Plan: | Hoogezand, Sluiskade - Werfkade |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bphgzsluiswerfkade-va01 |
De voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer kent van oudsher veel bedrijventerreinen. Op een aantal van deze bedrijventerreinen is zware en geluidproducerende industrie toegestaan. De bedrijventerreinen zijn veelal en van oudsher gesitueerd nabij woningen en woongebieden. Zware bedrijvigheid en wonen in de onmiddellijke omgeving van elkaar levert niet zelden spanning op: in algemene zin, maar ook in de zin van (conflicterende) wet- en regelgeving. Daarnaast is geconstateerd dat veel bestemmingsplannen verouderd en te grofmazig zijn om te voldoen aan de eisen die wij tegenwoordig stellen aan een goede ruimtelijke ordening. De oude bestemmingsplannen zijn zeer globaal en bovendien wordt in deze plannen geen onderscheid gemaakt tussen de industriefunctie en de reeds aanwezige woonfunctie. Onder andere tijdens de bestemmingsplanprocedure voor het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen FoxMart', waarin de Sluiskade en Werfkade destijds waren opgenomen, kwam de problematiek heel duidelijk aan de oppervlakte. Gedeputeerde Staten van Groningen (verder GS) heeft op 19 juni 2007 gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het door de gemeenteraad, op 21 november 2006, vastgestelde bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen FoxMart'. De problematiek spitst zich met name toe op wat in de volksmond ook wel de bedrijfswoningenproblematiek wordt genoemd: burgerwoningen op en nabij het geluidgezoneerde industrieterrein. Eén en ander kreeg nog een extra dimensie toen er per 1 juli 2013 twee zogenaamde witte vlekken ontstonden, omdat niet tijdig tot een actueel bestemmingsplanregeling kon worden gekomen. Dit betrof ook het plangebied Sluiskade en Werfkade.
In het voorjaar van 2014 is begonnen met het opzetten van het programma Bedrijvig & Leefbaar (hierna Programma). Het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 14 december 2015 door de toenmalige gemeenteraad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer vastgesteld en heeft als doel de problematiek voor de desbetreffende gebieden op te lossen door een goed en duurzaam evenwicht te bereiken tussen wonen en werken. Vanaf 2018 is gewerkt aan de doorstart van het Programma. Zie ook paragraaf 3.3.3 Doorstartnotitie.
Om het uiteindelijke doel te bereiken dient een groot aantal zaken op orde te worden gebracht. Het bestemmingsplan is te beschouwen als een van de sluitstukken van deze opgave. In Hoofdstuk 2 Planbeschrijving wordt nader ingegaan op het Programma.
Het plangebied bevindt zich in Martenshoek en betreft de Werfkade, een gedeelte van de Sluiskade (beide met aangrenzende bebouwing), het Oude Winschoterdiep die hier tussen ligt en achter de bebouwing langs beide wegen gelegen gebieden. De bebouwing langs de Werfkade en de Sluiskade langs het Oude Winschoterdiep bestaat hoofdzakelijk uit woningen. De percelen Sluiskade 29 tot en met Sluiskade 45E zijn ook opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan met een centrumbestemming. Binnen deze bestemming zijn verschillende functies toegestaan, zoals detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en wonen, met dien verstande dat dit alleen is toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduiding 'wonen'. Hiermee worden de bestaande woningen juridisch-planologisch op de huidige plek gefixeerd. Het achter de woningen gelegen gebied bestaat hoofdzakelijk uit bedrijfsgebouwen en bedrijventerreinen inclusief opslag en parkeren.
Afbeelding 1 - Met een rode lijn is indicatief het plangebied op de luchtfoto weergegeven
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is nagenoeg gelijk aan de omvang van het gebied, waaraan in 2007 goedkeuring is onthouden. De gebieden komen niet geheel overeen, omdat er gezocht is naar logische begrenzingen, bijvoorbeeld ter plaatse van de achterzijde van de bedrijvigheid aan de Sluiskade, de eigendomssituatie en het opnemen van andere witte vlekken, zoals ter plaatse van kleine gedeelten van de wegen Molendijk en de Industrieweg ter hoogte van de Julianastraat.
Het maakt in beginsel niet uit in welk bestemmingsplan de specifieke gebouwen en gronden zijn opgenomen en onder welke naam. Dit wordt bevestigd door GS in het goedkeuringsbesluit uit 2007. GS geeft aan dat “niet valt in te zien in hoeverre, tengevolge van de naamgeving van het plangebied, door de publicaties van enerzijds het voorontwerpbestemmingsplanen anderzijds het ontwerpbestemmingsplan er een fundamenteel onjuist beeld is ontstaan van de situatie met betrekking tot dit plan.” Ook geeft GS aan dat het de gemeenteraad in beginsel vrij staat de grenzen van het bestemmingsplan vast te stellen. Dit wordt ook bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder Afdeling) tegen het besluit van de raad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer van 10 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2015:54) inzake het bestemmingsplan 'Woongebieden'.
Door enkele bewoners van het plangebied wordt de huidige status van de woningen aan de Sluiskade 1 t/m 15 en de Werfkade 4 t/m 32 betwist. Dit heeft enerzijds te maken met het voorgaande planologische regiem en wat er allemaal de afgelopen twee decenia op dat vlak is gebeurd. Het is bekend dat de woningen al sinds jaar en dag gebruikt worden als burgerwoningen en niet als bedrijfswoningen. Om het huidige bestemmingsplan te kunnen duiden, is het echter wel noodzakelijk om enige kennis te hebben van de geschiedenis van het plangebied en de directe omgeving om zodoende het bestemmingsplan in een bredere context te plaatsen. Hiermee wordt het bestaansrecht van de woningen niet in twijfel getrokken.
Bij besluit van 1 juni 1964 is door de raad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer het uitbreidingsplan in onderdelen 'Spoorbaan-Industrieweg' vastgesteld en op 21 juni 1965 door GS goedgekeurd. Op grond van de bij dit besluit behorende kaart is aan de Werfkade de bestemming 'Industrieterrein' toegekend. Dit wordt bevestigd in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AO9998), 13 april 2011, (ECLI:NL:RVS:2011:BQ1049), 5 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5119), 10 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1804). In de laatste uitspraak geeft de Afdeling het volgende aan: "De door [appellant] geschetste voorgeschiedenis, waaronder de verwijzing naar het verslag van de vergadering van de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer van 29 september 1961, geeft, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor een andere opvatting, nu het perceel onderdeel is van de plankaart en gelet op de bestemmingsgrenzen daarop de bestemming "Industrieterrein" heeft. Een ander oordeel zou bovendien afdoen aan de rechtszekerheid. Dat betekent dat de rechtbank er terecht vanuit is gegaan dat ingevolge het uitbreidingsplan op het perceel de bestemming "Industrieterrein" rust."
De Sluiskade was opgenomen in de Herziening uitbreidingsplan 'Hoogezand Noordwest', vastgesteld op 3 februari 1964 en op 9 februari 1965 door GS goedgekeurd. Aan de huidige woningen Sluiskade 1, 3, 9, 11, 13/15 is op grond van de bij dit besluit behorende kaart de bestemming 'Industrieterrein' toegekend. Nadien is er voor het overgrote deel van het gebied geen bestemmingsplan in werking getreden die een andere bestemming aan de percelen heeft toegekend. Tot 1 juli 2013 werd het planologisch regiem bepaald door het uitbreidingsplan in onderdelen 'Spoorbaan-Industrieweg' en de Herziening uitbreidingsplan 'Hoogezand Noordwest´.
Bij besluit van 26 februari 2002 is het bestemmingsplan 'Reparatie algemene gebruiksbepalingen 2001' vastgesteld. Gedeputeerde Staten van Groningen hebben dit bestemmingsplan op 24 april 2002 goedgekeurd. Met dit bestemmingsplan zijn algemene gebruiksbepalingen toegevoegd aan onder andere de uitbreidingsplannen Spoorbaan-Industrieweg' en 'Hoogezand Noordwest'. Deze regels bepaalden dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of een doel in strijd met de bestemming. Dit gold alleen voor de nieuwe gevallen, want het overgangsrecht bepaalde namelijk dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dat bestemmingsplan mocht worden voortgezet. Dit bestemmingsplan had werking tot 1 juli 2013, omdat per die datum de uitbreidingsplannen van rechtswege zijn komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (verder Wro). Zie ook paragraaf 1.3.4 Witte vlek.
Bij Koninklijk Besluit van 27 augustus 1991 is de geluidszone vastgesteld rondom de industrieterreinen Hoogezand-Waterhuizen, Hoogezand West, Foxhol, Hoogezand Noord West en Plan Zuid, Martenshoek, Hoogezand - Coops en Sappemeer Noord en Oost. Op basis van dit besluit en de bijbehorende kaart wordt het planologisch regiem bepaald door het uitbreidingsplan in onderdelen 'Spoorbaan-Industrieweg' en de Herziening uitbreidingsplan 'Hoogezand Noordwest' gecontinueerd: de woningen Sluiskade 1 t/m 15 en de Werfkade 4 t/m 32 liggen op het gezoneerde industrieterrein. De voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer wilde deze lijn verder doorzetten met het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen FoxMart'.
Op grond van het bovenstaande staat het buiten kijf dat de te bestemmen woningen aan de Werfkade en de te bestemmen woningen Sluiskade 1, 3, 9, 11, 13/15 op grond van deze plannen formeel op het industrieterrein waren gelegen en tot 1 juli 2013 een industriebestemming hadden. Overgangsrechtelijke situaties op basis van welke grondslag dan ook, laten dit onverlet. Het is vervolgens wel de vraag in hoeverre de als zodanig gebruikte woningen bescherming dienen te krijgen.
Het plangebied Sluiskade - Werfkade was in eerste instantie opgenomen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen FoxMart'. Mede naar aanleiding van reacties van bewoners van de Werfkade en de Sluiskade, is op 19 juni 2007 door GS gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het door de gemeenteraad, op 21 november 2006, vastgestelde bestemmingsplan. Het gebied waaraan goedkeuring werd onthouden betreft een groot gedeelte van de Werfkade, een gedeelte van de Sluiskade (beide met aangrenzende bebouwing) en een achter de bebouwing langs beide wegen gelegen gebied van circa 100 meter. Zie voor het gebied onderstaande afbeelding 2.
Afbeelding 2 - Fragment van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen FoxMart" uit 2006. Aan de rood omlijnde gebieden is door GS in 2007 goedkeuring onthouden.
De bedrijfswoning Sluiskade 27 is op grond van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen FoxMart' als zodanig bestemd. De ter plekke opgenomen aanduiding 'bedrijfswoning' is op grond van dat bestemmingsplan vigerend, omdat aan dit gedeelte in 2007 geen goedkeuring is onthouden. Dit is dus een bestaand recht.
GS heeft om een aantal redenen gedeeltelijke goedkeuring aan het bestemmingsplan onthouden. Op basis van het volgende wordt allereerst duidelijk wat de argumentatie van GS is geweest om tot het gebied te komen, waaraan goedkeuring is onthouden:
De bestemming "Bedrijfsdoeleinden", waarbinnen de woning van reclamant en ook de woningen van de overige onder 1 t/m 5 en 7 t/m 10 genoemde reclamanten zijn gesitueerd, biedt de mogelijkheid de desbetreffende gronden voor 100% te bebouwen, waarbij bebouwing mogelijk is met een nokhoogte van maximaal 10,00 meter en, na vrijstelling, 40 meter en voor zover het andere bouwwerken betreft, na vrijstelling, 70,00 meter.
De op basis van het plan hoogst toelaatbare categorie bedrijven betreft bedrijven in de categorie 3.2 zoals weergegeven in bijlage 2 bij de voorschriften. Het betreft hier bedrijven die op basis van de VNG brochure "Bedrijven en Milieuzonering" zijn geclassificeerd als categorie 3 bedrijven met een voorkeursafstand van maximaal 100 meter ten opzichte van milieugevoelige functies.
Onder deze omstandigheden kan niet worden ingestemd met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor zover deze is gesitueerd op een kortere afstand dan 100 meter ten opzichte van de perceelgrens van de woning van reclamant.
Wij achten deze bedenking gegrond. Gelet daarop bestaat er aanleiding goedkeuring te onthouden aan de gronden bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden" binnen een afstand van 100 meter van de grenzen van de percelen Sluiskade 1,3, 9 en 11 alsmede Werfkade 12, 18 ,20, 24, 30 en 32.
Op basis van het bovenstaande was GS van mening dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kon worden gegarandeerd. Ook kon GS niet instemmen met de als burgerwoningen gebruikte woningen wederom te bestemmen als bedrijfswoning:
Uit de op het plan betrekking hebbende stukken blijkt bovendien dat voor 16 van de 40 woningen die binnen het plangebied zijn aangeduid als bedrijfswoning, uitgaande van de huidige situatie op grond van de milieuwetgeving, geen belemmeringen gelden voor een voortzetting van het gebruik hiervan als burgerwoning.
Overeenkomstig constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient in een dergelijk geval het bestaande gebruik als zodanig te worden bestemd.
Aangezien op grond van voorgaande overwegingen niet kan worden ingestemd met de aan de woningen van reclamanten toegekende bestemming "Bedrijfsdoeleinden" nader voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan", behoeven de afzonderlijk door reclamanten hiervoor aangevoerde gronden geen nadere reactie. Gelet hierop achten wij deze bedenkingen gegrond en bestaat er aanleiding goedkeuring te onthouden aan de percelen Sluiskade 1,3, 9 en 11 alsmede Werfkade 12, 18 ,20, 24 ,30 en 32 die zijn bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden" nader voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan".
Daarnaast heeft GS ook goedkeuring onthouden aan artikel 3, lid E sub 1 en sub 2 van de planregeling in bovengenoemd bestemmingsplan. In dit artikel was een vrijstelling opgenomen ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen tot 40 meter en van overige bouwwerken, zoals kranen tot 70 meter. GS vond deze vrijstelling te ruim en te onbepaald:
Met betrekking tot de bedenking die betrekking heeft op de te ruime bouwvoorschriften in relatie tot het perceel van reclamant, verwijzen wij naar ons standpunt zoals weergegeven onder Beoordeling naar aanleiding van de bedenking die is weergegeven onder 2 (Aantasting aanvaardbaar woon- en leefklimaat). Naar aanleiding van deze bedenking hebben wij aangegeven niet in te kunnen stemmen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor zover deze is gesitueerd op een kortere afstand dan 100 meter ten opzichte van de perceelgrenzen van de woningen van reclamanten. Met betrekking tot de in het plan opgenomen vrijstellingsbepalingen merken wij het volgende op. Uit de op artikel 15 van de WRO betrekking hebbende jurisprudentie blijkt dat een vrijstelling uitsluitend mogelijk is ten opzichte van ondergeschikte punten. De in artikel 3, de leden E, sub 1 en E, sub 2 als zodanig opgenomen vrijstellingsmogelijkheden voldoen hier niet aan. Dit geldt temeer aangezien er geen vrijstellingscriteria zijn opgenomen, waardoor een toetsing aan andere dan de bedrijfsbelangen niet mogelijk is. Hierdoor worden de overige, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te dienen belangen zoals die van zowel de binnen het plangebied als in het hieraan aansluitende gebied woonachtige burgers alsmede de verkeers- en landschappelijke belangen niet betrokken bij de vrijstellingverlening.
Ter volledigheid wordt nog opgemerkt dat ook aan de dwarsprofielen aangeduid DP 1 en DP 2 goedkeuring is onthouden. Tegenwoordig gebruiken we dergelijke figuren niet meer.
Gevolg van het onthouden van goedkeuring was dat het planologische regiem, zoals dat in de jaren zestig was vastgesteld (zie paragraaf 1.3.1.1 Uitbreidingsplannen) tot 1 juli 2013 nog steeds van toepassing was.
Uit het goedkeuringsbesluit kan worden herleid dat de gemeente in 2006 heeft verondersteld dat de wijze van het bestemmen van woningen relevant is voor het toepassen van de milieuregelgeving. De gemeente betoogde destijds dat als gevolg van een toe te kennen woonbestemming, er zwaardere eisen voor de aangrenzende bedrijven zouden gaan gelden. De redenatie was dat een formele woonbestemming wettelijke bescherming tegen milieuhinder met zich mee zou brengen. Hierdoor zouden de woningen dus een belemmering gaan vormen voor de omliggende bedrijven. GS geeft aan dat bij de verlening of wijziging van een milieuvergunning rekening moet worden gehouden met de aard van de omgeving en dat blijkens vaste jurisprudentie de bestemming van de omgeving daarbij geen rol speelt. Uitsluitend de feitelijke bestaande situatie speelt een rol. Als een woning ook daadwerkelijk als woning wordt gebruikt, dan moet hier bij het verlenen van de milieuvergunning ook rekening mee worden gehouden. Die feitelijke bewoning en niet het bestemmingsplan was in 2007 leidend voor de beoordeling of een woning bescherming diende te krijgen tegen de verschillende vormen van milieuhinder.
De algemene lijn tot 1 januari 2013 was dat de feitelijke bewoningssituatie leidend was voor de beoordeling of een woning ook bescherming dient te krijgen tegen de verschillende vormen van milieuhinder. De wetgever hanteert vanaf 1 januari 2013 met de inwerkingtreding van de "Wet platteplattelandswoningen" een duidelijk ander uitgangspunt. Dit is een duidelijke breuk met de situatie van voor 2013. Vanaf 2013 ligt bij de beoordeling of een woning bescherming dient te krijg tegen milieuhinder, het primaat bij de planologische status van een woning. In principe worden alleen woningen die ook als zodanig zijn bestemd, beschermd tegen milieueffecten.
Ook het Koninklijk besluit uit 1991 speelt hierbij een grote rol. Hoewel tot 2013 de feitelijke bewoningssituatie leidend is voor de beoordeling of een woning ook bescherming dient te krijgen, ging en gaat dit niet op voor bedrijfswoningen op een gezoneerd industrieterrein. Conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998 wordt voor bedrijfswoningen van derden weliswaar gestreefd naar enige bescherming in de vorm van een richtwaarde van 65 dB(A), maar onder aan de streep is het zo dat het speciale vestigingsklimaat voor inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein niet mag worden aangetast. Dat is nu nog steeds het geval.
Dit heeft als consequentie dat het des te relevanter is dat de woningen nu ook feitelijk worden bestemd als woning, willen de woningen aan de Sluis- en Werfkade een bepaald beschermingsniveau genieten.
Zoals aangegeven kreeg de problematiek vanaf 1 juli 2013 een extra dimensie. Dit als gevolg van de inwerkingtrdeding van de nieuwe Wro vijf jaar daar voorafgaand, op 1 juli 2008. Met artikel 9.3.2. van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het volgende bepaald:
1. Plannen, regelingen en voorschriften die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingevolge artikel 10 van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting of ingevolge enige andere wettelijke bepaling geacht werden bestemmingsplannen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te zijn worden gelijkgesteld met plannen als bedoeld in artikel 9.1.4, vierde lid.
2. De plannen, regelingen en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, vervallen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Alle bestemmingsplannen, die op grond van artikel 10 van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting 1965 of ingevolge enige andere wettelijke bepaling geacht werden bestemmingsplannen te zijn in de zin van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), dienden daarom binnen 5 jaar na de inwerking van de nieuwe Wro op 1 juli 2008 geactualiseerd te worden. Indien dat niet gebeurde, dan kwam het bestemmingsplan per 1 juli 2013 te vervallen.
Voor het gebied waaraan in 2007 goedkeuring is onthouden, is het niet gelukt om voor 1 juli 2013 tot een nieuwe planregeling te komen. Omdat het laatste planologische regiem van voor 1965 dateert, heeft dit als gevolg gehad dat er vanaf 1 juli 2013 voor dit gebied geen bestemmingsplan meer van kracht is. Dit heeft op grond van vaste jurisprudentie tot gevolg dat in principe alle functies, zoals zware industie en wonen, en bouwwerken op elke plek binnen deze witte vlek waren toegestaan. Om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen is bijna jaarlijks een voorbereidingsbesluit genomen. Met dit bestemmingsplan komt daar een eind aan.
Op 20 december 2018 is het facetbestemmingsplan 'Karakteristieke objecten' vastgesteld. Dit bestemmingsplan legt de juridisch-planologische basis voor de bescherming tegen ongewenste sloop van de verzameling boerderijen, woonhuizen, winkelpanden, kerken en ander (industrieel) erfgoed in de gemeente Midden-Groningen. Het behoud en stimuleren van (her)gebruik van erfgoedpanden is een belangrijk uitgangspunt van dat bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is gebaseerd op de eerder vastgestelde lijsten met karakteristieke objecten (erfgoedlijsten). De regels uit dit onherroepelijke bestemmingsplan zijn opgenomen in dit voorliggende bestemmingsplan.
Ook de regels van het op 28 november 2019 vastgestelde bestemmingsplan 'Parkeren' zijn doorgevoerd in dit bestemmingsplan. Met deze regels is er een uniform toetsingskader om aanvragen om een omgevingsvergunning, waarbij sprake kan zijn van een parkeerbehoefte of behoefte aan laad- en losvoorzieningen te beoordelen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving geeft meer informatie over de aanleiding en achtergronden van dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 3 Beleid wordt de op het bestemmingsplan betrekking hebbende wetgeving en beleid van de verschillende overheden beschreven. Hierop volgend worden in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten de relevante onderzoeken behandeld. Het gaat hierbij voornamelijk om geluid en geur. De uitleg van de juridische vormgeving van de verbeelding en de regels is opgenomen in Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving. In Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid en Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In Hoofdstuk 7 is een verantwoording gegeven van de communicatie over het plan met verschillende instanties en met de gebruikers en bewoners van het plangebied en de voorgeschreven wettelijke procedure.
In de 17e eeuw begon op grote schaal de vervening en ontginning van het hoogveengebied ten zuidoosten van de stad Groningen. Vanuit het Foxholstermeer werd het Abrams Diepje vergraven tot een kanaal tot aan het tegenwoordige Martenshoek. Deze werd vervolgens met een bocht om de bestaande nederzetting het 'Hooge Sandt' aangesloten op het Oude Winschoterdiep, waarvan het begin in Martenshoek ligt. In deze bocht kwam een sluis, waardoor in Martenshoek een levendig knooppunt ontstond, de Sluiskade. Vele schepen passeerden deze sluis op weg van en naar het veenkoloniale gebied.
Afbeelding 3 - Hoogholtje in Martenshoek.
Afbeelding 4 - Bedrijvigheid rond de sluis in tijden van weleer.
Afbeelding 5 - Scheepswerven in Martenshoek.
Vanaf de jaren 1960 werd het Oude Winschoterdiep grotendeels gedempt. Deze demping had voor Martenshoek grote gevolgen: de scheepsvaartgebonden functies verdwenen met het water en de sluis. De van oudsher aanwezige gevarieerdheid aan functies langs het Oude Winschoterdiep vinden we nog steeds terug. (Kleinschalige) bedrijvigheid, detailhandel, horeca en maatschappelijke functies wisselen de woonfuncties aan de Sluiskade en Werfkade af, waarbij deze functies meer gericht zijn op het gedempte deel van het Oude Winschoterdiep. De Werfkade is met name een woonstraat, met daarachter gelegen het bedrijventerrein.
Afbeelding 6 - Links de Werfkade, rechts de Sluiskade, 2019.
Door de jaren heen is er altijd gewoond langs de Werf- en Sluiskade. De woonbebouwing aan de Werfkade en de Sluiskade langs het bewaard gebleven stukje Oude Winschoterdiep ademt nog de sfeer van vroegere tijden, waarin het Oude Winschoterdiep aan de wieg stond van het aan elkaar vastgegroeide Hoogezand-Sappemeer en lange tijd een grote economische waarde had. De historische waarde van deze oude economische drager wordt erkend en wordt aangeduid met de term 'Historisch Lint'. Dit bestemmingsplan wil recht doen aan de bebouwing en de positie in het historisch lint door het zoveel mogelijk toekennen van de woonbestemming langs genoemde straten. In de loop der tijd is achter de bebouwing langs de Werfkade en Sluiskade bedrijvigheid vergund en ontstaan die met dit bestemmingsplan een passende bestemming krijgt, zodanig dat overlast van bedrijvigheid zo minimaal mogelijk wordt gehouden. Uitgangspunt voor het toekennen van een bestemming is het gebruik van de bestaande bebouwing en gronden, het bieden van een goed woon- en leefklimaat en het bieden van perspectief voor de bedrijven in de omgeving.
Op verschillende locaties in de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer bestaat spanning tussen bedrijvigheid en leefbaarheid. Bedrijvigheid ligt van oudsher dicht bij de woonbebouwing, is daarmee vervlochten en op sommige locaties is bovendien sprake van verouderde of niet meer geldende bestemmingsplannen. Hierdoor is er kans op economische stagnatie en onder druk staande leefbaarheid. Bedrijven willen immers hun bedrijfsactiviteiten kunnen voortzetten en/of uitbreiden en bewoners willen veilig en zonder overlast kunnen wonen. Wonen en ontspannen enerzijds en werken en produceren anderzijds moeten daarom in beginsel gescheiden worden. Veelal is dat fysiek moeilijk, maar dan moet in ieder geval kunnen worden geconstateerd dat de milieuhinderlijke functies en het wonen (of andere gevoelige functies) elkaar niet in de weg staan. Voor verschillende gebieden in met name Hoogezand en Sappemeer constateren we dat dat nu niet het geval is.
In het voorjaar van 2014 is begonnen met het opzetten van het Programma. Het hoofddoel van het Programma is het bieden van rechtszekerheid en een toekomstbestendig perspectief voor bewoners en bedrijven. Het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 14 december 2015 door de toenmalige gemeenteraad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma is gebaseerd op enkele pijlers:
Vanaf 2014 is er zeer veel overleg gevoerd met de verschillende betrokken partijen, zoals de inwoners van de verschillende gebieden. Hierbij zijn zeer veel wensen en bedenkingen opgehaald over de leefbaarheid in het gebied en hoe deze te verbeteren. Te denken valt aan klachten over geluidsoverlast, maar ook het verzoek om snelheid reducerende maatregelen te treffen of de inrichting van het openbare gebied te verbeteren. Hierbij is er sprake van een gebiedsgerichte aanpak, waarbij niet alleen geconcentreerd wordt op het juridische traject, zoals vergunningen en bestemmingsplan, maar ook de verkeersontsluiting en inrichting van het gebied. Hoofddoel is het creëren van betere leef- en woonomstandigheden. De leefbaarheid in en rondom de industrieterreinen moet worden verbeterd.
Een ander hoofddoel is het scheiden van wonen en industriële bedrijvigheid en deze twee functies een robuust bestaansrecht geven. Onder industriële bedrijvigheid wordt verstaan de zwaardere bedrijvigheid die bijzondere milieuoverlast kan opleveren, zoals veel geluidhinder, geurhinder, (fijn)stofuitstoot en/of gevaar. Actuele bestemmingsplannen en milieubeleid voor vergunningverlening, het kunnen voorschrijven van maatwerkvoorschriften en de handhaving moeten deze scheiding borgen. Dit is een grote stap naar een toekomstbestendige oplossing.
Hoewel de verschillende deelgebieden van elkaar verschillen is de gemene deler dat bij nagenoeg alle industrieterreinen sprake is van als bedrijfswoningen bestemde burgerwoningen die op of aan de randen van een gezoneerd industrieterrein liggen, maar gebruikt worden als burgerwoning. In de volksmond wordt dit ook wel de bedrijfswoningenproblematiek genoemd. Bovendien was tot voor kort voor het merendeel van de terreinen onduidelijk wat nu de daadwerkelijke geluidsituatie was of was er geen geluidsruimte meer beschikbaar. De beschikbare geluidsmodellen bleken niet actueel en onvoldoende gedetailleerd. Op basis van deze modellen konden dan ook geen uitspraken worden gedaan over eventuele hinder voor woningen of ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Bovendien zijn de geluidzones in de verschillende bestemmingsplannen niet op een afdoende wijze geborgd. Soms ontbreekt een deel van een geluidszone op de verbeelding, terwijl er wel regels zijn opgenomen of ontbreken juist de regels. Dit beperkt zich niet alleen tot de bestemmingsplannen voor de industriegebieden, maar de invloed is veel groter dan dat. Bijna alle bestemmingsplannen voor de kernen Hoogezand en Sappemeer dienen op dat punt aanpassing en verbetering, om zodoende voor de dagelijkse praktijk meer gebruikscomfort te bieden.
Dat de bestemming niet in overeenstemming is met het feitelijke gebruik, brengt verschillende problemen met zich mee, waardoor de leefbaarheid in de omgeving onder druk staat. Voor de huidige bewoners is het haast onmogelijk om de woning te verkopen. Het is lastig om op een als bedrijfswoning bestemde woning een hypotheek gevestigd te krijgen. De hypotheekgevers gaan daar, met name vanaf de economische crisis, zeer terughoudend mee om. De woningen kunnen daardoor onverkoopbaar worden. Eigenaren kunnen als het ware gevangen raken in hun eigen woning. Dit kan ervoor zorgen dat het noodzakelijke onderhoud aan en investeringen in en rondom de woning soms wordt uitgesteld, totdat er meer duidelijkheid is over de situatie. Soms wordt gewacht op de door ons te verrichten geluidsisolatiemaatregelen of op de aanpassing van het bestemmingsplan, om zodoende zekerheid te krijgen over de daadwerkelijke status van hun woning. Dit zorgt in sommige gevallen tot uitgesteld onderhoud en naar mate de tijd verstrijkt heeft dit ook invloed op de uitstraling naar het openbaar gebied en de ruimtelijke kwaliteit daarvan. Met het toekennen van een woonbestemming wordt ook de kwaliteit van de omgeving verbeterd, doordat bewoners weer perspectief krijgen.
Vanwege de problematiek is het houden van toezicht en handhaving in de praktijk geen simpele opgave. Als omwonenden klachten hebben over bijvoorbeeld geluidsoverlast van een bepaald bedrijf dan moet onderzocht worden of de voorschriften door het bedrijf worden nageleefd, maar tegelijkertijd moet ook onderzocht worden of degene die hinder ondervindt ook formeel bescherming dient te krijgen tegen geluid of geur. Immers, alleen gevoelige objecten, zoals burgerwoningen, dienen bescherming te krijgen tegen hinder. Bij de hoogte van het beschermingsniveau ten aanzien van geur speelt ook nog de daadwerkelijke ligging van de woning een rol (zie paragraaf 4.6 Geur). Bedrijfswoningen op een gezoneerd industrieterrein zijn niet beschermd tegen hinder en daarom kan vaak niet daadkrachtig worden opgetreden tegen overtredingen. Dit is het constante spanningsveld waar een oplossing voor wordt geboden.
Tegelijkertijd zien we dat de economische slagkracht onder deze onduidelijke situatie te lijden heeft, ook omdat niet altijd helder was welke rechten de bedrijven hadden, bijvoorbeeld welke geluidsruimte er gebruikt was en welke ruimte er nog wel beschikbaar is of beschikbaar kan worden gemaakt, door bijvoorbeeld een hogere geluidsbelasting toe te staan. Ook komt het voor dat sommige bedrijven geen investeringen doen, omdat de uitkomst van procedures te onzeker was. Noodzakelijke investeringen blijven uit met economische stagnatie als gevolg.
Omdat niet helder was welke geluidsruimte aanwezig is en welke geluidsruimte nog binnen de wettelijke bandbreedte vrijgemaakt kan worden, zijn bepaalde bedrijventerreinen ook niet optimaal ingevuld. Kavels liggen nog braak of worden ingevuld met andersoortige lichtere bedrijvigheid. Het Programma heeft ook als doel om het vestigingsklimaat te verbeteren en bedrijfsontwikkelingen en - mogelijkheden zoveel mogelijk te optimaliseren. Het gehele speelveld wordt inzichtelijk en biedt op meerdere terrein comfort.
In de herfst van 2014 zijn de eerste bijeenkomsten georganiseerd met bewoners op de locaties Waterhuizen, Foxhol, Martenshoek en Sappemeer-Oost. Met de bewoners is gesproken over hoe ze aankijken tegen de leefbaarheid, ook in relatie tot de industrieterreinen. Op iedere locatie zijn klachten en wensen geïnventariseerd.
De feitelijke situatie is zorgvuldig in kaart gebracht. Elementen en aandachtspunten betreffen de geluidsruimte in bestemmingsplannen, de actuele situatie van de vergunningen die bedrijven hebben op de locaties, de precieze situatie van de woningen op de bedrijventerreinen en de ontwikkeling van de WOZ-waarde op de locaties, in vergelijking met de rest van de gemeente.
De wensen van bewoners en bedrijven binnen dit plangebied en voor zover dit bestemmingsplan hierin een rol kan spelen zijn de volgende:
In de loop van 2015 zijn diverse vervolgbijeenkomsten met bewoners georganiseerd. Uit het Programma zijn de producten gekomen die in de volgende subparagrafen en verder uiteen worden gezet.
In november en december 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit vaststelling hogere waarden voor het plangebied Sluiskade/Werfkade al ter inzage gelegen. De procedure is destijds gestaakt en het bestemmingsplan is niet vastgesteld, omdat de geluidsmodellen voor de gezoneerde industrieterreinen niet actueel en accuraat bleken te zijn. Om deze reden is eerst uitvoerig akoestisch onderzoek verricht. Zie daarvoor paragraaf 4.4.5 Akoestisch onderzoek industrielawaai.
In totaal zijn vier varianten onderzocht, die kunnen dienen voor de wijze waarop het Programma doorgestart kan worden. Gekozen is voor de bedrijvig en leefbaar-variant. Dit is de voorkeursvariant, omdat deze variant per saldo de meeste maatschappelijke winst oplevert: bestemmingen en vergunningen die recht doen aan de situatie en bovendien zijn de regels handhaafbaar. Wonen en werken kan daardoor naast elkaar plaatsvinden. Als goede buren dienen de twee functies echter wel rekening met elkaar te houden. De burgerwoningen worden als zodanig bestemd en waar mogelijk worden bedrijven gefaciliteerd door extra milieugebruiksruimte toe te kennen. Deze belangen worden tegen elkaar afgewogen. Nut en noodzaak, het effect van de te nemen maatregelen en de kosten daarvan worden afgezet tegen de leefbaarheid enerzijds en economische slagkracht anderzijds. Dit betekent dat er ruimte voor bedrijfsmatige ontwikkelingen wordt geboden, maar dat niet standaard de maximale hogere waarde van 60 dB(A) wordt vastgesteld. In Bijlage 1 Akoestisch onderzoek is dit uiteengezet.
De woningen in het plangebied krijgen een woonbestemming, zoals die in andere bestemmingsplannen, bijvoorbeeld plan Woongebieden ook wordt toegepast. Binnen de woonbestemming zijn aan huis verbonden beroepen en bedrijven toegestaan. De panden Werfkade 10 en 14/16 krijgen een gemengde bestemming, omdat deze panden behalve als woning ook nog voor andere functies gebruikt worden. Het kantoorpand van Bodewes Shipyards aan de Werfkade 22 krijgt overeenkomstig het huidige gebruik een kantoorbestemming. Sluiskade 27 is eigendom van Steelcare. Steelcare zal binnen de planperiode dit pand weer in gebruik nemen als bedrijfswoning. Dit pand heeft daarom geen woonbestemming.
De gronden achter de bebouwing langs de Werf- en Sluiskade krijgen een bestemming als industrieterrein overeenkomstig huidig gebruik en om deze bedrijven perspectieven te bieden voor de toekomst. Bestaande rechten van de bedrijven worden met dit bestemmingsplan gerespecteerd. Dit met uitzondering van gronden achter de adressen Sluiskade 49 t/m 65. De terreinen zijn niet bedrijfsmatig in gebruik. Ook zijn er geen plannen om dat te gaan doen. Zwaardere bedrijfsmatige activiteiten zouden leiden tot een ongewenste extra geluidsbijdrage op woningen. De activiteiten die wel zijn toegestaan, hoeven niet op een gezoneerd industrieterrein te liggen. Deze gronden krijgen de bestemming Centrum overeenkomstig het bestemmingsplan Woongebieden.
Het stukje Oude Winschoterdiep krijgt de bestemming Water. De wegen en parkeerplaatsen krijgen de bestemming Verkeer. Ofschoon delen van de weg langs de Werfkade in eigendom zijn van de aanwonende eigenaren, is er sprake van een (juridisch) openbare weg op grond van artikel 4 van de Wegenwet. De gronden gelegen tussen de openbare weg langs de Werfkade en het Oude Winschoterdiep krijgen de bestemming Tuin. De gronden zijn bestemd voor tuin, groen en groenvoorziening en voor ondergeschikte functies, zoals verkeer, paden en parkeervoorzieningen.
Tijdens de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan in 2016 is door de eigenaar van het pand Werfkade 14/16 een verzoek ingediend om aan het bestaande pand drie woningen toe te kunnen voegen om het monumentale pand exploitabel te houden en zo goed mogelijk te kunnen benutten.
De gewenste ontwikkeling past binnen de hoofduitgangspunten van dit bestemmingsplan, namelijk: het toekennen van een woonfunctie aan bebouwingszones langs de Werf- en de Sluiskade en het niet laten toenemen van overlast vanwege de bedrijvigheid in de achterliggende gebieden, met andere woorden het bevorderen van de leefbaarheid.
Aangezien de initiatieven van de eigenaar concreet zijn en aan een behoefte voldoen, is deze nieuwe ontwikkeling meegenomen in dit bestemmingsplan. Het voorgenomen initiatief is ook meegenomen in de bij het bestemmingsplan behorende hogere waardenprocedure.
Het pand herbergt thans en ook na de gewenste verbouwing nog een galerie (Werfkade 16a) met mogelijkheid tot het schenken van alcoholhoudende dranken tijdens culturele gelegenheden, kantoorruimte op de begane grond en een mogelijkheid tot kleinschalige bedrijvigheid aan de achterzijde van het pand.
Afbeelding 7 - Werfkade 14,16 te Martenshoek.
Tijdens de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is door de eigenaar van het pand Werfkade 10 een verzoek ingediend om de bedrijfsruimte op de begane grond van het pand formeel te kunnen omzetten naar maximaal 2 appartementen. Nu zijn de ruimten zowel geschikt voor bewoning als voor lichte bedrijfsmatige activiteiten.
De gewenste ontwikkeling past binnen de hoofduitgangspunten van dit bestemmingsplan, welke zijn: het toekennen van een woonfunctie aan bebouwingszones langs de Werf- en de Sluiskade en het niet laten toenemen van overlast vanwege de bedrijvigheid in de achterliggende gebieden, met andere woorden het bevorderen van de leefbaarheid. Het voorgenomen initiatief is ook meegenomen in de bij het bestemmingsplan behorende hogere waardenprocedure.
Een andere locatie met mogelijkheden langs de Werfkade is het zogenaamde “Helmers-terrein”, naast Werfkade 32. Met een initiatiefnemer zijn verkennende gesprekken gevoerd voor invulling van het terrein met woningbouw. Over vormgeving en uitwerking moet nog verder worden gesproken. Tevens is het belangriijk dat inzicht wordt verkregen in hoe wordt omgegaan met de parkeervoorziening aangezien de parkeerdruk in de omgeving nu al hoog is. Aangezien een en ander dus nog niet concreet is, wordt deze mogelijke ontwikkeling in dit bestemmingsplan opgenomen door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid. Zodra de plannen concreet zijn en aan de genoemde randvoorwaarden is voldaan, zal een aparte planologische procedure worden gevoerd voor deze ontwikkeling.
Op voorhand is al onderzocht of en onder welke voorwaarden voldaan kan worden aan de regels ten aanzien van industrielawaai. De toegestane geluidsbelasting mag maximaal 55 dB(A) bedragen. Dit is een voorwaarde. Uit een eerder onderzoek is gebleken dat hieraan voldaan kan worden. Een toekomstig bouwplan is inpasbaar.
Afbeelding 8 - Op de achtergrond het braakliggende Helmersterrein, 2019.
De bestemmingen worden toegekend op basis van de onderzoeken genoemd in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en op basis van een feitelijke inventarisatie van het plangebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders.
De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:
De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie zijn zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.
In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's, onderverdeeld in elf provinciale 'belangen':
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
Naast de genoemde provinciale belangen worden er in het beleid 5 specifieke opgaven genoemd voor specifieke onderwerpen of gebieden. De 5 opgaven zijn: Gaswinning, Energyport, Groei en krimp, Regio Groningen-Assen en Waddengebied. Met uitzondering van het laatste onderwerp zijn de andere 4 opgaven in meer of mindere mate relevant voor de gemeente Midden-Groningen.
Ten aanzien van bedrijventerreinen zegt de omgevingsvisie het volgende:
Lokale bedrijventerreinen
Lokale bedrijventerreinen zijn bestemd voor kleinschalige bedrijvigheid uit de lagere milieucategorieën en die een lokale functie (marktgebied) hebben. er moet worden voorkomen dat de vestiging van bedrijven leidt tot (toekomstige) milieuknelpunten. Daarom moet bij de vestiging van bedrijven rekening worden gehouden met (mogelijke) milieuhinder.
Regionale bedrijventerreinen
De provincie wil dat bedrijven uit de hogere milieucategorieën en/of met een aanzienlijk ruimtebeslag zich vestigen op regionale bedrijventerreinen. De selectie hiervan doet zij in overleg met gemeenten. Het is van belang dat er voldoende ruimte aanwezig is en blijft voor de vestiging van bedrijven uit de hogere milieucategorieën. Voor dit type bedrijven is voorlopig voldoende ruimte op bestaande regionale bedrijventerreinen. De bedrijven die de grootste milieuhinder met zich mee brengen, moeten steeds meer geconcentreerd worden op een beperkt aantal van deze regionale bedrijventerreinen.
De provincie stimuleert de concentratie van bedrijvigheid op regionale bedrijventerreinen in de stedelijke gebieden, omdat:
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.
De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:
De gemeente heeft in 2019 de Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019-2028 vastgesteld. In deze woonvisie houdt de gemeente rekening met de woningbouwafspraken in de Regio Groningen Assen en in de Regio Oost-Groningen.
De gemeente heeft binnen de bestaande afspraken de ruimte om tot 2030 850 woningen toe te voegen. Deze ruimte wordt nog niet volledig benut met concrete initiatieven. De planlijst van waar ook zachte (niet concrete) plannen, zoekgebieden en juridische bouwmogelijkheden op staan gaat dit aantal wel te boven. Deze planlijst wordt heroverwogen op basis van de uitgangspunten van de woonvisie. De gemeente wil planologische ruimte creëren voor initiatieven die bijdragen aan de uitvoering van de woonvisie. Daarom wil de gemeente bouwmogelijkheden, die geen toegevoegde waarde hebben voor de woonvisie, op termijn schrappen. Dit is in de uitvoeringsagenda van de Woonvisie als volgt geformuleerd: 'Om ruimte te bieden aan nieuwe woonmilieus heroverwegen we al onze bouwplannen en locaties. Het gaat zowel om grotere locaties zoals Vosholen II als om vele kleine locaties en individuele kavels. Dat dwingt op plekken ook tot intrekken van plannen. Ook maken we spelregels waarmee we beoordelen of nieuwe initiatieven meerwaarde hebben.
Het woonbeleid koerst op: toevoegen van nieuwe woonmilieus om ook de vraag uit de stadsregio te bedienen; versterken van het stedelijk gebied van Hoogezand-Sappemeer (verdichting in het centrum; vernieuwing en verdunning in de wijken rond het centrum); dorpen als sterke zelfstandige netwerken van kleine en grote dorpen (woningbouw moet inspelen op een behoefte en het dorp moet er beter van worden). Bij de versterking van het stedelijk gebied van Hoogezand-Sappemeer spelen functiewijziging en transformatie een belangrijke rol. Er ligt een grote opgave om het vastgoed en de omgeving bij de entrees van Hoogezand-Sappemeer en aan de randen van het centrum te verbeteren.
Met betrekking tot enkele specifieke adressen in het plangebied wordt het volgende opgemerkt. In het geval van de Werfkade 10 is gebleken dat het bestaande gebouw in het verleden is gesplitst in drie zelfstandige eenheden. Het voormalige bedrijfsgedeelte is daarbij van functie gewijzigd van bedrijf naar wonen. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande situatie juridisch-planologisch vastgelegd. Voor de Werfkade 14/16 geldt dat in verband met een optimale herbestemming van dit Rijksmonument, al in het voorgaande ontwerpbestemmingsplan uit 2016 is aangegeven dat er in totaal vijf woningen aanwezig mogen zijn. Het gaat dan om twee bestaande woningen aan de voorzijde van het pand en drie woningen aan de achterzijde van het pand op de bovenverdieping. Deze gehele bovenverdieping is sinds twee jaar in gebruik als woning.
Voor het Helmers-terrein is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Een van de voorwaarden is dat het initiatief moet voldoen aan de uitgangspunten van de woonvisie.
Leidraad voor de verdere uitwerking van het Programma wordt gevormd door de Doorstartnotitie. Deze notitie dient meerdere doelen, namelijk:
Op 29 oktober 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders (verder B&W) besloten om de Doorstartnotitie ter consultatie aan te bieden middels een raadsbrief. De commissie heeft op 14 november 2019 de doorstartnotitie besproken. De commissie heeft positief op de Doorstartnotitie gereageerd.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:
Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Voordat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt doorlopen, moet dus de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Het voorliggende bestemmingsplan betekent ten opzichte van het voorgaande planologisch regiem een forse inperking van de gebruiks- en bouwmogelijkheden. Immers, er geldt voor het overgrote deel van het plangebied geen planologisch regiem, waardoor in theorie de functies een enorme ruimtebeslag tot gevolg konden hebben. Het bestaande ruimtebeslag van de functies wordt begrensd.
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.
Kader
Een uitgebreide beschrijving van het plangebied is opgenomen in paragraaf 2.3 Nieuwe
situatie.Het bestemmingsplan valt in categorie D11.3 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een
industrieterrein.
Binnen deze categorie geldt de volgende drempelwaarde:
Het plangebied blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het plan geldt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Er wordt dan ook volstaan met een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De 'Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling bestemmingsplannen Sluiskade - Werfkade' is opgenomen als Bijlage 2.
Aanmeldingsnotitie
In de aanmeldingsnotitie zijn de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie hoofdthema's:
Voor de volledige beoordeling van de hiervoor genoemde punten wordt verwezen naar Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade – Werfkade. Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn, die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Geconcludeerd wordt dat het opstellen van een milieueffectrapport niet nodig is.
M.e.r.-beoordelingsbesluit
Op basis van de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling heeft B&W op 28 januari 2020 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. B&W heeft besloten geen milieueffectrapport op te stellen voor het voorliggende bestemmingsplan. Deze is bijgevoegd als Bijlage 3
M.e.r.-beoordelingsbesluit.
Omdat de activiteiten ruim onder de drempelwaarden zoals opgenomen in categorie D11.3 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage blijft, is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De activiteiten hebben geen belangrijke nadelige milieueffecten. Het is niet noodzakelijk de m.e.r.-procedure te doorlopen.
Om in het algemeen te kunnen bepalen of nieuwe functies inpasbaar zijn in de omgeving, wordt veelal de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Deze publicatie bevat een afstandsmethodiek van gevoelige functies (zoals woningen) tot bedrijvigheid. Bedrijven worden hierbij ingedeeld in milieucategorieën waarbij richtafstanden ten aanzien van geur, stof, geluid en gevaar worden gegeven. Hierbij wordt uitgegaan van de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een 'rustige woonwijk'. Hoe hoger de milieucategorie van een bedrijf, des te groter de afstand is die moet worden aangehouden tot woningen en andere gevoelige functies.
Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. In gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Een toetsing op uitsluitend deze VNG-publicatie is volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State niet zonder meer toegestaan. Feitelijke omstandigheden zijn mede bepalend of een bestemming aanvaardbaar en uitvoerbaar is.
De bedoeling is om bij de bestemming 'Bedrijventerrein – Industrie' niet meer te gaan werken met de VNG-publicatie en bijhorende Staat van bedrijfsactiviteiten als juridisch instrument om de toelaatbaarheid van bedrijven te bepalen. Volgens ons is dit instrument te grofmazig en valt er veel meer maatwerk te leveren wanneer we gaan denken vanuit het voorkomen van extra hinder voor de woonomgeving vanaf het bedrijventerrein vanwege de milieuaspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid door het stellen van kaders. Naar onze mening snijdt het mes van een dergelijke immissiesturing aan twee kanten: meer rechtszekerheid voor de omwonenden en meer ruimte voor bedrijven.
Omgevingstype Sluiskade - Werfkade
Volgens de VNG-publicatie is het omgevingstype 'rustige woonwijk' ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen in een 'rustige woonwijk' vrijwel geen andere functies voor. Deze typering is niet van toepassing op de Sluis- en Werfkade.
De Werfkade is voornamelijk een woonstraat met onder andere een kantoor van Bodewes Shipyards en ter plekke van Werfkade 14,16 en Werfkade gemengde functies, waaronder wonen. Op het perceel Werfkade 10 wordt gewoond en is een bedrijf gevestigd. Achter de Werfkade ligt het gezoneerde industrieterrein met de Industrieweg als belangrijke ontsluitingsweg. De situatie aan de Sluiskade is iets anders. Daar is de woonbebouwing minder prominent aanwezig en is er meer bedrijvigheid in de vorm van industrie, een sportschool, een aanbieder van zorghulpmiddelen en detailhandel, zoals een kringloopwinkel.
Gezien de aanwezige functiemenging en omgeving wordt plangebied getypeerd als 'gemengd gebied'.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bedrijven en milieu uitvoerbaar. Hierbij wordt tevens verwezen naar de paragrafen 4.4 Wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai, 4.6 Geur en 4.8 Externe Veiligheid.
In de voorgaande hoofdstukken is de probleemstelling al uitgelegd: door het ontbreken van een bestemmingsplan hebben bedrijven geen zekerheid over ontwikkelingsmogelijkheden. Bewoners verkeren in onzekerheid over de bestemming van hun woning en de rechten die zij hebben.
Meerdere woningen aan de Sluiskade en Werfkade liggen op grond van het Koninklijk besluit uit 1991 formeel op het industrieterrein. Op grond van deze status worden deze woningen niet beschermd tegen geluid afkomstig van het industrieterrein. De meeste van deze woningen worden echter niet (meer) gebruikt als bedrijfswoning en zijn feitelijk burgerwoningen. Het is goede ruimtelijke ordening om deze burgerwoningen nu ook als zodanig te bestemmen. Tevens moet worden voorkomen dat de aangrenzende bedrijven hierdoor in hun geluidsruimte en bedrijfsmogelijkheden worden beperkt.
Het Programma wil een integrale en duurzame oplossing vinden op diverse terreinen waar sprake is van spanning tussen bedrijvigheid (bedrijventerreinen) enerzijds en leefbaarheid (woongebieden) anderzijds.
De Wet geluidhinder biedt het wettelijk kader voor de zonering van industrielawaai. Uitgangspunt hierbij is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers bevinden of kunnen vestigen enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen). Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun geluidsruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
Rond de industrieterreinen met de oude benamingen “Hoogezand West en Foxhol”, “Hoogezand Noord West en Martenshoek” en “Sappemeer Oost” zijn bij Koninklijk besluit geluidzones vastgesteld. Nadien zijn deze geluidszones op onderdelen aangepast door middel van de herziening van bestemmingsplannen waarbinnen deze geluidszones zijn gelegen.
Doordat met dit bestemmingsplan de woningen een woonbestemming krijgen die ze voorheen niet hadden, vallen de woningen dientengevolge in de genoemde geluidszone. Ook andere gronden die niet zijn gelegen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein – industrie' komen binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein te liggen. Binnen het voorliggende bestemmingsplan zijn deze gronden voorzien van de gebiedsaanduiding 'Geluidszone – industrie'.
De eerder vastgestelde geluidszone (gelegen buiten het voorliggende bestemmingsplan) hoeft niet te worden aangepast. Immers de geluidsbelasting vanwege het in dit bestemmingsplan begrepen industrieterrein gaat de waarde van 50 dB(A) op de buitenste grens van de geluidzone niet te boven.
Nestgeluid is het geluid dat afkomstig is van aan de kade afgemeerde schepen als er niet aan de schepen wordt gewerkt en geen laad-en losactiviteiten plaatsvinden. Het nestgeluid is het geluid van de diesel aangedreven aggregaten en/of hoofdmotoren voor het produceren van elektriciteit aan boord gedurende het gehele etmaal. Op 2 januari 2020 heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over nestgeluid in relatie tot de begrenzing van een inrichting. De Afdeling is tot de conclusie gekomen dat beoordeeld moet worden of activiteiten op afgemeerde schepen aan de kade feitelijk deel uitmaken van de inrichting (ECLI:NL:RVS:2020:205).
Binnen het plangebied bevinden zich geen inrichtingen, waarbij schepen worden afgemeerd of aan afgemeerde schepen wordt gewerkt. Het bestemmingsplan maakt dit ook niet mogelijk, omdat het Oude Winschoterdiep geen onderdeel is van het gezoneerde industrieterrein. Om deze reden kan nader onderzoek achterwege blijven.
Omdat in het plangebied sprake is van bestaande woningen en alle wegen waarvan de zone over het plangebied ligt, bestaande wegen zijn, is er geen nader onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De invloed van wegverkeerslawaai op de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld is uitsluitend onderzocht ten behoeve van het bepalen van de cumulatieve geluidsbelasting.
De woningen in het plangebied liggen niet binnen de zone van een spoorlijn. Onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.
Voor het goed functioneren van het geluidsgezoneerde terrein (zoals onder meer de uitgifte van kavels, doorontwikkelingen van bedrijven en vergunningverlening) en ontwikkelingen in de directe omgeving van het terrein, is het noodzakelijk te beschikken over actueel inzicht in de geluidssituatie (zonebeheermodel) en de ontwikkelingsmogelijkheden. Deze inzichten waren tot nu toe onvolledig.
Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV akoestisch onderzoek uitgevoerd en vastgelegd in de rapportage: “Bestemmingsplan Sluiskade - Werfkade Hoogezand, Onderzoek industrielawaai Wet geluidhinder” met kenmerk 6157/NAA/jd/ft/6 gedateerd op 18 augustus 2020.
In het akoestisch onderzoek zijn op basis van de huidige vergunde situatie en concrete toekomstplannen van bedrijven enerzijds een Bedrijvenvariant (B-variant) onderzocht, waarin voor bedrijven in redelijkheid groeiruimte wordt geboden en anderzijds een Leefbaarvariant (L-variant), waarin door het treffen van maatregelen bij bedrijven de geluidsbelasting op de woningen zoveel mogelijk wordt beperkt. Overwegingen op basis van deze varianten hebben geleid tot het gekozen Bedrijvig- en Leefbaarpakket (B&L-pakket).
Bronmaatregelen
De volgende overwegingen zijn gemaakt:
- In de B-variant wordt gestreefd naar extra geluidsruimte voor bedrijven die actueel weinig geluid produceren in relatie tot de geluidsruimte die volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009 op grond van de afstand tot woningen mogelijk zou zijn. In het B&L-pakket wordt als geluidsruimte de huidige situatie met concrete toekomstplannen aangevuld met 50% van de geluidsruimte volgens de VNG-publicatie.
- In de B-variant is voor grote bedrijven uitgegaan van de actuele geluidsproductie, concrete toekomstplannen en in een aantal gevallen een extra groeiruimte van 1-3 dB. In het B&L-pakket is de extra groeiruimte niet opgenomen.
- In de B-variant is voor momenteel ongebruikte kavels buiten de grenzen van het bestemmingsplan rekening gehouden met de geluidsruimte die volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009 op grond van de afstand tot woningen mogelijk zou zijn. Deze reservering is het B&L-pakket opgenomen. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan bevinden zich geen braakliggende kavels.
- In de L-variant is aangegeven dat 2 ramen in de constructiehal van Steelcare 7 dB beter kunnen worden geïsoleerd. Deze maatregel is niet in het B&L-pakket opgenomen.
- In de B-variant en de L-variant is voor 2 gevelventilatoren van de straalhal rekening gehouden met het toepassen van 5 dB zwaardere geluidsdemping dan nu reeds in het vastgestelde maatwerkvoorschrift Activiteitenbesluit Milieubeheer is voorgeschreven (15 in plaats van 10 dB). Deze maatregel is in het B&L-pakket opgenomen.
- In de L-variant is voorgesteld om bij De Haan (postadres: Industrieweg 27) 2 open deuren aan de achterzijde van de werkplaats gedurende 50% van de tijd te sluiten. Deze maatregel is in het B&L-pakket opgenomen.
Overdrachtsmaatregelen
Gezien de verwevenheid van de nu te onderscheiden bedrijven en woningen en de bijbehorende korte afstanden en kleine ruimtes, is er over het algemeen geen plaats voor afschermingen. Voor het afschermen van verdiepingen van woningen zijn bovendien schermen nodig die ongeveer even hoog zijn als de betreffende verdiepingen en dat is stedenbouwkundig ongewenst.
Schermen zijn wel overwogen om specifieke geluiden af te kunnen schermen in het kader van de bescherming tegen piekgeluiden die de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit voorschrijven in aanvulling op de normen voor industrieterreinen van de Wgh. Gelet op de stedenbouwkundige onwenselijkheid, de transitiesituatie, kosten en het gegeven dat de optredende pieken niet ontoelaatbaar zijn, worden deze maatregelen niet getroffen.
Gevelmaatregelen
Conform artikel 3.3 van het Bouwbesluit 2012 mag het geluidsniveau in verblijfsgebieden in woningen bij gesloten ramen ten gevolge van industrielawaai niet hoger zijn dan 35 dB(A). In 2016 is een inventarisatie gemaakt van de bouwakoestische eigenschappen van de woningen. Op basis van deze eigenschappen en de nu bekende gevelbelastingen volgens het B&L-pakket zijn de geluidsniveaus binnen bepaald en getoetst. Waar nodig zijn maatregelen gedimensioneerd en kosten geraamd. Begin 2020 is de uitvoerbaarheid van de maatregelen in de woningen gecontroleerd en met de bewoners besproken. Na vaststelling van het bestemmingsplan en hogere waardenbesluit wordt de uitvoering aanbesteed en in overleg met de bewoners uitgevoerd. De te treffen gevelmaatregelen zijn uitvoerbaar en betaalbaar voor de gemeente Midden-Groningen die deze kosten voor haar rekening neemt.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de cumulatieve geluidsbelasting in geen geval hoger is dan de maximale grenswaarde voor de dominante geluidssoort, hier industrielawaai of wegverkeerslawaai. De cumulatieve geluidsbelasting wordt aanvaardbaar geacht.
Voor 24 woningen aan de Sluiskade en Werfkade die in de zone komen te liggen, zijn op 18 augustus 2020 door B&W hogere waarden vastgesteld. Deze beschikking is opgenomen als Bijlage 4 Besluit hogere waarden. De woningen en hogere waarden zijn weergegeven in onderstaande tabel:
De vaststelling van hogere waarden tot maximaal 57 dB(A) is gemotiveerd in de beschikkingen die tegelijkertijd met het bestemmingsplan zijn voorbereid. De motivering is gebaseerd op de volgende punten:
De geluidbelasting van industrielawaai op de woningen die in de zone komen te liggen, is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A), maar nergens hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 60 dB(A). De cumulatieve geluidsbelastingen zijn niet onaanvaardbaar hoog. De gevelwering is zodanig gedimensioneerd dat een aanvaardbaar geluidsklimaat in de geluidsgevoelige ruimten ontstaat.
Parallel aan de bestemmingsplan procedure is een procedure voor de vaststelling van een hogere waarde doorlopen. Op 18 augustus 2020 heeft B&W hogere waarden voor geluid vastgesteld. In Bijlage 4 Besluit hogere waarden is de beschikking opgenomen. Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
Grof stof wordt gezien als hinderlijk. Er is geen landelijk beleid ten aanzien van hinder door grof stof. Om de aanvaardbaarheid van stofhinder in de ruimtelijke ordening te beoordelen, wordt de beoordeling vaak gebaseerd op de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk". Omdat dit kader vrij grofmazig is, is een alternatief kader voor grof stof onderzocht.
In de huidige wet- en regelgeving is het een en ander geregeld ten aanzien van grof stof. Artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit regelt dat zo veel mogelijk voorkomen moet worden dat stofverspreiding optreedt die op een afstand van 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar is. Bovendien moet verontreiniging van de omgeving zo veel mogelijk worden beperkt en moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater komen.
Dit artikel is bedoeld als een algemene vangnetbepaling die zegt dat goederen zo moeten worden op- en overgeslagen dat verspreiding doorstuiven, morsen of andere ongewenste routes zoveel mogelijk moet worden beperkt. Goederen in de buitenlucht moeten zodanig worden op- of overgeslagen dat op een afstand van 2 meter van de bron de uitstoot van stof met het blote oog niet waarneembaar is. In de Activiteitenregeling (art. 3.47 t/m 3.55) wordt aangegeven met welke maatregelen in elk geval aan dit artikel wordt voldaan. Dit betreft voorschriften zoals het bevochtigen van de bulkgoederen uit bepaalde stuifklassen, het afdekken van de goederen of het aanleggen van windreductieschermen. Voor de overslag worden in een ministeriële regeling maatregelen beschreven zoals een maximale storthoogte van één meter, maatregelen bij storttrechters en maatregelen bij continu mechanisch transport.
Opgemerkt moet worden dat een aantal maatregelen niet altijd eenvoudig te controleren is. Er is een zekere waarnemingsdrempel, en die ligt in de ordegrootte van 0,1 g/m2. Het is heel goed mogelijk dat er veel stof geëmitteerd wordt zonder dat de waarnemingsdrempel overschreden wordt. Dat is vooral het geval als de emissie meer diffuus van aard is: als de emissie over een groter oppervlak plaats vindt, zal de waarnemingsdrempel niet zo snel overschreden worden, maar omdat de breedte van de bron groot is, zal de emissie toch hoog zijn. Ook kan de windsnelheid van invloed zijn. Bij een hoge windsnelheid zal de waarnemingsdrempel minder snel bereikt worden. En, uiteraard, is de zichtbaarheid gering als het donker is. En als de emissie uitgesmeerd wordt over een langere periode, zul je het stof ook niet zien.
De conclusie moet dan ook zijn dat het zichtbaarheidscriterium van 2 m uit het Activiteitenbesluit art. 3.32 geen sluitend criterium zal zijn om stofhinder te voorkomen.
Er is geen alternatief normstelsel beschikbaar voor grof-stof. De impact van grof-stof op de omgeving laat zicht niet vangen via een normenkader. Zelfs het algemene vangnet van het Activiteitenbesluit inclusief een set aan maatregelen zijn geen absolute garantie voor het voorkomen van stof-hinder.
Over het algemeen zijn de afstanden in het plangebied tussen het industrieterrein en gevoelige bestemmingen zeer gering. In het plangebied vinden nu geen activiteiten plaatsvinden met stuifgevoelige goederen. Dit zijn goederen die gevoelig zijn voor wegwaaien, zoals gips, kalk, ertsen, puin, grond en baggerspecie. Gelet op de geringe afstanden tussen de verschillende functies willen wij voorkomen dat dergelijke activiteiten in de toekomst wel gaan plaatsvinden. Het kan natuurlijk voorkomen dat op het industrieterrein incidenteel activiteiten plaatsvinden met bijvoorbeeld puin en grond. Om te voorkomen dat ook deze activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden als strijdig gebruik worden aangemerkt, is expliciet bepaald dat het bedrijfsmatig gebruik van stuifgevoelige goederen in de open lucht niet is toegestaan.
Hiermee wordt de bestaande kwaliteit van het ter plekke aanwezige woon- en leefklimaat met betrekking tot stof geborgd.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect stof uitvoerbaar.
De wet- en regelgeving omtrent industriële geurhinder is minder strikt en in beton gegoten dan andere sectorale wetgeving, zoals geluid. Het Rijksbeleid is gericht op het voorkomen van (nieuwe) hinder. Het is in principe aan het bevoegd gezag om vast te stellen wat het acceptabele geurhinderniveau voor een bepaald gebied is. Vaak wordt onderscheid gemaakt in nieuwe en bestaande situaties en de aard van de omgeving speelt hierbij ook een rol.
Geurbeleid is een van de hulpmiddelen om bij de beoordeling en motivering om een acceptabel geurhinderniveau vast te stellen. Omdat de gemeente geen eigen geurbeleid heeft, wil dit niet zeggen dat er geen acceptabel geurhinderniveau vastgesteld kan worden. Omdat eigen geurbeleid ontbreekt, is in deze specifieke situatie gekeken naar de toepasbaarheid van het provinciaal geurbeleid.
De geurbelasting wordt uitgedrukt in Europese odour units (de geurconcentratie) per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde (ouE/m3 als x-percentiel van de uurgemiddelde concentratie). De percentielwaarde geeft aan in hoeveel procent van de tijd een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden. Een geurbelasting van bijvoorbeeld 1 ouE/m3 als 98 percentiel betekent dat de geurbelasting van 1 ouE/m3 of hoger in 2% van de tijd voorkomt.
Geurhinder hangt naast de geurconcentratie nauw samen met hoe de geur beleefd wordt. Wordt de geur als aangenaam of als onaangenaam beleefd? De maat voor de (on)aangenaamheid van geur, de hedonische waarde (H) wordt uitgedrukt op een schaal van van H=-4 tot H=4, waarbij H=-4 staat voor een geurbeleving die als uiterst onaangenaam wordt ervaren, H=0 voor een neutrale geurbeleving en H=4 voor een uiterst aangename beleving van de geur. De geur van een rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt bijvoorbeeld als onaangenamer en dus hinderlijker ervaren dan de geur van een koekjesfabriek. De hedonische waarde zal bij minder geurconcentratie dan worden bereikt.
Bij een aantal bedrijfsactiviteiten is geur onlosmakelijk met de bedrijfsactiviteiten verbonden. In het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling zijn voorschriften gesteld met als doel geurhinder te voorkomen en als dat niet mogelijk is te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Voor bepaalde activiteiten is in de Ministeriële regeling een maatwerkmogelijkheid opgenomen.
Binnen het plangebied is één geurrelevant bedrijf gevestigd, namelijk Steelcare dat grote stalen constructies straalt, coat, verzorgt, herstelt en verduurzaamt. Op 24 oktober 2018 heeft het bedrijf een melding Actviteitenbesluit ingediend. Met uitzondering voor geluid, waarvoor maatwerkvoorschriften zijn opgelegd, is deze melding geaccepteerd. In de melding heeft Steelcare aangegeven meer dan 5000 kg oplosmiddelen per jaar te gebruiken.
Op 5 februari 2020 en 4 maart 2020 hebben naar aanleiding van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan twee informatiebijeenkomsten plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomsten hebben enkele bewoners aangeven een verflucht te ruiken en hier hinder van te ondervinden. Op 4 mei 2020 is een officiële klacht ten aanzien van geur binnengekomen.
Naar aanleiding van deze klachten en geuite zorgen over de waargenomen geur, heeft onderzoek plaatsgevonden om de geursituatie in kaart te brengen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 Geuronderzoek bij de toelichting. Omdat bewoners aangegeven dat de geurhinder samenhangt met een opschaling van de bedrijfsactiviteiten vanaf 2019, zijn met het onderzoek enkele geursituaties in beeld gebracht:
1. Feitelijke situatie van voor de melding Activiteitenbesluit (medio 2018);
2. Situatie van de volledige invulling van de melding Activiteitenbesluit;
3. Huidige feitelijke situatie;
Als onderdeel van het geuronderzoek heeft er op 3 juni 2020 een bedrijfsbezoek plaatsgevonden, om de zaken die relevant zijn voor het maken van geurverspreidingsberekeningen in beeld te brengen. Hierbij is onder andere gelet op gevelopeningen, de gebruikte installaties, werkprocessen en emissiepunten.
Omdat de gemeente, zoals aangegeven, geen eigen geurbeleid heeft, is in deze specifieke situatie gekeken naar de toepasbaarheid van het provinciaal geurbeleid. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties en objecten die een hoge of lage bescherming dienen te krijgen. Omdat de bestaande woningen bestemd worden als burgerwoningen en niet meer op het industrieterrein liggen, verandert het lage beschermingsniveau formeel in een hoog beschermingsniveau. De woning zijn echter bestaand en ook de bedrijven in de omgeving zijn bestaand. De huidige situatie wordt daarom gekenschetst als een bestaande situatie. Gelet op de beoordelingsmatrix wordt daarom gestreefd naar 'beschermingsniveau hoog, situatie bestaand'. De als zodanig nieuw te bestemmen woningen (Sluiskade 1 tot en met 15) krijgen daarmee hetzelfde beschermingsniveau als de reeds bestemde woningen in het plangebied (Sluiskade 29 tot en met 45e). Het beschermingsniveau wordt uitgedrukt met een hedonische waarde van H=-1. Een waarde van H=-1 komt overeen met 'licht onaangenaam', dat over het algemeen als acceptabel wordt ervaren. Bij het hanteren van een hedonische waarde van H=-1, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat de huidige geurbelasting bij good housekeeping aanvaardbaar is en zich niet verzet tegen de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen. In het bestemmingsplan is met een geurbeheersregeling geborgd dat veranderingen aan bestaande en de komst van nieuwe inrichtingen binnen het plangebied niet kunnen leiden tot een onaanvaardbare geursituatie.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect geur uitvoerbaar.
De regels over luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. De in deze wet gehanteerde normen gelden in de meeste situaties. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld arbeidsplaatsen en wegen.
In artikel 5.16 lid 1 is beschreven dat het bevoegd gezag pas van haar bevoegdheden, genoemd in lid 2 van dat artikel, (hierin is onder ander het vaststellen van een bestemmingsplan genoemd) gebruik mag maken als aannemelijk is gemaakt dat aan één van de volgende criteria voldaan wordt:
Ad a). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10), lood, koolmonoxide en benzeen grenswaarden opgenomen. De luchtkwaliteitstoetsing is in Nederland relevant voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide. De concentratie van de overige stoffen in de lucht is dusdanig laag dat de grenswaarden nimmer overschreden worden.
Ad b). In geval van een overschrijding mag projectsaldering worden toegepast. Projectsaldering moet plaatsvinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied. Per saldo mag de luchtkwaliteit niet verslechteren. Wel kan het zo zijn, dat de luchtkwaliteit ter plekke iets verslechtert. Dan moet de luchtkwaliteit in het grotere, samenhangende gebied wel verbeteren.
Ad c) Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van 'NIBM', zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Dan is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Dat kan omdat de effecten van 'NIBM' projecten zijn betrokken bij de berekening van de trendmatige ontwikkeling van de achtergrondconcentraties in Nederland. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bevat voldoende verbetermaatregelen om deze effecten te compenseren.
Ad d) Indien het project in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of in een regionaal programma is opgenomen dan hoeft het project hoeft niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden). Toetsing aan de grenswaarden gebeurt dan gebiedsgericht en in samenhang met geplande maatregelen.
Huidige luchtkwaliteit
Naast de invloed op de luchtkwaliteit moet ook worden beoordeeld of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de kaarten van het 'Luchtmeetnet'. De kaarten geven de actuele luchtkwaliteit op meetpunten in Nederland. Het 'Luchtmeetnet' is een initiatief van onder andere het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid (RIVM).
Invloed op de luchtkwaliteit
Toetsing optie a
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Voor NO2 geldt bovendien 200 µg/m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden. Voor PM10 geldt bovendien 50 µg/m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen fijn stof (PM10), zeer fijn stof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Uit de kaarten van het 'Luchtmeetnet' blijkt dat de concentratie fijnstof, zeer fijn stof en stikstofdioxide in de gemeente Midden-Groningen ruimschoots voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
Uit onderzoek is aannemelijk gemaakt dat de grenswaarden worden niet overschreden. De luchtkwaliteitscriteria vormen geen belemmering voor besluitvorming. Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen in inrichtingen en over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen risicovolle inrichtingen, transportroutes en transportleidingen. Hiervoor zijn verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevi) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.
Het groepsrisico is geen norm, maar hiervoor geldt een verantwoordingsplicht. Bij de verantwoording van het groepsrisico moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.
De Omgevingsdienst Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd, zie Bijlage 6 Advies externe veiligheid en zijn de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven. Voor een volledige beschrijving van de onderzoeksresultaten en verantwoording wordt verwezen naar de bijlage.
Risico-inventarisatie
Inrichtingen
Uit de risico-inventarisatie blijkt dat in het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Buiten het plangebied zijn wel risicovolle inrichtingen gelegen, waarvan het invloedsgebied mogelijk is gelegen over het plangebied:
Risicobron | Wet- en regelgeving |
Opslag van gevaarlijke stoffen (Topbrands Europe B.V.) | Bevi |
Opslag van gevaarlijke stoffen (J. Wildeman Storage & Logistics) | Bevi |
Opslag van gevaarlijke stoffen (QEW Engineered Rubber) | Bevi |
Opslag van gevaarlijke stoffen (ESKA Graphicboard Hoogezand) | Bevi |
Opslag van gevaarlijke stoffen (ESSO LPG tankstation Allesco) | Bevi |
GOS Hoogezand Trellenborg (N107)* | Activiteitenbesluit |
* inmiddels niet meer in bedrijf
Transportroutes
In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende risicobronnen transportroutes gelegen:
Risicobron | Wet- en regelgeving |
A7 | Landelijk Basisnet |
Spoorlijn Groningen - Duitse grens, traject Waterhuizen (aansl.) - Veendam (aansl.) baanvak E | Landelijk Basisnet |
Winschoterdiep | Geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2016 |
Transportleidingen
In het plangebied bevindt zich een buisleiding van de Gasunie met een werkdruk van 40 bar of hoger.
Uit nader onderzoek blijkt dat aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor de genoemde risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede aan de Veiligheidszone 3 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Gezien de ligging van de risicobronnen in het plangebied is een verantwoording van het groepsrisico verplicht. Hiervoor zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd en zijn onder andere de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld.
Groepsrisicoberekeningen
Het plangebied kent diverse bestemmingen waaronder water, bedrijven en wonen. De personendichtheid binnen het bestemmingsplan is laag tot middelmatig te noemen. Het berekende groepsrisico voor de bedrijven Topbrands Europe B.V., J. Wildeman Storage & Logistics en ESSO LPG tankstation Allesco liggen onder de oriëntatiewaarde. Het berekende groepsrisico van de spoorlijn en van de aardgastransportleiding N-508-03 liggen eveneens onder de oriëntatiewaarde.
Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt verder dat de voorgenomen ontwikkeling geen invloed heeft op de hoogte van het berekende groepsrisico van de risicovolle transportleidingen.Hierdoor kan worden gesteld dat in redelijkheid sprake is van een optimale situatie.
Bestrijdbaarheid
Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van, als de beperking van de omvang van een ramp of een zwaar ongeval. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen beoordelen, is gekeken naar:
Het plangebied is beoordeeld op de effecten die hier kunnen optreden in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij is gekeken welke stoffen dan wel stofcategorieën een gevaar opleveren en tot op welke afstand effecten kunnen optreden. Zie voor een verdere toelichting Bijlage 6 Advies externe veiligheid.
Het plangebied als geheel is voor de hulpdiensten goed bereikbaar. Zowel het plangebied als de risicobronnen zijn in voldoende mate tweezijdig bereikbaar voor de hulpdiensten. De opkomsttijd vormt geen probleem. Ook bij een calamiteit met het LPG tankstation en het spoortracé blijft de bereikbaarheid van het plangebied goed. Het plangebied en de risicobronnen zijn beoordeeld op de aanwezigheid en de beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of de brandweer snel kan beschikken over voldoende bluswater, is de beschikbaarheid van zowel primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen beoordeeld. Hieruit blijkt dat:
Zelfredzaamheid
Er worden geen objecten gerealiseerd waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen. De toekomstige gebruikers van het plangebied worden over het algemeen als zelfredzaam beschouwd. Daarnaast geeft het plangebied voldoende mogelijkheden om van een risicobron af te vluchten.
Het plangebied ligt volledig binnen het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Vanaf 2017 wordt het WAS echter in fases stopgezet. Bij een calamiteit binnen de gemeente Midden-Groningen wordt gebruik gemaakt van NL-Alert en BurgerNet.
Ongeacht de inzet van de gemeente Midden-Groningen en de hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein dan ook, blijft altijd aanwezig.
Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om het bestemmingsplan vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.
Ter bescherming van ecologische waarden moet bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd door de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland.
In het plangebied bevinden zich redelijkerwijs geen strikt beschermde dier- of plantensoorten die door de voorgenomen werkzaamheden wezenlijk kunnen worden beïnvloed. In het kader van de te doorlopen planologische procedure zijn er vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen.
Er is sprake van een actualiserend en conserverend bestemmingsplan, waarbij geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Alle terreinen en kavels zijn reeds ingericht en worden intensief gebruikt. Dat feitelijke gebruik wijzigt niet door dit bestemmingsplan. Nader onderzoek kan daarom voor dit onderdeel achterwege blijven.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, moeten ruimtelijke plannen worden afgestemd met onder andere het waterschap. Hiervoor moet het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. Het waterschap beoordeeld op basis van de watertoets wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Dit wateradvies wordt in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf. In deze paragraaf worden de keuzes in het plan ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven. De volgende thema's kunnen in de waterparagraaf worden meegenomen: veiligheid, wateroverlast, afvalwater & riolering, grondwater & ontwatering, peilen & drooglegging, waterkwaliteit & volksgezondheid, inrichting watersysteem, natuur & ecologie en bodemdaling.
Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden.
Kader
Het voorliggende bestemmingsplan legt de feitelijke en bestaande situatie vast. In januari 2020 is overleg gevoerd met het waterschap. Op basis van dit overleg is het wateraspect beoordeeld. In en langs het plangebied liggen boezemwateren van het waterschap, zoals het Winschoterdiep en Oude Winschoterdiep. Direct langs deze boezemwateren ligt een strook met de functie boezemkade van het waterschap Hunze en Aa's. Op de kaden en de langs deze boezemkaden liggen beschermingszones die beperkingen opleggen op het gebruik. Vanwege het belang van deze kade voor de bescherming van het achterliggende gebied tegen overstroming verzoekt het waterschap om de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' in de bestemmingsomschrijving op te nemen.
De Keur van het waterschap is een verordening waarin aangegeven staat welke activiteiten bij of in water mogen. Of wat verplicht is. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De bescherming en instandhouding van de waterking is hiermee voldoende geborgd. Het opnemen van een dubbelbestemming voegt hier niets aan toe.
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Voor het aspect bodem is onder meer de Wet bodembeheer van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen/nieuwbouw moet aangetoond worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de beoogde functies. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door menselijk handelen (zorgplicht).
De gemeente Midden-Groningen heeft in 2019 de gemeentelijke bodemkwaliteit opnieuw vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten. De gemeente is ingedeeld in zogenaamde homogene deelgebieden: gebieden waarbij op basis van historisch gebruik eenzelfde bodemkwaliteit wordt verwacht. Van deze gebieden is de bodemkwaliteit (mate van verontreiniging) bepaald.
Voor het bestemmingsplan is een bodemkwaliteitsverklaring opgesteld, zie bijlage Bijlage 7 Bodem. Op basis van het gemeentelijk bodeminformatie systeem NAZCA (waarin o.a. bodemonderzoeken en historische informatie zoals voormalige bedrijfsterreinen en ondergrondse tanks en het gemeentelijk bodembeheerplan met bodemkwaliteitskaart, bestuurlijk vastgesteld 10 december 2019 wordt duidelijk dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit zodanig is dat voorgenomen bestemmingen gerealiseerd kunnen worden. De bodem in het plangebied is dan ook geschikt, of geschikt te maken voor de beoogde functies (wonen).
Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.
De Erfgoedwet bepaalt dat gemeenten eigen beleid voor de archeologische monumentenzorg moeten voeren en bescherming moeten bieden aan archeologische waarden in de bodem. De gemeente Midden-Groningen heeft dit beleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid met bijbehorende beleidskaart. Uitgangspunt van het beleid is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten. Op de Actuele Archeologische verwachtingskaart staat aangegeven welke gebieden beschermd worden. Deze kaart wordt voortdurend geactualiseerd. In 2019 is de Nota Archeologiebeleid met bijbehorende kaart geactualiseerd. Het gemeentelijk archeologiebeleid is op 23 april 2020 door de gemeenteraad vastgesteld.
In het plangebied bevinden zich een aantal archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle lijnelementen, zie afbeelding 12. Dit betreft zowel historische waterlopen als historische wegen. Naast de hoge cultuurhistorische waarde die deze historische lijnelementen vertegenwoordigen, vormen zij ook een aanwijzing voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Hierbij valt te denken aan resten van bruggen, sluisjes, voorden, steigers en walbeschoeiing. Op de beleidskaart zijn zowel natuurlijke waterlopen (deels gekanaliseerd) als gegraven waterwegen opgenomen. Het Abrahamsdiepje is grotendeels gedempt.
Afbeelding 9- Fragment van de archeologische verwachtingskaart met een overzicht van de archeologisch en cultuurhistorische waarden in het globaal begrensde plangebied.
Op de beleidskaart is visueel onderscheid gemaakt tussen nog aanwezige en reeds verdwenen (delen van) historische paden, wegen en dijken. Een deel van de historische wegen en paden in de gemeente ligt langs de gegraven waterlopen en maakt daarmee deel uit van de wijken- en diepenstructuur. De lijnelementen, zoals historische waterlopen en wegen, zijn in dit bestemmingsplan niet voorzien van een dubbelbestemming. Deze zijn daarom niet als afzonderlijk cultuurhistorisch lijnelement op de beleidskaart opgenomen.
Behalve de AMK-terreinen zijn op de beleidskaart ook andere archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle terreinen aangegeven, evenals cultuurlandschappelijk waardevolle relicten. Deze terreinen en andere relicten herbergen (naar verwachting) waardevolle archeologische en cultuurhistorische gegevens. Bij al deze elementen dient gestreefd te worden naar behoud van de waarden in situ. Het betreft onder meer historische boerderijplaatsen en scheepswerven van voor 1750. Zowel de boerderijplaats als de scheepswerven zijn voorzien van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2 (Wr-a2).
Het overige deel van het plangebied is gelegen in een gebied met lage archeologische verwachting. Grondwerk in dit deel van het plangebied kan worden uitgevoerd zonder voorafgaand archeologisch (bureau-)onderzoek.
Indien bij graafwerkzaamheden onverwacht toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gedaan bij de archeologische adviseur van de gemeente, Steunpunt Libau 050-3126545 of bij de gemeente Midden-Groningen (0598-373737).
In het bestemminsgplan is voor de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle terreinen een verwachtingswaarde opgenomen. Voor het overgrote deel is geen archeologische verwachting opgenomen. Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar.
Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dit is geregeld in de Erfgoedwet. Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Hierbij moeten zowel archeologische waarden van het plangebied als de cultuurhistorische waarden van het gebouwd erfgoed in dit gebied worden onderzocht en in beeld worden gebracht.
Eind 2016 is een 'Plan van aanpak' vastgesteld. Op basis van dit plan is als eerste stap alle gebouwd erfgoed voor de nieuwe gemeente Midden-Groningen geïnventariseerd. De inventarisatie heeft geleid tot het vaststellen van een lijst met circa 1200 karakteristieke objecten voor geheel Midden-Groningen. Deze objecten zijn in december 2018 juridisch geborgd in het facetbestemmingsplan 'Karakteristieke objecten'.
Samen met 82 gemeentelijke monumenten, 156 rijksmonumenten en 2 (rijks)beschermde dorpsgezichten zijn er in Midden-Groningen hiermee in totaal circa 1400 erfgoed objecten. Verder is eind 2017 de nieuwe Erfgoedcommissie Midden-Groningen opgericht. De Erfgoedcommissie adviseert B&W over bouwaanvragen met betrekking tot erfgoed en monumenten en daarnaast over allerhande erfgoedzaken. De commissie bestaat uit vier externen (deskundige inwoners) en een vertegenwoordiger van de provinciale monumentencommissie Libau. De commissie wordt bijgestaan door twee gemeentelijke ambtenaren.
Begin 2018, heeft B&W besloten om nieuwe gemeentelijke monumenten te gaan selecteren en aan te wijzen voor Midden-Groningen. Enerzijds vanwege beleidsharmonisatie: binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer is immers al een 80 tal gemeentelijke monumenten aanwezig. Anderzijds wordt ons gebouwd erfgoed ernstig bedreigd door de gevolgen van de gaswinning; alleen met een monumentstatus is er een optimale bescherming mogelijk. Er komen 120 nieuwe monumenten bij, dit zijn extra 'pareltjes' uit de 1200 karakteristieke objecten welke een upgrade krijgen tot gemeentelijk monument.
Ook is besloten de gemeentelijke subsidieregeling zoals deze in de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer gold te continueren. Ten slotte zal de komende jaren een onderzoek worden gestart naar mogelijkheden om waardevolle gebieden in de gemeente, zoals bijzondere bebouwingslinten en parken, te kunnen duiden en beschermen. Veel informatie is ook digitaal beschikbaar op de gemeentelijke website, zie: www.midden-groningen.nl/erfgoed.
In het gebied bevindt zich het Oude Winschoterdiep met aan weerszijden bebouwing. Er bevindt zich een rijksmonument en een behoorlijk aantal karakteristieke objecten in het plangebied, zie onderstaande afbeelding en de gemeentelijke website www.midden-groningen.nl/erfgoed. Karakteristieke panden en objecten zijn net als monumenten van groot belang bij de beleving van de ruimtelijke kwaliteit van het straatbeeld. De ontstaansgeschiedenis van het gebied is afleesbaar aan de hand van deze panden. Alhoewel deze panden geen monument zijn, zijn ze zeker waardevol en verdienen daarom bescherming. De gemeente heeft op 20 december 2018 hiertoe het bestemmingsplan Karakteristieke objecten vastgesteld. De panden hebben een dubbelbestemming als karakteristiek object en daardoor een sloopbescherming. Ook zijn er regels met betrekking tot bouwvolumes en dergelijke. Monumenten worden beschermd door de Erfgoedwet, maar krijgen als een signalerinfsfunctie desondankds een aparte regeling in dit bestemmingsplan.
Afbeedling 10 - Fragment erfgoedkaart Midden-Groningen
In het plangebied zijn cultuurhistorische waarden aanwezig. Deze worden reeds beschermd door het facetbestemmingsplan Karakteristieke objecten. Deze regeling is voor de karakteristieke panden doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan. Het plan is wat betreft het aspect erfgoed en cultuurhistorie uitvoerbaar.
Het plangebied wordt aan de noordzijde doorsneden door het tracé van de ondergrondse 110 kV hoogspanningskabel. Op de onderstaande luchtfoto is deze weergegeven. Deze kabel loopt van het zonnepark Sappemeer door Hoogezand naar het verdeelstation in Kropswolde. Dit is geen ruimtelijke relevante leiding die wettelijk gezien in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Er is immers geen sprake van een buisleiding met een externe veiligheidscomponent.
Afbeedling 11 - Luchtfoto met de ligging van de 110 kV hoogspanningskabel.
Verder liggen in of nabij het plangebied geen kabels en/of leidingen die een belemmering vormen voor de uitvoering van de plannen.
Bij de realisering van nieuwe bebouwing wordt wel geadviseerd een Klic-melding te doen, voor de ligging van eventuele kabels en/of leidingen (aansluitleidingen). Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken initiatiefnemer.
De omslag van een fossiele energievoorziening naar een volledig duurzame energievoorziening is een belangrijke /cruciale uitdaging voor de komende jaren. Jarenlang hebben wij ons bij onze energievoorziening geheel op fossiele bronnen als olie en gas gericht. Een energiesysteem gebaseerd op fossiele bronnen is echter schadelijk voor het milieu en klimaat en maakt ons afhankelijk van andere landen. Daarnaast zal er uiteindelijk steeds meer schaarste bij fossiele bronnen ontstaan hetgeen (internationale) spanningen met zich meebrengt. Een omslag naar een duurzame energievoorziening is niet alleen veel beter voor milieu en klimaat, het biedt daarnaast ook kansen voor werkgelegenheid en economische groei.
De energietransitie is ingezet, maar we staan nog aan het begin. Wanneer we daarbij naar Europa kijken zit Nederland 'in de staart van het peloton'. Medio 2018 bedroeg het percentage duurzame energie in Nederland 7,4%. Het streven is dit percentage in 2020 naar 14% te brengen en het streven is om in 2050 volledig overgeschakeld te zijn op duurzame energiebronnen. Er ligt dus nog een forse opgave. Maar Nederland heeft een rijke historie daar waar het energiewinning en distributie betreft. Het is nu dan ook hoog tijd om kansen in daden om te zetten. Het onlangs vastgestelde Klimaatakkoord Nederland biedt de kaders om hiermee aan de slag te gaan.
De Provincie heeft onlangs het Programma Energietransitie 2016 - 2019 gelanceerd. Hierin worden alle duurzame energieplannen omgezet in concrete acties. De provincie wil zo sneller de percentages duurzame energie halen zoals aangegeven in het Nationaal Energieakkoord. Samenwerking is daarbij van groot belang. Burgers, bedrijven, kennisinstellingen en overheden worden van harte uitgenodigd om hier aan mee te werken. De energietransitie is een zaak van ons allemaal!
De gemeente Midden-Groningen sluit zich aan bij de doelstellingen zoals genoemd in het programma Energietransitie 2016 - 2019. Concreet betekent dit het volgende:
Een aanvullende doelstelling is dat wij 100% energieneutraliteit nastreven in 2035 voor onze eigen 'gemeentelijke huishouding' (eigen gebouwen, ons wagenpark, inkoop, aanbestedingen etc.). Wij willen hier het goede voorbeeld geven.
De hiervoor genoemde doelstellingen halen we niet als we op de huidige manier doorgaan. Er moet een flinke schep bovenop de inspanningen die we nu al leveren om energie te besparen, duurzame energie te stimuleren en onze afhankelijkheid van fossiele energie te verminderen. Met een adequaat ruimtelijke ordeningsbeleid wil de gemeente duurzame initiatieven daar waar mogelijk faciliteren, zodat deze echt in acties omgezet kunnen worden. Dat kan de gemeente niet alleen. Integendeel, het lukt alleen als we het samen doen met bedrijven, kennisinstellingen, andere overheden, organisaties en alle inwoners van onze gemeente. Alleen als we onze krachten bundelen kunnen we van onze gemeente een economisch sterke en schone gemeente maken waar het goed wonen en werken is.
In een bestemmingsplan is geregeld hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels (in combinatie met de verbeelding) onder andere de goot- en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals bijvoorbeeld de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen.
Als een persoon of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.
De manier waarop een bestemmingsplan juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.
De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de RO Standaard SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelfs de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven. De regels voldoen aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De bestemmingsregels beginnen met de bestemmingsomschrijving. Hier wordt aangegeven welke hoofdfunctie of hoofdfuncties zijn toegelaten. Daarnaast wordt een opsomming gegeven van ondergeschikte functies die zijn toegestaan. Een hoofdfunctie mag wel zonder de ondergeschikte functies voorkomen, maar de ondergeschikte functies zijn zonder een hoofdfunctie niet toegelaten. Bij veel bestemmingen komen ondergeschikte functies als erf, nutsvoorziening, parkeren, tuin en water voor. Tevens biedt de bestemmingsomschrijving ruimte voor specifieke regelingen die vaak aan een aanduiding zijn gekoppeld.
De bouwregels geven regels voor het bouwen van gebouwen, licht- en vlaggenmasten en overige andere bouwwerken. De bouwregels kennen de volgende opbouw: bepalingen over de situering van gebouwen (verwezen wordt naar een bouwvlak), bepalingen over maatvoering (bijvoorbeeld maximale bouwhoogte en maximale dakhelling), bepalingen die verwijzen naar gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of bouwaanduidingen en overige bepalingen. Een lichte overschrijding van het aangewezen bouwvlak is mogelijk in geval van ondergeschikte bouwonderdelen zoals een erker of een daaraan gelijk te stellen bouwonderdeel. Van de toegekende maximale bouwhoogte zijn uitgezonderd bestaande eerder toegelaten bouwhoogten en onder voorwaarden plaatselijke verhogingen als schoorstenen, antennes, technische installaties en daaraan gelijk te stellen verhogingen. Zie de betreffende bestemmingsregels voor de exacte voorwaarden en omschrijving.
In sommige gevallen kan worden afgeweken van de bouwregels. In dit bestemmingsplan wordt dit onder het kopje 'Afwijken van de bouwregels' genoemd. De bouwregels zijn een algemene regeling. Elk toekomstig bouwplan is door zijn situering te midden van bestaande bebouwing uniek. In sommige situaties is overschrijding van de algemene bouwregels geen probleem, of zelfs juist meer gewenst. Hiertoe is deze mogelijkheid opgenomen. Gebruik van deze regeling is een mogelijkheid, geen verplichting. Gebruik van deze regeling is bedoeld voor bijzondere situaties; toepassing moet goed onderbouwd worden.
Toepassing van deze regel is bedoeld om geen (onevenredige) afbreuk doen aan het straat- en bebouwingsbeeld, aan de woonsituatie, aan de sociale en verkeersveiligheid van het betrokken gebied, aan de milieusituatie en aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen. Bij een goede woonsituatie moet gedacht worden aan de lichttoetreding, het uitzicht en de privacy van de gebruikers van de bebouwing. Deze criteria betreffen zowel de bestaande als de nieuwe bebouwing. Bij toepassing van deze regel spelen deze criteria een hoofdrol in de afweging van het voornemen en het besluit.
Verder kennen de bestemmingsregels specifieke gebruiksregels, waarin duidelijk wordt gemaakt welk gebruik zoal in strijd is met de bestemming. Bijvoorbeeld dat het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen niet toegestaan is of dat het niet is toegestaan de gronden te gebruiken voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken vaar-, vlieg- of voertuigen. Net als bij de bouwregels kan in sommige omstandigheden worden afgeweken van de gebruiksregels.
In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels worden gebruikt en die misschien niet geheel voor zichzelf spreken. Een aantal van deze begrippen is voorgeschreven door hoofdstuk 6.4 van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, de SVBP2012. Zij kunnen daarom (enigszins) afwijken van dezelfde begrippen in een voorgaand plan. De lijst met begrippen en verklaringen is een nadere verduidelijking van wat er in dit bestemmingsplan met belangrijke termen of woorden bedoeld wordt. Deze lijst is niet uitputtend, voor niet verklaarde begrippen moet aansluiting gezocht worden bij de uitleg die er in recente andere bestemmingsplannen van de gemeente, of het dagelijks spraakgebruik of de jurisprudentie aan gegeven wordt. Met betrekking tot de geluidruimteverdelingsregeling in dit plan wordt een aantal specifieke begrippen m.b.t. geluid gedefinieerd in dit artikel.
In de wijze van meten (artikel 2) wordt, naast de standaard wijze van meten die in ieder bestemmingsplan wordt opgenomen, toegelicht hoe de gebruikte geluidsruimte wordt bepaald. De geluidruimteverdeling in dit plan is immissiegestuurd.
De vanwege het industrielawaai gezoneerd bedrijventerrein in het plangebied, daar waar dus geluidproducerende bedrijven zijn toegelaten, krijgt deze bestemming. Het bedrijventerrein is al ingevuld met bestaande bedrijven. Deze beschikken over geaccepteerde milieumeldingen en zijn planologisch al toegelaten in eerdere bestemmingsplannen. Welke nieuwe bedrijven of welke omschakeling van bestaande bedrijven wordt toegestaan in dit bestemmingsplan?
Het industrieterrein maakt in wezen onderdeel uit van het bedrijventerrein Foxmart dat opgenomen is in het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen FoxMart" uit 2006. In het omliggende bestemmingsplan Foxmart is voor borging van de milieuzonering gewerkt met de zogenoemde VNG-brochure: een landelijk veel gebruikte maar slechts indicatieve lijst van gemiddelde bedrijven met geadviseerde afstanden tot woonbebouwing in verband met de diverse te onderscheiden vormen van hinder voor de omgeving. De ervaringen van de diverse gebruikers van deze lijst, zoals beleidsmakers, bouwplantoetsers, burgers, waren niet onverdeeld positief. De lijst bestaat uit gemiddelde bedrijven, daarmee is zij uit de aard al grofmazig en globaal. Het komt niet zelden voor dat een bepaald bedrijf in de praktijk afwijkt van de aangegeven gemiddelden of zelfs dat een bedrijf in het geheel niet was opgenomen in de lijst.
Met betrekking tot de afstanden tussen bedrijven enerzijds en milieugevoelige objecten anderzijds is vannuit de doelstellingen van het Programma een sturingsfilosofie ontwikkeld die uitgaat van het voorkomen van aanvullende hinder voor de woonomgeving vanwege de milieuaspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. Nieuwe bedrijven mogen zich alleen vestigen indien blijkt dat zij geen aanvullende hinder meebrengen voor de woonomgeving. Dit moet door middel van rapportages worden aangetoond. Hierbij wordt uitgegaan van immissiegestuurde regelingen. Met de regels worden de toegestane belastingen, zoals geluid en geur, op milieugevoelige objecten bewaakt.
Tot 30% van het bedrijfsvloeroppervlakte en met een maximum van 1500 m2 zijn kantoren als onderdeel van bedrijven en dienstverlening mogelijk. Zelfstandige kantoren blijven mogelijk tot een gezamenlijke oppervlakte van 1000 m2. Een aantal ondergeschikte functies zijn eveneens toegelaten.
Ten aanzien van geluid is een geluidsruimteverdeling opgenomen. De regels voor de geluidsruimteverdeling zijn gekoppeld aan de gebiedsaanduiding 'milieuzone - gezoneerd industrieterrein'. Deze gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de verdeling van de geluidruimte binnen de geluidszone behorend bij het gezoneerde industrieterrein. Zie verder paragraaf 5.2.17.2 Milieuzone - gezoneerd industrieterrein.
Het algemene uitgangspunt is dat nieuwe geurrelevante inrichtingen niet zijn toegestaan. Nieuwe geurrelevante inrichtingen zijn:
a. geurrelevante inrichtingen met uitzondering van de bestaande geurrelevante inrichtingen die in overeenstemming met het Activiteitenbesluit milieubeheer of een omgevingsvergunning milieu in werking waren;
b. de verandering van geurrelevante inrichtingen met uitzondering van de verandering die niet tot enige geuremissie leidt;
c. de wijziging van niet-geurrelevante inrichtingen in geurrelevante inrichtingen.
Met een afwijkingsvergunning kan B&W van dit algemeen uitgangspunt afwijken en toestaan dat nieuwe geurrelevante inrichtingen worden opgericht. Indien er sprake is van een nieuwe geurrelevante inrichting dan dient de houder van de inrichting door middel van geuronderzoek aan te tonen dat de cumulatieve geurbelasting ter plaatse van gevoelige objecten (niet zijnde hoofdgebouwen en geurgevoelige objecten op het industrieterrein) niet meer bedraagt dan 1,0 ouE(H)/m3 als 98-percentiel.
Gelet op de geringe afstanden tussen gevoelige objecten en het industrieterrein sluiten wij het bedrijfsmatig gebruiken van Stuifgevoelige goederen in de open lucht uit.
Nieuwe bedrijven met een externe veiligheidscomponent, dat zijn bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen of grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen in opslag hebben, worden bij voorbaat niet toegestaan. Ook worden kwetsbare objecten op het gezoneerde industrieterrein uitgesloten. Mits voldaan wordt aan regelegving op het gebied van externe veiligheid, kan hiervan worden afgeweken door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt gewerkt met bouwvlakken. Vanwege transparantie en duidelijkheid richting de gebruikers van het bestemmingsplan is het werken met bouwvlakken gewenst. Het is ook een kwestie van eenduidigheid: bij alle overige bestemmingen wordt met bouwvlakken gewerkt. Het bouwvlak is in principe gelegd op een afstand van tien meter van omliggende woonpercelen. Let wel: niet de afstand tot de woning is bepalend, maar de afstand tot de grens met het woonperceel. Van dit principe wordt afgeweken in verband met bestaande bedrijfsbebouwing (voor zover deze vergund is, is er sprake van bestaande rechten) en als het logischer is niet strikt aan het principe vast te houden. Het bouwvlak is wel zodanig ruim ingetekend, dat in het bestemmingsplan geen afwijkingsmogelijkheid is opgenomen: de gebouwen en andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden geplaatst.
Gebouwen
Op de verbeelding is de maximaal toegestane bouwhoogte aangegeven. Rekening is gehouden met de omliggende woonbebouwing.
Andere bouwwerken en overige andere bouwwerken
Licht-, reclame- en vlaggenmasten zijn toegelaten tot 6 meter hoogte. Overige andere bouwwerken bouwwerken mogen qua hoogte niet meer bedragen dan de ter plaatse toegestane bouwhoogte van gebouwen.
Deze bestemming geldt voor het winkelcentrumgebied van Martenshoek. Diverse functies worden daar toegestaan. Het gaat om detailhandel, bedrijvigheid, dienstverlenende bedrijven en dienstverlenende instellingen, maatschappelijke voorzieningen en overige kantoren en wonen. Wonen is alleen ter plaatse van de aanduiding 'wonen' toegestaan. Bij afwijking van het bestemmingsplan kan worden meegewerkt aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen in de bedrijvenlijst, maar daarmee wel vergelijkbaar zijn. Vergelijkbaar wil zeggen, dat het betreffende bedrijf eenzelfde mate van ruimtelijke uitstraling en milieuhygiënische impact heeft als de bedrijven genoemd in de lijst.
Deze bestemming geldt voor een aantal percelen aan de Werfkade. Deze panden hebben in de huidige situatie (naast de woonfunctie) al een andere gebruiksfunctie. Diverse hoofd- en ondergeschikte functies als lichte bedrijvigheid, dienstverlening, een galerie, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, maar ook wonen zijn toegelaten. Zelfstandige horeca en detailhandel is niet toegelaten.
Gebouwen moeten gebouwd worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en moeten voldoen aan de maximaal toegestane bouwhoogte. Deze bouwhoogte is afgestemd op de huidige situatie. Er gelden ook maatvoeringsregels voor de maximale goothoogte en de maximale dakhelling.
Op het perceel Werfkade 14-16 zijn maximaal vijf woningen toegestaan en op het perceel Werfkade 10 maximaal drie woningen.
Deze bestemming is toegekend aan het kantoor van Bodewes Shipyards.
De gronden gelegen tussen de openbare weg langs de Werfkade en het Oude Winschoterdiep krijgen de bestemming Tuin. De gronden zijn bestemd voor tuin, groen en groenvoorziening en voor ondergeschikte functies, zoals verkeer, paden en parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegelaten.
De diverse wegen met bijbehorende functies zijn onder deze bestemming gebracht. Gebouwen zijn niet toegelaten.
Het gedeelte Oude Winschoterdiep binnen het plangebied heeft deze bestemming.
De Wonen bestemming richt zich op eengezinshuizen met erven en tuinen. Door toepassing van een stringente formulering van het begrip Wonen is kamerverhuur binnen de bestemming Wonen niet mogelijk.
De in het plangebied gelegen hoofdgastransportleiding is aangegeven en beschermd in het functioneren door middel van deze dubbelbestemming. De onderliggende bestemmingen zijn Bedrijven - industrie en Verkeer; de regels van beide bestemmingen gelden gelijktijdig en wegen even zwaar.
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming en behoud van de archeologische waarden verbonden aan historische boerderijplaatsen en scheepswerven van voor 1750. Zie ook paragraaf 4.12 Archeologie.
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming en behoud van de karakteristieke waarden van objecten, zoals boerderijen, woonhuizen, winkelpanden, kerken en ander (industrieel) erfgoed in de gemeente Midden-Groningen.
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming en behoud van de karakteristieke waarden van objecten, zoals boerderijen, woonhuizen, winkelpanden, kerken en ander (industrieel) erfgoed in de gemeente Midden-Groningen die als gemeentelijk- of rijksmonument zijn aangewezen.
In dit hoofdstuk is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone – wijzigingsgebied 1' onder voorwaarden de bestemming kunnen wijzigen ten behoeve van woningbouw. Deze aanduiding is enkel opgenomen voor de Helmerslocatie.
In dit hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van parkeren en laad- en losvoorzieningen opgenomen.
De gronden die niet zijn bestemd voor 'Bedrijventerrein - industrie' zijn voorzien van de aanduiding 'Geluidszone - Industrie'. In Artikel 17 Algemene aanduidingsregels is bepaald dat binnen deze geluidszone geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen mogen worden gebouwd of gebruikt. Hiervan kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken, indien de geluidsbelasting niet hoger is dan de daarvoor geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting of een verkregen hogere waarde.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - gezoneerd industrieterrein' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de verdeling van de geluidruimte binnen de geluidszone behorend bij het gezoneerde industrieterrein. Aan deze gebiedsaanduiding zijn regels voor de geluidsruimteverdeling gekoppeld.
Om het industrieterrein toekomstbestendig te beheren, is een geluidruimteverdeelplan in het bestemmingsplan opgenomen. Naast het bewaken van de grenswaarden binnen de zone en op de buitengrens van de zone (zonebewaking), is dit instrument voor grondeigenaren ook erg belangrijk, omdat het ook de geluidruimteverdeling per kavel vastlegt. Hiermee hebben de afzonderlijke grondeigenaren ook meer zekerheid over hun mogelijkheden.
In de Wet geluidhinder is van oudsher de verdeling van geluidsruimte tussen braakliggende kavels en inrichtingen op het industrieterrein niet geregeld. Met als doel om deze geluidsruimte wel te kunnen verdelen, is op 1 januari 2007 artikel 164 aan de Wet geluidhinder toegevoegd. Op basis van dat artikel kunnen burgemeester en wethouders een zonebeheerplan opstellen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 2 november 2011 (zaaknr. 201008546/1/M1) bepaald, dat een aanvraag milieuvergunning niet getoetst mag worden aan een zonebeheerplan en dus ook niet geweigerd mag worden als die daarmee in strijd is. Een zonebeheerplan heeft daarmee geen juridische werking. De beoogde regulerende werking van geluidsverdeling over braakliggende kavels en inrichtingen is juridisch onvoldoende in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verankerd. Voldoende zekerheid voor de zonebeheerder en ook voor de inrichtingen kan slechts verkregen worden door de systematiek van het verdelen en beheren van de geluidsruimte op te nemen en te regelen in het bestemmingsplan.
Door middel van een planologische geluidsruimteregeling kan de geluidsruimte wel worden verdeeld en beheerd. Door het toepassen van deze systematiek wordt het risico weggenomen dat de ene inrichting meer geluidruimte vergund krijgt en dat de geluidsruimte voor andere inrichtingen of nog braakliggende kavels kleiner wordt.
De geluidsruimteregeling wordt in het bestemmingsplan vastgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat vanwege bouwplannen binnen de zone, waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, de geluidruimte voor het bedrijventerrein (verder) wordt beperkt.
Op basis van een aantal randvoorwaarden is een akoestische indeling gemaakt. Het uitgangspunt is hierbij dat het terrein gebruikt moet kunnen worden voor de huidige en toekomstige bedrijven en dat de geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein voldoende bescherming krijgen. De geluidsbelasting op de toetspunten op de zonegrens bedraagt niet meer dan 50 dB(A).
Het gehele industrieterrein binnen in het plangebied is ingedeeld in zogenaamde Akoestische Gebiedseenheden (AGE's). De verkaveling is weergegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 12 - AGE's op het gezoneerd industrieterrein
Een akoestische gebiedseenheid (AGE) is een deel van een industrieterrein waarop een inrichting is of kan worden gevestigd. De AGE's zijn begrensd en weergegeven op de bij de regels behorende Bijlage 5 Omvang en ligging van de Akoestische gebiedseenheden. Aan deze AGE's is geluidruimte toegekend in de vorm van geluidimmissiewaarden op immissietoetspunten. De geluidsimmissiewaarden zijn per immissietoetspunt aangegeven in Bijlage 7 Ligging immissietoetspunten bij de regels.
De geluidsverkaveling is als ruimtelijk relevante regeling in het bestemmingsplan uitgewerkt in een aparte gebiedsaanduiding: 'milieuzone - gezoneerd industrieterrein'. De invulling van de AGE's correspondeert met de hogere waarden.
Er ontstaat een kleine resterende geluidsruimte waarover onder voorwaarden kan worden beschikt. In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee meer geluidsruimte aan een bedrijf toegekend kan worden. In de praktijk kan deze bevoegdheid worden gebruikt voor het toestaan van extra immissie. Dit kan overigens niet leiden tot een overschrijding van de vastgestelde hogere waarden en de hierop gebaseerde gevelmaatregelen.
De gemeente vraagt van bedrijven die meer geluidsruimte willen, een goede motivering van nut en noodzaak voor deze aanvullende geluidsruimte. Voor het verlenen van extra geluidsruimte zijn in het bestemmingsplan criteria geformuleerd, zoals het aantonen van de noodzaak en het onderbouwen van maatregelen die mogelijk zijn. Ook als bijvoorbeeld bij sloop meer geluidsruimte nodig is, kan deze afwijkingsmogelijk worden toegepast. Deze afwijkingsmogelijkheid is opgenomen onder artikel 17.2.4 Afwijken van de gebruiksregels.
De geluidsruimte voor AGE's is in het bestemmingsplan vastgelegd. Voor elke AGE is hiermee geluidsruimte beschikbaar, die is bepaald op basis van het model Geomilieu (versie 5.21), waarbij de modeluitgangspunten en invoergegevens worden gebruikt zoals opgenomen in Bijlage 8 Modeluitgangspunten en invoergegevens bij de regels. Hiermee vormt dit een begrenzing voor de geluidsemissie van AGE's. Dit biedt bestaande en toekomstige bedrijven voldoende zekerheid om te kunnen ondernemen en bewoners bescherming tegen de optredende geluidsbelasting.
De geluidsruimte is per AGE uitgedrukt in een immissiewaarde op de immissietoetspunten. De bijdrage van de AGE's is zowel bepaald voor de toetspunten op de zonegrens, als op een aantal maatgevende toetspunten binnen de zone.
Op basis van de berekende geluidsniveaus op de toetspunten is vastgesteld hoeveel geluidsruimte voor de gronden en inrichtingen van het bedrijventerrein beschikbaar is. De Geluidruimte van een Inrichting mag niet meer bedragen dan de Geluidimmissiewaarde die per Immissietoetspunt zijn aangegeven in Bijlage 7 Ligging immissietoetspunten bij de regels. In onderstaande tabel staan de resulterende geluidsbelastingen die optreden op de immissietoetspunten.
Afbeelding 13 - Overzicht immissietoetspunten
Alle bedrijven die zich op het industrieterrein willen vestigen dienen een akoestisch onderzoek uit te (laten) voeren, waarmee moet worden aangetoond dat het bedrijf past binnen de gereserveerde geluidsruimte. Voor het bepalen van de geluidsruimte behorende bij delen en combinaties van AGE's is een rekenmethodiek vastgelegd als bijlage bij de regels. Als blijkt dat wordt voldaan aan deze geluidsruimte, voldoet het bedrijf ten aanzien van geluid aan de gebruiksregels van het bestemmingsplan en vormt het geluidsaspect geen obstakel voor de omgevingsvergunning voor bouwen en/of milieu en/of de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het opnemen van een sloopregeling in het bestemmingsplan is noodzakelijk. In de akoestische modellen welke ten grondslag lagen aan de zonering, de sanering, de MTG-besluiten en het hogere waardenbesluit is rekening gehouden met de geluidafschermende en geluidreflecterende werking van deze gebouwen. De sloopregeling legt geen extra beperkingen aan bedrijven op. Dat bedrijven hier rekening mee dienen te houden, vloeit niet voort uit dit bestemmingsplan. Opgemerkt wordt dat het doel van de regeling niet specifiek gericht is op het behoud van de bouwwerken als zodanig. De regeling heeft tot doel om te kunnen blijven voldoen aan het geluidszonebeheer. Gebouwen kunnen gesloopt worden, mits de maximale immissiewaarden op de immissietoetspunten niet wordt overschreden. Dit kan ook gerealiseerd worden door bijvoorbeeld andere maatregelen te treffen, zodanig dat een gebouw alsnog gesloopt kan worden.
De omvang en ligging van de AGE’s, zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 5 Omvang en ligging van de Akoestische gebiedseenheden bij de regels, zijn bepaald op basis van de inrichtingsgrenzen ten tijde van planvaststelling van bestaande bedrijven of op basis van een te verwachten toekomstige indeling met activiteiten. Indien een inrichting zich nieuw wil vestigen op een AGE dan zal een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of een aanvraag om een omgevingsvergunning worden getoetst aan de geluidsruimte voor die AGE. In veel gevallen zal de omvang van de inrichting echter niet geheel overeenkomen met de grenzen van AGE’s zoals opgenomen in het bestemmingplan, maar zal een inrichting een of meerdere delen van AGE’s beslaan. Ook bij uitbreiding of wijziging van een bestaande inrichting zullen de inrichtingsgrenzen niet altijd overeenkomen met de grenzen van AGE’s. In dat geval moet de beschikbare geluidsruimte voor die inrichting opnieuw worden bepaald. Hiervoor wordt een rekenmethodiek voorgeschreven.
De anti-dubbeltelregel is geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro). Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, nogmaals zou kunnen worden gebruik gemaakt. Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde 'rustende-boerregeling'. Veel bestemmingsplannen voor agrarische gebieden plegen een voorziening te bevatten dat op een agrarisch bouwperceel, waarop de bouw van burgerwoningen op zichzelf genomen niet is toegestaan, een woonhuis mag worden bijgebouwd voor de voormalige bedrijfsleider, die van zijn oude dag zal gaan genieten. Het is voorgekomen dat, nadat de rustende boer het woonhuis had verlaten, en deze woning door een ander in gebruik was genomen, er opnieuw behoefte ontstond aan een vergelijkbare voorziening. Een vergelijkbaar geval is de gebouwde tweede bedrijfswoning die vervolgens niet meer als bedrijfswoning wordt gebruikt. De anti-dubbeltelbepaling maakt de bouw van een nieuwe 'rustende boer'-woning c.q. tweede (derde) bedrijfswoning onmogelijk.
Deze regels zijn geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro). Omdat een bestemmingsplan in ieder geval elke tien jaar moet worden herzien, betreffen de meeste bestemmingsplannen gebieden die reeds in gebruik en ingericht zijn. Een bestemmingsplan kan ruimte bieden voor ontwikkelingen en daarom soms ander gebruik en/of bebouwing toelaten dan er in werkelijkheid in het gebied aanwezig is. Bestaande rechten worden beschermd met overgangsrecht. Er is overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik van de gronden en bouwwerken.
Deze regel is geheel voorgeschreven door de Ministeriële regeling Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP2012). Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd. Voor de digitale uitwisseling van plannen krijgt elk plan ook een unieke code van letters en cijfers.
Het bestemmingsplan is niet bedoeld om grootschalige nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk te maken. Het bestemmingsplan wil in essentie de bestaande situatie vastleggen en een goed evenwicht bewerkstelligen tussen wonen en werken. Hierbij worden omissies in de regeling van het maximaal toelaatbare geluidniveau op gevels van woningen hersteld in combinatie met het treffen van daadwerkelijke geluidisolerende maatregelen. We spreken daarom van een conserverend bestemmingsplan.
Omdat er bij recht geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen worden toegestaan dan de voorgaande bestemmingsplannen al toelieten, is er geen sprake van een exploitatie. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is geen onderwerp van discussie nu de raad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer eind november 2015 daar een besluit over heeft genomen in de vorm van een uitvoeringsprogramma en het beschikbaar stellen van financiele middelen. Voor het plangebied Sluiskade - Werkfade is geld gereserveerd en beschikbaar.
Op basis van het vorenstaande kan gesteld worden, dat de uitvoering van dit bestemmingsplan en de daarbij toegekende bestemmingen uitvoerbaar is te achten, zodat ook op dit punt wordt voldaan aan de eis van een goede ruimtelijke ordening genoemd in de Wet ruimtelijke ordening.
Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de volgende instanties:
Het ontwerpbestemmingsplan is niet toegezonden aan de Rijksdiensten. Per brief van 23 december 2011 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat zij heeft besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen van de rijksdiensten aan de orde zijn. Het betreft hier de rijksdiensten: Rijkswaterstaat, Ministerie van Defensie en Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Gezien de locatie, de omvang en de inhoud van het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Er is dan ook geen overleg gevoerd met de genoemde rijksdiensten.
De Provincie Groningen en het waterschap hebben per e-mail aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben.
Voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan in november 2016 is veel geinvesteerd in het op een consistente wijze overleg te plegen met bewoners en bedrijven in het gebied. Dit heeft op verschillende niveaus plaatsgevonden en in diverse samenstellingen. Gesproken is met bewoners, bedrijven, provincie Groningen en de Omgevingsdienst Groningen. Concrete wensen en verzoeken zijn zoveel als mogelijk in een vroegtijdig stadium gehoord en zo mogelijk meegenomen in dit bestemmingsplan. Om deze reden is voor dit voorliggende bestemmingsplan afgezien van een formele inspraakprocedure.
Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn ook twee informatiebijeenkomsten gehouden, namelijk op 5 februari 2020 en 4 maart 2020. In de tussenliggende periode, op 18 februari 2020, heeft er een overleg plaatsgevonden met de twee woordvoerders van de buurt Sluiskade-Werfkade.
Op 24 augustus 2020 heeft er wederom een overleg plaatsgevonden met de twee vertegenwoordigers van de buurt. Op 2 september 2020 heeft er een informatieavond plaatsgevonden waarbij toelichting gegeven is op onder andere de bredere context van Bedrijvig & Leefbaar, het proces, de aanleiding tot dit bestemmingsplan, de afwegingen en keuzes.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 30 januari 2020 tot en met 11 maart 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon iedereen een zienswijze indienen. Er is één zienswijze ontvangen. Deze is samengevat en van antwoord voorzien. Deze nota maakt onderdeel uit van het raadsbesluit.
Het bestemmingsplan is op 24 september 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Midden-Groningen.