:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebied);
  • Staatsnatuurmonumenten (gebieden in eigendom van de staat);
  • Beschermde natuurmonumenten (gebieden die in eigendom zijn van particulieren, waaronder terreinbeheerders);
  • Wetlands.

In het plangebied bevindt zich een Natura 2000-gebied. Dit is het Zuidlaardermeer.

Ook de provincie Groningen heeft gebieden aangewezen waarbinnen beschermende regels gelden ten aanzien van het behoud van ecologische waarden. In de omgevingsverordening zijn voor enkele van deze aspecten, waaronder Natuur Netwerk Nederland en Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland, bindende regels opgenomen. Naast de gebiedsbescherming geldt ook soortenbescherming op grond van de Wet natuurbescherming. Het gaat deels om soorten die landelijk beschermd zijn en deels om soorten die door de provincie aangewezen zijn.

Het natuurgebied Roegwold tussen het Zuidlaardermeer en het Schildmeer is zo'n gebied.

Leidraad Gemeente Midden-Groningen
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een leidraad met bijbehorende themakaarten opgesteld dat als handreiking dient voor ruimtelijk beleid en inzicht geeft in de ecologische waarden in de gemeente Midden-Groningen. Met behulp van de leidraad kan een goed beeld worden verkregen van de natuurwaarden in de gemeente. De Wet natuurbescherming is zowel gericht op de gebiedsbescherming als de soortenbescherming. Op basis van de Leidraad zijn er in de gemeente bijzondere soorten en specifieke gebieden te onderscheiden:

SOORTEN
Uit de leidraad blijkt dat in de gemeente verschillende beschermde soorten flora en fauna voorkomen. Van een aantal belangrijke soorten zijn vaste leefgebieden/verblijfsgebieden bekend. Voor een aantal specifieke soorten (fauna) is hiervoor een kaart in de leidraad opgenomen:

  • Groene glazenmaker en gevlekte witsnuitlibel
  • Heikikker
  • Broedvogels: kokmeeuw, visdief, zwarte stern en witwangstern
  • Oeverzwaluw en huiszwaluw
  • Das
  • Eekhoorn
  • Bever
  • Otter
  • Ransuil (winterroestplekken)
  • Blauwe reiger
  • Roek

Broedvogels komen in bijna alle biotopen voor. Het gaat veelal om algemeen voorkomende soorten. Uit de Leidraad blijkt dat bijzondere soorten vooral voorkomen in (beschermde) natuur- gebieden. Voor de roek, blauwe reiger en de ransuil geldt dat deze juist meer voorkomen in en nabij bebouwd gebied. Deze vogels gedijen goed in menselijk cultuurland. Hierbij is aanwezigheid van hoge bomen een belangrijke randvoorwaarde.

In Nederland en ook in de provincie Groningen daalt het aantal akker(weide)vogels. Er is daarom een 'Groninger Actieplan Weidevogels' vastgesteld. Het doel is de afname van het aantal weidevogels te stoppen. Dit gebeurt onder anderen door gebiedsinrichting en agrarisch natuurbeheer.

Het plangebied kent (vanuit ecologisch oogpunt) zowel waardevolle als minder waardevolle delen. Verreweg het grootste deel van het plangebied bestaat uit gras- en akkerland en herbergt voornamelijk algemeen voorkomende soorten flora en fauna. Wel is het gebied van belang voor weide- en akkervogels en vogels van waterrijke gebieden. Daarnaast vertegenwoordigen sloten en bermen plaatselijk bepaalde natuurwaarden.

Uit het onderzoek is gebleken dat het grootste deel van het plangebied een lage natuurwaarde heeft en van weinig belang voor beschermde planten- en diersoorten. Plaatselijk heeft het gebied een redelijke tot zeer hoge waarde. Het betreft hier met name enkele losse delen in het plangebied en het natuurgebied dat onderdeel is van het Nationaal Natuurwerk Nederland (van Zuidlaardermeer tot en met Schildmeer).

Het bestemmingsplan is een consoliderend plan, waarbij de bestaande situatie zoveel mogelijk wordt vastgelegd. Dit geldt voor de akkergebieden maar ook voor de bestaande natuurgebieden, veelal uit het natuurnetwerk Nederland. De natuurgebieden krijgen een passende bestemmingsregeling (natuur). Hiermee worden de aanwezige natuurwaarden geborgd. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan zoveel mogelijk rekening gehouden met bestaande landschapsstructuren in het gebied. In de hoofdstukken 'Planuitgangspunten' en 'Juridische toelichting' wordt hier nader op ingegaan.

VOGEL- EN HABITATRICHTLIJN
De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de leefgebieden (habitats) van deze soorten. De Habitatrichtlijn is gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en bescherming van wilde flora en fauna. De internationale verplichtingen uit beide richtlijnen zijn verankerd in de Wet natuurbescherming (voorheen in de Natuurbeschermingswet 1998).

Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is echter niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Gelet op de externe werking, zijn de Natura 2000-gebieden de Waddenzee (Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebied) en het Lauwersmeergebied (Vogelrichtlijngebied) relevant voor het buitengebied van gemeente Midden-Groningen.

Vertaling in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. Mochten er in de toekomst wel ontwikkelingen plaatsvinden, die van invloed kunnen zijn op soorten en of gebieden, dienen de effecten op natuurwaarden te worden getoetst aan de Wet natuurbescherming.

Uit de leidraad blijkt geen directe noodzaak voor het aanvragen van ontheffingen in het plangebied. Wel moeten bij nieuwe ontwikkelingen de effecten op natuurwaarden op de betreffende locatie worden getoetst aan Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.6 Geluid

Wetgeving

Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.

WEGVERKEERSLAWAAI
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Bij 30 km wegen moet vooraf duidelijk aannemelijk kunnen worden gemaakt dat de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan 48 dB. Alleen indien geen twijfel bestaat over het beperkte aantal voertuigbewegingen over de weg is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidgevoelige bebouwing, waaronder woningen. binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB.

RAILVERKEERSLAWAAI
In hoofdstuk VII van de Wet geluidhinder zijn de voorschriften opgenomen die voorzien in de vaststelling van zones langs spoor-, tram- en metrowegen (art. 105, 106 en 107 Wgh). Het besluit Geluidhinder (Bgh) bevat nadere bepalingen. Voor het geluid vanwege een spoor-, tram- of metroweg op een nog niet geprojecteerde woning geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 55 dB (art. 4.9 lid 1.b Bgh).

Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone langs een spoor-, tram- of metroweg moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

INDUSTRIELAWAAI
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen met (grote) lawaaimakers enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners en gebruikers van geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Tevens wordt, ter bescherming van de mogelijkheid voor bedrijven om in redelijkheid geluid te maken als gevolg van de bedrijfsvoering, voorkomen dat nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te dicht bij de bedrijven komen te liggen. Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone rond een industrieterrein moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Voor het geluid vanwege een industrieterrein op een nog niet geprojecteerde geluidgevoelige bestemming geldt een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A) op de gevel (art. 44 Wgh).

Overigens gelden er ook voor de in het plangebied aanwezige diverse NAM-locaties een geluidzone. Deze hebben echter geen dubbelbestemming, maar een gebiedsaanduiding "overige zone - gaslocatie".

Vertaling in het bestemmingsplan

De geluidszones industrielawaai worden in dit bestemmingsplan opgenomen. Hiertoe behoren ook de zones rondom de gaslocaties, die verspreid in de gemeente aanwezig zijn. Dit geldt ook voor de zones langs spoorwegen. De zones langs zoneplichtige wegen worden daarentegen niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Geluidszones industrie zijn maatwerk. Elk industrieterrein heeft zijn eigen specifiek vastgestelde zone. Voor zoneringsplichtige wegen en spoorwegen is dat anders. De afmetingen van zones bij wegen liggen wettelijk vast in artikel 74 van de Wet geluidhinder. Voor spoorwegen geldt iets vergelijkbaars. Er zijn in Nederland 2 soorten maar de soort “Spoorwegen aangegeven op de zonekaart” zijn trams die buiten de Randstad niet voorkomen. Wij hebben te maken met “Spoorwegen aangegeven op de geluidplafondkaart”. De omvang van de zones hiervan is vastgelegd in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder.

Conclusie

Het planvoornemen is wat het aspect geluid betreft uitvoerbaar

4.7 Lucht

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet Milieubeheer. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit bevat landelijk en lokale maatregelen om te kunnen voldoen aan de normen zoals gesteld in de wet. Luchtkwaliteit vormt in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

ALGEMEEN BEELD LUCHTKWALITEIT
Waar de luchtkwaliteitswaarden (voor met name fijn stof (PM10) en stikstofdioxide) de laatste jaren in grote delen van West-Europa onder druk staan, is de verwachting voor de autonome ontwikkeling dat de relevante achtergrondconcentraties langzaam lager zullen worden. Voor Midden-Groningen geldt dat de achtergrondconcentraties reeds laag zijn. Belangrijkste bronnen van emissies in het buitengebied van Midden-Groningen zijn bedrijven en industrie, de veehouderij en het wegverkeer.

Voor de veehouderij gaat het om emissies van met name fijn stof (PM10). Auto’s en vrachtwagens zullen door verdergaande reducerende maatregelen steeds minder NOx en PM10 uitstoten. Ook bij de industrie zullen de NOx en PM10-emissies door middel van aangescherpt beleid (bijvoorbeeld NOx-emissiehandel) naar verwachting verder beperkt worden.

Het RIVM produceert jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties voor Nederland voor diverse luchtverontreinigende componenten, waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren.

SITUATIE IN MIDDEN-GRONINGEN
Uit de meest recente GCN-kaarten (Grootschalige Concentratie Nederland-kaarten) kan voor het buitengebied van Midden-Groningen het volgende worden geconcludeerd:

  • Voor NO2 (stikstofdioxide) geldt voor 2020 een concentratie van maximaal 11 ug/m3 en een verwachting voor 2030 van 10 ug/m3.
  • Voor PM10 (fijn stof) geldt voor 2020 een concentratie van maximaal 14,2 ug/m3 en een verwachting voor 2030 van maximaal 13 ug/m3.
  • Voor PM2,5 (fijn stof) geldt voor 2020 concentratie van maximaal 14,3 ug/m3 en een verwachting voor 2030 van maximaal 7 ug/m3.
  • Voor SO2 (zwaveldioxide) geldt voor 2020 en een verwachting voor 2030 een concentratie van 0,4 ug/m3.

Vertaling in het bestemmingsplan

In het kader van de Plan-MER heeft een onderzoek voor het aspect luchtkwaliteit plaatsgevonden. De resultaten hiervan worden te zijner tijd aan deze paragraaf toegevoegd.

Verwacht wordt dat er geen sprake is van een overschrijding van de wettelijke norm en het plan voldoet daarmee uit het oogpunt van luchtkwaliteit.

Conclusie

Het bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect lucht uitvoerbaar

4.8 Externe veiligheid

Wetgeving inrichtingen
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er ramp gebeurt.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten  
Het BEVI maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.

Het BEVI geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.

Plaatsgebonden risico
Het BEVI onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.

Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.

Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:

  • door uitbreiding van risicovolle activiteiten: de kans op een ongeval neemt toe;
  • door het verhogen van de personendichtheid (bijvoorbeeld door woningbouw): het aantal mogelijke doden neemt toe.

In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.

Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het BEVI en de Bevb. Er moet in ieder geval aandacht besteed worden aan:

  • het aantal personen in het invloedsgebied;
  • het groepsrisico;
  • de mogelijkheden om het risico te verminderen;
  • de alternatieven;
  • de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

Wetgeving buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en van de gemeente. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.

  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor het plaatsgebonden risico (PR). Het bestemmingsplan mag binnen de PR 10-6 risicocontour geen kwetsbare objecten mogelijk maken. Ook risicoverhogende objecten mogen niet. Risicoverhogende objecten zijn bijvoorbeeld windmolens (afvallende wieken) en hoogspanningslijnen. Beperkt kwetsbare objecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
  • De gemeente moet het groepsrisico (GR) verantwoorden. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Het invloedsgebied bij brandbare vloeistoffen reikt tot net buiten de 10-6 contour. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet het invloedsgebied per geval berekend worden.
  • De gemeente moet een ruimtelijke reservering opnemen voor belemmeringenstrook met aanleg vergunningstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.

Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.

Wetgeving transportroutes
Voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportassen (spoor, weg of water) is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing.

Basisnet
Aan het Bevt is het zogenaamde basisnet gekoppeld. Dat is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. In het basisnet is de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur opgenomen.

De provincie Groningen heeft ook al een provinciaal basisnet vastgesteld, als onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening. Het basisnet geeft aan voor welke provinciale wegen aspecten van externe veiligheid aan de orde zijn. Het basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provincie specifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.

  • Binnen 30 meter van de rand van wegen en spoorwegen in het basisnet mogen geen nieuwe objecten of functies voor beperkt zelfredzame personen worden toegestaan (scholen, zorgwoningen, zorgcentra et cetera).
  • In de toelichting van bestemmingsplannen moet aandacht besteed worden aan het groepsrisico binnen 200 meter van een weg uit het basisnet. Met name de risico's van een plasbrand (een brandende plas) en een BLEVE (gasexplosie) moeten beschouwd worden.
  • In de toelichting moet ook aandacht besteed worden aan het groepsrisico in gebieden binnen 1500 meter van de spoorweg Groningen-Zuidbroek.

Situatie in Midden-Groningen
In (het buitengebied van) de gemeente Midden-Groningen hebben we te maken met grofweg drie categorieën relevante risicobronnen.

  • In de eerste plaats komen verspreid over de gemeente diverse risicovolle inrichtingen in het kader van Bevi, Hierbij moet gedacht worden aan de circa 25 aardgaslocaties van met name de NAM en de Gasunie, Daarnaast is er een aantal benzinestations waarbij LPG wordt verkocht. Ook zijn er inrichtingen waar propaan wordt opgeslagen. Tenslotte komen er ook in het buitengebied nog een aantal gasontvangstations voor.
  • De tweede categorie betreffen de risicovolle transportroutes. Op basis van het landelijk basisnet zijn dit de A7 en de N33, alsmede de spoorlijn Groningen-Duitse grens met de aftakking naar Veendam. In de gemeente doorkruisen verder een aantal wegen, die in eigendom en beheer zijn bij de provincie. Dit zijn de N385 (Kielsterachterweg), de N386 (de Woldweg in Kropswolde), de N387 (de weg van Hoogezand naar Siddeburen), de N860 (de Rijksweg-west langs het Winschoterdiep), de N865 (Meenteweg in Schidwolde), alsmede de in het zuidelijk deel van de gemeente gelegen N962 (Zuidlaarderweg) en N963 (Veendammerweg).
  • De 3e categorie betreft de risicovolle transportleidingen. Dit zijn buisleidingen met een werkdruk van 40 bar of hoger van de Gasunie en de NAM. Gedacht moet worden aan hogedrukaardgastransportleidingen, bedoeld voor de landelijke gasvoorziening, maar ook diverse regionale transportleidingen. Verder zijn er diverse aardgascondensaatleidingen van de NAM en een aantal waterstof- en stikstofleidingen met name bij Zuidbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01_0006.png"

Figuur 6. Uitsnede Risicokaart

Het Steunpunt Externe Veiligheid (Omgevingsdienst Groningen) heeft informatie verstrekt over het aspect externe veiligheid in het plangebied. Hiervoor zijn voor inrichtingen, transportassen en aardgastransportleidingen berekeningen van het PR en GR opgesteld. De navolgende alinea's geven een samenvatting van de verstrekte informatie weer.

Risicovolle inrichtingen BEVI
Het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan heeft geen invloed op de in en in de omgeving van de gemeente voorkomende risicovolle inrichtingen.

Risicovolle transportroutes

In het plangebied komen diverse risicovolle transportroutes voor:

  • 1. Rijksweg A7

De rijksweg A7 heeft volgens het landelijk Basisnet geen plaatsgebonden risico. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. In de regeling Basisnet is voor de rijksweg A7 opgenomen dat voor het weggedeelte nabij het plangebied geen plasbrandaandachtsgebied geldt. Hierdoor is dit aspect niet relevant. De A7 is ook opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening (POV). Hierin staat dat geen objecten voor verminderd zelfredzame mensen worden gerealiseerd.

  • 2. Rijksweg N33

De rijksweg N33 heeft volgens het landelijk Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 20 meter. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de N33 reikt tot in het plangebied en in de bestemmingen agrarisch, wonen, bos, groen en bedrijf. In de genoemde bestemmingen nabij de N33 worden geen objecten gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. De N33 is ook opgenomen in de POV. Hierin staat dat geen objecten voor verminderd zelfredzame mensen worden gerealiseerd.

  • 3. De provinciale wegen N385, N386, N387, N860, N865, N962 en N963

Deze wegen kennen ter hoogte van het plangebied volgens de POV, geen veiligheidszone 1 provinciale wegen (PRmax) buiten de weg. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. De 'veiligheidszone 2' zoals opgenomen in de POV heeft een invloedsgebied van 355 meter. Deze zone is gelegen over het plangebied. Voor de 'veiligheidszone 3 transport' reikt de zone tot in het plangebied. De gemeente Midden-Groningen dient ervoor te zorgen dat er geen objecten voor verminderd zelfredzame mensen binnen de veiligheidszone 3 transport worden opgericht, zoals vastgelegd in de POV. Binnen de veiligheidszone 3 transport zullen geen objecten voor verminderd zelfredzame mensen worden gerealiseerd. Hierdoor is dit aspect niet relevant.

  • 4. De spoorlijn Haren - Waterhuizen

Route 250 C heeft volgens het landelijk Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 0 meter. De plaatsgebonden risicocontour van dit spoortraject reikt tot in het plangebied en wel in de bestemming verkeer - railverkeer. In de bestemming verkeer - railverkeer worden geen objecten gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. In de regeling Basisnet is voor de spoorlijn Haren aansl. - Waterhuizen aansl. Route 250 C opgenomen dat voor dit spoorgedeelte in het plangebied geen plasbrandaandachtsgebied geldt. Hierdoor is dit aspect niet relevant.

  • 5. De spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 250 D Waterhuizen aansl. - Veendam aansl.

Deze route heeft volgens het landelijk Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 10 meter. De plaatsgebonden risicocontour van dit spoortraject reikt tot in het plangebied en wel in de bestemming verkeer - railverkeer. In de bestemming verkeer - railverkeer worden geen objecten gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

  • 6. De spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 250 E, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl.

Volgens het landelijk Basisnet heeft deze route een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. De spoorlijn Groningen - Duitse, Route 250 E, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl., is gelegen in het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour van dit spoortraject reikt tot in het plangebied en wel in de bestemming verkeer - railverkeer. In de bestemming verkeer - railverkeer worden geen objecten gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

  • 7. De spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 400B, Veendam aansl. - Leer (D)

heeft , volgens het landelijk Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 1 meter. De spoorlijn Groningen - Duitse, Route 400B, Veendam aansl. - Leer (D), is gelegen in het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour van dit spoortraject reikt tot in het plangebied en wel in de bestemming verkeer -railverkeer. In de bestemming verkeer - railverkeer worden geen objecten gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

  • 8. De spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 420A, Groningen Oost - Waterhuizen aansl.

heeft volgens het landelijk Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 9 meter. De spoorlijn Groningen - Duitse, Route 420A, Groningen Oost - Waterhuizen aansl., is gelegen in het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour van dit spoortraject reikt tot in het plangebied en wel in de bestemming verkeer - railverkeer. In de bestemming verkeer - railverkeer worden geen objecten gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

  • 9. Plasbrandaandachtsgebied

In de regeling Basisnet is voor de rijksweg N33 en de spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 250 D, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl., de spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 250 E, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl., de spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 400B, Veendam aansl. - Leer (D) en de spoorlijn Groningen - Duitse grens, Route 420A, Groningen Oost - Waterhuizen aansl., aangegeven dat voor genoemde transportroutes een plasbrandaandachtsgebied aanwezig is. Het bestemmingsplan buitengebied Midden-Groningen voorziet in de actualisatie van de huidige bestemmingsplannen voor het buitengebied en is overwegend conserverend van karakter en hierdoor is dit aspect niet relevant.

  • 10. Veiligheidszone 3 POV

In de POV is voor de spoorlijn Groningen - Duitse grens aangegeven dat hier een veiligheidszone 3 transport aanwezig is. Binnen de veiligheidszone 3 transport zullen geen objecten voor verminderd zelfredzame mensen worden gerealiseerd. Hierdoor is dit aspect niet relevant.

Risicovolle transportleidingen
Uit de uitsnede van de risicokaart valt op te merken dat in het plangebied diverse risicovolle transportleidingen zijn opgenomen.

  • Voor de risicovolle transportleiding NM-501016, NM-501025, NM-501026 en NM-501120 wordt een PR 10-6 contour berekend. Het bestemmingsplan buitengebied Midden-Groningen voorziet in de actualisatie van de huidige bestemmingsplannen voor het buitengebied en is overwegend conserverend van karakter. Vaststellen van het bestemmingsplan heeft geen invloed op de PR 10-6 van de transportleidingen. Verder vormen de aanwezige leidingen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
  • Naast de hierboven weergegeven risicovolle transportleidingen zijn er ook transportleidingen met een PR 10-6 die in het plangebied liggen maar waar geen objecten in de PR 10-6 zijn gelegen. Ook zijn er transportleidingen die deels binnen het plangebied liggen en deels buiten het plangebied en waarvan de PR 10-6 buiten het plangebied ligt. Dit betreft de volgende risicovolle transportleidingen: NM-501011, NM-501014, NM-501015, NM-501021, NM-501030, NM-501040, NM-501130, NM-502150, NM-502240.
  • Voor de overige risicovolle transportleidingen wordt geen PR 10-6 contour berekend.

Groepsrisico
Het berekende groepsrisico van de NAM leidingen NM-501015 en NM-501025 benadert de oriëntatiewaarde en het berekende groepsrisico van de NAM leidingen NM-501016 en NM-501026 is gelegen boven de orientatiewaarde. Het berekende groepsrisico van deze leidingen wordt veroorzaakt door een object buiten het bestemmingsplan buitengebied.

Het berekende groepsrisico van de risicovolle inrichtingen, risicovolle transportroutes en overige risicovolle transportleidingen ligt onder de orientatiewaarde.

Vertaling in het bestemmingsplan
In voorgaande alinea's is de informatie vanuit het Steunpunt Externe Veiligheid opgenomen. De informatie leidt niet tot aanscherping van de regels van het bestemmingsplan betreffende externe veiligheid.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

In deze paragraaf worden de planuitgangspunten van het bestemmingsplan opgesomd, zoals opgenomen in de vastgestelde "Aangepaste Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied". De nota somt de uitgangspunten aan de hand van 5 thema's op, te weten:

  • 1. Agrarische sector,
  • 2. Wonen en werken,
  • 3. Recreatie en toerisme,
  • 4. Landschap en Natuur en
  • 5. Duurzaamheid en en energietransitie

5.1 Agrarische sector

Grootte van bouwvlakken
Agrarische bedrijven krijgen in principe een bouwvlak van 1 hectare, dat in een bepaald deel van het buitengebied met een binnenplanse afwijking naar 1,5 ha vergroot kan worden. Met een wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak onder voorwaarden worden vergroot tot 2 ha. Als bestaande bouwvlakken groter zijn dan 1 hectare, blijft de bestaande oppervlakte in stand. De grootte van de bouwvlakken is verder afhankelijk van het gebied en de provinciale regels. Alternatieve stalvormen, zoals boogstallen zijn hierbij onder voorwaarden toestaan.

Bijzondere vormen van agrarisch aanduiden

Intensieve veehouderijen, paardenhouderijen, maneges, boomkwekerijen, e.d. krijgen een specifieke aanduiding binnen de agrarische bestemming. In sommige gevallen kan hiervoor ook een eigen bestemming gelden. De reden hiervoor is dat voor deze bedrijven een andere maatvoeringsregeling (zoals qua bouwmogelijkheden) geldt dan bij een regulier agrarisch bedrijf.

Geen nieuwe locaties voor agrarische bedrijven 
Er zijn in het plan geen nieuwe locaties voor de vestiging van agrarische bedrijven of verhuisregelingen voor bestaande bedrijven opgenomen. Door schaalvergroting in deze sector zijn er voldoende bestaande agrarische bouwpercelen in de gemeente beschikbaar.


Bedrijven in het buitengebied
Er wordt geen omschakeling toegestaan van agrarisch bedrijf naar intensieve veehouderij, (glas)tuinbouw of naar een bedrijf dat qua milieubelasting op een bedrijventerrein thuis hoort. In beginsel is er geen ruimte voor nieuwvestiging van loonbedrijven in het buitengebied. Bestaande loonbedrijven worden wel toegestaan. Onder voorwaarden kan bij bestaande landbouwbedrijven een loonbedrijf als neventak worden gestart.

Herbestemming tuinbouwgebied Sappemeer-Noord

Er worden geen nieuwe (glas)tuinbouwbedrijven meer toegestaan. Er wordt hierbij maatwerk toegepast voor bestaande tuinbouwbedrijven. Om de bestaande bedrijven uitbreidingsruimte te geven is gekozen voor een meer logische begrenzing van het tuinbouwgebied. Daarbij is uitgegaan van de bestaande infrastructuur van het gebied. Zo worden de gebieden ten oosten van de Laveiweg in Sappemeer gewijzigd in een agrarische bestemming (zonder bouwvlak) en zijn daar tuinbouwactiviteiten niet meer toegestaan, Het gebied ten westen van de Laveiweg behoudt zijn huidige (tuinbouw)bestemming.

Voor Sappemeer-Noord worden ook plannen met betrekking tot duurzaamheid / eigen energieopwekking betrokken.

Veldschuren

Bestaande veldschuren die in het geldende bestemmingsplan onder het overgangsrecht vallen en niet zijn bestemd krijgen de aanduiding 'veldschuur'.

Nevenactiviteiten

Naast de agrarische functie wordt ruimte geboden voor verschillende nevenactiviteiten in de bestaande bebouwing als semi- of niet-agrarische bedrijvigheid, opslag en stalling (geen buitenopslag) of recreatie (bed & breakfast, kleinschalig kamperen, kinderboerderij, groepsbijeenkomsten en dergelijke). Er mag hierbij ook sprake zijn van kleinschalige detailhandel en kleine horeca (zoals een theeschenkerij). Dit moet altijd ondergeschikt zijn in relatie tot de hoofdfunctie (agrarisch). Initiatieven komen de leefbaarheid van het buitengebied ten goede en ondersteunen de agrarische sector.

Regeling voor mestopslag

Er wordt geen apart geurbeleid vast gesteld. In plaats daarvan wordt een gebiedsvisie mestopslag opgesteld. Hiermee kan mestopslag op veldkavels worden gereguleerd.

Functiewijziging

Er wordt een ruimhartige regeling voor functiewijziging van vrijkomende (agrarische) bebouwing opgenomen. Motief hiervan is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.

Biomassavergisting

Er is een regeling opgenomen voor het opwekken van duurzame energie via biomassavergisting bij agrarische bedrijven (voor eigen gebruik). Dit is alleen onder voorwaarden toegestaan. Zo geldt er een productieplafond voor het produceren van biomassa. Ook worden voorwaarden gesteld aan de ontsluiting van plattelandswegen in relatie tot de toename van het transport. Verder gelden er afstanden tot omliggende woonbebouwing.

Stikstofregeling

Er is in de algemene gebruiksregels een regeling opgenomen om een toename van de stikstofdepositie in het plangebied bij agrarische ontwikkelingen te voorkomen. Dit betekent dat het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee in strijd is met het bestemmingsplan, indien dit leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Deze regeling geldt ook voor het opslaan van mest buiten het agrarisch bouwperceel. In de praktijk betekent dit dat bijvoorbeeld bij uitbreiding van het aantal dieren of de aanleg van een mestbassin op een veldkavel deze ontwikkelingen niet mogen leiden tot een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

5.2 Wonen en werken

Bestaande woningen
Voor bestaande woonfuncties wordt ruimte geboden met meer flexibiliteit binnen bouwvlakken. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de voorgeschreven (maximale) maatvoering qua oppervlaktes uit het provinciaal beleid. Ook wordt er rekening gehouden met de versoepeling op het gebied van vergunningsvrij bouwen. Tegelijk dient behoud van de ruimtelijke kwaliteiten 'openheid, ruimte en rust' van het buitengebied voorop te staan.

Nieuwe woonkavels
In het buitengebied worden geen nieuwe woonkavels toegelaten.

Mantelzorg en aan huis verbonden beroepen.
In tegenstelling tot de bestaande plannen wordt geen afzonderlijke regeling voor mantelzorg overgenomen, aangezien deze regeling grotendeels vergunningsvrij is geworden. De mogelijkheden voor beroep en bedrijf aan huis wordt -conform de beleidsregels- verwerkt.

Niet agrarische bedrijvigheid
Bedrijven zonder binding met de agrarische sector zijn minder gewenst in het buitengebied: deze horen op bedrijventerreinen. Bestaande bedrijven krijgen wel voorwaardelijke uitbreidingsruimte indien de economische noodzaak is aangetoond. Een uitzondering kan worden gemaakt voor de vestiging van een nieuw bedrijf in een leegkomend behoudenswaardig pand in het buitengebied.

Detailhandel
Beperkte detailhandel is als ondergeschikte nevenfunctie bij de agrarische hoofdfunctie onder voorwaarden toegestaan om de leefbaarheid van het platteland te vergroten. Ook webwinkels zijn toegelaten, mits dit plaatsvindt binnen bestaande gebouwen en geen 'etalage'-uitstraling hebben.

Zorgboerderijen 
Nieuwe initiatieven tot vestiging van een zorgboerderij hebben steeds een eigen planologische afweging nodig.

Tweede bedrijfswoning
Het bouwen van een tweede bedrijfswoning is in principe niet toegestaan, tenzij sprake is van een duurzaam tweepersoonsbedrijf en al aan de gestelde voorwaarden van de Provinciale Omgevingsverordening wordt voldaan. Voor de beoordeling of sprake is van een volwaardige tweepersoonsbedrijf wordt aansluiting gezocht bij de daarvoor geldende richtlijnen

Herinvulling vrijkomende agrarische gebouwen
Er wordt een regeling opgenomen waarbij behoudenswaardige/karakteristieke gebouwen die hun oorspronkelijke functie hebben verloren gemakkelijker een nieuwe woonfunctie of (onder voorwaarden) bedrijfsfunctie kunnen krijgen. Er moet dan wel een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke beeldkwaliteit van het perceel en zijn directe omgeving zijn.

Ruimte voor ruimteregeling
Voor minder fraaie voormalige agrarische gebouwen worden de mogelijkheden verruimd. Als een agrarisch bedrijf stopt en de bestemming moet worden gewijzigd, is er soms sprake van storende bebouwing dat zich niet goed leent voor hergebruik. Grootschalige storende bebouwing in het landschap kan dan onder voorwaarden worden ingeruild (door sloop) voor andere meer passende (kleinere) bebouwing. Dit kan in de vorm van een bijgebouw zoals een schuur, maar onder voorwaarden ook een nieuw te bouwen woning.
Ook hier geldt dat er een aantoonbare verbetering van de ruimtelijke beeldkwaliteit van het betreffende perceel en zijn directe omgeving moet zijn. Daarnaast moet worden voldaan aan het gemeentelijk beleid.

5.3 Recreatie en toerisme

Recreatieve ontwikkeling 
Nieuwe kleinschalige recreatieve ontwikkelingen in principe toelaten om de levendigheid en leefbaarheid van het buitengebied te bevorderen.

Extensieve recreatie
Het is de bedoeling om extensieve recreatie in het buitengebied stimuleren, waarbij rekening is gehouden met de draagkracht van de natuur. Voorzieningen als wandel- en fietspaden, observatiehutten en picknickplaatsen bij recht toestaan in natuur en uitloopgebieden in agrarische bestemming (dorpsrondje).

Bed & Breakfast
De uitoefening van een neventak Bed & breakfast bij de woon- en de agrarische bestemming wordt bij recht onder voorwaarden toestaan, tot een maximum van 6 kamers. Bij agrarische bedrijven en in VAB's (voormalige agrarische bebouwing) zijn onder voorwaarden ook groepsaccommodaties toegestaan.

Minicampings
Minicampings worden bij de woon- en de agrarische bestemming bij recht toegestaan, mits ze voldoen aan de geldende beleidsnotitie. Er geldt een maximum van 25 kampeermiddelen.

Ondersteunende/ondergeschikte horeca
Ondersteunende/ondergeschikte horeca, zoals theeschenkerijen, worden binnen de woon- en agrarische bestemming bij recht (onder voorwaarden) toegestaan.

Zelfstandige horeca
Er worden in principe geen nieuwe zelfstandige horecabedrijven in het buitengebied toegestaan. Nieuwvestiging in karakteristieke (agrarische) bebouwing als een kans zien om de leefbaarheid te vergroten en de bebouwing in stand te laten. Wel is daarvoor een afzonderlijke beoordeling en procedure nodig. Bestaande horecabedrijven krijgen een voorwaardelijke uitbreidingsmogelijkheid.

5.4 Landschap en natuur

Natuurgebieden
Bestaande natuurgebieden krijgen de natuurbestemming. Grotere plassen en meren daarbinnen (zoals het Schildmeer en Zuidlaardermeer) worden bestemd als 'Water' .

Overig groen
Bosgebieden en andere groen gebieden krijgen een passende bestemming. Voor bossen en bossingels (hoogopgaand groen) is dat meestal een bestemming 'Bos'. Aan parken, plantsoenen en groenstroken wordt de bestemming 'Groen' toegekend.

Flora en fauna onderzoek
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2017 een geactualiseerd onderzoek laten uitvoeren op het gebied van Flora en fauna. Dit onderzoek dient als basis voor de paragraaf over de natuur en natuurwetgeving.

Cultureel beeldbepalend erfgoed
In het landschap voorkomende cultuurhistorisch waardevolle, monumentale en/of beeldbepalende gebouwen krijgen een aanduiding waarmee deze gebouwen bescherming krijgen tegen ondoordachte sloop, verbouwingen of herstelwerkzaamheden na schade door aardgaswinning. Hergebruik van deze panden door functieverandering zal makkelijker worden gemaakt (zie ook onderdeel Wonen en Werken).


Cultuurhistorie, landschap en archeologie
Hoogwaardige ruimtelijke kwaliteiten van het landschap als karakteristieke lintstructuren, behoudenswaardige landschapselementen, open gebieden en archeologische gebieden met een hoge verwachtingswaarde worden beschermd via de planregels. Dit geldt ook voor de zogenaamde zwarte wegen in het gebied. Met zwarte wegen worden meest onverharde landwegen (op zwarte grond) bedoeld, die zijn ontstaan tijdens de veenkoloniale ontginning.

Water en waterberging
In het bestemmingsplan worden primaire waterkeringen als dijken en kades beschermd door een passende regeling. Ook blijven gebieden aangewezen die indien nodig als noodberging voor water kunnen dienen.

5.5 Duurzaamheid en energietransitie

Zonneparken
In het buitengebied worden geschikte locaties gezocht voor kleine(re) en grote zonneparken om de inzet van duurzame energie te stimuleren. Het bestemmingsplan zelf maakt geen keuzes waar wel en niet zonneparken kunnen worden gevestigd. Daarvoor is het in 2019 vastgestelde "Beleid Zonneparken in Midden-Groningen" het toetsingskader.

In de onderstaande tabel zijn de volgende locaties opgenomen in het plangebied waar een (tijdelijke) omgevingsvergunning is verleend voor een zonnepark. Tijdelijkheid is in dit geval maximaal 30 jaar.

Zonnepark (jaartal vergunning)   Locatie   Omvang (in hectare)
 
Midden-Groningen (2017)
 
Lodijck, Sappemeer   117  
Zuidbroek (2018)
 
Spitsbergen, Zuidbroek   32  
Duurkenakker (2019)   Duurkenakker, Muntendam   50  
Eekerweg (2020)
 
Eekerweg, Meeden   68  
Kleinschalig zonnepark (2020)

Sappemeer (2019)  
Damsterweg, Steendam

Rijksweg oost 123 Sappemeer  
0,3

1  

Voor de locaties waar deze tijdelijke vergunningen zijn afgegeven geldt daarnaast nog de onderliggende (agrarische) bestemming.

Windturbines
De door de voormalige gemeenten opgenomen beleidsuitgangspunten voor windmolens tot een ashoogte van maximaal 15 meter worden in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen. Voor hogere windmolens wordt geen ruimte geboden binnen het bestemmingplan (en de gemeentegrenzen).

Visie Duurzaamheid 2019
In paragraaf 2.4.3.1 zijn de beleidsuitgangspunten van de Visie Duurzaamheid toegelicht. In dit bestemmingsplan is bij onder meer de bestemmingen Agrarisch, Bedrijf, Gemengd en Wonen ruimte opgenomen voor kleinschalige energieontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

In dit hoofdstuk wordt als eerste uitgelegd wat een bestemmingsplan is en welke systematiek er gekozen is. Hierna wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die zijn opgenomen in het plan. Hierbij moet altijd worden bedacht dat de regels en de verbeelding in samenhang moeten worden gelezen. Op de verbeelding zijn namelijk de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven die voor een locatie gelden.

6.1 Wat is een bestemmingsplan

In een bestemmingsplan is geregeld hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goothoogte en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals bijvoorbeeld de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of de functionering van rioleringssystemen.

Als een persoon of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.

De wijze waarop een bestemmingsplan juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.

6.2 Bestemmingsplanregels

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In het eerste artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard, zoals die in de regels worden gebruikt en die misschien niet geheel voor zichzelf spreken. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. De begrippenlijst is niet uitputtend. Voor niet verklaarde begrippen moet aansluiting gezocht worden bij de uitleg die er in recente andere bestemmingsplannen van de gemeente, de jurisprudentie, de Van Dale of het dagelijks spraakgebruik aan gegeven wordt.

Wijze van meten

In het tweede artikel staat de wijze van meten in het bestemmingsplan verklaard. Het gaat dan bijvoorbeeld om de juiste manier van meten van de goot- en bouwhoogte. Hier wordt ook uitgelegd wat wordt bedoeld met 'ondergeschikte bouwdelen' en wanneer deze bij de toetsing aan de bestemmingsplan regels buiten beschouwing mogen worden gelaten.

6.2.2 Bestemmingsregels

Bestemmingsomschrijving

Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.

Daarnaast kan bij sommige bestemmingen het behoud van bepaalde karakteristieke waarden worden nagestreefd, zoals cultuurhistorische waarden. De gronden worden dan, naast bijvoorbeeld de woonfunctie, tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen gebruikt.

Bouwregels

De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen et cetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding.

Vergunningsplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningsvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).

Afwijken van de bouwregels

Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.

Specifieke gebruiksregels

Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro.

Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

Een vergunningenstelsel, gebaseerd op artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te eisen voor specifieke inrichtingsactiviteiten. Een dergelijke regeling kan worden opgenomen om bepaalde werkzaamheden binnen een bestemming te reguleren. Een vergunningenstelsel kan daarmee extra bescherming bieden aan specifieke waarden, zoals bijvoorbeeld archeologische waarden, landschappelijke of natuurlijke waarden, ecologische waarden of de groen- en/of waterstructuur. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming of in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd.

Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening biedt ook de mogelijkheid om de sloop van bepaalde bouwwerken te koppelen aan een omgevingsvergunning en vormt daarmee dezelfde wettelijke basis geregeld als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk. Doel van dit vergunningstelsel is bouwwerken met architectonische, cultuurhistorische of archeologische waarden te beschermen en te voorkomen dat deze zonder belangenafweging door het bevoegd gezag worden gesloopt en daardoor voorgoed verdwijnen.

Wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevat voor de wijziging.

6.2.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:

Anti-dubbeltelregel

Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.

Algemene bouwregels

In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximale bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.

Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een aantal (gebruiks)regels opgenomen die voor het hele plangebied van toepassing kunnen zijn afhankelijk van het gebruik en de locatie. Deze regels gelden aanvullend op de andere bestemmingsregels.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, ten zij anders is aangegeven in de bepalingen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

6.3 Toelichting algemene uitgangspunten

6.3.1 Beleidsregels

In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan Buitengebied zijn diverse beleidsregels geactualiseerd en geharmoniseerd. De beleidsregels zijn als bijlagen bij de regels opgenomen en gelden als toetsingskader bij verzoeken. De gemeente wil ruimte bieden aan diverse nevenactiviteiten in het buitengebied. Bij recht zijn diverse activiteiten binnen verschillende bestemmingen toegestaan mits voldaan wordt aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregels. Het gaat hier om:

  • Beleidsregel 'Kleinschalige bedrijvigheid Buitengebied' ;
  • Beleidsregel 'Kleinschalige windturbines' ;
  • Gebiedsvisie 'Mestopslag' ;
  • (Ontwerp) beleidsnotitie 'Kamperen' ;
  • Beleidsnotitie 'Paardenhouderijen';
  • Beleidsnota 'Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven'.

De diverse activiteiten genoemd in deze beleidsdocumenten moeten passen binnen de regels van de geldende bestemming. Dat wil zeggen dat de gebruiksmogelijkheden moeten passen binnen de toegestane oppervlakte zoals opgenomen in de bouwregels.

6.3.2 Afwijkings- en wijzigingsvoorwaarden

AFWIJKINGSVOORWAARDEN

In het bestemmingsplan zijn op verschillende momenten mogelijkheden om af te wijken van de geldende regels. Het verlenen van de omgevingsvergunning mag niet leiden tot:

  • aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • verkeersonveilige situaties;
  • ruimtelijke situaties die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar zijn;
  • aantasting van landschappelijke of natuurlijke waarden;
  • een beperking in de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • een verslechterde milieu of woonsituatie.

In de praktijk wil nog eens discussie ontstaan over wat met de onevenredige aantasting van de verschillende onderdelen precies bedoeld wordt. Hieronder een toelichting op deze onderdelen.

  • Het straat- en bebouwingsbeeld
    Het gaat om de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin. Deze wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. In het bijzonder wordt daarbij gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd.
  • Verkeersonveilige situaties
    Verkeersonveilige situatie kunnen ontstaan wanneer een verandering van gebruik of een bouwwerk een grote verkeersaantrekkende werking heeft of wanneer materieel wordt ingezet waarop de aanwezige wegen en/of omgeving niet berekend zijn.
  • De milieusituatie
    De situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
  • De woonsituatie
    Een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.
  • Landschappelijke waarden
    De aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
  • Natuurlijke waarden
    De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming.
  • Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
    De mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

WIJZIGINGSVOORWAARDEN

Ook voor de wijzigingsbevoegdheden zijn algemene voorwaarden opgenomen, te weten:

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij in ieder geval betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Hieronder volgt een toelichting op deze voorwaarden:

ad a. belangen van gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden schaden.
Onder deze voorwaarde valt het belang in brede zin van het woord. Het gaat hier om de afweging voor de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden maar ook om de woonsituatie van naastgelegen percelen.

ad b. wat betreft de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Er wordt gekeken naar diverse aspecten waaronder op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie, eigenlijk alle 'omgevingsaspecten' die eventueel van invloed kunnen zijn op de (financiële) uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Daarnaast wordt ook gekeken naar de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin is bijvoorbeeld, met oog op de Omgevingswet, het betrekken van omwonenden belangrijk.

ad c. het aantonen van de landschappelijke inpasbaarheid.
Dit gaat vaak vergezeld met een inrichtingsplan. Dit kan in sommige gevallen eenvoudig plaatsvinden maar zal in sommige gevallen ook plaatsvinden conform de maatwerkmethode van de provincie. Het planvoornemen mag geen inbreuk doen op de aanwezige landschappelijke waarden.

ad d. de beïnvloeding van de verkeerssituatie geldt in brede zin van het woord.
Hier wordt met name gekeken naar de verkeersaantrekkende werking, de afwikkeling hiervan en de capaciteit van aanwezige wegen. Daarnaast wordt ook gekeken naar de parkeersituatie, zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig, waar worden deze gerealiseerd? Deze elementen worden beoordeeld in relatie tot eventuele hinder voor omwonenden.

NORMAAL ONDERHOUD

Daarnaast wordt normaal onderhoud vaak als uitzondering opgenomen bij een verbod. Ook hier ontstaat wel eens discussie over wat hier precies onder valt. Met die reden is in deze paragraaf ook een verduidelijkend begrip opgenomen:

  • Normaal onderhoud
    Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

6.3.3 Wijzigingsbevoegdheden

In het bestemmingsplan zijn diverse bestemmingsspecifieke maar ook algemene wijzigingsregels opgenomen. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt komen de wijzigingsregels zoals deze in voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen, in het nieuwe tijdelijke Omgevingsplan te vervallen. Om ook in de toekomstige situatie ruimte te kunnen bieden aan ontwikkelingen kunnen de opgenomen wijzigingsbevoegdheden beschouwd worden als gemeentelijk beleid. Deze wijzigingsbevoegdheden kunnen onder de Omgevingswet beschouwd worden als toetsingskader zodat een Buitenplanse Omgevingsplan Activiteit verleend kan worden.

6.4 Toelichting basisbestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven over de bestemmingsregels die in het bestemmingsplan voorkomen.

6.4.1 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

De volgende onderdelen worden tot het bestemmingsvlak gerekend:

  • het erf;
  • de gebouwen en overige bouwwerken die in de directe omgeving van het bedrijfsperceel aanwezig zijn;
  • de verharding in gebruik voor voeropslag.

Het agrarische bouwperceel is bestemd voor één grondgebonden agrarisch bedrijf met bijbehorende bouwwerken en één bedrijfswoning. Alle bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak te zijn gesitueerd, inclusief voer- en mestopslag. Voor de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en overkappingen geldt dat niet meer dan 300 m² is toegestaan. De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak is niet gebonden aan een maximum. Ondanks de theoretische bebouwingsmogelijkheden zal een bebouwingspercentage van ongeveer 70% in de praktijk vanwege de agrarische bedrijfsvoering niet worden overschreden.

De grootte van het bouwvlak is in principe 1 hectare. Bij bedrijven waar het bestaande bouwvlak groter is, is een groter bouwvlak toegekend. Bedrijven die zijn gelegen in de gebieden waar landschappelijk meer uitbreiding mogelijk is (zoals aangewezen in de Provinciale Verordening) kunnen met een binnenplanse afwijking, het bouwvlak vergroten naar 1,5 ha. De uitbreidingsgebieden bij de betreffende bedrijven zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding 'overige zone - maatwerkmethode. Als voorwaarde voor de uitbreiding geldt dat de maatwerkmethode, zoals de provincie deze voorschrijft, wordt toegepast. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden het bouwvlak behorende bij een agrarische bedrijf te kunnen vergroten naar 2 ha.

Bij recht is ook een productiegerichte paardenhouderij inclusief bijbehorende bouwwerken en 1 bedrijfswoning toegestaan. Niet grondgebonden bedrijven zoals intensieve veehouderijen zijn uitsluitend toegestaan op die percelen waar gronden zijn voorzien van een functieaanduiding. Bij intensieve veehouderijen mogen bouwwerken naast de intensieve tak ook gebruikt worden voor het stallen van producten, materiaal en werktuigen ten behoeve van een niet-intensieve tak. Hiermee is uitwisseling naar akkerbouw- of loonbedrif activiteiten mogelijk.

Daarnaast zijn binnen de bandbreedte van de beleidsregels bij recht de volgende nevenactiviteiten toegestaan: ondergeschikte horeca, niet-agrarische bedrijvigheid, een mini-camping, een vrij beroep of overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en kleinschalige duurzame energieopwekking. Wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsregels is een omgevingsvergunnig niet noodzakelijk. Daarnaast moet de activiteit passen binnen de opgenomen bouwregels.

Kleinschalige duurzame energieopwekking kan plaatsvinden in de vorm van zonnepanelen op daken of kleinschalige windturbines (max. 15 m hoog). Kleinschalige windturbines zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Mocht binnen het bouwvlak geen ruimte zijn dan is het mogelijk om met een wijzigingsbevoegdheid de ligging van het bouwvlak te wijzigen. Door het wijzigen van de ligging van het bouwvlak kan ruimte ontstaan om toch een kleinschalige windturbine binnen het gewijzigde bouwvlak toe te staan.

Onder voorwaarden kan daarnaast een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels voor het exploiteren van een mest- en/of biomassavergistingsinstallatie onder voorwaarde dat deze onderdeel uitmaakt van het agrarisch bedrijf.

In de bestemmingsregeling zijn ook een aantal wijzigingsregels opgenomen om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar een niet-agrarische bestemming. Met een wijzigingsprocedure kan de bestemming worden gewijzigd naar 'Wonen', 'Wonen - VAB' , 'Gemengd', 'Agrarisch - Paardenhouderij' of 'Agrarisch - Cultuurgrond'. Een voorwaarde bij het wijzigen is dat een deel van de voormalige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen wordt gesloopt en voldaan wordt aan de bebouwingsregels van de nieuwe bestemming.

Naast een functiewijziging zijn ook wijzigingsregels opgenomen om het aanwezige bouwvlak te wijzigen in situering, oppervlakte of aanwezigheid.

Middels een omgevingsvergunning kan een tweede agrarische bedrijfswoning worden toegestaan. Het bedrijf dient wel te voldoen aan een aantal voorwaarden. Zo zal een bedrijfsplan moeten worden opgesteld waarin beschreven staat dat het bedrijf een toekomstperspectief heeft van in ieder geval tien jaar. Daarnaast moet in dit bedrijfsplan worden aangetoond dat sprake is van een volwaardig bedrijf met minimaal twee volwaardige arbeidskrachten. Als referentie wordt voor het bepalen van deze arbeidskrachten gekeken naar de cijfers van het Landbouw Economisch Instituut/LEI (onderdeel WUR). De tweede bedrijfswoning moet een zorgvuldige locatie op het bedrijfsperceel toegewezen krijgen. Hieraan ligt een erfinrichtingsplan ten grondslag. Daarnaast wordt gekeken naar eventueel in het verleden toegewezen tweede bedrijfswoningen of afsplitsing van voormalige bedrijfswoningen. Wanneer in het verleden een (tweede) bedrijfswoning is toegekend maar deze na verkoop is gewijzigd in een burgerwoning is het niet toegestaan opnieuw een (tweede) bedrijfswoning toe te kennen.

6.4.2 Agrarisch - Cultuurgrond

Deze bestemming is specifiek voor agrarische cultuurgronden, kavelontsluitingswegen en opritten tot erven. Ook kleine bos- en/of natuurelementen (oppervlakte tot 1 ha), houtsingels rondom agrarische bedrijven en natuurvriendelijke oevers vallen onder deze bestemmingsregeling. De regeling heeft het karakter van een gebiedsbestemming.

Bebouwing is niet toegestaan tenzij het gaat om bestaande bouwwerken zoals bestaande veldschuren, mestbassins en mestsilo's, bouwwerken behorende bij kwekerijen en opslag. Vervangende nieuwbouw is hierbij wel mogelijk.

Daarnaast is het op deze gronden mogelijk om een paardenbak te realiseren ten behoeve van een op een aangrenzend woonperceel aanwezige hobbymatige paardenhouderij, mits voldaan aan de Beleidsnotitie Paardenhouderijen.

Mestopslag op veldkavels kan worden toegestaan met een omgevingsvergunning en wanneer voldaan wordt aan de Gebiedsvisie Mestopslag. Een omgevingsvergunning kan tevens verleend worden voor het bouwen van onder andere een schuilstal. Het gaat hier om kleinschalige bouwwerken die geen aantasting vormen voor het landschap.

Er is ook een afwijkingsregeling opgenomen voor de aanleg van een voedselbos (met een oppervlakte tot ten hoogste 5 hectare). Hierbij moet rekening worden gehouden met landschappelijke waarden zoals opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'.

De bestemming kan worden gewijzigd wanneer ten behoeve van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of manege een bouwvlakwijziging noodzakelijk is. Deze wijziging wordt alleen toegepast in combinatie met een wijzigingsbevoegheid die is opgenomen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en 'Sport - Manege'.

De bestemming kan worden gewijzigd naar Recreatie om een (beperkte) uitbreiding van een kampeerterrein mogelijk te maken (het plaatsen van mobiele kampeermiddelen). Gebouwen (waaronder stacaravans en chalets) zijn niet toegestaan. Ook is een wijziging mogelijk naar een bestemming Natuur ten behoeve van de ontwikkeling van natuurgebieden.

6.4.3 Agrarisch - Glastuinbouw

De glastuinbouwbedrijven in de gemeente zijn voorzien van een eigen bestemmingsregeling. Het gaat hier met name om de glastuinbouwgebieden in Sappemeer. Conform de provinciale omgevingsverordening zijn alleen bestaande glastuinbouwbedrijven toegestaan.

Het bouwperceel is bestemd voor de vestiging van 1 bestaand glastuinbouwbedrijf met bijbehorende bouwwerken en een bedrijfswoning waar aangeduid. Alle bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak te zijn gesitueerd, inclusief opslag van water. Voor de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en overkappingen geldt dat niet meer dan 300 m² is toegestaan. De uitbreidingsmogelijkheden voor de bestaande glastuinbouwbedrijven zijn gerelateerd aan de aanwezige bedrijfsbebouwing zoals deze aanwezig was op 17 juni 2009. Dit is geregeld in de provinciale omgevingsverordening.

Voor het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen, zoals containervelden en de opslag van water buiten het bouwvlak is een afwijkingsregel opgenomen.

Ook binnen deze bestemming is de opwekking van duurzame energie mogelijk. Evenals bij agrarische bedrijvigheid gaat het hier om drie kleine turbines voor eigen behoefte binnen een bouwvlak. Voldaan moet worden aan de beleidsregels hieromtrent.

Ondergeschikte productiebonden detailhandel is toegestaan wanneer dit in de bedrijfsgebouwen, waaronder kassen, plaatsvindt. Detailhandel buiten bedrijfsgebouwen is niet toegestaan.

Aan-huis-verbonden beroepen en vrije beroepen zijn in de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij recht toegestaan mits voldaan wordt aan de beleidsregels.

In de bestemmingsregeling is een aantal wijzigingsregels opgenomen. Het gaat hier dan om de wijziging van de situering van het bouwvlak, het verwijderen van het bouwvlak bij bedrijfsbeëindiging en het wijzigen van de bestemming ten behoeve van een functieverandering. De bestemming kan onder voorwaarden bij bedrijfsbeëindiging worden gewijzigd in Wonen, of Agrarisch - Cultuurgrond. Van belang is dat de niet langer in gebruik zijnde opstallen (kassen) worden gesloopt en omliggende bedrijvigheid niet in ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Ten hoogste één bedrijfswoning kan worden gewijzigd in een reguliere woning.

6.4.4 Agrarisch - Paardenhouderij

Deze bestemming is toegespitst op de gebruiksgerichte paardenhouderij. Het gaat hier met name om africhtingsstallen, trainingsstallen, handelsstallen, stalhouderijen en pensionstalling.

Om deze bestemming toe te kennen moet er sprake zijn van bedrijfsmatige activiteiten, dus geen hobbymatig activiteit, in bestaande bebouwing c.q bestaand agrarisch bouwperceel. De gebruiksgerichte paardenhouderij is gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden. De gebruiksgerichte paardenhouderij is niet-agrarisch en heeft als kenmerk publieks- en verkeersaantrekkend te zijn. Productiegerichte paardenhouderijen vallen niet onder deze bestemming omdat zij qua aard en omvang vergelijkbaar zijn met een grondgebonden agrarisch bedrijf.

Voor Agrarisch - Paardenhouderijen is een bouwvlak van 1 ha opgenomen. Binnen het bouwvlak is de vestiging van één paardenhouderij met bijbehorende bouwwerken en overkappingen toegestaan. Alle bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak te zijn gesitueerd, inclusief voer- en mestopslag. Een ruime regeling is opgenomen om meer bebouwing toe te staan dan nu op het perceel aanwezig is. Voor de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en overkappingen geldt dat niet meer dan 300 m² is toegestaan.

Binnen de bedrijfswoning zijn aan-huis-verbonden beroepen en vrije beroepen toegestaan mits voldaan wordt aan het daarvoor opgestelde beleid.

Ook binnen deze bestemming zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om het bouwvlak van situering te wijzigen, of zelfs te verwijderen. Ook kan de bestemming bij bedrijfsbeëindiging gewijzigd worden in Wonen, Wonen-VAB, Gemengd of Agrarisch - Cultuurgrond.

6.4.5 Bedrijf

Deze bestemming voorziet in een regeling voor (individuele) niet-agrarische bedrijven die zijn gelegen in het buitengebied. Branches die hierbinnen vallen worden geregeld in de Staat van Bedrijven die in de bijlage van het bestemmingsplan is opgenomen. Het gaat hier met name om bestaande bedrijvigheid.

Bij recht zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Bestaande bedrijven die zwaarder zijn of niet passen binnen de bestemmingsregeling worden specifiek in de bijlage bij de regels benoemd. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen bedoeld voor bedrijven die niet genoemd worden binnen de Staat van Bedrijven maar naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd.

Binnen deze bestemming zijn ook specifieke bedrijven opgenomen zoals de bedrijfsmatige molen bij Kropswolde, de bestaande mestvergistingsinstallatie aan de Veendammerweg, en detailhandelsactiviteiten aan de Woldweg. Deze activiteiten zijn alleen ter plaatse van een specifieke aanduiding toegestaan.

Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan als deze zijn aangeduid. Het gaat hier om bestaande bedrijfswoningen. Mocht bij ver- of nieuwbouw blijken dat de aanduiding niet toereikend is dan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken en kan een bestaande bedrijfswoning buiten een aanduiding worden toegestaan. In het plan is geen regeling opgenomen om nieuwe bedrijfswoningen toe te staan.

Voor bedrijfsgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen geldt dat deze binnen een bouwvlak gesitueerd moeten worden. De ingetekende bouwvlakken kennen een ruimere maat ten opzichte van de bouwmogelijkheden in voorgaande plannen, hiermee is enige uitbreidingsruimte bij recht mogelijk. Van de toegestane oppervlakte kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden. Hieraan zijn een aantal voorwaarden, zoals een landschappelijke inpassing, verbonden.

6.4.6 Bedrijf - Afvalstoffenterrein

Vervallen

6.4.7 Bedrijf - Gaslocatie

De bestemming 'Bedrijf - Gaslocatie' is opgenomen op de gronden in het buitengebied waar het transport van gas plaatsvindt (Gasunie) en waar zich observatieputten bevinden. Ten opzichte van de locaties waar de NAM haar bedrijfsactiviteiten met betrekking tot de gaswinning uitvoert hebben de locaties van de Gasunie een duurzamer toekomstperspectief. Deze locaties zullen ondanks het eindigen van de gaswinning nog lange tijd in gebruik zijn. Een definitieve bestemming is dan ook meer passend dat een gebiedsaanduiding zoals voor de NAM-locaties geldt. Als uitzondering zijn de observatieputten van de NAM wel binnen deze bestemming opgenomen. Voor deze locaties geldt dat ook zij nog langdurig in gebruik zullen zijn, ondanks de beëindiging van de gaswinning.

Het voorgaande is wel afhankelijk van het Vaststellingsbesluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin het capaciteitsafbouwplan wordt bepaald.

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Gaslocatie' zijn in principe geen gebouwen toegestaan, tenzij bestaand. Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een hoogte van 10 m.

6.4.8 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestaande nutsvoorzieningen, zoals gemalen en de grotere elektriciteitshuisjes, zijn apart bestemd met de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing per bestemmingsvlak is vastgelegd met een bouwvlak. De bouwhoogte van nutsgebouwen is vastgelegd op 5 meter. Ontsluitingswegen zijn tevens inbegrepen binnen de bestemming. Ook de afsluiterschema's behorende bij de gasleidingen zijn onder deze bestemming gebracht.

6.4.9 Bedrijf - Rioolwaterzuivering

Deze bestemming is van toepassing op de Rioolwaterzuivering - A7 in Hoogezand (Verlengde Winkelhoek). Er is vanwege de invloed op de omgeving gekozen voor een aparte bestemming. Uitbreiding is niet voorzien en daarom ook niet mogelijk gemaakt. Uitwisselbaarheid met andere functies is niet gewenst en daarom ook niet voorzien.

6.4.10 Bedrijf - Tankstation

Deze bestemming wordt toegepast bij tankstations. De verkoop van motorbrandstoffen en detailhandel in weggebonden artikelen is daarbij toegestaan inclusief parkeer- en verblijfsvoorzieningen. Motorbrandstoffen worden in dit bestemmingsplan breed uitgelegd. Zo vallen niet alleen de gangbare brandstoffen zoals benzine, diesel en lpg hieronder, maar kunnen elektrische 'brandstoffen' hier ook onder worden verstaan.

Op de gronden binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen is toegestaan. Overkappingen ten behoeve van het opladen van elektrische auto's mogen in afwijking hiervan, buiten het bouwvlak worden gebouwd. Tankstations met een afleverzuil voor LPG worden als zodanig aangeduid. Ook wordt dan de plaatsgebonden risicocontour opgenomen en wordt er ingegaan op het groepsrisico.

Het gebruiken van de gronden met deze bestemming ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden is niet toegestaan.

6.4.11 Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation

In het plangebied komen transformatie- en verdeelstations voor ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening. Het gaat hier specifiek om de grotere stations zoals in Kropswolde en Meeden. Deze functies hebben de bestemming 'Bedrijf - Transformatie- en verdeelstation' toebedeeld gekregen. De bestemmingsomschrijving en bouwregels zijn afgestemd op de huidige situatie. Bebouwing is alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Daarnaast zijn specifieke bouwaanduidingen opgenomen voor de verschillende delen van de transformatorstations waaraan verschillende maximale bouwhoogten zijn gekoppeld.

De uitbreiding van het transformatiestation in Meeden is nog in aanbouw. Na realisatie dient het bijbehorende inrichtingsplan eveneens te zijn gerealiseerd. Om te borgen dat dit daadwerkelijk wordt gerealiseerd is het inrichtingsplan als bijlage bij de toelichting opgenomen.

6.4.12 Bedrijf - Zandwinning

Deze bestemming is toegekend aan de zandwinning Botjeszandgat te Zuidbroek, namelijk dat deel van de locatie waar in de looptijd van het bestemmingsplan nog actief zand gewonnen wordt. Het werkeiland is daarbinnen apart aangeduid. Binnen deze aanduiding zijn bedrijfsgebouwen en -installaties (klasseerinstallatie, weegbrug, kantoor, werkplaats, etc.) toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de bestaande hoeveelheden (hoogte en oppervlakte). Eventuele uitbreiding is alleen toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

Het uitoefenen van activiteiten die ondersteunend zijn aan de zandwinning is ook toegestaan en valt binnen de bestemmingsomschrijving. Het betreft hier niet zozeer de primaire zandwinning als zodanig, maar hiermee samenhangende (tijdelijke) werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld transport (aan- en afvoer van industriezand), verwerking en opslag. Naast de hoofdfunctie zandwinning zijn tevens water, waterhuishoudkundige doeleinden, groenvoorzieningen en agrarische doeleinden toegestaan binnen de bestemming.

Om te voorkomen dat sprake is van een (gezoneerd) industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, is, conform de jurisprudentie op dit gebied, nadrukkelijk de vestiging van zogenaamde 'grote lawaaimakers' als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (juncto onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht) uitgesloten. Ook is de vestiging van risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Bevi uitgesloten.

Op dit moment is nog niet exact duidelijk wanneer de exploitatieperiode zal worden afgerond. Met het oog hierop is in dit artikel een wijzigingsbevoegheid opgenomen. Hierdoor is het mogelijk om de bestemming Bedrijf - Zandwinning te wijzigen in de bestemming Water, Groen en Recreatie. De regels die gelden voor deze bestemmingen blijven daarbij van toepassing.

6.4.13 Bos

Deze bestemming is bedoeld voor bosgebieden of bossingels in het buitengebied of in de overgangszone van kern naar het buitengebied. Dagrecreatief en educatief medegebruik zijn ook in de bestemming inbegrepen. Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels en kunnen kleine gebouwtjes, maximaal 30 m2, worden opgericht. Het gaat hier om gebouwen voor sanitaire, educatieve, beheer en overige ondergeschikte voorzieningen.

Met een omgevingsvergunning kan eveneens worden afgeweken van de gebruiksregels en kan toe worden gestaan dat een standplaats voor kampeermiddelen wordt gerealiseerd. Het gaat hier specifiek om kleine tijdelijke mogelijkheden. Voldaan moet worden aan het beleid kamperen. Daarnaast is het van belang dat de grondeigenaar (zoals Staatsbosbeheer) akkoord gaat met de standplaats.

6.4.14 Cultuur en ontspanning

De bestemming Cultuur en Ontspanning is toegekend aan de diverse locaties in het buitengebied. Het gaat hier specifiek om vrijetijdsactiviteiten zoals molens, borgterreinen maar ook de evenementenhal in Zuidbroek en de bestaande prostitutiebedrijven in het buitengebied. Alle bedrijvigheid kent een eigen aanduiding.

In het buitengebied wordt geen ruimte geboden aan nieuwvestiging van prostitutiebedrijven.

Voor de overige activiteiten binnen deze bestemming geldt een ruime regeling. Op de percelen zijn ook ruime bouwvlakken opgenomen. Hierbinnen is uitbreiding van gebouwen mogelijk tot 110% van de bestaande bebouwing.

6.4.15 Gemengd

De bestemming 'Gemengd' voorziet in een bestemmingsregeling waarbij wonen het hoofdgebruik is. Daarnaast is lichte bedrijvigheid toegestaan: zoals dienstverlening, maatschappelijke functies, kantoor en andere lichte bedrijvigheid.

De gemengde bestemming is toegekend aan percelen in het buitengebied waar ruimte is voor meer dan alleen wonen maar waar een bedrijfsbestemming te 'zwaar' is. Het gaat hier met name om de grotere woonpercelen op bijvoorbeeld voormalige agrarische percelen en vrijgekomen school- of bedrijfsgebouwen.

Binnen de gemengde bestemming zijn ruime bouwvlakken opgenomen. In het bouwvlak geldt een bebouwingspercentage dat per perceel verschilt maar gebaseerd is op de bestaande bebouwing plus uitbreidingsruimte van 20%. Binnen de bestemming zijn woningen toegestaan tot een maximum van 300 m2 inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Het maakt niet uit waar de woning zich in de gebouwen op het perceel bevindt. Dit geeft in bijvoorbeeld grotere voormalige boerderijpanden een mogelijkheid tot uitwisseling van functies en ruimten. Bij een gemengde bestemming kan dus sprake zijn van twee hoofdgebouwen. De woning en een eventuele bedrijfsruimte kunnen ieder in een apart (hoofd)gebouw zijn gevestigd.

Bij de woning zijn eveneens aan-huis-verbonden beroepen of vrije beroepen toegestaan. Ook wordt ruimte geboden voor een bed & breakfast. Hierbij moet worden voldaan aan de beleidsnotities.

6.4.16 Groen

De bestemming Groen voorziet in een bestemmingsregeling voor openbaar groen. Aan openbare groenelementen als plantsoenen, brede wegbermen en bossingels die bijdragen aan de bovenwijkse groenstructuur wordt in principe de bestemming Groen toegekend. Hierbinnen wordt het ook mogelijk gemaakt om water aan te leggen, verhardingen, additionele voorzieningen en nutsvoorzieningen. Het gaat hier met name om de kleinere groenstructuren.

6.4.17 Horeca

De bestemming Horeca is bedoeld voor bestaande horecabedrijven in het buitengebied. Het gaat hier om horeca in de vorm van restaurants, hotels en pensions (categorie 2). Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding 'horeca categorie 1' uitsluitend horeca-activiteiten in de vorm van lichte horeca toegestaan, te weten snackbars, broodjeszaken, koffiehuizen, ijssalons etc. Ter plaatse is een bouwvlak opgenomen waarbinnen alle bedrijfsgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen gerealiseerd moeten worden. Bestaande bedrijfswoningen zijn waar aanwezig aangeduid op de verbeelding.

Ook bij horecabedrijven is het opwekken van duurzame energie toegestaan. Net als in andere bestemmingen gaat het hier om kleinschalige windturbines. Voor eigen behoefte mogen maximaal 3 turbines worden geplaatst. Hierbij moet voldaan worden aan de Beleidsnotitie kleinschalige windturbines.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels en kan de oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen worden vergroot. Hiervoor wordt een landschappelijke inpassing gevraagd.

Voor het adres Burgemeester Omtaweg 2 te Zuidbroek is een gebiedsaanduiding opgenomen ter plaatse van het zoekgebied voor de verplaatsing van de bestaande bedrijfswoning.

6.4.18 Maatschappelijk

De bestemming is bedoeld zijn voor min of meer openbare instellingen. Deze kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn. Educatieve, medische, sociale, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondersteunende detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

De gebouwen zijn in beginsel uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De gronden binnen het bouwvlak mogen geheel worden volgebouwd. Ondergeschikte bebouwing zoals fietsbergingen en dergelijke mogen buiten een bouwvlak worden gebouwd tot een maximum van 50 m2. Begraafplaatsen vallen ook binnen deze bestemming maar kennen een specifieke aanduiding.

Wonen is binnen deze bestemming alleen toegestaan bij bestaande woningen die zijn aangeduid met 'wonen'. Voor het overige is wonen binnen deze bestemming niet toegestaan. Bij eindiging van de maatschappelijke functie kan wonen wel worden toegestaan. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan bij beëindiging van de maatschappelijke functie de bestemming worden gewijzigd in Wonen en Gemengd.

6.4.19 Maatschappelijk - Wooncentrum

De bestemming Maatschappelijk - Wooncentrum is opgenomen voor de dorpsgemeenschap Nieuw Woelwijck in Sappemeer en de zorgboerderij aan de Oude Graauwedijk 7 in Overschild.

Het gaat in Nieuw Woelwijck om een woonvorm met 24-uurs verblijfszorg voor bewoners met een verstandelijke beperking. Op het terrein zijn diverse voorzieningen aanwezig zoals woningen, zorgfuncties, kleine winkels, horeca en werken. Voor het terrein is een ruim bouwvlak opgenomen met een bebouwingspercentage van 50%. Het terrein is ingepast door rondom een groenstrook op te nemen.

Aan de Oude Graauwedijk 7 gaat het om een zorgboerderij dat een stuk kleinschaliger is opgezet dan Nieuw Woelwijck. Daarnaast is op dit perceel naast het wonen voor de cliënten is ook de bestaande bedrijfswoning toegestaan.

6.4.20 Natuur

Aan gebieden die in beheer zijn als natuurgebied en waar het behoud en/of van natuurwaarden centraal staat en onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur, wordt de bestemming 'Natuur' toegekend. Extensief recreatief medegebruik is hierbij ook toegestaan. Hier kunnen bosgebieden ook onderdeel van uitmaken. (Bos)gebieden met een meervoudige functie worden hier niet toe gerekend.

Gebouwen zijn bij recht niet toegestaan binnen deze bestemming (uitgezonderd bestaande bouwwerken). Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kleinschalige bouwwerken, waaronder beheers-, sanitaire-, en educatieve voorzieningen etc. te realiseren. Het gaat hier om kleine bouwwerken, tot maximaal 30 m2.

Voor uitkijktorens, vogelkijkhutten, ooievaarsnesten en bestaande windmolens (Amerikaanse) geldt dat deze zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 10 m.

6.4.21 Recreatie

De bestemming recreatie is toegekend aan de bestaande recreatieterreinen. Het gaat hier specifiek om (dag)recreatie. Verblijfsrecreatie is alleen toegestaan ter plaatse van een aanduiding. Dit geldt eveneens voor recreatieappartementen en groepsaccommodaties. De bestemming recreatie geldt ook voor de volkstuin in Hoogezand. Ter plaatse is een aanduiding opgenomen.

Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen zijn alleen binnen een bouwvlak toegestaan. Trekkershutten en sanitaire gebouwen zijn wel buiten een bouwvlak toegestaan. De bouwvlakken zijn ruim en voorzien van een bebouwingspercentage. Ook hierin is ten opzichte van de bestaande bebouwing enige flexibiliteit en uitbreidingsruimte opgenomen.

Voor kampeermiddelen gelden specifieke bouwregels. Onder plaatsgebonden kampeermiddelen vallen zowel chalets, stacaravans, trekkershutten of tenthuisjes. Bij deze kampeermiddelen is een bijbehorend bouwwerk van maximaal 10 m2 toegestaan. Recreatiewoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitgezonderd hiervan zijn de recreatieappartementen op Camping Internationaal. De aanwezige 12 appartementen zijn aangeduid.

Voor de recreatieterreinen geldt geen maximum aan kampeerplaatsen. De ruimten zijn naar eigen inzicht in te delen.

Bedrijfswoningen zijn toegestaan maar niet meer dan één per bouwvlak.

6.4.22 Sport

De bestemming Sport is toegekend aan sportterreinen. Bebouwing is alleen toegestaan binnen een bouwvlak, uitgezonderd bebouwing van beperkte omvang. Zodoende kunnen gebouwen als dug-outs of kleine opslagruimten overal binnen de bestemming worden gesitueerd. Extensieve dagrecreatie en evenementen zijn ook toegestaan.

Binnen de bestemming 'Sport' is de golfbaan in Steendam specifiek aangeduid, omdat de bouw- en gebruiksregels van dit complex op een aantal punten afwijken.

6.4.23 Sport - Manege

Maneges vallen onder deze specifieke bestemmingsregeling. Alle bebouwing, inclusief bouwwerken als silo's en stapmolens, wordt binnen het bouwvlak gebouwd. Omdat deze regeling zeer beperkt wordt toegepast zijn de maatvoering en bebouwingsmogelijkheden afgestemd op de individuele bedrijfssituatie. Aangesloten is bij de beleidsnotitie Paardenhouderijen. Binnen deze bestemming is het daarnaast mogelijk om een neventak in de vorm van agrarische bedrijfsactiviteiten uit te oefenen.

6.4.24 Verkeer

Onder de bestemming Verkeer zijn de bestaande openbare wegen in het buitengebied gebracht. Het zijn wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen vallen ook onder deze bestemming.

6.4.25 Verkeer - Railverkeer

De spoorlijn die in het plangebied ligt, heeft de bestemming Verkeer - Railverkeer. Bruggen, dammen en duikers zijn toegestaan. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan. Voor overige bouwwerken, anders dan ten behoeve van het railverkeer, is een bouwhoogte van 10 m opgenomen.

6.4.26 Water

In een groot deel van de bestemmingen is het aanleggen van water mogelijk. De bestemming wordt specifiek toegekend aan meren, plassen en andere natuurlijke, dan wel kunstmatige oppervlaktewateren en watergangen die door het waterschap als hoofdwatergang worden aangeduid. In een aantal gevallen worden ook schouwsloten aangeduid vanwege de essentiële afwateringsfunctie van de sloot of indien sprake is van sloten die het landschapspatroon bepalen.

Ook aan terreinen of gebieden die specifiek een waterbergingsfunctie krijgen wordt deze bestemming toegekend om dit gebruik te verankeren (en ander gebruik uit te sluiten).

De hoofdfunctie is de ontvangst, berging en/of afvoer van water alsmede voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van watergangen, met de bijbehorende voorzieningen.

Het aanleggen van een steiger en het innemen van een ligplaats is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats'. Het gebruik van een ligplaats voor een woonschip is niet toegestaan. Voor de aanleg van een steiger of een andere voorziening is altijd toestemming van de eigenaar van het waterlichaam en/of oever nodig en kan er ook een watervergunning nodig zijn. Bij recht zijn bestaande ligplaatsen toegestaan. Voor het aanleggen van een nieuwe steiger kan onder voorwaarden met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels.

6.4.27 Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan bestaande woningen in het buitengebied. De woonbestemming heeft betrekking op de bestaande woonhuizen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Ook bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn in deze bestemming ondergebracht. Op de percelen is een groot bouwvlak opgenomen. Het grote bouwvlak biedt flexibiliteit aan de inrichting van het perceel. Wel is bij de situering van het bouwvlak rekening gehouden met de aanwezigheid van agrarische bedrijven. Het gaat dan om woningen die zeer dicht bij agrarische bedrijven zijn gelegen. Per bouwvlak is één woning toegestaan.

Voor de woonbebouwing zijn enkele kaders opgenomen. Belangrijk is dat de oppervlakte van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken overkappingen niet groter is dan 300 m2 en maximaal 50% van het bouwperceel bebouwd wordt. Daarnaast moet de afstand van de woonbebouwing tot de weg minimaal de bestaande afstand bedragen. Een kleinere afstand kan met een omgevingsvergunning worden toegestaan na uitvoering en goedkeuring van akoestisch onderzoek. Daarnaast is het belangrijk dat, wanneer mogelijk, een afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens wordt aangehouden.

In de bestemming zijn bepalingen opgenomen over de te hanteren bouw- en goothoogte. Het uitgangspunt hierbij is dat woonbebouwing in het buitengebied veelal bestaat uit één bouwlaag met een kap. Om flexibiliteit te bieden bij bouwplannen voor ver- of nieuwbouw is in het plan een algemene afwijkingsregel opgenomen die mogelijkheden biedt om een ander goot- of bouwhoogte toe te staan.

De woonbestemmingen in het buitengebied laten zich veelal kenmerken door relatief grote percelen. Op deze percelen is ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en overige beroepen maar ook hobbymatige paardenhouderijen, een bed & breakfast, en een mini-camping. Bij recht zijn deze activiteiten toegestaan, mits voldaan wordt aan de hiervoor geldende beleidsnotities. Daarnaast moeten de activiteiten passen binnen de opgenomen bebouwingsmogelijkheden.

6.4.28 Wonen - VAB

Deze bestemming is opgenomen bij de vrijgekomen agrariche bebouwing die vaak als karakteristieke bebouwing in het buitengebied kan worden gezien. De bestemming streeft het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijk agrarische bebouwing na.

De bestemming sluit grotendeels aan op de regeling in de bestemming Wonen en Gemengd. De bestemming is ruimer dan de woonbestemming maar minder ruim dan een gemengde bestemming. De bestemming is met name bedoeld voor vrijgekomen karakteristieke bebouwing in het buitengebied. Deze bebouwing past vaak niet binnen de bouwregels zoals opgenomen in de woonbestemming. Daarentegen is het wel wenselijk om de aanwezige karakteristieke bebouwing te behouden. Zodoende zijn binnen deze bestemming ruimere bouwregels opgenomen.

6.5 Toelichting dubbelbestemmingen

Aan een dubbelbestemming bestaat de behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.

In de SVBP is een drietal hoofdgroepen vastgelegd waarbij moet worden aangesloten voor het toekennen van een dubbelbestemming. Dit zijn de hoofdgroepen:

  • Leiding: waarbinnen beschermingszones van o.a. gasleidingen en hoogspanningsleidingen worden geregeld. Op en binnen de beheerszone van deze leidingen mag niet gebouwd worden en mag niet in de bodem worden gegraven, noch beplanting worden aangebracht.
  • Waarde: bijv. landschappelijke en/of archeologische waarden.
  • Waterstaat: bijv. waterbergingsgebieden of waterkeringen.

De bouw- c.q. gebruiksregels in de dubbelbestemming bepalen de verhouding van de basisbestemming ten opzichte van de dubbelbestemming.

6.5.1 Leidingen

In het buitengebied van Midden-Groningen is vanwege de gaswinning een groot aantal gasleidingen aanwezig. Deze leidingen en bijbehorende zones zijn als zodanig bestemd. Voor de aanwezige rioolpersleidingen en waterleidingen is eveneens een passende dubbelbestemming opgenomen. Dit geldt eveneens voor de aanwezige aardgascondensaatleidingen. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen prevaleert de dubbelbestemming boven de geldende enkelbestemming.

6.5.2 Waarde - Archeologie 1, 2, 3 en 4

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg, die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet, moeten archeologische (verwachtings)waarden worden gewaarborgd in het bestemmingsplan.

Op basis van het archeologiebeleid zijn ook planregels voor toepassing in het bestemmingsplan opgesteld. Er is onderscheid gemaakt in een viertal regelingen, elk specifiek van toepassing op bepaalde archeologische (verwachtings)waarden. De regeling is overeenkomstig het vastgestelde Archeologiebeleid van de gemeente Midden-Groningen.

Voor normaal agrarische grondbewerking (in de bouwvoor) is geen vergunning nodig. Ook het aanleggen van sleufloze drainage kan meestal zonder vergunning of onderzoek. Op percelen waar in het verleden al verstoring heeft plaatsgevonden is soms maatwerk mogelijk zonder vergunning na een eerste toets in overleg met een archeologische deskundige. Het is dan wel nodig dat er duidelijke bewijzen worden overlegd.

6.5.3 Waarde - Cultuurhistorie - Karakteristiek

Om bescherming mogelijk te maken, hebben karakteristieke gebouwen en erven de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie-karakteristiek' gekregen. Dit vloeit voort uit het facetbestemmingsplan Karakteristieke objecten. Deze dubbelbestemming is van toepassing op de bouwpercelen van alle karakteristieke gebouwen en objecten. Het doel van deze regeling is het beschermen van deze objecten en bebouwing. Aanvullend op de dubbelbestemming heeft elk object een aanduidingen. In dit bestemmingsplan is dit de aanduiding 'karakteristiek'. De aanduiding geldt voor de bebouwing.

In de bijlage is een overzicht opgenomen van alle karakteristieke objecten in het buitengebied.

Sloop is alleen onder voorwaarden mogelijk met een omgevingsvergunning in de volgende gevallen:

  • Als er sprake is van bijzondere omstandigheden en een algemeen belang waarvoor het pand/object moet wijken. Het kan daarbij gaan om nieuwe ontwikkelingen van maatschappelijk belang zoals de aanleg van een weg of andere infrastructurele werkzaamheden. Deze situatie geldt niet als er uitsluitend sprake is van schade aan een pand of een slechte bouwkundige staat. Een dusdanige situatie sluit aan bij punt 3.
  • De karakteristieken niet meer aanwezig zijn en herstel alleen met ingrijpende aanpassingen mogelijk is.
  • Als wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het bouwwerk in lijn met de geldende bestemming van het gebouw objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de aanvrager bij sloop van het bouwwerk zwaarder weegt dan het cultuurhistorisch belang bij behoud van de bebouwing. In deze afweging worden ook de mogelijkheden voor herbestemming onderzocht. Er daarbij ook een onderbouwing nodig (een rapport), opgesteld door een deskundige, dat in gaat op:
    • 1. de bouwkundige en gebruik technische staat van het gebouw;
    • 2. de mate waarin het gebouw geschikt is om het aan te passen voor zinvol (her)gebruik in lijn met de bestemming of toekomstige bestemming en
    • 3. de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk.

Voor deze situaties is het 'afwegingskader bescherming karakteristieke panden' van toepassing. In dit kader zijn criteria opgenomen om deze aanvragen te kunnen beoordelen.

In bepaalde gevallen is het niet nodig een vergunning aan te vragen voor het slopen:

  • Een deel van het bouwwerk wordt gesloopt dat niet als karakteristiek wordt aangemerkt;
  • Een deel van het pand wordt gesloopt dat weliswaar karakteristiek is, maar een vervanging plaatsvindt door gelijkwaardige delen. Dit betekent dat de vervangende delen in materiaal, kleur en uitstraling identiek zijn, dan wel in belangrijke mate de oorspronkelijke delen benaderen, waardoor voor het pand als geheel de kwaliteit overeind blijft of verbetert en een eenduidige uitstraling behouden blijft. Dit begrip is uiteraard niet volledig objectief te begrenzen. Het is wel verstandig dat eigenaren hierover advies inwinnen van deskundigen om te bezien wat hieronder in voorkomende gevallen worden begrepen. In de meeste gevallen is hier snel duidelijkheid over. De gemeentelijke erfgoedcommissie krijgt een adviserende rol in de afweging in gevallen waarbij sprake is van sloop van het gehele pand er de cultuurhistorische waarde gemiddeld of hoog is.

Regeling agrarische bedrijfsgebouwen

In het facetbestemmingsplan karakteristieke objecten (2018) is een afwijkende regeling voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen opgenomen. In het bestemmingsplan buitengebied is hiervan afgestapt. Bij het beoordelen van aanvragen voor sloop/herbouw van karakteristieke objecten wordt sinds 2019 gebruik gemaakt van het afwegingskader bescherming karakteristieke panden. In dit kader worden zowel de bouwkundige, de cultuurhistorische als de (economische) gebruikswaarde bij sloop- (nieuwbouw) plannen gewogen en beoordeeld. De gebruikswaarde van bijvoorbeeld een karakteristieke schuur voor het agrarisch bedrijf wordt hier ook in meegenomen. In situaties waren aanpassingen van deze gebouwen voor doelmatig agrarisch gebruik niet meer mogelijk zijn, is sloop-nieuwbouw een optie. Door de werkwijze via het afwegingskader is een aparte regeling niet meer nodig.

Uitzondering sloopregels

Bijgebouwen of (moderne) bedrijfsgebouwen, zoals vrijstaande melkveestallen of werktuigbergingen, die niet zijn aangeduid als 'karakteristiek' en niet zijn benoemd in de lijst in de bijlage vallen niet onder de sloopregels.

6.5.4 Waarde - Cultuurhistorie - Monument

De (dubbel)bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Monument' heeft strikt genomen een zeer beperkte betekenis. De bestemming is opgenomen om ook in het bestemmingsplan inzicht te geven op de aanwezigheid van rijks- en gemeentelijke monumenten. Deze objecten worden beschermd vanuit de Erfgoedwet.

6.5.5 Waarde - Landschap

De verschillende landschappelijke elementen die in het buitengebied van Midden-Groningen aanwezig zijn, zijn opgenomen in één bestemming: Waarde - Landschap. Binnen de dubbelstemming geldt voor elk afzonderlijke landschappelijke waarde een eigen regeling. Uitgangspunt van de dubbelbestemming is het beschermen, in stand houden en verbeteren van de landschappelijke waarden. De opgenomen regelingen zijn afgestemd op de Provinciale Verordening.

6.5.6 Waterstaat - Waterbergingsgebied

De van provinciewege aangewezen grootschalige bergingsgebieden worden met deze dubbelbestemming vastgelegd.

6.6 Toelichting aanduidingen

6.6.1 Algemeen

Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er - bijvoorbeeld op grond van sectorale regelgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan.

Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In alle gevallen gaan gebiedsaanduidingen vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling (meestal in Hoofdstuk 3 - Algemene Regels, van de regels). Indien dit niet het geval is en de gebiedsaanduiding louter een informatief doel dient, dient gebruik van deze aanduiding achterwege te blijven. Met het oog hierop kunnen aan een gebiedsaanduiding specifieke bouw- of gebruiksregels worden gekoppeld. Om belangen nader te kunnen afwegen, kan een gebiedsaanduiding ook vergezeld gaan van een vergunningenstelsel of een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.

In de SVBP is een limitatieve lijst met te gebruiken gebiedsaanduidingen opgenomen. Onderstaande lijst is gegroepeerd naar hoofdgroepen de in een bestemmingsplan te hanteren gebiedsaanduidingen opgesomd. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet voor zover van toepassing - van deze gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduidingen:

6.6.2 geluidzone - gaslocatie

De gebiedsaanduiding geluidzone - gaslocaties is van toepassing op het gebied rond de in het plangebied voorkomende gaslocaties. Ook ligt er een geluidszone rond een gaslocatie die is gelegen in de naburige gemeente Oldambt. De gaslocaties zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen. De zone geeft de 50 dB-contour rond deze installaties aan. Mochten er ontwikkelingen zijn binnen de contour, dan mag de belasting op het geluidgevoelig object niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Buiten de zone is geen sprake meer van een hoge geluidbelasting door de rioolzuiveringsinstallatie en het industrieterrein.

6.6.3 geluidzone- industrie

In de gemeente zijn meerdere gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Een daarvan is het bedrijventerrein Sappemeer-oost. De geluidszones voor deze bedrijventerreinen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen met de gebiedsaanduiding geluidzone - industrie. De zone geeft de 48 c.q. de 50 dB-contour rond deze bedrijventerreinen aan. Mochten er ontwikkelingen zijn binnen de contour, dan mag de belasting op het geluidgevoelig object niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Buiten de zone is geen sprake meer van een hoge geluidbelasting door de bedrijven op het industrieterrein.

6.6.4 geluidzone - spoor

Door het plangebied loopt de spoorlijn tussen Groningen en Nieuweschans (Duitse grens). Rond deze spoorlijn is een geluidszone aangegeven (gebiedsaanduiding geluidzone - spoor). Deze zone is gebaseerd op de Wet geluidhinder en is gericht op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten, zoals woningen. De geluidsbelasting moet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

6.6.5 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Het grondwaterbeschermingsgebied Onnen–De Punt, dat voor een deel in het plangebied ligt, is zodanig op de verbeelding aangeduid en kent een beschermde regeling.

6.6.6 veiligheidszone - bevi

Voor het tankstation en de bedrijven waarvoor een plaatsgebonden risico 10-6 geldt, is de gebiedsaanduiding veiligheidszone - bevi opgenomen. Binnen de veiligheidszone zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

6.6.7 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Langs de wegen N387, N865 en N33 is de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' toegepast. De wegen zijn opgenomen in het Provinciaal Basisnet Groningen, waarin een borging van risico-afstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen is vastgelegd. Op grond van het Basisnet geldt voor deze infrastructuur dat binnen een zone van 30 meter geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht en tevens het vestigen van nieuwe functies (scholen, zorgwoningen, zorgcentra, et cetera) voor beperkt zelfredzame personen wordt uitgesloten. Ter plaatse van de aanduiding is het niet toegestaan objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen te bouwen of in gebruik te nemen.

6.6.8 zend- en ontvangstinstallatie

De aanwezige zend- en ontvangsinstallatie is als zodanig aangeduid. Een zendmast van maximaal 40 meter is toegestaan.

6.6.9 vrijwaringszone (energie)infrastructuur

De toekomstige buisleidingenstrook die in de Structuurvisie Buisleidingen is aangegeven, is op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - (energie)infrastructuur. Het oprichten van bouwwerken en het gebruik van gronden die afbreuk doen of kunnen doen aan de mogelijkheid om leidingen aan te leggen binnen de gegeven zone is niet toegestaan. Daarmee is de functie van buisleidingenstrook in de toekomst, voldoende beschermd.

6.6.10 vrijwaringszone - molenbiotoop

Om de waarde en werking van de molens in het plangebied te beschermen, is er rond alle molens een gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. In de regels zijn voorwaarden gekoppeld waar de gebouwen en andere bouwwerken binnen de aanduiding aan moeten voldoen. Hier kan, na het inwinnen van advies van molenbeheerder, worden afgeweken.

6.6.11 vrijwaringszone - vaarweg

Deze gebiedsaanduiding heeft betrekking op de beheerszone langs het Eemskanaal. De zone is op de verbeelding en in de regels opgenomen. De zone heeft een breedte van 30 meter vanuit de waterlijn op zomerpeil. De gronden binnen de zone zijn mede bestemd voor de bescherming van en het veilig en doelmatig functioneren van de vaarweg. In beginsel mag binnen deze aandachtszones niet gebouwd worden, tenzij op advies van de beheerder een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.

6.6.12 overige zone - gaslocatie

De gebiedsaanduiding 'overige zone - gaslocatie' is opgenomen op de locaties van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Voor deze locaties geldt dat deze op termijn ontmantelt zullen worden vanwege de beëindiging van de gaswinning in de provincie Groningen.

Oorspronkelijk kennen deze gronden een agrarische bestemming en zijn met die reden veelal nog in het bezit van agrariërs. Voor het 'tijdelijke' gebruik voor de gaswinning worden de verschillende locaties gehuurd. De regelingen in de voorheen geldende plannen waren zo specifiek dat alleen het gebruiken en bouwen ten behoeve van de gaswinning was toegestaan. Na ontmanteling zullen de gronden weer terugvallen op het oorspronkelijke gebruik: agrarisch - cultuurgrond.

Omdat de ontmanteling voor een aantal locaties inmiddels in gang is gezet en de gaswinning een einde kent is het niet realistisch om een permanente bestemming aan de locaties toe te kennen. Met het toekennen van de gebiedsaanduiding wordt duidelijkheid gegeven aan de grondeigenaren: Agrarisch grondgebruik als basis en tijdelijk gebruik voor de gaswinning. Zodra een locaties ontmanteld zal zijn kan ook met een wijzigingsbevoegdheid de gebiedsaanduiding worden verwijderd.

Binnen de gebiedsaanduiding zijn bestaande bouwwerken toegestaan. Nieuwbouw of vergroting van bouwwerken is met oog op de toekomst niet beoogd en niet toegestaan.

6.6.13 overige zone - maatwerkmethode

Deze gebiedsaanduiding wordt toegepast binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' om het gebied aan te duiden waar onder voorwaarden, in aanvulling op het bouwvlak, uitbreiding van agrarische bebouwing kan plaatsvinden. Eén van de voorwaarden hierbij is dat wordt voldaan aan de zes ruimtelijke criteria die zijn gekoppeld aan de maatwerkbenadering voor schaalvergroting van agrarische bedrijven. In de zone kan onder voorwaarden een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden verleend. Voor deze omgevingsvergunning wordt een reguliere (Wabo) voorbereidingsprocedure doorlopen.

6.6.14 overige zone - zoekgebied vervangende bedrijfswoning

Voor het adres Burgemeester Omtaweg 2 te Zuidbroek is een gebiedsaanduiding opgenomen ter plaatse van het zoekgebied voor de verplaatsing van de bestaande bedrijfswoning.

6.6.15 vrijwaringszone - radiotelescoop

Net buiten het plangebied, bij Kiel-Windeweer, staat een buitenstation van ASTRON opgesteld (de RS407). Dit station is een veldje van ongeveer 1 hectare met meerdere kleine antennes (op de grond). Het buitenstation maakt onderdeel uit van de LOFAR-telescoop. Dit is een innovatieve telescoop die de laagste radiofrequenties meet die vanaf de aarde kunnen worden waargenomen voor astrofysisch onderzoek. De LOFAR-telescoop bestaat uit ongeveer 20.000 kleine antennes, gegroepeerd op velden, de zogenaamde stations. De helft daarvan staat in een gebied vlakbij Exloo en Buinen, de zogenaamde ‘kern’ of ‘core’. De andere helft, de ‘buitenstations’, staat elders in Noord-Nederland en in Europa, waardoor LOFAR functioneert als een telescoop met een doorsnede van 2.000 km. Vanwege de grote gevoeligheid van de antennes is het wenselijk dat binnen 2 km afstand rondom de buitenstations geen activiteiten worden ondernomen die elektromagnetische storing veroorzaken. De belangrijkste bronnen van storing zijn apparaten die worden gebruikt voor het genereren van energie zoals zonneparken. Er zijn technische maatregelen mogelijk die deze storing kunnen voorkomen. Indien initiatiefnemers in een vroeg stadium met ASTRON contact opnemen, kan ASTRON meedenken over de te treffen maatregelen. De 2 km zone bevindt zich voor een deel op het grondgebied van Midden-Groningen, het overige deel op het grondgebied van de gemeente Veendam en de Drentse gemeenten Tynaarlo en Aa en Hunze.

Vanwege de ligging van het buitenstation van ASTRON op korte afstand van het plangebied is het noodzakelijk dat in voorliggend bestemmingsplan rekening wordt gehouden met deze telescoop. Op de verbeelding is de aanduiding 'vrijwaringszone - radiotelescoop' opgenomen waarbinnen geen activiteiten kunnen worden ondernomen die elektromagnetische storing kunnen veroorzaken.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpmigbuitengebied-va01_0007.png"

Figuur 7 Ligging vrijwaringzone radiotelescoop LOFAR (bron ASTRON)

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Dit plan heeft primair het doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. In het plan wordt een aantal (kleinschalige) ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in de meeste gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:

Het voorliggende bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk betrekking op de bestaande situatie in het plangebied. In een aantal gevallen wordt voortgeborduurd op besluitvorming in het verleden, waarbij de economische uitvoerbaarheid al aan de orde is geweest. Daarom is het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

7.3 Planschade

In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Het voorliggende bestemmingsplan is een actualisering van de bestaande situatie waarin niet wordt voorzien in planologische wijzigingen die het normale maatschappelijk risico zoals hiervoor genoemde overschrijden.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in geval toegezonden aan de volgende instanties:

  • Provincie Groningen;
  • Waterschap Hunze en Aa's;
  • Veiligheidsregio Groningen;
  • Rijkswaterstaat;
  • Ministerie van EZK;
  • Prorail;
  • Nederlandse Gasunie;
  • Tennet;
  • NAM;
  • Enexis B.V.
  • Waterbedrijf Groningen;
  • L.T.O. Noord;
  • Groninger Landschap;
  • Mlieufederatie;
  • Staatsbosbeheer regio Noord;
  • Stichting Libau;
  • De gemeentebesturen van de omliggende gemeenten

Een aantal ingekomen overlegreacties heeft geleid tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Ingekomen overlegreacties en eventuele inhoudelijke aanpassingen worden benoemd in de 'Nota Inspraak en Overleg'. Deze nota is als Bijlage 16 aan deze toelichting toegevoegd.

8.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak. Om betrokkenen in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken en eventuele onjuistheden uit het plan te halen is in deze situatie voor gekozen om het voorontwerpbestemmingsplan wel ter inzage te leggen.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 14 mei 2020 tot en met 24 juni 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kan iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een inspraakreactie indienen. Er zijn 61 inspraakreactie ontvangen. Een aantal daarvan is aanleiding geweest om het bestemmingsplan aan te passen. De ingediende reacties en de reactie daarop zijn opgenomen in de "Nota Inspraak en Overleg". Deze nota is als Bijlage 16 aan deze toelichting toegevoegd.

Daarnaast is een aantal (lokale) organisaties (waaronder dorpsbelangen, historische verenigingen, molenstichting) per brief geinïformeerd over de inspraakperiode van het voorontwerpbestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 6 mei 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. Er zijn 33 zienswijzen ingediend. Enkele van deze zienswijzen leiden tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. De ingediende zienswijzen en eventuele inhoudelijke aanpassingen zijn benoemd in de 'Nota van zienswijzen'. Ook zijn in deze nota enkele ambtshalve aanpassingen opgenomen. Deze nota en de zienswijzen zijn als Bijlage 17 en Bijlage 18 aan deze toelichting toegevoegd.

8.4 Vaststelling

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2022 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Voor een overzicht van de wijzigingen ten opzichte van het ontwerp wordt verwezen naar de in paragraaf 8.3. genoemde nota van zienswijzen.

Na publicatie ligt het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage. Tijdens deze periode kan beroep worden ingesteld tegen het vastgestelde plan.

Het vastgestelde bestemmingsplan treedt in werking nadat het vastgestelde plan zes weken ter inzage heeft gelegen. Het instellen van beroep schorst de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet, tenzij hier een specifiek verzoek voor wordt ingediend.