direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Dubbelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan ‘De Dubbelen’ heeft betrekking op het bestaande bedrijventerrein De Dubbelen, aan de zuidwestzijde van de gemeente Veghel. De Dubbelen is het oudste moderne industrieterrein van Veghel. Het ligt direct aan de Veghelse binnenhaven, dit is één van de grotere binnenhavens van Noord-Brabant. Het bedrijventerrein is de laatste vijftig jaren opgebouwd in verschillende fases. Het bedrijventerrein De Dubbelen is bruto 272 hectare groot (netto 194 hectare) en in totaal zijn er ongeveer 170 bedrijven gevestigd. In 2005 is het terrein compleet gerevitaliseerd. Zowel de ondergrondse als bovengrondse infrastructuur is aangepakt om De Dubbelen goed bereikbaar en veilig te houden. Daarbij is ook voor uitgebreide beveiliging gezorgd. De voorzieningen zijn inmiddels volledig up-to-date en maken van De Dubbelen een eigentijds en zeer gewild bedrijventerrein.

Het huidige bestemmingsplan 'bedrijventerrein De Dubbelen' is op 19 april 2007 onherroepelijk geworden.De Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.1 lid 2) stelt dat de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van 10 jaar na onherroepelijkheid opnieuw vastgesteld wordt. Deze verplichting geeft aanleiding om het bestemmingsplan voor bedrijventerrein De Dubbelen te herzien.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bedrijventerrein De Dubbelen ligt aan de zuidwestzijde van Veghel. Het bedrijventerrein wordt op dit moment via de weg ontsloten door de Corridor, en de A50. Over water is De Dubbelen bereikbaar via de Zuid-Willemsvaart. Door het plangebied loopt de voormalige spoorlijn Duits Lijntje, die via Boxtel op het nationale spoorwegennet aansloot.

Het plangebied wordt begrensd door:

  • de Zuid-Willemsvaart aan de noordoostzijde (het kanaal ligt binnen de plangrens). Het kanaal vormt een verbinding tussen ’s-Hertogenbosch en Maastricht;
  • de A50 tussen Eindhoven en Uden aan de westzijde van het plangebied;
  • de Corridor (de voormalige N265) aan de (zuid-)oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0001.png"

Figuur 1.2: topografische kaart van bedrijventerrein De Dubbelen

1.3 Doel van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan betreft een algehele actualisatie van de regels die gelden op bedrijventerrein De Dubbelen.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen en inpassingsplan

In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen en planologische regelingen:

  • bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Dubbelen', vastgesteld op 19 november 2006, onherroepelijk geworden op 19 april 2007;
  • bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Dubbelen, 1e partiële herziening', vastgesteld op 6 november 2008, onherroepelijk geworden op 9 april 2009;
  • inpassingsplan 'Provinciaal Inpassingsplan N279', vastgesteld 16 mei 2014, onherroepelijk geworden op 27 augustus 2014;
  • bestemmingsplan 'De Dubbelen, herziening dempen havenarm', vastgesteld op 26 november 2015, onherroepelijk geworden op 28 januari 2016.

1.5 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 zal kort stilgestaan worden bij de opzet van het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 3 wordt een korte beschrijving gegeven van de beleidsmatige kaders. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de milieuhygiënische aspecten. In Hoofdstuk 5 wordt stilgestaan bij de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 PLANOPZET

2.1 Huidige situatie

Bedrijvigheid

Op het bedrijventerrein is een groot aantal bedrijven gevestigd, dat samen zorgt voor een aanzienlijke directe en indirecte werkgelegenheid. Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn op het bedrijventerrein De Dubbelen bedrijven toegestaan uit de VNG-categorieën 3 t/m 5 (volgens de lijst Standaard Bedrijfsindeling, SBI, zoals opgenomen in de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'). Het plan voorziet in gedetailleerde regels met betrekking tot de bouw- en gebruiksregels. Een deel van het bedrijventerrein is gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder.


Perifere detailhandel en kantoren

Naast bedrijvigheid biedt het bedrijventerrein De Dubbelen ook op een beperkte schaal ruimte aan perifere detailhandel en kantoren. Voor de vestiging van deze bedrijven is het in vigerend bestemmingsplan een aantal voorwaarden opgenomen. Perifere detailhandel, grootschalige detailhandel, leisure en horeca komen met name voor op de Poort van Veghel grenzend aan de A50. Daarnaast zijn er nog enkele solitaire vestigingen van horeca en perifere detailhandel aan de Corridor.

2.2 Planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan neemt de bestaande regels uit bestemmingsplan 'bedrijventerrein De Dubbelen' en 'bedrijventerrein De Dubbelen, 1e partiële herziening' voor het grootste deel over. Op de verbeelding zijn enkele gebiedsaanduidingen uit de provinciale Verordening ruimte 2014 opgenomen, evenals enkele dubbelbestemmingen. Het plan voorziet in gedetailleerde regels voor de voorkomende bestemmingen.

2.3 Beeldkwaliteit

Naast dit bestemmingsplan is op 9 november 2006 ook een beeldkwaliteitsplan voor bedrijventerrein De Dubbelen vastgesteld. Het doel van dit beeldkwaliteitsplan is te komen tot een goede ruimtelijke kwaliteit, wat de gebruiks- en belevingswaarde moet verhogen in het plangebied. Tegelijkertijd met de actualisatie van het bestemmingsplan wordt een aanpassing van het beeldkwaliteitsplan (op onderdelen) voorbereid. Zie paragraaf 3.4 Beeldkwaliteit.

Hoofdstuk 3 RUIMTELIJK-FUNCTIONELE ASPECTEN

3.1 Inleiding

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek zijn voor de ontwikkeling van het plan.

3.2 Regionaal, provinciaal en rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte (gedeeltelijk) in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn momenteel veertien projecten van nationaal belang beschreven:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainport ontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Op termijn zal ook nog volgen, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp genaamd “duurzame verstedelijking”.

Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is in twee van de aangewezen projectgebieden gelegen (Rijkvaarwegen en Defensie).

Rijksvaarwegen (Zuid-Willemsvaart)

De belangrijkste vaarwegen van Nederland, waaronder de Zuid-Willemsvaart, vormen samen het Hoofdvaarwegennet (HVWN), dat in beheer is bij het Rijk. Op de Rijksvaarwegen staat een vlotte en veilige doorvaart van de beroepsvaart centraal. Om dit te waarborgen dienen gemeenten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • 1. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • 2. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • 3. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • 4. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en5.het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
  • 5. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarwegen.

De indeling van Europese vaarwegen zijn geclassificeerd naar bevaarbaarheid. De vaarwegklassen zijn in 1992 vastgesteld door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (CEMT) en gebaseerd op de afmetingen van standaardschepen en duwstellen. De maatstaven voor het indelen van een vaarweg zijn de lengte, de breedte en het laadvermogen van het grootste vaartuig of duwstel dat op een vaarweg wordt toegelaten, of waarvoor de vaarweg geschikt wordt geacht.

Legger waterstaatswerken, dubbelbestemming 'waterstaat - waterkering'

De eerste Legger rijkswaterstaatswerken is vastgesteld in 2012. In oktober 2014 is de Legger geactualiseerd. In de Legger rijkswaterstaatswerken zijn vaarwegen, kunstwerken, oevers en regionale waterkeringen beschreven. Voor een deel van de Zuid-Willemsvaart binnen het plangebied is op de Legger waterstaatswerken een 'kerngebied regionale keringen' met een bijbehorende beschermingszone opgenomen, conform artikel 6.5 Waterwet en 6.14 van het Waterbesluit.

Voor de kering en de beschermingszone geldt een verbod om zonder vergunning anders dan in overeenstemming met de functie van de kering, werkzaamheden te verrichten en werken te maken of te behouden. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de volgende werkzaamheden:

  • het beschadigen van de grasmat, het verplaatsen of verwijderen van bestaande beplanting, het buiten de daarvoor bestemde verhardingen rijden met voertuigen, het spitten, graven of op enigerlei andere wijze verrichten van grondroeringen.
  • het bouwen, (ver)plaatsen of verwijderen van palen, afrasteringen of schuttingen, het (ver)plaatsen of verwijderen van kabels en leidingen, het beschadigen, vernietigen, verplaatsen of wegnemen van beplanting of andere verdedigingsmaterialen, het graven van sloten en het verrichten van andere (ont)gravingen; het afzanden van grond en het egaliseren of afvoeren van grond.

Deze en andere werkzaamheden en ingrepen in, op of bij de kering en de beschermingszone zijn alleen mogelijk als de beheerder daarvoor vergunning verleent.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) worden met gebruikmaking van de Legger rijkswaterstaatswerken vrijwaringszones rond vaarwegen aangewezen. In de Legger rijkswaterstaatswerken is daarom de begrenzingslijn van de Rijkvaarwegen opgenomen. De grondslag van deze lijn volgt uit het Barro.

Om de belangen van de waterkering te beschermen wordt een dubbelbestemming 'waterstaat - waterkering' opgenomen op de verbeelding en in de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0002.png"

Figuur 3.2.2.1: uitsnede van de Legger rijkswaterstaatswerken

Barro, vrijwaringszone - vaarweg

De zone waarbinnen belemmeringen voorkomen moeten worden (de vrijwaringszone) is afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg. In het Nationaal Verkeers en Vervoersplan (NVVP) is de Zuid-Willemsvaart tussen de Maas en Veghel opgenomen als onderdeel van het hoofdvaarwegennet en moet dus bevaarbaar zijn voor schepen van klasse IV. Voor deze CEMT-klasse geldt een vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijden van de vaarweg op grond van artikel 2.1.2. lid 2 van het Barro. Ter hoogte van de industriehaven geldt dat binnen een afstand van 300 meter van de havenuitvaart er een vrijwaringszone is van 50 meter (2.1.2, lid 2, onder e). Deze vrijwaringszone wordt opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Radarverstoringsgebied (vliegbasis Volkel)

Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel (met een straal van 15 kilometer) ligt over het grondgebied van de gemeente Veghel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0003.jpg"

Figuur 3.2.2: Bijlage 8.4. bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Binnen het radarverstoringsgebied is een maximale hoogte opgenomen voor bouwwerken. De in artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) opgenomen maximale hoogtebeperking start op een hoogte 49 meter (hoogte van de radarinstallatie) en loopt op met een hoek van 0,25º tot een hoogte van 114 meter op een afstand van 15 kilometer van de installatie. De hoogte van de bebouwing die mogelijk gemaakt wordt binnen het plangebied blijft daar ruimschoots onder.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de rijksbelangen schaden.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gevolgd wanneer planologisch nieuwe “stedelijke ontwikkelingen” mogelijk worden gemaakt.

De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Het bestemmingsplan 'De Dubbelen' maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2.4 Structuurvisie 2010, partiële herziening 2014

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is in 2014 partieel herzien. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Deel B van deze structuurvisie beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uit werkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: Groenblauwe structuur, Landelijk gebied, Stedelijke structuur en Infrastructuur. In de structuren staat hoe de provincie aankijkt tegen de ontwikkeling van functies.

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar doelen en het borgen van haar belangen. Bij de keuze voor het instrument verordening is het belangrijk dat dit het enige instrument is voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee de gemeente rekening moet houden én dat rechtstreeks doorwerkt naar de ruimtelijke besluitvorming op gemeentelijk niveau.

Op de bij de Structuurvisie behorende Structurenkaart ligt het plangebied binnen 'bestaand stedelijk gebied'.

3.2.5 Provinciale Verordening Ruimte Noord-Brabant (2014)

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. In deze verordening zijn alle vastgestelde wijzigingen na vaststelling op 7 februari 2014 van regels en kaarten verwerkt, inclusief de wijzigingen vanwege het in procedure gebracht ontwerp ‘Wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde regels 2’. De wijzigingen zijn beleidsarm en zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Op 15 juli 2015 is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. In de provinciale verordening Ruimte van de Noord-Brabant zijn regels opgenomen waar gemeente bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dient te houden. In de verordening worden de provinciale belangen veilig gesteld.

In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening bevat regels voor:

  • Stedelijke ontwikkeling;
  • Ecologische hoofdstructuur & groenblauwe mantel;
  • Water;
  • Agrarisch gebied, intensieve veehouderij en glastuinbouw;
  • Cultuurhistorie;
  • Niet agrarische activiteiten buiten stedelijk gebied.

De verordening wijst het gebied waarin het plangebied zich bevindt aan als 'Bestaand stedelijk gebied' (stedelijk concentratiegebied). Artikel 4.5 'bestaande bedrijventerreinen of kantoorlocaties' is relevant. De toelichting van onderhavig bestemmingsplan geeft een verantwoording over hoe het instand houden van de geldende bestemming zich verhoudt tot de afspraken die in het regionaal ruimtelijke overleg (RRO) zijn gemaakt (zie paragraaf 3.2.6 Regionale Agenda Werklocaties (Regionaal ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant)).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0004.png"

Figuur 3.2.5.1: Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant (geconsolideerde versie)

Binnen het plangebied zijn verder de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' en 'ecologische verbindingszone' (de Zuid-Willemsvaart, percelen naast de voormalige spoorlijn Duits Lijntje, percelen langs de Biezenloop en enkele losse percelen) en de aanduiding 'behoud en herstel watersystemen' (Zuid-Willemsvaart) aanwezig. De aanduiding 'behoud en herstel watersystemen' langs de Biezenloop vanaf het Duits Lijntje naar de Corridor is komen te vervallen met de vaststelling van 'Wijziging Verordening ruimte 2014, kaartaanpassingen 5' op 12 september 2016.

De benamingen 'ecologische hoofdstructuur' en 'ecologische verbindingszone' zullen op termijn gewijzigd naar verwachting worden in 'Natuurnetwerk Brabant - ehs' 'respectievelijk Natuurnetwerk Brabant - evz' via de 'wijziging Verordening ruimte 2014, veegronde 2014' die in oktober 2016 in procedure gebracht is. Er zal in dit bestemmingsplan op deze benaming geanticipeerd worden. In de ontwerpwijziging staat geen aanpassing van 'attentiegebied ecologische hoofdstructuur', maar om deze benaming aan te laten sluiten bij de overige benamingen zullen we ook hier 'Natuurnetwerk Brabant - attentiegebied ehs' van maken.

De zullen op de verbeelding en in de planregels opgenomen worden conform de instructieregels uit de Verordening ruimte 2014. (zie ook paragraaf 4.7.2 Onderzoek naar en borging van natuurbelangen)

Verder gelden de rechtstreeks werkende regels voor mestbewerking en veehouderijen. Die functies komen echter niet voor in het plangebied en zijn dus niet van toepassing.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de provinciale belangen schaden.

3.2.6 Regionale Agenda Werklocaties (Regionaal ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant)

Elk jaar worden in het Regionaal Ruimtelijke Overleg voor Noordoost-Brabant (RRO-NO) afspraken gemaakt, herbevestigd, aangevuld of herzien over de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en eventueel andere stedelijke voorzieningen. In 2012 zijn voor het eerst regionale afspraken gemaakt over bedrijventerreinontwikkeling, in 2014 over kantoren en in het RRO van 2015 zijn afspraken over detailhandel gemaakt (vaststelling van de bijgestelde Regionale Detailhandelsvisie Agrifood Capital Noordoost-Brabant). De afspraken over bedrijventerreinontwikkeling zijn gelet op de veranderde situatie op de bedrijventerreinenmarkt aan herziening toe.

Tot op heden zijn de verschillende bedrijventerreinen met hun specifieke kwaliteiten geïnventariseerd. Deze gegevens worden afgezet tegen de al eerdere vastgestelde prognoses. Voor de verschillende segmenten (zeer grootschalige logistiek, grootschalige logistiek, mkb-terreinen) is inmiddels duidelijk hoe de vraag-aanbodverhouding eruit ziet. Keuzes zijn daarin nog niet gemaakt.

In de tussentijd, totdat de nieuwe regionale afspraken zijn gemaakt, blijven de oude afspraken van kracht. Grootschalige ontwikkelingen die de nieuwe afspraken mogelijk zouden kunnen doorkruisen zijn op dit moment niet zodanig dringend dat ze niet kunnen wachten op de nieuwe ontwikkelingen. Mocht een dergelijke ontwikkeling toch urgent worden, dan zal hierover nadere regionale afstemming plaatsvinden.

Momenteel zijn er nog enkele kavels op het terrein (68.693 m2 oftewel ca. 6,87 hectare) uitgeefbaar. Dit aanbod past binnen de bestaande kwantitatieve afspraken over de werklocaties binnen de regio Noordoost-Brabant uit 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0005.png"

Figuur 3.2.6: de nog uitgeefbare kavels aan de A50 op De Dubbelen

3.2.7 Regionale detailhandelsvisie Agrifood Capital Noordoost-Brabant (2015)

De gemeenten behorend tot de regio Noordoost-Brabant hebben gekozen voor het maken van een gezamenlijke regionale visie op de detailhandelsstructuur. Het doel van deze regionale visie is het formuleren van een gedeelde ambitie en visie over de gewenste ontwikkelingsstructuur van de detailhandel in de regio Noordoost-Brabant. De visie omvat in de kern de afspraken over hoe de gemeenten om willen gaan met de detailhandelsontwikkelingen in de regio en bevat een ruimtelijk-functioneel kader om te komen tot meer afstemming en afweging van bovenlokale initiatieven in de detailhandel. De detailhandelsproblematiek beperkt zich immers niet tot bestuurlijke gemeentelijke grenzen. Dit geeft dan ook de noodzaak aan tot regionale afstemming.

Perifere detailhandel (PDV)

De perifere detailhandel vraagt bijzondere aandacht in het afsprakenkader. Bij perifere detailhandel wordt uitgegaan van complementariteit aan de regulier centrale winkelgebieden. In de afgelopen jaren is door verschillende ontwikkelingen in Noord-Brabant, maar ook in andere provincies een duidelijke afbakening zichtbaar geworden van branches die in vrijwel alle gevallen complementair zijn aan het aanbod in centrale winkelgebieden. Detailhandel die zich in alle regiogemeenten in principe op de daartoe aangewezen perifere locaties (perifere concentraties, bedrijventerreinen of delen daarvan) mag vestigen, mits qua omvang passend bij de verzorgingsfunctie van de kern of de locatie, is:

  • detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans en tenten (beide laatste in combinatie met kampeerartikelen);
  • detailhandel in automaterialen (in relatie met inbouw);
  • detailhandel in keukens, badkamers, sanitair, tegels;
  • bouwmarkten en andere allround doe-het-zelf zaken;
  • tuincentra (inclusief dierenbenodigdheden en diervoeding en woondecoratie);
  • detailhandel in (zeer) volumineuze artikelen zoals zonwering, tuinhuisjes, buiten-speeltoestellen, zwembaden, tuinbeelden, haarden en kachels, grafzerken, (paarden)trailers, aanhangwagens, etc.;
  • brand- en explosiegevaarlijke stoffen, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen.

Vestiging van winkels behorende tot de woninginrichtingsbranche (meubelen, vloerbedekking, woningtextiel, verlichting, babywoonwinkels) is bij voorkeur voorbehouden aan de 5 tot de hoofdstructuur behorende perifere winkelgebieden. De branches bruin- en witgoed, sport en speelgoed, behoren in principe tot het aanbod van de reguliere centrale winkelgebieden. In de overige regio's van Noord-Brabant is dit aanbod in enkele situatie in perifere winkelgebieden gevestigd. In de regio Noordoost-Brabant wordt er, gezien de kwetsbaarheid van de centrale winkelgebieden, niet voor gekozen.

Om de complementariteit van perifere locaties te bewaken, kunnen in bestemmingsplannen beperkende regelingen worden opgenomen. Dit kan gaan om een minimale omvang van winkels (bijv. 1.000 of 1.500 m² winkelvloeroppervlakte) of soort winkel (branchering) zoals hiervoor toegelicht. Brancheringsregels voor perifere locaties kunnen in principe nog steeds in bestemmingsplannen opgenomen worden, indien de motivering vanuit een goede ruimtelijke ordening en een ‘gezonde’ dynamiek plaatsvindt en niet vanuit concurrentie met bestaand winkelaanbod.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0006.png"

Figuur 3.2.7: uitsnede van 'Figuur 5.4: Regionale afstemming op basis van verzorgingsniveau beperkt en zeer beperkt regionaal' van de regionale detailhandelsvisie Agrifood Capital Noordoost-Brabant. De Poort van Veghel is aangemerkt als perifere detailhandelconcentratie.

Internetwinkels

Winkelen via het internet neemt sterk toe en zal zich nog verder doorontwikkelen. Internethandel of een internetwinkel is gericht op het verkopen van producten aan de particuliere consument. Onderscheidend is dat een (groot) deel van het proces via internet verloopt (kijken, kiezen, kopen). In functioneel opzicht is het een vorm van detailhandel: een onderdeel van het traject tot aanschaf van detailhandelsgoederen door particulieren. Met de vlucht van het gebruik van internet zijn er nieuwe verschijningsvormen van winkelen ontstaan die niet goed passen binnen de bestaande detailhandelsstructuur. De groei aan bezorgservices, showrooms en afhaalpunten van de van oorsprong pure internetaanbieders roept de vraag op hoe hiermee om te gaan.

Vestiging van afhaalpunten vindt bij voorkeur plaats in de bestaande winkelgebieden. Een belangrijke gedachte hierbij is dat een afhaalpunt een bestaande winkellocatie versterkt door synergie-effecten. Een mogelijke doorontwikkeling van een afhaalpunt naar meer winkelactiviteiten is in bestaande winkelgebieden ook geen probleem. In toenemende mate fungeren winkels ook als afhaalpunten of worden aparte afhaalservices ingericht bij winkels. Aandachtspunten zijn de (auto)bereikbaarheid en behoefte aan voldoende parkeervoorzieningen.

Afhaalpunten buiten de winkelgebieden kunnen wel voorstelbaar zijn op locaties of in zones waar al een concentratie van publieksgerichte voorzieningen aanwezig is en die goed bereikbaar zijn. Dit zijn met name bestaande concentraties voor perifere detailhandel en trafficpunten zoals brandstofverkooppunten, transferia en bus- en treinstations. In feite zijn bestaande concentraties voor perifere detailhandel bestaande winkelgebieden, echter met beperkingen in de branchering. Strikt genomen is het niet toegestaan om hier artikelen af te halen die geen relatie hebben met hetgeen op deze locaties verkocht mag worden. In de regels worden afhaalpunten beperkt tot de locaties waar nu ook al perifere detailhandel toegestaan is, en voor de branches grootschalige detailhandel en supermarkten op de Poort van Veghel.

Zelfstandige kantoren

Naar aanleiding van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ heeft een verdiepingsslag plaatsgevonden die een aanvulling van de gemaakte afspraken over kantoorontwikkeling wenselijk maakt. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant 2 december 2015 is afgesproken:

  • a. Bij de planontwikkeling voor zelfstandige kantoren groter dan 750 m² regionale afstemming te plegen over de voorgenomen locatie.
  • b. Jaarlijks te monitoren hoe de plancapaciteit, structurele leegstand en transformatie van kantoren zich ontwikkelen in relatie tot het aanwezige en in gebruik zijnde kantorenareaal en deze gegevens met elkaar te delen.
  • c. Gemeenten bekijken hoe ze kunnen meewerken aan initiatieven tot transformatie van incourant kantorenvastgoed naar andere functies.
  • d. Gemeenten ondernemen actie om op die locaties waar zij de plancapaciteit voor kantoren willen terugdringen voorzienbaarheid te creëren, teneinde bij bestemmingswijzigingen het planschaderisico in te perken.

Relatie van het regionale beleid met bedrijventerrein De Dubbelen

De perifere detailhandel is nadrukkelijk aanvullend of complementair aan de reguliere winkelcentra. Dat was jaren geleden ook de reden voor het ontstaan van perifere concentraties. Handhaving van deze complementariteit vormt dan ook het uitgangspunt voor het beleid met betrekking tot de detailhandel op perifere locaties. Op perifere locaties kan ruimte geboden worden aan branches en soorten winkels die vanwege het volumineuze karakter van de gevoerde artikelen en/of de aard en de schaal van de zaak niet of zeer moeilijk inpasbaar zijn in of aan de rand van de bestaande winkelcentra.

Op de Poort van Veghel is er een mengeling van functies aanwezig: perifere detailhandel, grootschalige detailhandel, kantoren, horeca en sport. Momenteel zijn de volgende winkels gevestigd: BCC, Boerenbond, Gamma, Praxis, Sani-Dump, Tuinmeubelland. Horeca is aanwezig in de vorm van de winkels Subway, Wok Inn en El Greco. Er zijn aan de A50 twee kantoortorens gebouwd. Toren 2 biedt onderdak aan een aantal (ca. 12) bedrijven . Toren I is beschikbaar gekomen voor de verhuur. Deze locatie lijkt niet incourant te zijn. Verder zijn op het terrein een Total tankstation en G-Force Fitness gevestigd. Er is nog ca. 1,5 hectare te ontwikkelen terrein aanwezig binnen de Poort van Veghel.

Het bestemmingsplan 'De Dubbelen' voorziet in een geactualiseerde regeling waarin deze functies een plaats hebben gekregen in de vorm van een bestemming 'Gemengd'. Gezien de beperkte omvang van het terrein en de beperkt regionale invloed van het verzorgingsniveau, is ervoor gekozen om geen strikte branchering voor te schrijven voor de perifere detailhandel op het terrein. Naast PDV is op het terrein -conform het bestemmingsplan uit 2007- ook detailhandel mogelijk in de vorm van grootschalige detailhandel vestigingen (GDV) met een maximum van in totaal 7.000 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) voor het gehele terrein. In het bestemmingsplan worden ook afhaalpunten voor internetwinkels mogelijk gemaakt, conform de door het college op 18 juni 2013 vastgestelde beleidsregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0007.png"

Figuur 3.2.7: de Poort van Veghel, luchtfoto 2015

Naast de Poort van Veghel zijn er nog van oudsher enkele solitaire perifere detailhandelvestigingen aanwezig aan de Corridor. Het betreft daarbij met name handel in zwembaden, keukens, meubels en dergelijke. Voor zover deze bedrijven voorkomen worden ze positief bestemd.

Conclusie

Het bestemmingsplan 'De Dubbelen' is in overeenstemming met de regionale detailhandelvisie Agrifood Capital Noordoost-Brabant.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Veghel 2030: Menu voor de toekomst (2013)

Op 19 december 2013 heeft de gemeenteraad van Veghel de Structuurvisie Veghel 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Veghel doet dat voor de periode tot 2030 en voor het hele grondgebied van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0008.png"

Figuur 3.3.1.: woningbouwlocaties en strategische ontwikkellocaties kern Mariaheide (bron: Structuurvisie Veghel 2030)

Verdere differentiatie van bestaande en toekomstige Veghelse bedrijventerreinen vormt een belangrijk uitgangspunt van de structuurvisie. Voor de terreinen in de kern Veghel geldt dat het voor de hand ligt dat zowel maat en schaal als de bijbehorende classificatie van de aanwezige bedrijvigheid toeneemt naarmate deze verder van de woongebieden van Veghel en Zijtaart afligt. Zo is De Dubbelen geschikt voor categorie 5 en Doornhoek voor categorie 4 in het centrale deel en categorie 3 aan de randen(met een mogelijkheid voor ontheffing tot categorie 4), terwijl dicht bij de woongebieden bedrijven in categorie 2 en 3 een plek kunnen vinden. Daarnaast worden watergebonden terreinen ook als zodanig geprofileerd en benut.

Duits Lijntje

De spoorlijn Boxtel – Wesel, ook wel het Duits lijntje genoemd, is de voormalige spoorlijn die het Duitse Wesel verbond met Boxtel, Gennep, Uden, Veghel, Schijndel en Boxtel. In 1978 verdween het goederenvervoer tussen Uden en Mill en in 1983 tussen Veghel en Uden, waarna de sporen werden opgebroken. In 2004 werd ook het goederenvervoer op het laatst overgebleven stuk van Boxtel tot Veghel beëindigd. Vooral de gemeente Veghel en marktpartijen uit deze gemeente hebben sindsdien verzocht om de goederenspoorlijn opnieuw in gebruik te nemen.

Ter hoogte van het snijpunt van het Duits Lijntje met de Zuid-Willemsvaart bevindt zich een multimodaal goederenoverslagpunt dat gedragen wordt door de modaliteiten weg en water. De mogelijkheden om het westelijke deel van het Duits Lijntje opnieuw in gebruik te nemen zijn onderzocht. Het gaat dan om het tracé tussen Veghel en Boxtel, waar op het hoofdspoornet kan worden aangetakt. Vooral de aansluiting van het goederenoverslagpunt op het Duits Lijntje is een punt van aandacht, zowel voor wat betreft het tracé van het aansluitspoor als de rangeermogelijkheden.

De besluitvorming over reactivering van het Duits Lijntje voor goederenvervoer ligt bij de staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu of eventueel bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Omdat de lijn Boxtel - Veghel (op papier) nog steeds een actieve lijn is onder het regime van lokaal spoor en de Tramwet, zijn voor reactivering geen juridische of procedurele stappen vereist. De studies naar de haalbaarheid van reactivering vallen onder de regie van de provincie. Uiteraard zijn alle gemeenten langs de lijn bij dat proces betrokken.

De provincie Noord-Brabant heeft in maart 2015 op basis van een haalbaarheidsonderzoek geconstateerd dat er onvoldoende aanleiding is om de goederenspoorlijn Boxtel – Veghel opnieuw in gebruik te nemen. Het haalbaarheidsonderzoek is uitgevoerd door de provincie met betrokkenheid van stichting MCA en de gemeenten Veghel, Boxtel, Sint Oedenrode, Schijndel en de terminalbeheerder Inland Terminal Veghel. In het onderzoek is onder andere gekeken naar de economische haalbaarheid van reactivering van de spoorlijn en de effecten ervan voor mobiliteit, natuur en landschap en ecologie in de regio. Ook is een maatschappelijke kosten/baten-analyse gemaakt.

Wel wordt door Gedeputeerde Staten verzocht om de spoorlijn te behouden voor de toekomst. Prorail beheert het spoor. De monumentale spoorweginstallatie aan het Duits Lijntje op de hoek van de Populierenlaan en de Vorstenbosscheweg (buiten het plangebied van De Dubbelen) is door SIEMei (Stichting Industrieel Erfgoed Meierij) gerestaureerd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Veghel 2030.

3.3.2 Masterplan Havens Bedrijventerrein De Dubbelen 2014

Het 'Masterplan havens bedrijventerrein De Dubbelen' is een nadere uitwerking van de 'Ontwikkelingsperspectieven havens Veghel' uit 2005 en een vervolg op een havenvisie die het bedrijfsleven uit Veghel in 2013 heeft opgesteld. Het Masterplan heeft betrekking op de Nieuwe haven en de loskade Zuid-Willemsvaart. Deze havens zijn beide gelegen op bedrijventerrein De Dubbelen. De Nieuwe haven is de insteekhaven op het bedrijventerrein.

Voor een goed functioneren van de haven is een hoogwaardige ontsluiting over het vaarwater essentieel. Gegeven de schaalvergroting in de binnenvaart, de kostenvoordelen die gerelateerd zijn aan een grotere vaarweg en het verminderde aanbod aan kleinere binnenvaartschepen in de nabije toekomst is een aanpassing naar vaarklasse IV van de havens van de gemeente Veghel om gebruik te kunnen maken van de opwaardering van de Zuid-Willemsvaart naar een vaarklasse IV-vaarweg tussen de Maas en Veghel wenselijk.

In de Ontwikkelingsperspectieven havens Veghel zijn een aantal varianten benoemd om de Nieuwe Haven geschikt te maken voor vaarklasse IV. Daarnaast is een breed gedragen havenvisie opgesteld. In deze breed gedragen havenvisie wordt voorgesteld om door middel van het dempen van een gedeelte van de Nieuwe Haven een aantal bedrijven bereikbaar te maken voor klasse IV schepen.

Het uiteinde van de Nieuwe Haven werd gebruikt door schepen komend uit de zijtak van de Nieuwe Haven om te draaien. Dit is echter niet noodzakelijk, omdat de schepen ook achterwaarts de haven kunnen verlaten. Een van de opties is daarom om het uiteinde van de Nieuwe Haven te dempen, zie afbeelding 3.3.2. Dit is ook het verzoek van het bedrijfsleven. Hierdoor wordt een stuk nat bedrijfsterrein toegevoegd aan de Nieuwe Haven. Van Nieuwpoort Betonmortel dient hiervoor het laden en lossen van schepen te verplaatsen naar de zijtak en gebruik gaan maken van de extra strook aan de Nieuwe Haven. Deze optie is ook afgestemd met Rijkswaterstaat.

In 2015 is het bestemmingsplan 'de Dubbelen, herziening dempen havenarm' vastgesteld, waarmee de bestemming van het uiteinde van de haven de bestemming 'bedrijventerrein' gekregen heeft. Dit stukje van de haven is inmiddels ook gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0009.png"

Figuur 3.2.2: aanpassingen aan de Nieuwe Haven.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het Masterplan Havens Bedrijventerrein De Dubbelen 2014

3.3.3 Beleidsregels internetwinkels

Internetwinkels zijn een relatief nieuw fenomeen in de detailhandel, maar het winkelen op internet neemt onder consumenten nu een grote vlucht. Hierdoor neemt het aantal internetwinkels snel toe. De gemeente Veghel krijgt ook regelmatig verzoeken om een internetwinkel te mogen starten op woon- en bedrijfslocaties. De verwachting is dat Veghel steeds meer van zulke aanvragen zal gaan krijgen. Een uniforme beoordeling van dergelijke aanvragen is gewenst. Daarom heeft het college van burgemeester en wethouders op 18 juni 2013 de 'beleidsregels internetwinkels' vastgesteld.

Een internetwinkel is een vorm van detailhandel. Detailhandel is het uitstallen van goederen / producten voor verkoop aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker en daarmee vergelijkbare bedrijfsmatige persoonlijke dienstverlening. Bij een internetwinkel gebeurt dit uitstallen digitaal. Ook de opslag van goederen wordt gezien als detailhandel.

Een internetwinkel wordt dan ook gezien als een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de ruimtelijke uitstraling in categorieën zijn onder te verdelen:

  • 1. Internetwinkels waar alleen een elektronische transactie tot stand komt;
  • 2. internetwinkels met een opslag- en verzendfunctie;
  • 3. internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid;
  • 4. internetwinkel met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken;
  • 5. reguliere winkel met webwinkel (cross channel)

1. Internetwinkels waar alleen een elektronische transactie tot stand komt

Dit is de meest zuivere vorm van een webwinkel. De goederen zijn alleen via het internet te bekijken en te bestellen. De goederen worden na betaling verzonden. Er is geen mogelijkheid om de goederen ter plekke te bekijken of af te halen.

2. internetwinkels met een opslag- en verzendfunctie

Hetzelfde als type 1. Alleen bij deze vorm worden goederen ter plekke opgeslagen. Ook hier worden de goederen na betaling verzonden. Het bezichtigen en ophalen van goederen is ook in deze categorie niet mogelijk.

3. internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid

Dit is een internetwinkel waarbij goederen in een magazijn worden opgeslagen. Bij dit type is het mogelijk om de goederen af te halen en ter plekke af te rekenen. Het uitstallen van goederen in een showroom of etalage is niet toegestaan. Bij deze vorm begint een webwinkel kenmerken te vertonen van een reguliere winkel.

4. internetwinkel met afhaalmogelijkheid en mogelijkheid de goederen ter plaatse te bekijken

De meest intensieve vorm van een webwinkel waarbij de nadruk meer op de reguliere winkel komt te liggen. De goederen kunnen op internet besteld worden. De klanten kunnen de goederen echter ook rechtstreeks afhalen, bekijken en betalen.

5. reguliere winkel met webwinkel (cross channel)

In feite is hier geen sprake van een internetwinkel, waarbij het bestellen en verzenden van goederen de hoofdfunctie vormt van het bedrijf. Bij deze vorm is de webwinkel duidelijk ondergeschikt. Primair staat de winkel met showroom of etalage met daarin rechtstreeks verkoop van goederen aan de klant. Dit type wordt buiten beschouwing gelaten.

Relatie met bedrijventerrein De Dubbelen

Internetwinkels die vallen in de types 1 en 2 mogen zich wel onder bepaalde voorwaarden vestigen op locaties met een woon- of bedrijfsbestemming. Een internetwinkel van type 1 of 2 mag in principe alleen op een bedrijfslocatie wanneer er géén vormen van publieksgerichte activiteiten of functies plaatsvinden. Vormen van deze activiteiten en functies zijn onder andere een winkelopstelling en een showroom, gericht op verkoop van producten en goederen aan particulieren.

Voor internetwinkels die zich op bedrijventerreinen (bestemming Bedrijventerrein) gelden de volgende criteria:

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan voor de uitoefening van detailhandel van type 1 of 2 op een bedrijventerrein, met dien verstande, dat:

  • Er geen sprake is van een showroom of andersoortige winkelopstelling;
  • Het volledige assortiment alleen te bezichtigen is via internet of catalogus;
  • Het laden en lossen plaatsvindt op eigen terrein;
  • Het parkeren ten behoeve van het bedrijf op eigen terrein plaatsvindt;
  • De levering van producten plaatsvindt via post of koeriersservice; een afhaalpunt is dus niet toegestaan;
  • Het bedrijf qua aard en omvang past bij de bedrijfscategorieën die op het betreffende bedrijventerrein worden toegestaan.

Internetwinkels die vallen in de types 3, 4 en 5 zijn niet toegestaan op locaties met een woon- of bedrijfsfunctie. Deze types internetwinkels mogen zich alleen op locaties met een detailhandelbestemming vestigen. Dit is mogelijk op de locaties waar momenteel al solitaire PDV vestigingen zijn binnen de bestemming Bedrijventerrein, en vestiging is bij voldoende volume (de voorgeschreven minimale bedrijfsoppervlaktes PDV/GDV) mogelijk op de Poort van Veghel (bestemming Gemengd).

Vestiging van internetwinkels zonder afhaalpunt op locaties met de bestemming 'Bedrijventerrein' en met afhaalpunt op de locaties waar PDV en/of GDV toegestaan zijn, worden mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het bestemmingsplan 'De Dubbelen' is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

3.4 Beeldkwaliteit

Naast dit bestemmingsplan is op 9 november 2006 ook een beeldkwaliteitsplan voor bedrijventerrein De Dubbelen vastgesteld. Het doel van dit beeldkwaliteitsplan is te komen tot een goede ruimtelijke kwaliteit, wat de gebruiks- en belevingswaarde moet verhogen in het plangebied. Tegelijkertijd met de actualisatie van het bestemmingsplan wordt een aanpassing van het beeldkwaliteitsplan (op onderdelen) voorbereid.

Op 4 september 2014 heeft de gemeenteraad van Veghel besloten om de welstandstoets voor de meeste gebieden welstandvrij (net als niveau 4-gebieden) te maken. De beoordelingsaspecten worden derhalve enkel nog toegepast op gebieden met niveau 1 en op de zone van 50 meter rondom gemeentelijke- en/of rijksmonumenten en/of karakteristieke en beeldbepalende bouwwerken die buiten niveau 1 gebieden liggen, beschermd en getoetst wordt als een niveau 1 gebied. Niveaus 2 en 3 (waar de bedrijventerreinen binnen vallen) worden dus niet (meer) getoetst aan redelijke eisen van welstand, wel geldt ook hier de excessenregeling.

Een uitzondering op dit besluit geldt voor gebieden waar een beeldkwaliteitsplan vastgesteld is. Ook voor bedrijventerrein De Dubbelen geldt dus nog een welstandstoets, waarbij getoetst wordt op het vastgestelde beeldkwaliteitplan.

In het bestemmingsplan zijn enkele regels opgenomen die terugverwijzen naar de rangorden uit het beeldkwaliteitplan. Deze rangorden in het beeldkwaliteitplan zijn de zone langs de A50 (1e rangorde), de zone langs de Corridor (2e rangorde), de zone langs de Zuid-Willemsvaart (3e rangorde) en de zone langs de Kennedylaan (4e rangorde).

De Poort van Veghel staat niet expliciet in het Beeldkwaliteitplan 2006. Het bestaande beeldkwaliteitplan hoeft in principe niet aangepast te worden voor de resterende uitgeefbare kavels. Er wordt een aanvulling gemaakt voor de Poort van Veghel.

3.5 Samenvattende conclusie

Het bestemmingsplan De Dubbelen past binnen de kaders van het rijksbeleid, provinciale beleid en het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Bodemonderzoek

4.1.1 Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijzigingen de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Daarbij dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan 'De Dubbelen' maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten of terreinen mogelijk.

4.1.2 Onderzoek bodemkwaliteit

Het grootste deel van het bedrijventerrein, de deelgebieden De Dubbelen I, II en III, is gerealiseerd voordat er een bodemonderzoekverplichting in het kader van de ontwikkeling van bestemmingplannen werd opgenomen in de Wet Ruimtelijke Ordening. Ook de Bouwverordening schreef het uitvoeren van een bodemonderzoek toen nog niet voor. Voorafgaande aan de ontwikkeling van de deelgebieden van het bedrijventerrein De Dubbelen I, II en III is de bodemgesteldheid van het plangebied derhalve niet in beeld gebracht. De Dubbelen heeft een conserverende bestemming. Voor eventuele bestemmingswijziging of bouw dient er een bodemonderzoek uitgevoerd te worden zoals is aangegeven in de Wet ruimtelijke ordening dan wel de Bouwverordening.

In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. In artikel 2.1.5 leden 1 en 2 van de Bouwverordening is het voorschrift gegeven dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoeksrapport overlegd moet worden, dat bestaat uit de resultaten van een recent verkennend onderzoek volgens NEN 5740.

Voor de ontwikkeling van het plangebied zijn, na het verstrijken van de geldigheid van de eerder uitgevoerde onderzoeken, de percelen binnen het uitbreidingsgebied De Dubbelen IV opnieuw onderzocht. Daar de ontwikkeling van het plangebied in fase wordt uitgevoerd, wordt ook de gesteldheid van de bodem in fase opnieuw onderzocht.

In de periode 2001-2005 zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerde:

  • Verkennend bodemonderzoek Mac Arhurweg 2, d.d. 07-12-2001 nr. 21553, Milon;
  • Verkennend en milieutechnisch bodemonderzoek BRM de Dubbelen, gedeelte de Schil Veghel, d.d. maart 2002, nr. B01.183.V1, adviesbureau MH Nederland;
  • Verkennend bodemonderzoek Mountbattenweg, d.d. 21-12-2004 nr. udm04.01.952, UDM adviesbureau;
  • Verkennend bodemonderzoek De Dubbelen, De Schil, d.d. 07-03-2005 nr. udm 05.01.002, UDM adviesbureau;
  • Verkennend bodemonderzoek Voltaweg, d.d. 07-04-2005 nr. udm 05.01.0179, UDM adviesbureau;
  • Verkennend bodemonderzoek Marshallweg, d.d. maart 2006, nr. udm06.01.0066, UDM adviesbureau;
  • Verkennend bodemonderzoek Edisonweg, d.d. 23 maart 2006, nr. udm06.01.0065, UDM adviesbureau;
  • Verkennend onderzoek Voltaweg Noordelijk deel (UDM, rap.nr. 06.01 0280-2, d.d. 28-6-2006);
  • Verkennend onderzoek Voltaweg Zuidelijk deel (UDM, rap.nr. 06.01 0280-1, d.d. 28-6-2006);
  • Verkennend onderzoek Marconiweg/Grootdonkweg ong. (MH Nederland, rap.nr. B08.111.V1, d.d. 7-8-2008);
  • Verkennend onderzoek Voltaweg (MOS, rap.nr. R1203521-HE-1, d.d. 21-11-2012);
  • Verkennend onderzoek fietspad Voltaweg/Edisonweg (Verhoeven Milieutechniek BV, rap.nr. B.15.6124, d.d. 24-7-2015).

Uit de resultaten van deze bodemonderzoeken blijkt dat de bodem op deze (nog uit te geven percelen) geen noemenswaardige verontreinigingen bevatten. Met alle bodemonderzoeken, die van deze nog uitgeefbare percelen bekend zijn, is de bodemkwaliteit grotendeels in beeld gebracht. Geadviseerd wordt door de ODBN echter, om ter aanvulling (voor de periode van uitvoering bodemonderzoek tot heden) een historische toets te verrichten om vast te kunnen stellen of er in de tussengelegen periode bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Dit is nodig om vast te kunnen stellen dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde plannen en dat er vrijstelling van bodemonderzoek verleend kan worden.

Het formulier 'Historische toets t.b.v. vrijstelling bodemonderzoek' (Bijlage 1) en de 'Beoordeling Historische (bodem)toets' (Bijlage 2) door de ODBN zijn als bijlagen bij de toelichting gevoegd. Uit de historische toets is niet gebleken dat er binnen het plangebied activiteiten plaatsvinden (of hebben plaatsgevonden) die de bodemkwaliteit hebben aangetast. Gezien de resultaten van de uitgevoerde historische bodemtoets wordt het instellen van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Er zijn geen aanwijzingen dat de bodem verontreinigd is op deze locaties. De bodemkwaliteit van locatie vormt vanuit milieuhygiënisch oogpunt, met in achtneming van de voorwaarden en/of opmerkingen, voor de voorgenomen plannen geen belemmering.

Van de al uitgegeven percelen is van het perceel van de Vanderlandelaan 2 bekend dat zich in het grondwater een ernstige verontreiniging met C+T dichlooretheen en vinylchloride en een licht te verontreiniging met 1,1, dichlooretheen aanwezig is. Om deze verontreiniging te saneren zijn in 2010 zogenaamde bioschermen geplaatst die voor de afbraak van de VOCl en vinylchloride in het grondwater moeten zorgen. De grondwaterverontreiniging wordt door de provincie gecontroleerd. Dit leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan ten opzichte van het geldende plan.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten of terreinen in de zin van de Wet geluidhinder mogelijk. Bestaande woningen op bedrijventerreinen zijn in de Nota Industrielawaai Veghel (mei 2011) aangemerkt als secundaire geluidsgevoelige objecten, waarvoor minder bescherming geldt.

4.2.1 Akoestisch onderzoek

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidsbelasting afneemt bij een toenemende afstand heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.

4.2.2 Zonering uit de Wet geluidhinder

Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige industrieterreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.

Voor een zoneringsplichtig industrieterrein wordt voor ieder afzonderlijk industrieterrein een geluidszone vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van Zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de bestemmingsplankaart. Niet ieder industrieterrein is zoneringsplichtig. Zoneringsplichtig zijn alleen dié industrieterreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Deze categorieën zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht.

4.2.3 Normstelling en hogere waarde procedure

De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.

Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er mogelijke maatregelen zijn te treffen om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijv. geluidsreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijv. geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijvoorbeeld extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.

4.2.4 Geluidsituatie op bedrijventerrein De Dubbelen

Wegverkeer

De Dubbelen wordt omgeven door een rijksweg (A50), provinciale weg (N279) en gemeentelijke wegen (Corridor, zuidelijk deel van de Eerdsebaan). Binnen het terrein liggen meerdere gemeentelijke wegen. In veel gevallen is sprake van wegen waarvoor in de zin van de Wet geluidhinder een zone geldt. Nabij een aantal wegen bevinden zich woningen met een aanzienlijke geluidbelasting. Het betreft hier een bestaande situatie en de saneringsgrens van 65 dB(A) wordt voor deze woningen niet overschreden. De bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0010.png"

Figuur 4.2.4.1: indicatieve geluidsbelasting als gevolg van verkeer (situatie 2012)

Railverkeer

Het plangebied wordt doorkruist door het traject van de spoorlijn het “Duits Lijntje”. De geluidimmissie van deze spoorlijn is niet aanwezig, want momenteel is de spoorlijn niet in gebruik. De provincie Noord-Brabant heeft in maart 2015 op basis van een haalbaarheidsonderzoek geconstateerd dat er onvoldoende aanleiding is om de goederenspoorlijn Boxtel – Veghel opnieuw in gebruik te nemen. (zie Structuurvisie Veghel 2030: Menu voor de toekomst (2013)). Een nader onderzoek naar raillawaai wordt in het kader van bestemmingsplan 'De Dubbelen' daarom niet nodig geacht.

Industrielawaai

Rondom de deelgebieden De Dubbelen I en II is in het verleden een zone in de zin van de Wet geluidhinder vastgesteld. Deze is op de plankaart aangegeven (50 dB(A)-contour). Naar de toekomstverwachting van de bedrijven is verder niet gekeken, aangezien slechts een zeer beperkte verruiming mogelijk is in verband met de ligging van de woningen in de Bloemenwijk en aan de kant van Eerde. Voor de nog uitgeefbare kavels op 'De Dubbelen' is de vestiging van "inrichtingen behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken", uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0011.png"

Figuur 4.2.4.2: Gezoneerd bedrijventerrein De Dubbelen I en II (Bron: Nota Industrielawaai Veghel)

Ook de zones van de gezoneerde bedrijven(terreinen) van de C.H.V. aan de Rijksweg en van DMV aan de N.C.B.-laan liggen over het plangebied. Dat houdt in dat binnen deze zones geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk zijn. Dit heeft verder geen gevolgen voor het bestemmingsplan, daar deze nieuwe geluidgevoelige functies toch al niet mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0012.png"

Figuur 4.2.4.3: Gezoneerd bedrijventerrein CHV/NCB-laan (Bron: Nota Industrielawaai Veghel). De blauwe zone is de actuele zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0013.png"

Figuur 4.2.4.4: Gezoneerd bedrijventerrein CHV/Rijksweg (Bron: Nota Industrielawaai Veghel).

4.2.5 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

4.3.1 Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

4.3.2 Onderzoek luchtkwaliteit

In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'bedrijventerrein De Dubbelen' zijn er in 2006 berekeningen uitgevoerd in het kader van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (DvL Milieu & Techniek \ rapport A-062002). Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de toetsingslocatie voor geen enkele component uit het Blk 2005 een overschrijding van de geldende grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) wordt berekend, zowel voor de autonome ontwikkeling van het verkeer als de verkeersaantrekkende werking van de uitbreidingen.

Door allerlei maatregelen zijn de gemiddelde concentraties de laatste jaren sterk gedaald, er is dan ook geen reden om te veronderstellen dat er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

Fijn Stof (PM10)

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), rapportage 2016, is er sprake van een concentratie fijn Stof (PM10) tussen de 20 en 22 µg/m3 ter plaatse van De Dubbelen in 2015 en blijft deze achtergrondconcentratie gelijk tot 2025. Deze concentratie ligt ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0014.png"

Figuur 4.3.2.1: achtergrondconcentratie Fijn Stof (PM10) in Veghel in 2015

Stikstofdioxide (NO2)

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), rapportage 2016, is er sprake van een concentratie Stikstofdioxide (NO2) ter plaatse van De Dubbelen tussen de 20 en 26,4 µg/m3 in 2015. Op basis van de huidige gegevens verwacht de RIVM dat deze concentratie ter plaatse van het plangebied De Dubbelen zal dalen tot maximaal 16,24 µg/m3 in 2025. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0015.png"

Figuur 4.3.2.2: achtergrondconcentratie Stikstofdioxide (NO2) in Veghel in 2015

NIBM-tool 2016

Bij de berekening 'Niet In Betekenende Mate' geldt bij een actualisatie waarbij er niets veranderd aan de bestemmingsregeling dat er ook geen wijzigingen optreden op het gebied van de verwachte gevolgen voor de luchtkwaliteit. De berekening van het effect van de nog uitgeefbare kavels op de luchtkwaliteit kan gedaan worden middels de NIBM-tool 2016 ministerie van Infrastructuur en Milieu. Daarbij gaan we uit van 5 nog uitgeefbare kavels en van een gemiddelde vrachtvoertuigproductie van 33,3 vervoersbewegingen per bedrijf op het als 'gemengd terrein' geclassificeerde bedrijventerrein (CROW-rapport 05-07, "Toepassing kengetallen goederenvervoer van en naar bedrijventerreinen", paragraaf 1.3 'Vuistregels voor de fase van de stedenbouwkundige visie').

Uit de worst-case berekening (waarbij het richtjaar 2020 voor uitgifte van de terreinen wordt gehanteerd) blijkt dat ook het feitelijke aandeel van de nog uitgeefbare terreinen niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0016.png"

Figuur 4.3.2.3: NIBM-tool 2016, berekening impact 5 nieuwe bedrijven op gemengd bedrijventerrein.

4.3.3 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen op het gebied van de luchtkwaliteit.

4.4 Geurhinder veehouderijen

4.4.1 Normstelling

De Gemeente Veghel heeft in 2008 een geurverordening vastgesteld, waarin aangepaste normen zijn opgenomen. De volgende (voor dit project relevante) normen zijn daarbij vastgesteld:

Tabel 4.4.1 Normen Veghel volgens geurverordening

Gebied   Norm  
Kom Veghel   3 Ou  
o.a. bestaande bedrijventerreinen   8 Ou  
Overig buitengebied   14 Ou  

Daarnaast is in een zone van 250 meter rond alle kernen de vaste afstand gehalveerd van 50 naar 25 meter. Dat betekent voor het plangebied 'De Dubbelen' dat er in een zone van 250 meter om de bestaande bebouwde kom een gehalveerde afstand voor daar gelegen geurgevoelige objecten geldt.

In het kader van de Wgv moet de ontwikkeling van bedrijventerrein De Dubbelen gezien worden als onderdeel van de bebouwde kom. Het begrip bebouwde kom is in de Wet niet gedefinieerd, maar in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is aangegeven dat deze bepaald wordt door de aard van de omgeving: op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur, dat overwegend een woon- en verblijfsfunctie heeft en waarin dus veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven.

4.4.2 Onderzoek geurhinder veehouderijen

Omgekeerde Werking

De normen, die voortvloeien uit wetgeving op het gebied van geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kon worden verleend. Deze eisen ten aanzien van de maximale geurbelasting of minimaal aan te houden afstanden zijn ook van belang bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd nabij een veehouderij. Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen.

Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is dat er geen sprake mag zijn van een aantasting van de bestaande rechten van de (blijvende) veehouderijen en er sprake moet zijn van aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied van 'De Dubbelen' geen veehouderijen aanwezig die beperkt zouden kunnen worden door de uitgifte van de resterende bedrijfskavels, of die zouden kunnen zorgen voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden op het bedrijventerrein.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij die de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen.

Het RIVM hanteert voor haar milieukwaliteitrapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder 'milieukwaliteitscriteria'. Deze geven de relatie weer tussen de achtergrondbelasting, de kans op geurhinder en een classificatie van het woon- en leefmilieu. Deze classificatie is ook opgenomen in de handleiding bij de Wet (Senternovem/Infomil) en is toegepast in de evaluatie en aanpassing van de Geurverordening (2010).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0017.png"

Figuur 4.4.2 Geurcontouren en achtergrondbelasting plangebied De Dubbelen (situatie medio 2010, bron: Evaluatie Geurhinder Veghel)

Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting in het plangebied van dit bestemmingsplan als 'redelijk goed' tot 'goed' kan worden geclassificeerd. Op de kaart van de achtergrondbelasting stond nog een 'matig' woon- en leefklimaat bij het perceel van BAS. De veehouderijen in het gebied zijn echter inmiddels vrijwel allemaal aangekocht en gesloopt in het kader van de planontwikkeling van het bedrijventerrein Foodpark.

Er wordt voldaan aan de toetswaarde zoals opgenomen in de aanpassing van de geurverordening (raadsbesluit december 2010). Sindsdien hebben er geen ontwikkelingen voorgedaan bij de veehouderijen in de nabijheid van het plangebied die voor een verslechtering van de achtergrondbelasting hebben kunnen zorgen.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de achtergrondbelasting (de cumulatieve geurhinder door veehouderijen) geen beletsel vormt voor de realisatie van nieuwe voor geurhinder gevoelige objecten (in de vorm van langdurig verblijf van werknemers op bedrijfslocaties) in het plangebied De Dubbelen.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Normstelling en beleid

Wettelijk kader

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de risiconormeringen ten aanzien van de externe veiligheid. Het rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens;
  • Vuurwerkbesluit. In dit besluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld;
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Het Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations en gasdrukmeet- en regelstations.

Het aspect externe veiligheid houdt rekening met de risico’s die ontstaan door risicobronnen in de omgeving. In verschillende wetten en regelingen zijn normen en richtlijnen vastgelegd. De belangrijkste hiervan zijn het Activiteitenbesluit, het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes. Hierin zijn normen vastgelegd ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is vastgelegd wanneer het groepsrisico berekend en verantwoord moet worden.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (welke als grenswaarde fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fNcurve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen, ook wel de maximale effectafstand genoemd.

Vuurwerkbesluit

De opslag en verkoop van vuurwerk is geregeld in het Vuurwerkbesluit. Op grond van het Vuurwerkbesluit (artikel 4.2) moeten de veiligheidsafstanden uit bijlage 3 van dat besluit doorwerken in het bestemmingsplan. Het gaat om de afstand tussen een bedrijf waar vuurwerk wordt opgeslagen/verkocht en een (geprojecteerd) kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Voor de opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg moet 8 meter in voorwaartse richting worden aangehouden t.o.v. de deur van de bewaarplaats.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

Op 28 juni 2016 publiceerde de Staatscourant een circulaire over externe veiligheid. Het gaat om "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid". Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations.

In deze circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om naast het toepassen van het Bevi en de Revi aanvullend effectgericht beleid te voeren, waarmee de gevolgen van een ongeval bij een LPG-tankstation worden beperkt.

Het bevoegd gezag wordt in deze circulaire verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid. Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Het gaat om objecten waar groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid, zoals minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten. Zeer kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere zorginstellingen, gebouwen voor onderwijs voor minderjarigen of buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, justitiële inrichtingen en asielzoekerscentra.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2014 is door gemeente Veghel een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Hierin wordt onder andere omschreven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheid in verschillende gebiedtypen. Het plangebied en omgeving is deels aangemerkt als 'gemengd gebied' en deels aangemerkt als 'intensief gebied'.

Gemengd gebied

Bedrijventerreinen die aangeduid zijn als 'gemengd gebied' betreffen gebieden met gemengde bedrijvigheid. Kantoren en industriële bedrijven wisselen elkaar af. Bestaande risicovolle inrichtingen zijn toegestaan. Voor nieuwe risicovolle inrichtingen geldt een “nee, tenzij” regeling. Dit betekent dat nieuwe risicovolle inrichtingen in principe niet zijn toegestaan, tenzij kan worden voldaan aan de bepaling dat de PR 10-6-contour niet buiten de perceelsgrens valt. Voor nieuwe kwetsbare objecten geldt een “ja, mits” regeling. Dit betekent dat nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan mits er geen beperkingen zijn voor de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en het optreden van hulpverleningsdiensten.

Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen in nieuwe situaties nergens binnen de PR 10-6-contour van een bedrijf of transportas liggen. Voor bestaande situaties geldt het stand-still principe, bijvoorbeeld uitbreiding van risicovolle activiteiten mag niet leiden tot grotere risico-afstanden. Overschrijding van de oriënterende waarde van het GR wordt niet geaccepteerd. Binnen het invloedsgebied worden geen objecten voor verminderd zelfredzame personen toegestaan.

Intensief gebied

Op bedrijventerreinen met risico’s voor externe veiligheid, van het type ‘intensief’ is geen ruimte voor kwetsbare bestemmingen. Initiatieven voor uitbreidingen of nieuwbouw van gebouwen en ruimtes waar zich grotere aantallen personen kunnen bevinden worden niet ondersteund door de gemeente. Voor realisering hiervan gelden enkel zwaarwegende motieven. Hiermee wordt een scheiding tussen risicobron en risico-ontvangers beoogd.

Beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen binnen de PR 10-6-contour van een bedrijf of transportader liggen, mits hiervoor gewichtige redenen zijn. De oriënterende waarde van het GR is slechts richtinggevend. De gemeente kan hier gemotiveerd van afwijken. Ten aanzien van de verantwoording wordt enkel invulling gegeven aan de diepgang die volgens het Bevi noodzakelijk is. Een toename van het groepsrisico wordt – mits verantwoord – geaccepteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0018.png"

Figuur 4.5.1.1: gebiedstypen met betrekking tot externe veiligheid op bedrijventerrein De Dubbelen (uitsnede van bijlage 2 van de Beleidsvisie Externe Veiligheid)

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid is onder andere gebruik gemaakt van de nationale Risicokaart (http://www.risicokaart.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0019.png"

Figuur 4.5.1.2: uitsnede van de Risicokaart

4.5.2 Buisleiding

Binnen het plangebied is een aardgasleiding gelegen. Deze loopt vanaf de Corridor langs de Kennedylaan en Pattonweg het plangebied in en eindigt aan de Taylorweg. Een aftakking loopt onder de Zuid-Willemsvaart door naar de N.C.B.-laan. Het betreft een aardgasleiding met een inwendige diameter van 168,30 mm met een maximale werkdruk van 40 bar. Op de landelijke risicokaart is voor de leiding geen plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6 contour) opgenomen. Voor dergelijke leidingen geldt invloedsgebied van ca. 70 meter aan weerszijden van de leiding ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico. Binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding hoeft echter niet altijd gerekend te worden. Het groepsrisico van de betrokken leiding is minder dan 10% van de oriëntatiewaarde (rapport Kwantitatieve berekeningen aardgastransportleidingen gemeente Veghel, RMB, 2012). Gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan en de bepalingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit omvat de volgende onderdelen (Bevb, art 12, lid 3):

  • a. de aanwezige en toekomstige dichtheid van personen;
  • b. de hoogte van het groepsrisico;
  • c. bestrijdbaarheid;
  • d. zelfredzaamheid.

Hierbij dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Zie paragraaf 4.5.7 voor de verantwoording.

4.5.3 Wegtransport

Het plangebied Foodpark Veghel ligt langs de snelweg A50. De externe veiligheidsrisico's van transportassen dienen te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid en de regeling Basisnet. Er is voor deze route geen PR 10-6 plafond aanwezig, als ook geen PAG (plasbrandaandachtsgebied) Dit betekent dat er geen beperkingen aan de gebouwen worden opgelegd, als er binnen 30 meter van de snelweg gebouwd zou worden.

Het plangebied ligt op korte afstand van de N279. De N279 is opengesteld voor transport van gevaarlijke stoffen. Voor de provinciale weg N279 gelden geen veiligheidsafstand en plasbrandaandachtsgebied. Er ligt geen PR 10-6-contour buiten de weg. Wel dient ook hier binnen 200 meter aan weerszijden van de weg een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Over de Kennedylaan vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens de 'Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen gemeente Veghel (2014)' gaat het om 14 transporten per jaar van elk van de gevaarscategorieën GF3, LF1 en LF2. Gezien de omliggende inrichtingen gaat het hier om LPG, propaan, benzine en diesel. Gezien deze lage intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen is er volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, 2014) geen PR 10-6 contour aanwezig en is het groepsrisico verwaarloosbaar (<< 10% van de oriëntatiewaarde).

Het plangebied 'De Dubbelen' kent enkele routes voor vrachtverkeer met gevaarlijke stoffen. Dit is de route Eersebaan - Corridor voor doorgaand verkeer en de route Montgomeryweg - Marshallweg - Taylorweg voor het bestemmingsverkeer binnen het bedrijventerrein zelf. Voor deze wegen ligt er geen PR 10-6-contour buiten de weg. De invloedgebieden rondom deze wegen zijn van belang voor het bepalen van het groepsrisico. Op basis van het Bevt wordt onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied van transportassen is gelegen. Het plan De Dubbelen voldoet aan bovengenoemde criteria; derhalve kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een beperkte verantwoording omvat (Bevt, art. 7):

  • a. Bestrijdbaarheid;
  • b. Zelfredzaamheid.

Hierbij dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Zie paragraaf 4.5.7 voor de verantwoording.

4.5.4 Transport over vaarwegen

Over de Zuid-Willemsvaart worden nauwelijks gevaarlijke stoffen vervoerd. In het concept van het Basisnet Water wordt deze vaarweg als 'groene vaarweg' aangeduid. Voor deze vaarweg geldt geen PR 10-6-contour en geen groepsrisico. De Zuid-Willemsvaart wordt verder buiten beschouwing gelaten.

4.5.5 Inrichtingen

Op het bedrijventerrein De Dubbelen zijn enkele inrichtingen gevestigd die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn er in de omgeving van het plangebied viif inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen/verwerkt.

  • Op de hoek van de Kennedylaan met de Corridor (Kennedylaan 2), is een LPG tankstation gevestigd. Het vulpunt heeft een PR 10-6-contour van 40 meter. Verder zijn er PR 10-6-contouren van 15 meter aanwezig voor de LPG-afleverinstallatie en 25 meter voor het LPG-reservoir. Hierbinnen zijn geen (geprojecteerde) kwetsbare objecten aanwezig. Het vulpunt en het reservoir hebben invloedgebieden van 150 meter. Hierbinnen geldt op grond van het BEVI de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Op grond van de Circulaire effectafstanden LPG-tankstations gelden voorts nog effectafstanden van 160 en 60 meter. Gelet op de afstand van 160 meter kan gesteld worden dat hierbinnen geen nieuwe zeer kwetsbare objecten zijn geprojecteerd. Aan deze effectafstand wordt dus voldaan. Dit geldt ook voor de effectafstand van 60 meter voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.
  • Op het perceel van Mars Nederland (Taylorweg 5) bevinden zich twee ammoniakkoelinstallaties (400 kg en 3.500 kg ammoniak). Voor ammoniakkoelinstallaties met een inhoud die kleiner is dan 1.500 kg mag worden aangenomen dat de risicoafstanden niet relevant zijn. Conform de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI) is voor de betreffende installatie voor 3.500 kg ammoniak geen risicoafstand van toepassing.
  • Op het perceel Rooseveltlaan 9 is een vergunning aanwezig voor één ammoniakkoelinstallatie (type 1, 6.000 kg). Deze ammoniakinstallatie is ontmanteld door de eigenaar en momenteel is ter paatse Douwe Rijpstra Huidenhandel B.V. gevestigd.
  • Op het perceel van ThyssenKrupp Materials Nederland (Taylorweg 7) is een propaantank van 3 m3 (3000 liter) aanwezig. Propaantaks kennen geen geldt geen PR 10-6-contour. Hiervoor geldt een effectafstand (1% lethaliteit) van 235 meter bij explosie.
  • Op het perceel van Harry van den Anker International BV, Taylorweg 2, bevindt zich een opslak van pallets. Hiervoor geldt een effectafstand (1% lethaliteit) van 50 meter bij brand.
  • Op Rooseveltlaan 2 is een Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen, Gas Las Centrum Veghel BV aanwezig. Voor de opslag van gasflessen geldt geen PR 10-6-contour.

Op het LPG tankstation en de ammoniakkoelinstallaties is het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing. Op de propaantank, palletopslag en de groothandel is het Activiteitenbesluit milieubeheer (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer ofwel Barim) van toepassing.

Op de Poort van Veghel wordt bij de Boerenbond consumentenvuurwerk verkocht. Er zijn geen kwetsbare objecten aanwezig binnen de 8 meter vanaf de (deur van de) opslag die in het Vuurwerkbesluit voorgeschreven wordt.

4.5.6 Borging van Externe Veiligheid in het bestemmingsplan

Voor de aardgasleiding is een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan met een zone van 4 meter aan weerszijden van de leiding. In de planregels worden beperkingen gesteld aan (bouw)werkzaamheden binnen deze zone via een vergunningsplicht en wordt daarbij advies van de leidingbeheerder verplicht gesteld.

Voor de inrichtingen met een PR 10-6-contour wordt op de verbeelding een gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone' opgenomen en worden er regels opgenomen ter bescherming van (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de nieuwvestiging van bedrijven met een PR 10-6-contour worden de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid vertaald in de vorm van gebiedsaanduidingen 'externe veiligheid - gemengd gebied' en 'externe veiligheid - intensief gebied' met bijbehorende planregels binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.

In de regels van de bestemming Gemengd wordt de afstand tussen een bedrijf waar vuurwerk wordt opgeslagen/verkocht en een (geprojecteerd) kwetsbaar object van 8 meter opgenomen.

4.5.7 Verantwoording groepsrisico

Voor het LPG-tankstation moet een volledige verantwoording conform het Bevi worden uitgevoerd. De overige inrichtingen in het plangebied vereisen geen verantwoording van het groepsrisico. Voor de rijksweg A50, de N279 en de hoge druk aardgasleiding kan worden volstaan met een beperkte verantwoordelijk conform respectievelijk het Bevt en Bevb. Deze volgt hieronder.

Algemene beschouwing

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van meerdere risicobronnen met verschillende maatgevende scenario's. Bij de A50 en de N279 kan een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion), een plasbrand of een toxisch scenario plaatsvinden. Bij de hogedruk aardgasleiding is een fakkelbrand het maatgevend scenario. Voor het LPG-tankstation (Kennedylaan 2) is het BLEVE-scenario maatgevend. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. Hieronder worden de scenario's verduidelijkt.

 

BLEVE-scenario

Het maatgevende scenario van het LPG-tankstation (Kennedylaan 2) is een BLEVE. Een BLEVE kan plaatsvinden bij zowel de opslagtank met LPG (door intrinsiek falen) als bij de LPG-tankwagen (aanstraling door een brand).

Een koude BLEVE ontstaat wanneer er een lek in de LPG-tank zit waardoor gas kan ontsnappen. Door een plotselinge drukverandering in de tank stijgt de temperatuur van het gas, waardoor de tank kan ontploffen (denk bijvoorbeeld aan beschadiging door een aanrijding). Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.

Door de maatregelen uit het LPG-convenant is intrinsiek falen van de ondergrondse tank het maatgevende scenario (de risicoberekeningen geven ook de resultaten zonder het convenant, omdat deze niet wettelijk verankerd is). Tankauto's zijn voorzien van een hittewerende coating die de kans op een warme BLEVE gedurende tenminste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank van de tankauto tijdig te koelen.

Fakkelbrandscenario

Bij een hogedruk-aardgastransportleiding kan een fakkelbrand ontstaan. Een fakkelbrand ontstaat wanneer door een (externe) beschadiging van de leiding gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt. Het invloedsgebied van een fakkelbrand is afhankelijk van de eigenschappen van de leiding (druk en diameter). De leiding waarvan het invloedsgebied binnen het plangebied is gelegen heeft een invloedsgebied van ongeveer 70 meter.

 

Toxisch scenario

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een opslag faalt en toxische stoffen ontsnappen. Er kan een gaswolk ontstaan die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Het invloedsgebied van een toxisch scenario op de A50 bedraagt circa 4.000 meter.

Plasbrand

De A50 en N279 hebben geen formeel aangewezen plasbrandaandachtsgebied. Dit betekent niet dat er geen plasbrand kan optreden. Een plasbrand heeft een invloedsgebied van maximaal 30 meter. Binnen deze afstand maakt het bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk.

Hoogte groepsrisico

Voor alle risicobronnen waarvan het invloedsgebied reikt tot het plangebied geldt dat de oriëntatie waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. De hoogte van het GR van de hoge druk aardgasleiding en de A50 & N279 is zelfs kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt in de nieuwe situatie niet toe, omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is.

De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Het invloedsgebied van het LPG-tankstation bestaat uit bestaand bebouwd gebied. Voor dit reeds ontwikkelde gebied zijn in dit bestemmingsplan geen ruimtelijke veiligheidsmaatregelen te treffen. Zoals aangegeven is een BLEVE het maatgevend scenario bij een LPG-tankstation. Hierbij zijn geen realistische maatregelen in het overdrachtsgebied te treffen.

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

Voor het LPG-tankstation is een omgevingsvergunning milieu verleend. Hierin is geregeld dat het bedrijf voldoet aan de best beschikbare techniek (BBT). Aanvullende maatregelen zijn niet te treffen in het kader van deze bestemmingsplanprocedure.

Maatregelen aan risico-ontvangende objecten

Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen

De kans op het optreden van een BLEVE is erg klein. Bouwkundige maatregelen zijn vanuit dat oogpunt niet kosteneffectief. In geval van een BLEVE wordt bebouwing binnen circa 150 meter van het LPG-tankstation verwoest, hierbinnen zijn geen realistische bouwmaatregelen te nemen.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de A50 is het belangrijk dat de (geprojecteerde) bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat in dat geval de mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden. Wanneer de bebouwing voorzien wordt van mechanische ventilatie kan met de exploitant de mogelijkheden besproken worden deze centraal afsluitbaar te maken via een noodschakelaar. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn. Deze maatregel is niet direct te borgen in de ruimtelijke procedure, maar is wel als voorwaardelijke verplichting op te nemen in het bestemmingsplan.

Alarmering verbeteren

In geval van een calamiteit dienen personen uit het invloedsgebied van het LPG-tankstation te vluchten. Personen dienen hiervoor gewaarschuwd te worden. Door bewoners periodiek alert te maken op de risico's, gevolgen en effecten van een incident bij het LPG-tankstation kan de slagvaardigheid in geval een van een incident verbeterd worden.

Toekomstige maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Er worden binnen afzienbare termijn geen maatregelen voorzien waardoor het groepsrisico verder zal dalen. Ten aanzien van de risicobronnen zijn alle redelijkerwijs effectieve maatregelen getroffen (incl. bovenwettelijke), ten aanzien van de omgeving is verdere verlaging van de personendichtheid niet realistisch.

Bestrijdbaarheid

Voor dit onderdeel en het onderdeel zelfredzaamheid is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant Noord (zie bijlage). Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan de bestrijding kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). De brandweer kan het plangebied in ca. 7 minuten bereiken. Het plangebied is tweezijdig bereikbaar via de Kennedylaan en de Rooseveltlaan. Hierbij wordt door de Veiligheidsregio opgemerkt dat het LPG-tankstation en de hoge drukaardgasleiding beide in de Kennedylaan zelf liggen en de route naar de Rooseveltlaan het invloedsgebied van deze risicobronnen doorkruist. Indien deze route bij een calamiteit niet verantwoord wordt geacht, kan via de A50 oprit Veghel en afrit Eerde het plangebied toch bereikt worden.

BLEVE-scenario

Bij een koude-BLEVE explodeert de tank meteen. De brandweer dient dan snel ter plaatse te zijn om secundaire branden in het invloedsgebied te bestrijden. In geval van een dreigende warme-BLEVE is het belangrijk dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse is. De brandweer kan de tank koelen en een BLEVE voorkomen. In de praktijk zijn bijna alle tankauto's voorzien van een hittewerende bekleding. Hierdoor kan de warme BLEVE pas na 75 minuten optreden waardoor de brandweer geruime tijd heeft de BLEVE te voorkomen.

Fakkelbrandscenario

Het maatgevend scenario heeft betrekking op een fakkelbrand. Een fakkelbrand kenmerkt zich door een hoge hittestraling. De gevolgen voor mensen en objecten zijn afhankelijk van de afstand tussen risicobron en risico-ontvanger en het feit of men binnen of buiten verblijft. De mogelijkheden voor de brandweer om een fakkelbrand te bestrijden zijn beperkt. De brand kan alleen gedoofd worden door het afsluiten van de gastoevoer door de leidingbeheerder. Het optreden van de brandweer beperkt zich tot het evacueren van mensen en het afzetten van het gevarengebied. Nadat de brand gedoofd is worden secundaire branden geblust.

Plasbrandscenario

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan is het van belang dat de brandweer snel ter plaatse is en kan beschikken over voldoende bluswater. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen.

Toxisch scenario

In geval van een toxisch scenario kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario (weersomstandigheden), optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. De bluswatervoorziening in het plangebied is afgestemd op het brandrisicoprofiel. De bestrijdbaarheid wordt door de Veiligheidsregio als redelijk/goed beoordeeld.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. Ten aanzien van het ruimtelijk plan kan worden gesteld dat de mate van zelfredzaamheid van de aanwezigen over het algemeen hoog zal zijn. De aanwezige en geprojecteerde functies (kantoor- en bedrijfsruimte) is niet specifiek bestemd voor groepen beperkt zelfredzame personen, maar algehele aanwezigheid van beperkt zelfredzame personen kan niet worden uitgesloten. Over het algemeen zullen aanwezigen in grote mate bekend zijn met de omgeving, omdat het hoofdzakelijk werknemers zijn.

Voor het scenario BLEVE is vluchten het beste handelingsperspectief. Een LPG-tank moet eerst voldoende blootgesteld worden aan hitte voordat deze zal bezwijken. Deze tijd kan benut worden om te vluchten. Dit betekent wel dat aanwezigen op tijd gealarmeerd en geïnstrueerd moeten worden en er voldoende vluchtwegen van de A50 en het LPG-tankstation aflopend aanwezig moeten zijn. Dit geldt ook voor het scenario fakkelbrand. Voor het toxische scenario geldt schuilen als beste handelingsperspectief.

Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. De binnenplanse bereikbaarheid is goed. Gerichte risicocommunicatie met bewoners direct na een incident via NL-Alert kan ertoe bijdragen dat alarmering en ontruiming sneller verlopen. Het verbeteren van de alarmering is echter niet te borgen in deze ruimtelijke procedure.

De zelfredzaamheid wordt door de Veiligheidsregio als redelijk/goed beoordeeld. Het advies van de Veiligheidsregio Brabant Noord is bijgevoegd (Bijlage 3).

4.5.8 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en aan de aanvullende kaders die zijn vastgelegd in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Veghel. Uit het voorgaande blijkt voorts dat het groepsrisico geen belemmering hoeft te zijn voor het plangebied vanwege de volgende redenen:

  • De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet overschreden.
  • De redelijk tot goede mogelijkheden binnen het plangebied voor de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid van personen.

Het college van B&W van de gemeente Veghel heeft kennis genomen van de inhoud van deze EV-paragraaf en acht het groepsrisico en het restrisico aanvaardbaar.

4.6 Kabels en Leidingen

In het bestemmingsplangebied 'De Dubbelen' bevinden zich een groot aantal kabels en leidingen. In deze toelichting zal de beschrijving zich met name toespitsen op de (hoofd)transportleidingen, waarvoor een planologische bescherming in de vorm van dubbelbestemmingen en beschermingszones nodig geacht worden.

4.6.1 Gasleiding

Zoals aangegeven in paragraaf 4.5.2 loopt er een aardgastransportleiding door het plangebied vanaf de Corridor naar de Taylorweg en onder het kanaal door naar de N.C.B.-laan. Deze leiding krijgt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' met een zone van 4 meter aan weerszijden waarin beperkingen gesteld worden aan werken en bouwwerken.

4.6.2 Waterleiding

Er loopt een watertransportleiding van Brabant Water door het plangebied 'De Dubbelen'. Deze waterleiding komt vanaf het waterwingebied tussen Veghel en Erp en via de woongebieden in Veghel-Zuid richting de bedrijventerreinen. De leiding komt onder de weg door het plangebied binnen ter hoogte van Corridor 11 (de Sligro) en loopt langs de Corridor en via de Rooseveltlaan. Ter hoogte van de A50 gaat de leiding het plangebied weer uit, richting Eerde. Deze leiding heeft een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van de leiding in de overige bestemmingsplannen waar deze in ligt. Deze regeling zal ook in bestemmingsplan 'De Dubbelen' opgenomen worden, in de vorm van een dubbelbestemming 'Leiding - Water'.

4.6.3 Rioolpersleiding

In het gebied zijn de volgende riooltransport/persleidingen aanwezig:

  • 1. Rioolpersleiding gemaal Doornhoek, diameter 400 mm, doorkruist het plangebied van de Corridor tot het kanaal.
  • 2. Rioolpersleiding gemaal De Dubbelen, diameter 450 mm, langs Pattonweg richting Zuid-Willemsvaart/kanaal.
  • 3. Rioolpersleiding gemaal Biezenloop, diameter 200 mm, vanaf Biezenloop langs Duits Lijntje naar gemaal De Dubbelen
  • 4. Rioolpersleiding gemaal Corridor, diameter 160 mm, inprikker langs Corridor bij Vanderlande
  • 5. Rioolpersleiding gemaal Eerde, diameter 200 mm, inprikker vanaf Eerde in bocht Rooseveltweg
  • 6. Rioolpersleiding Vlagheide, diameter ??? mm, inprikker van Stadgewest 's-Hertogenbosch, en ligt langs het Duits Lijntje vanaf de A50 tot gemaal De Dubbelen.


De leidingen 1, en 2 dienen beschermd te worden gezien omvang van het verzorgingsgebied. Deze leidingen zijn met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen op de verbeelding. De overige zijn van iets minder belang, waarbij bij activiteiten in strijd met de bestemmingadvies van leidingbeheerder volstaat.

4.6.4 Conclusie

De aanwezigheid van kabels en leidingen in het gebied geeft geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.7 Natuur

4.7.1 Normstelling en beleid

Natuurnetwerk Nederland en Natuurnetwerk Brabant

Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur ofwel EHS) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Op provinciaal niveau is het NNN uitgewerkt in het Natuurnetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur.

Binnen het NNN geldt een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor ingrepen die aantoonbaar aan de criteria voldoen geldt het vereiste dat de schade zoveel mogelijk moet worden beperkt door mitigerende maatregelen. Resterende schade dient te worden gecompenseerd.

Flora- en faunawet (Ffw)

Wat de soortenbescherming betreft is de Ffw van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld openbaar belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voorheen LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000);
  • b. door de minister van EL&I (voorheen LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

4.7.2 Onderzoek naar en borging van natuurbelangen

Gebiedsbescherming

Er zijn geen gebieden in of in de nabijheid van het plangebied die beschermd worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen het plangebied 'De Dubbelen' zijn gronden gelegen die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Dit betreft gebieden die voorheen aangeduid waren als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het betreft de Zuid-Willemsvaart, de Biezenloop, enkele vochtige bospercelen te zuiden van het tracé van het Duits Lijntje en enkele percelen bestaand vochtig bos nabij de A50.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0020.png"

Figuur 4.7.2.1: uitsnede van de detailkaart Groen en Water, Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie 01-01-2016)

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant regelt de doorwerking van de EHS in bestemmingsplannen. Artikel 5 van de verordening schrijft voor dat het bestemmingsplan strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en regels stelt ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.

Voor de Zuid-Willemsvaart (bestemming 'Water - Vaarweg') en voor de Biezenloop (bestemming 'Water') zal er een gebiedsaanduiding 'ecologische hoofdstructuur' opgenomen worden en zal de vereiste bescherming in de planregels verankerd worden. De bospercelen langs het Duits Lijntje en de strookje bos tussen de Biezenloop en de bedrijfspercelen aan de Eisenhowerweg en binnen het bedrijfsperceel Marshallweg 5-A krijgen de bestemming 'Groen' en ook deze krijgen de gebiedsaanduiding 'ecologische hoofdstructuur'.

Ecologische verbindingszone (EVZ)

De zone tussen de A50 en de bedrijfskavels (vanaf de Zuid-Willemsvaart tot net te zuiden van het Duits Lijntje) en de Zuid-Willemsvaart zijn aangemerkt als 'Ecologische Verbindingszone' (EVZ) binnen de Verordening Ruimte. Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime, gericht op het bieden van basisbescherming.

De zone tussen het bedrijventerrein en de A50 zal de enkelbestemming 'Natuur' krijgen (conform de geldende bestemming). De ecologische verbindingszones zullen aangeduid worden met een gebiedsaanduiding 'ecologische verbindingszone' op de verbeelding en er zullen regels gesteld worden conform artikel 11 van de Verordening ruimte 2014 om stedelijke agrarische en recreatieve ontwikkelingen te beperken en over het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m2.

Attentiegebied Ecologische Hoofdstructuur

Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Deze aanduiding geldt voor een klein stukje van de Zuid-Willemsvaart en de Biezenloop dat het dichtst bij de natuurgebied Wijboschbroek (aan de andere kant van de A50 in Schijndel) ligt.

De Verordening ruimte 2014 schrijft voor om in het bestemmingsplan te regelen dat er geen bestemmingen aangewezen worden of geen regels vastgesteld worden, die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatieve effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. Het bestemmingsplan 'De Dubbelen' stelt binnen de op de verbeelding aangegeven gebiedsaanduiding 'attentiegebied ecologische hoofdstructuur' regels (omgevingsvergunningsplicht) ten aanzien van:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.

Bij een omgevingsvergunning voor deze activiteiten zal het betrokken waterschapsbestuur worden gehoord door het bevoegd gezag. De omgevingsvergunningsplicht zal niet van toepassing zijn op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.

Soortenbescherming

Er zijn in het verleden verschillende beschermde planten- en diersoorten aangetroffen binnen het , waaronder de volgende soorten:

  • Bruine kikker,
  • Gewone pad,
  • Kleine watersalamander,
  • Middelste groene kikker,
  • Laatvlieger;
  • Dwergvleermuis;
  • Egel;
  • Huisspitsmuis;
  • Mol;
  • Veldmuis;
  • Brede wespenorchis.

Al deze soorten zijn tamelijk algemeen tot zeer algemeen, en komen voor in of aan de rand van stedelijke bebouwing. Het is dus aannemelijk dat deze soorten een permanente populatie hebben in De Dubbelen en directe omgeving. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de uitvoering van de activiteiten de duurzame instandhouding van populaties (streng) beschermde diersoorten niet in gevaar brengt.

De voorgenomen werkzaamheden op bedrijfskavels die uitgegeven worden, worden in het kader van de Flora- en faunawet geclassificeerd als "dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten" of als "ruimtelijke ontwikkelingen of inrichtingen". Voor de meeste van de genoemde soorten geldt sinds 23 februari 2005 een algemene vrijstelling uit tabel 1 die in het kader van de Flora- en faunawet wordt verleend bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De reden hier achter is dat deze soorten zodanig algemeen voorkomen in Nederland, dat de gunstige staat van instandhouding momenteel niet in het geding is. De algemene zorgplicht (artikel 2 Ffw) blijft wel onverminderd van kracht.

Indien de uitvoering van het bestemmingsplan mogelijk leidt tot overtreding van de Flora- en faunawet met betrekking tot vogels of zwaar beschermde soorten, dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen om overtreding van de wet te voorkomen. Ontheffing van de Flora- en faunawet kan voor deze soorten namelijk niet verkregen worden voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Indien de aard en omvang van de te treffen maatregelen voldoende is, zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Eventuele effecten worden voorkomen door de mitigerende maatregel buiten het broedseizoen te werken.

4.7.3 Visie op de ecologische functie van de Rijkskanalen in Noord-Brabant (november 2000)

Rijkswaterstaat geeft in de visie op de ecologische functie van de Rijkskanalen in Noord-Brabant de kaders en doelstellingen aan die gehanteerd worden voor het invullen van de ecologische functie van de kanalen die in beheer zijn van Rijkswaterstaat, directie Noord-Brabant. Deze visie heeft betrekking op de gehele kanaalzone: dat wil zeggen het kanaal zelf, de oevers en de bijbehorende bermen, dijken en sloten. De visie doet een uitspraak over:

  • 1. De mate waarin Rijkswaterstaat verantwoordelijk is om de Ecologische verbindingszone (EVZ) te realiseren.
  • 2. De ecologische mogelijkheden van de kanalen.
  • 3. De concrete invulling van de ecologische functie.

Veghel/sluis IV - Den Dungen (BK1: km 103,5 - 116,5)

Inleiding

Dit traject van de Zuid-Willemsvaart is onlangs verbreed (sluis IV - km 112) of is nog onder reconstructie (km 114 -116,5). In het plan voor de verbreding naar een klasse IV kanaal is rekening gehouden met ecologische aspecten. Vanaf km 112 (Heeswijk-Dinther) ligt de Zuid-Willemsvaart in het Aa-dal; ten zuiden hiervan op enige afstand. De functionele ecologische verbindingszone bevindt zich aan de westzijde van het kanaal.


Huidige waarden

Aandachtsoorten
De natuurwaarden van de Zuid-Willemsvaart en directe omgeving zijn geïnventariseerd in het kader van de verbredingsplannen (Moller-Pillot, 1985). De natuurwaarden die destijds vastgesteld zijn en binnen de kanaalzone vallen zijn vanwege de uitvoering van de kanaalwerken grotendeels verdwenen of gaan verdwijnen. Deze waarden waren gekoppeld aan de kanaalbermen (flora) of aan de kwelsloten (flora en amfibieën). Na uitvoering van de werkzaamheden en gericht beheer zullen deze waarden zich weer (deels) herstellen. Bijzondere aandachtspunten hierbij zijn de bermsloten van km 107 tot 110 west, die momenteel een vegetatie van matig voedselrijke kwel kennen (o.a. dotterbloem, galigaan en moesdistel). De bosachtige vegetaties tussen km 106 en 111 west hebben verspreide groeiplaatsen van welriekende agrimonie, koningsvaren en eenbes.


Planologische bescherming

Op dit traject ligt een aantal belangrijke natuurgebieden langs het kanaal, zoals het Wijboschbroek en de omgeving van kasteel Heeswijk. Van km 106 tot km 112 maakt de kanaalzone onderdeel uit van de Groene Hoofdstructuur en vindt dus planologische bescherming van natuurwaarden plaats. Het gaat hier om gebieden voor flora en bosvogels, en aan de westzijde ook voor amfibieën.

Droge verbinding

Modellen

Voor dit traject gelden aan de westzijde de modellen Boomklever (ten noorden van Wijboschbroek) en Das. Beide modellen staan voor een parklandschap met afwisselend oude bomen, struweel en (extensief) landbouwgebied.


Huidige verbinding

Momenteel vormt de Zuid-Willemsvaart voor de das een barrière tussen de populaties op landgoed de Wamberg (noord-oost Brabant) en het Sterrenbos (Dassenkaart, LNV/provincie Noord-Brabant). In de buurt van km 117 ligt een belangrijke contactmogelijkheid voor beide populaties via de Keerdijk bij Den Dungen. Deze zelfde Keerdijk vormt ook een schakel in de verbinding tussen diverse bosvogelgebieden (Sterrenbos, de Wamberg en Wijboschbroek).

Via de westzijde van het kanaal loopt een verbindingsmogelijkheid naar potentiële dassengebieden in het zuiden (Wijboschbroek), en naar de het oosten (Heeswijkse bossen) via de Leigraaf. Een verbinding die aansluit op de nog zuidelijker gelegen dassengebieden met Boerdonk is wenselijk, maar niet mogelijk langs het kanaal. De industrie- en havengebieden van Veghel vormen een onneembare barrière voor de das.

Voor bosvogels (model Boomklever) vervult het kanaal een rol voor de aansluiting van het Wijboschbroek op de noordelijker gelegen gebieden. De droge verbinding loopt dus van vanaf km 110 naar het noorden. In principe zijn er voldoende stapstenen aanwezig, met uitzondering van het traject tussen km 114,5 en 116,5.


Maatregelen inrichting

Het traject heeft of krijgt aan de westzijde een inrichting die aansluit op wat ecologisch wenselijk is. Hiernaast is nog een tweetal maatregelen nodig in de volgende prioriteitsvolgorde:

  • De aanleg van een oversteekplaats voor dassen ter hoogte van de Leigraaf (km 112,5) met bijbehorende geleiding. Zie ook ‘relatie naar de omgeving’.
  • Het aanleggen van een bosje of zwaardere bebossing van de westzijde van het kanaal ter hoogte van km 115-116, voor zover dit nog niet meegenomen is in de kanaalverruimingsplannen (bv. de oeverhoek bij km 116,7).


Verdere nieuwe inrichtingsmaatregelen zijn niet noodzakelijk, met uitzondering van het beter oversteekbaar maken van het kanaal ten noorden en ten zuiden van dit traject. Momenteel loopt de verbinding langs het kanaal richting zuid dood op het industriegebied van Veghel. Als er duidelijkheid is over de voortzetting van de verbinding (zie ‘relatie naar de omgeving’), is hier aanvullende inrichting in de vorm van geleiding nodig (rasters en bossages).


Maatregelen beheer

Het beheer van de droge zone dient gericht te zijn op een gevarieerde landschapsopbouw met voldoende dekking. De kanaalzone aan de westzijde zou ter hoogte van de bosgebieden meer bij de omgeving betrokken kunnen worden door begroeiing plaatselijk tot aan de kanaaloever toe te laten; op het overgrote deel kan het huidige beheer dat gericht is op stroomdalvegetaties voortgezet worden. Dit geldt ook voor de tussenliggende stukken, met het verschil dat hier altijd gestreefd moet worden naar oude houtopstanden.

Voor de oostzijde (de beperkte ruimte tussen de provinciale weg en het kanaal) dient een zo dicht mogelijke begroeiing nagestreefd te worden (met riet en struiken), zodat de invloed van verkeer (licht en geluid) op de westzijde verminderd wordt.


Relatie naar de omgeving

Er zijn drie belangrijke ontwikkelingen in relatie tot de droge verbinding.

  • In het noorden speelt de ontwikkeling van een verbindingszone langs de Keerdijk bij Den Dungen (Beleidsvisie buitengebied Sint-Michielsgestel, BRO 1997), waar ook de natuurcompensatie voor de verbreding van de rondweg ‘s-Hertogenbosch gepland is.
  • De andere is het voortzetten van de ecologische verbinding langs het kanaal via de Biezenloop bij Veghel. Zoals de plannen er nu bij liggen biedt de Biezenloop geen mogelijkheden voor de das omdat de verbinding ingeklemd is tussen de toekomstige A50 en industrieterrein de Dubbelen. Deze by-pass valt onder verantwoordelijkheid van de gemeente Veghel.
  • Hiernaast speelt de ontwikkeling van de Leigraaf als ecologische verbinding voor onder andere de das. Het oversteekpunt vanaf het kanaal naar de Leigraaf dient opnieuw ingericht te worden. Dit is alleen effectief als ook maatregelen aan de provinciale weg genomen worden. De Leigraaf is een project van waterschap de Aa; de provincie is partner voor de passage van de provinciale weg.


Natte verbinding

Er is geen functionele natte verbinding op dit traject.


Basiskwaliteit

In de kanaalverruimingsplannen is een plasberm aan de westzijde van het kanaal voorzien. In principe is dit model Breedscheenjuffer. Alleen ter hoogte van een gunstige omgeving zoals bij het Wijboschbroek is al sprake van model Gewone pad. Door de plasberm niet overal in contact met het kanaal te brengen is model Gewone pad over grote delen van het traject gemakkelijk te realiseren. De relatie met het Aa-dal (model Kamsalamander) is beperkt vanwege de barrièrewerking van het kanaal en de provinciale weg. Het model Gewone pad laat zich goed combineren met een zwaardere beplanting langs het kanaal vanwege de verbinding Boomklever/Das. Ten noorden van het Wijboschbroek leent de kanaalzone zich voor het ontwikkelen van stroomdalgrasland. Voor dit traject wordt model Groentje als basiskwaliteit gegeven, omdat dit indicatief is voor de potenties hier.


Ontsnipperende maatregelen

Gelet op de aanlegwijze van de kanaalverbreding (schuine oevers, FUP’s) zijn geen extra ontsnipperende maatregelen nodig buiten de locatie Leigraaf. Dit is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de provincie.

4.7.4 Conclusie voor het aspect natuur

De conclusie is dat het actualiseren van het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het doen van specifiek vervolgonderzoek. In zijn algemeenheid dient er aandacht besteed te worden aan de leefomgeving van de steenuil en de vliegroute van de gewone dwergvleermuis. Met het treffen van beschermende maatregelen bij uitvoering van werkzaamheden is geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming van de EHS in het kader van de NNN/NNB wordt in het bestemmingsplan opgenomen conform de regels van de Verordening ruimte 2014 van de Provincie Noord-Brabant. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan 'De Dubbelen'.

De visie van Rijkswaterstaat uit 2000 op het traject van de Zuid-Willemsvaart waarop het plan betrekking heeft en die in paragraaf 4.7.3 beschreven staat, is inmiddels grotendeels uitgevoerd. De A50 is aangelegd met daarlangs een verbindende ecologische zone met de Biezenloop tussen de weg en het bedrijventerrein. Het kanaal is verbreed tot vaarklasse IV, waarbij aandacht is besteed aan de inrichting van de oevers.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

4.8.1 Wettelijk kader

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.

De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard, omdat de bodem de beste conserveringsomgeving is;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming;
  • de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder;
  • gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen.

4.8.2 Gemeentelijk archeologisch beleid

Veghel heeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een eigen archeologische inventarisatie laten uitvoeren en hiermee vervolgens de bestaande, provinciale, cultuurhistorische waardenkaart laten actualiseren. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachten archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Deze verwachtingskaart dient als instrument om archeologisch beleid mee te voeren. De kaart verdeelt het grondgebied in de volgende archeologische verwachtingszones:


a. Zones met een hoge archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen, waar op grond van de landschappelijke ligging, een grote kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:

  • dekzandruggen;
  • historische kernen van Veghel en Erp;
  • zones van 50 meter om de historische elementen met mogelijke oorsprong in de late middeleeuwen.

b. Zones met een middelhoge archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van de landschappelijke ligging een middelhoge kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:

  • dekzand welvingen;
  • delen van beekdalen binnen een straal van 150 m van dekzandruggen;
  • zones van 100 m om de dekzandruggen.

c. Zones met een lage archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van landschappelijke ligging een kleine kans is op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft:

  • de dekzandvlakten, delen van beekdalen en laagtes.

d. Zones zonder archeologische verwachting

Het gaat hierbij om terreinen waar op grond van diverse bronnen als het AHN en het ontgrondingenbestand van de provincie is vastgesteld dat de originele bodem reeds is ontgraven tot onder het archeologisch niveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0021.png"

Figuur 4.8.2.1: uitsnede van de archeologische verwachtingskaart (2014) van de gemeente Veghel

Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De gemeente Veghel heeft een archeologiebeleid ontwikkeld dat is doorvertaald naar het onderhavige bestemmingsplan.

Deze regeling is gebaseerd op de volgende principes:

  • Gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde op de archeologische verwachtingskaart dienen in het bestemmingsplan een dubbelbestemming archeologisch onderzoeksgebied te krijgen.
  • Aan alle bodemverstoringen binnen de bebouwde kom, dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² dient een archeologisch vooronderzoek vooraf te gaan.
  • Dat dit vooronderzoek ook daadwerkelijk plaatsvindt kan binnen het bestemmingsplan middels een vergunningsplicht worden geregeld.
  • Dit vooronderzoek kan bestaan uit een bureauonderzoek, verkennende boringen, proefsleuven en/of geofysisch onderzoek. Het inzetten van karterende boringen en een veldverkenning heeft alleen nut als er geen sprake is van een esdek. Het vooronderzoek dient in zo’n mate uitgevoerd te worden dat het voor het bevoegd gezag mogelijk is een gedegen selectiebesluit te nemen.
  • Het selectiebesluit omvat een onderbouwde keuze in:
  • a. geen verder archeologisch onderzoek nodig (geen behoudenswaardige vindplaats aangetroffen);
  • b. behoud in situ (beschermen ter plaats van de aangetroffen vindplaats)
  • c. behoud ex situ door middel van een opgraving (als ter plaatse beschermen niet mogelijk is)
  • d. archeologisch begeleiden werkzaamheden (in uitzonderlijke gevallen, als behoud niet nodig is, maar toch enige informatie geborgen dient te worden).

Het plangebied 'De Dubbelen' betreft gezien de ligging een zone met overwegend een lage archeologische verwachting. Er is een kleine kans op het aantreffen van archeologische resten. Op enkele percelen is een middelhoge verwachtingswaarde aanwezig. Op enkele percelen nabij de Sluishoek is een hoge verwachtingswaarde aanwezig.

4.8.3 Cultuurhistorische waarden

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld. Bij de toekenning van een waardering van de patronen en objecten wordt gebruik gemaakt van criteria die betrekking hebben op:

  • Cultuurhistorische waarden: het belang van de structuur, het vlak of de lijn in culturele, sociaal-economische, geografische, landschappelijke, technische of functionele zin;
  • Historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarden: het belang van de structuur, het vlak of de lijn voor de geschiedenis van de ruimtelijke ordening en/of stedenbouw, wegens bijzondere samenhang van functies of hoogwaardige kwaliteiten op basis van een herkenbaar ruimtelijk/stedenbouwkundig concept, of wegens bijzondere inrichtingsprincipes (verkaveling, openbare ruimte);
  • Situationele waarden: het belang van de structuur, het vlak of de lijn wegens bijzondere samenhang van kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tothun stedelijke of landschappelijke omgeving en/of wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing en hun groepering;
  • Gaafheid/herkenbaarheid; het belang van de structuur, het vlak of de lijn wegens de herkenbaarheid van de (oorspronkelijke) historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel, wegens de architectonische gaafheid van de bebouwing en/of wegens de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke of landschappelijke omgeving;
  • Zeldzaamheid; het beland van de structuur, het vlak of de lijn vanwege de unieke verschijningsvorm en/of het uitzonderlijk belang van het gebied wegens één of meer van de genoemde kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0022.png"

Figuur 4.8.3.1: uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW), herziening 2016 van de Provincie Noord-Brabant.

Cultuurhistorie bedrijventerrein De Dubbelen

In de 17e eeuw nam Veghel al een belangrijke plaats in op het gebied van handel. Men voerde veel hop uit naar Duitsland en bracht zuivelproducten op de markt van Sint-Oedenrode en ’s-Hertogenbosch en naar het gewest Holland. De strategische ligging van Veghel aan land- en waterwegen heeft aanzienlijk bijgedragen aan de ontwikkeling van de gemeente. Het belang van de Aa als scheepvaartweg verviel door de totstandkoming van de Zuid-Willemsvaart tussen 1822 en 1826. Toen het dorp in 1825 via een één-kilometer lange haven met dit kanaal werd verbonden, vergemakkelijkte dit de aanvoer van bouwmaterialen, steenkolen, hout en dergelijke. Veghel kon hierdoor toen al uitgroeien tot een logistiek knooppunt.

Met het realiseren van de industriehaven en de vestiging van de chocoladefabriek van Mars in 1963 werd een begin gemaakt van de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Dubbelen. Met de aanleg en opening van de A50 in 2003 is de huidige begrenzing van bedrijventerrein De Dubbelen een feit geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0023.png"

Figuur 4.8.3.2: Historische Topografische Data 1975 (CHW)

In het gebied bevinden zich met name geografische lijnen die van historisch belang zijn. Zo zijn er de Zuid-Willemsvaart, de Corridor en het Duits Lijntje. Daarnaast is bij de ontwikkeling van het terrein gebruik gemaakt van bestaande structuren die nu nog terug te vinden zijn in het stratenpatroon. Dit betreft het huidige Gazellepad/Edisonweg (vroeger Schijndelse Dijk) en de Marconiweg.

Enkele voorbeelden van historische bouwkunst zijn/waren ook aanwezig in het gebied. De sluis ter hoogte van Sluishoek is in 1825 opgetrokken in handvorm baksteen. De handdraaideuren dateerden uit 1928. Het houtwerk ervan is tussen 1956 en 1961 vernieuwd. Bij de sluis horen ook wacht- en schuilhuisjes, een sluiswachtersverblijf en -woningen. Met de opwaardering van de Zuid-Willemsvaart naar CEMT-klasse IV is deze sluis vervangen.

Corridor 5 was een boerderij die in 1950 in het kader van de wederopbouw opgericht is, aan de voor krijgsgeschiedenis belangrijke Corridor. Deze heeft begin jaren '90 plaats gemaakt voor bedrijfsbebouwing.

Corridor 21 betreft een boerderij uit 1860 die in 2006 afgebroken en herbouwd is met een gewijzigde situering en die in gebruik is als bedrijfswoning met vergaderfaciliteiten ten behoeven van Vanderlande Industries.

Tenslotte is er nog Pattonweg 2, een rond 1875 stammende dienstwoning behorende tot de spoorlijn Duits Lijntje. Het pand Pattonweg 2 (spoorhuisje) is een gemeentelijk monument en kent dus bescherming vanuit de monumentenwetgeving. In het bestemmingsplan worden derhalve geen extra beschermingsmaatregelen getroffen.

4.8.4 Monumentale bomen en historisch groen

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart staan enkele bomen opgenomen die als 'monumentale boom' zijn gekwalificeerd. Het betreft 3 zilveresdoorns (Acer saccharinum) ter hoogte van Corridor 4. Deze bomen zijn ook aangeduid als monumentale boom door de gemeente. De 17 meter hoge bomen zijn tussen de 75 en 100 jaar oud en hebben een omtrek van ca. 2,30 meter. Alhoewel het gemeentelijke bomen betreft op gemeentegrond, zal er in het bestemmingsplan een aanduiding 'waardevolle boom' ter grootte van de kroondiameter (25 meter doorsnee) opgenomen worden op de verbeelding en in de regels. Werken binnen deze zone worden daarmee omgevingsvergunningsplichtig.

Het groen langs het Duits Lijntje is als 'historisch groen' aangeduid. Het betreft "een opvallend lange beplanting parallel aan en op het talud van de voormalige spoorlijn Boxtel-Wesel met onder meer zomereik, meidoorn, sleedoorn en berk, daterend uit 1873-1930". Deze structuur blijft behouden in het bestemmingsplan 'De Dubbelen' met het toekennen van de bestemming 'Groen' aan de gronden. Daarnaast geldt voor een deel van het groen een gebiedsbescherming in het kader van de EHS (zie ook de paragraaf 4.7 Natuur).

4.8.5 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

4.9.1 Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Andersom geldt dat bij het ontwikkelen van milieuhinderlijke bedrijvigheid op bedrijventerreinen rekening gehouden dient te worden met bestaande hindergevoelige functies zoals woningen. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0024.png"
Figuur 4.9.1.1: tabel richtafstanden (publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', VNG 2009)

Beleidsinkadering

Op het bedrijventerrein is van oudsher een grote mengeling in type bedrijvigheid en milieucategorieën te vinden. Bij vaststelling van het vigerende bestemmingsplan 'bedrijventerrein De Dubbelen' is destijds categorie 1 t/m 5 toegestaan. Aan categorie 1 en 2 is vervolgens goedkeuring onthouden door Gedeputeerde Staten, omdat zij deze niet wenselijk achtte op middelzware en zware bedrijventerreinen. Op het terrein is de bestaande perifere detailhandel en horeca positief bestemd.

Het huidige provinciale beleid uit de Verordening ruimte 2014 is er nog steeds op gericht om oneigenlijk gebruik op bedrijventerreinen tegen te gaan. De wijze waarop zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd, betreft in het bijzonder het opnemen van regels in het bestemmingsplan:

  • a. om een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bij de inrichting van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie te bevorderen;
  • b. die een doelmatige verdeling van het ruimtebeslag voor bedrijven in verschillende milieucategorieën bevorderen;
  • c. over de minimale omvang van de uit te geven bedrijfskavels;
  • d. over een op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie aangepast bebouwingspercentage en bouwhoogte;
  • e. die oneigenlijk ruimtegebruik, gelet op de aard van het bedrijventerrein of de kantorenlocatie, tegengaan.

Onder oneigenlijk ruimtegebruik wordt door de provincie bij een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein verstaan het gebruik voor:

  • a. bedrijfswoningen;
  • b. bedrijfsmatige uitoefening van administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen, tenzij deze direct verband houden met een of meer op het desbetreffende terrein gelegen bedrijven en deze zoveel mogelijk geclusterd zijn gesitueerd;
  • c. andere bedrijven dan bedoeld onder b en behorend tot de milieucategorie 1 en 2, met uitzondering van een bedrijf met een omvang van meer dan 5000 m2.

4.9.2 Toegestane bedrijfstypen en bedrijfscategorieën op bedrijventerrein De Dubbelen

Bedrijfswoningen

Sinds de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Dubbelen', vastgesteld op 19 november 2006 zijn nieuwe bedrijfswoningen niet langer mogelijk op het bedrijventerrein om beperkingen voor de bedrijfsvoering te voorkomen. De bestaande bedrijfswoningen zijn, door een aanduiding, specifiek aangegeven op de plankaart. Enkele dienstwoningen die wel in de toelichting genoemd zijn, komen echter niet terug op de plankaart, terwijl ze tot op de dag van vandaag bewoond worden. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan is één bedrijfswoning (Eisenhowerweg 29a) komen te vervallen. Er zijn momenteel nog 9 bedrijfswoningen aanwezig op de volgende locaties.

Adres  
Corridor 1  
Corridor 4  
Corridor 21  
Edisonweg 3  
Eisenhowerweg 20  
Eisenhowerweg 27  
Eisenhowerweg 31  
Taylorweg 10A  
Taylorweg 11  

Tabel 4.9.2.1: aanwezige bedrijfswoningen op bedrijventerrein De Dubbelen.

Deze woningen zullen met een functieaanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding weergegeven worden en in de regels positief bestemd worden. Naast deze woningen heeft het college van B&W op 17 juni. 2012 omgevingsvergunning verleend voor het huisvesten van 4 seizoensarbeiders op Corridor 7A. Op 3 oktober 2013 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'structurele huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten' vastgesteld. In paragraaf 6.2 van deze beleidsnota is expliciet aangegeven dat huisvesting van seizoensarbeiders op bedrijventerreinen niet wenselijk is.

Overige lichte functies

Op het bedrijventerrein (met uitzondering van de Poort van Veghel) worden nieuwe (zelfstandige) administratieve diensten, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen en leisurevoorzieningen in milieucategorie 1 en 2 niet toegestaan. Deze functies (kantoor, kantine, etc.) zijn wel toegestaan indien deze onderdeel uitmaken van een bedrijf in milieucategorie 3 of hoger.

Er is 1 kavel binnen de bestemming 'bedrijventerrein' specifiek in gebruik ten behoeve van Horeca. Dat betreft Kennedylaan 4, het restaurant van McDonald's. Deze krijgt zoals nu reeds het geval is de bestemming 'Bedrijventerrein' met een functieaanduiding 'horeca', waarmee het via de planregels toegestaan is op deze locatie een horecabedrijf uit te oefenen.

Het solitair gelegen voormalige spoorwachterhuisje aan de Pattonweg 2 (zie ook paragraaf 4.8.3) heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Verkeersdoeleinden railverkeer' met de aanduiding 'gemeentelijk monument'. Het gemeentelijke pand is volledig gerenoveerd en was tot voor kort verhuurd als bedrijfspand/kantoorruimte (zonder bedrijfswoning) voor een ICT consultancy bedrijf annex webwinkel in sportartikelen. Voor dit pand is de specifieke bestemming 'Gemengd - 2' opgenomen in de planregels, die het mogelijk maakt om een scale van functies uit te oefenen die passen bij dit gemeentelijke monument.

Bestaande zelfstandige gebouwen ten behoeve van de nutsvoorziening hebben in het bestemmingsplan de specifieke bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' gekregen.

Zelfstandige kantoorvestigingen

Op het bedrijventerrein zijn van oudsher enkele (zelfstandige) kantoorhoudende bedrijven (al dan niet met beperkte baliefunctie) gevestigd. Deze bestaande bedrijven (kantoorpanden) worden -conform het vigerende bestemmingsplan- op de verbeelding aangeduid met een functieaanduiding 'kantoor'. Het betreft de volgende locaties.

Adres   Bedrijf  
Corridor 15
(voorheen Kennedylaan 1)  
Te huur  
Edisonweg 1   Ketelaars Reklame B.V.  
Edisonweg 2   Te huur  
Eisenhowerweg 14   Te huur  
Leeuwenhoeckweg 16   Erotrend  
Marshallweg 5   Te huur  
Mountbattenweg 17   BSU  
Mountbattenweg 19   SOVO  

Tabel 4.9.2.2: aanwezige zelfstandige kantoren op bedrijventerrein De Dubbelen.

Perifere detailhandel binnen de bestemming 'bedrijventerrein'

Zoals in paragraaf 3.2 aangegeven is, wordt het vestigen van perifere detailhandelsvestigingen (PDV) beperkt tot de Poort van Veghel en de bestaande PDV-locaties binnen de bestemming 'bedrijventerrein'. Bij de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan 'bedrijventerrein De Dubbelen' zijn deze op de plankaart opgenomen. Het betreft de volgende locaties.

Adres   Bedrijf  
Corridor 1A   Eerste Veghelse Motoren revisie (E.V.M.R.)  
Corridor 2D   Verhaaf B.V. keuring en onderhoud gascilinders  
Corridor 4A   Hansa Raamdecoratie B.V. / Zonnelux raamdecoratie B.V.  
Corridor 5   Verwijst B.V. / Carma world of welness  
Corridor 7   voorheen NUVA keukens / Te huur of te koop  
Corridor 9   Landtech Zuid B.V  
Corridor 15A   Mafraba Motors B.V. / Hehada Motors B.V. (Harley Davidson)  
Vanderlandelaan 1   Van Mossel Ford / Van Mossel OPC Opel  

Tabel 4.9.2.3: aanwezige perifere detailhandel op bedrijventerrein De Dubbelen

Regeling met betrekking tot de toegestane milieucategorieën

Op het bedrijventerrein is, door het onthouden van goedkeuring door Gedeputeerde Staten, vestiging van bedrijven in categorie 1 en 2 momenteel niet toegestaan. Uit een inventarisatie van de Kamer van Koophandel-gegevens (d.d. maart 2016) blijkt dat er momenteel al een groot aantal bedrijven gevestigd zijn die als milieucategorie 2 beschouwd moeten worden.

De analyse wijst verder uit dat dit vrijwel allemaal bedrijven zijn die vallen binnen de SBI-code 46 'groothandel'. Gezien het feit dat deze bedrijven van oudsher toegestaan waren op het terrein en er momenteel ruim 40 bedrijven in die categorie verspreid over het hele terrein gevestigd zijn, geeft dit aanleiding om categorie 2 bedrijvigheid in de vorm van groothandel weer generiek rechtstreeks toe te staan in de doeleindenomschrijving. Naar aanleiding van de zienswijze van de provincie op deze regeling, is de regeling beperkt tot de reeds aanwezige groothandelsbedrijven op het moment van vaststelling.

4.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan houdt rekening met het beperken van oneigenlijk gebruik van gebouwen en gronden op het bedrijventerrein. De regeling die gekozen is sluit aan op de bestaande planologische situatie op het gemengde bedrijventerrein.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water is het provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2016-2021 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende driestapsstrategieen zijn leidend:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).


Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht.

4.10.2 Provinciaal Waterplan, Noord-Brabant 2016-2021 (PMWP)

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en wateropgave. Het PMWP geeft richting aan het milieu- en waterbeleid van de provincie, met specifieke nadruk op een aantal thema’s, waaronder grondwaterbeheer, waterveiligheid, klimaat en gezondheid.

In het plan hanteert de provincie de principes van de people-planet-profitbenadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. De drie P’s bepalen het leef- en vestigingsklimaat van Brabant. Het doel van de provincie is om zowel economisch, sociaal als ecologisch vooruitgang te boeken. De drie P’s, ook wel de drie kapitalen genoemd, zijn hierbij in balans.

In dit PMWP staat het ecologisch kapitaal centraal, en dan vooral de onderdelen water en milieu en de relatie onderling. Daarbij ligt de nadruk op de relatie van Brabant met gezondheid en veiligheid (onderdeel van het sociaal-cultureel kapitaal). Ook wordt aandacht besteed aan groene groei (de relatie met economisch kapitaal). Gezondheid en veiligheid horen bij dit plan omdat die de drijvende kracht zijn achter al het milieu- en waterbeleid.

Gezondheid wordt hierbij breed op ingezet; een gezonde leefomgeving voor mens, plant en dier. Economie verdient aandacht omdat economische activiteiten onze fysieke leefomgeving niet alleen sterk beïnvloeden, maar tegelijkertijd ook afhankelijk zijn van onze fysieke leefomgeving. Bijvoorbeeld omdat voor een economische activiteit bepaalde grondstoffen nodig zijn. Door aandacht te geven aan de drie P’s en de relaties daartussen, wordt de provincie duurzamer. In één beweging wordt het economische, ecologische én het sociaal-culturele kapitaal verbeterd. Gelijktijdig, en zonder nadelen of minpunten af te wentelen op andere kapitalen, andere generaties of andere gebieden en landen.

Verschillende wet- en regelgeving stellen kaders in de PMWP. Zo worden kaders gesteld door de Wet milieubeheer, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet bodembescherming, Wet geluidhinder, Waterwet en Kaderrichtlijn Water (inclusief Natura 2000). Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De ruimtelijke aspecten die in dit plan de status van structuurvisie krijgen, zijn de gebieden voor hoogwaterbescherming, de regionale waterbergingsgebieden, de ruimte voor watersysteemherstel (onder andere hermeanderingszones langs beken en ruimte voor ecologische verbindingszones), de Natte Natuurparels inclusief de attentiegebieden, de beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare watervoorziening, de beschermingszones voor innamepunten van drinkwater uit oppervlaktewater en wijstgebieden. Met de inwerkingtreding van de Waterwet is de provincie ook bevoegd gezag voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving van de milieunormen die gelden voor bedrijven.

4.10.3 Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterbeheerplan maakt inzichtelijk wat Waterschap Aa en Maas in de planperiode van zes jaar gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren in Noordoost Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving. Het plan betreft geen grote koerswijziging ten opzichte van het Waterbeheerplan 2010-2015. Voornamelijk de punten waterveiligheid en waterkwaliteit worden verder geaccentueerd. Strengere eisen worden gesteld aan de dijken langs de Maas om veiligheid van de omgeving beter te waarborgen. Daarnaast is de kwaliteit van het oppervlaktewater een punt van aandacht. Naast de grote hoeveelheid voedingsstoffen, zijn nieuwe stoffen als medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën een probleem.

Met het waterbeleid streeft Waterschap Aa en Maas naar:

  • Veilig en bewoonbaar gebied

Investeren in het verbeteren van dijken zodat de veiligheid tegen overstromingen blijft gewaarborgd. Hiervoor verbetert het waterschap de vijf kilometer primaire waterkering en vijf waterkerende kunstwerken die niet aan de norm voldoen. Daarnaast streeft het waterschap ernaar de grootste knelpunten van wateroverlast op te lossen.

  • Voldoende water en robuust watersysteem

Het waterschap wil in dit kader de baggerachterstand verder wegwerken, de knelpunten in agrarisch gebied oplossen door inrichtings- en beheermaatregelen en het aanpakken van de verdroging van natuurgebieden.

  • Gezond en schoon water

Doelstellingen op dit punt betreffen het verbeteren van (mogelijk) verontreinigde waterbodem en het afvalwater zo goed mogelijk en tegen zo laag mogelijke kosten te blijven zuiveren. Hiertoe zal de samenwerking met gemeenten in de waterketen verder worden verbeterd. Tot slot blijft het waterschap initiatieven, om diffuse verontreinigingen terug te dringen, stimuleren.

  • Natuurlijk water

De doelstelling is onder ander om 30 kilometer beek herstellen en 120 kilometer ecologische verbindingszones aan te leggen samen met gemeenten en terreinbeheerders. Samen met de gemeenten wil de belangrijkste knelpunten in stedelijk gebied aanpakken, zoals blauwalgen en waterstank.

4.10.4 Keur Waterschap Aa en Maas

Op 3 maart 2015 is de nieuwe Keur Waterschap Aa en Maas goedgekeurd. De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op verschillende wateren die in het beheer zijn bij het waterschap. De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Daarnaast zijn eigenaren en/of gebruikers verplicht een aantal activiteiten en werkzaamheden op hun terrein toe te staan die samenhangen met het beheer en onderhoud van het waterstaatswerk. De waterschapskeuren vormen een aanvulling op hogere regelgeving op landelijk en provinciaal niveau.

4.10.5 Gemeentelijk Waterplan

De gemeenten Deurne, Gemert-Bakel en Veghel en Waterschap Aa en Maas hebben gezamenlijk het Waterplan opgesteld. Het is een functioneel beleidsdocument, waarin de gewenste toekomstige situatie is beschreven en verbeeld in acht streefbeelden op strategisch/tactisch niveau:

  • het watersysteem zo natuurlijk mogelijk laten functioneren zonder technische maatregelen. Water voor natuurdoelstellingen, waterconservering, berging van water.
  • Overtollig water bovenstrooms vasthouden, water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs waterlopen, als het echt niet anders kan pas afvoeren.
  • Zelfreinigend vermogen toegenomen, weinig verontreinigingsbronnen (geen maaswater, geen chemische onkruidbestrijding, gescheiden rioleringssysteem.
  • Zo min mogelijk vermenging van schoon en afvalwater
  • Waterlopen als ecologische verbindingszone, natuurvriendelijke oevers, struweel, ruigtekruiden, poelen en bergingsvijvers in het stedelijk gebied ingericht als ecologische verbindingszone. Wel toegankelijk met een recreatieve functie.
  • Het aanleggen van retentiegebieden om piekafvoeren op te kunnen vangen. Grondwateroverlast komt niet meer voor.
  • De natuurlijke aanwezigheid van water wordt gerespecteerd en is waar mogelijk benadrukt.
  • De huidige en toekomstige inwoners van Veghel zijn actief bij het water in hun wijk en de omgeving betrokken.

4.10.6 Beleidsnota uitgangspunten Watertoets, Waterschap Aa en Maas
  • Gescheiden houden van het vuilwater en het schoon hemelwater.
  • Het streefbeeld is het schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering afgevoerd en blijft het schone regenwater in het ideale geval binnen het plangebied.
  • Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwater dient worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: ‘hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer’.
  • Hydrologisch Neutraal bouwen: Bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De GHG mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden.
  • Water als kans. De belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld voor meerwaarde zorgen.
  • Meervoudig ruimtegebruik. Omdat de m² duur zijn, wordt aangeraden naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’ van m² door de ruimtevraag van water beperkt worden.
  • Voorkomen van vervuiling. Nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden;
  • Rekening houden met waterschapsbelangen.

In de waterparagraaf wordt ingegaan op wateraspecten in en in de omgeving van het plangebied.

4.10.7 Beschrijving bestaande situatie

Met de revitalisering van bedrijventerrein De Dubbelen in 2005 is de riolering in De Dubbelen I en II omgebouwd. In de Dubbelen I is naast het gemengde stelsel een regenwaterriool aangelegd voor de inzameling en afvoer van (afgekoppeld) regenwater. In de Dubbelen II is het verbeterd gescheiden stelsel blijven liggen.

Het plangebied De Dubbelen I is het oorspronkelijke bedrijventerrein dat begrensd wordt door de Zuid-Willemsvaart, Corridor, Duits Lijntje en de Kennedylaan. Tot het plangebied De Dubbelen II wordt het gebied gerekend tussen de Kennedylaan, de Corridor, Biezenloop en Duits Lijntje.

Het bedrijventerrein De Dubbelen III is gelegen ten noorden van de spoorlijn. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Biezenloop en aan de noord- en oostzijde begrensd en de Zuid-Willemsvaart. In de Dubbelen III is sprake van een gescheiden stelsel, waarbij het vuil water onder vrij verval afstroomt naar het gemengde stelsel van De Dubbelen I en het regenwater in het gebied wordt geborgen, met een overloop baar de waterleggerwatergang van het waterschap Aa en Maas.

In de Dubbelen IV (De Punt en De Schil) kent een verbeterd gescheiden rioolstelsel met daarnaast een regenwaterriool.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0025.png"

Figuur 4.10.7: deelgebieden rioleringstelsel


Bij ontwikkelingen geldt als uitgangspunt dat:

  • afgezien wordt van gebruik van uitlogende (bouw)materialen
  • regenwater zoveel mogelijk wordt afgekoppeld en afzonderlijk wordt ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem

4.10.8 Conclusie

Met inachtname van de aanbevelingen die in paragraaf 4.10.7 zijn genoemd, voldoet het bestemmingsplan aan de eisen die aan het aspect 'water' worden gesteld.

4.11 Duurzaamheid

Initiatieven vanuit het bedrijfsleven

Op bedrijventerrein De Dubbelen wordt naar manieren gezocht om duurzaamheid te bevorderen. De Stichting Vitaal Bedrijvig Veghel (SVBV) verkent samen met Nuon de mogelijkheden voor het gebruiken van restwarmte van omliggende industrieën en de implementatie van zonne- en windenergie.

De voorgenomen ingebruikname van laadpalen voor elektrisch vervoer op bedrijfskavels zal naar verwachting een toename betekenen van deze schone en stille manier van transport. Verder draagt de stichting bij aan andere inspanningen op het gebied van milieubehoud, zoals geluidszonering, IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control), geurhinder, bodemplan, duurzaam waterbeheer en collectieve (gescheiden) afvalinname. De collectieve inkoop van elektriciteit en gas is niet alleen voordelig voor de leden, maar wordt ook nog eens ondersteund met energiescans van de aangesloten bedrijven. Die moeten op hun beurt leiden tot energiebesparingsplannen en -maatregelen.

De initiatieven in het kader van duurzaamheid vergen doorgaans geen nadere regelgeving in het bestemmingsplan om deze mogelijk te maken. In het bestemmingsplan wordt de bouw van laadpalen voor elektrisch vervoer bestuursrechtelijk mogelijk gemaakt via de regels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde. De gemeente Veghel heeft in 2013 de 'Beleidsregel laadpalen elektrisch vervoer Veghel 2013' vastgesteld als afwegingskader ter beoordeling van aanvragen om (privaatrechtelijke) toestemming te verlenen voor het realiseren van laadpalen met oplaadpunten voor elektrische auto’s op het grondgebied van de gemeente Veghel.

Kleine windturbines

Op de Veghelse bedrijventerreinen die gericht zijn op productiviteit past een kleine windturbine in het ruimtelijke beeld. Voor het bestemmingsplan wordt er in het kader van duurzaamheid een mogelijkheid geboden om kleine windturbines op te richten conform paragraaf 5.4 van de in 2011 vastgestelde 'Beleidsvisie Kleine Windturbines Veghel'.

Op al deze bedrijventerreinen zijn vrijstaande kleine windturbines toegestaan op de kavel. Ook turbines op daken worden toegestaan, ook als het gebouw niet minimaal 10 meter hoog is. De turbine moet echter wel in verhouding zijn met het gebouw en mag daarom maximaal 1/3 van de gebouwhoogte zijn. Maximaal 10% van het dakoppervlak mag bezet worden door windturbines. Daarnaast gaat de voorkeur uit naar plaatsing aan de achterzijde van het perceel/dakoppervlak. In artikel 5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zullen deze regels voor kleine windturbines binnen de bestemming Bedrijventerrein opgenomen worden.

Een deel van het bedrijventerrein is gezoneerd als het gaat om geluid. Dit houdt in dat de geluidsproductie van de kleine windturbine meegerekend wordt in de totale geluidsproductie. Het is aan de bedrijven zelf om te beoordelen in hoeverre plaatsing van miniturbines ten koste gaat van de gemaximaliseerde geluidsproductie van het gezoneerde terrein.


Grote windturbines

Op 11 februari 2016 ondertekenden de Veghelse bedrijven Mars, Vanderlande Industries, Friesland Campina, Kuehne + Nagel en de gemeente Veghel de intentieverklaring ‘Veghel Win(t)d op bedrijventerreinen’. De partijen willen de mogelijkheden voor het plaatsen van windturbines op Veghelse bedrijventerreinen onderzoeken in een milieueffectenrapportage. De bedrijven nemen hierin het voortouw. Mocht het initiatief positief uitpakken, dan hebben de bedrijven een kans hun energieverbruik verder te verduurzamen. Zij komen daarmee tegemoet aan de wensen van de samenleving en klanten / consumenten die willen dat de productie steeds duurzamer wordt. Ook op concernniveau worden aan dochterondernemingen verdergaande duurzaamheidseisen opgelegd.

Het verduurzamen van productielocaties in Westerse landen is tevens belangrijk om competitief te kunnen blijven ten opzichte van andere bedrijven. De sterk internationaal georiënteerde bedrijven in Veghel hebben daar rechtstreeks mee te maken. Dat is mede een reden voor de gemeente Veghel om het verduurzamen van de bedrijven te ondersteunen en daarmee werkgelegenheid in Veghel te behouden.

Het bestemmingsplan 'De Dubbelen' zal vooruitlopend op de milieueffectrapportage nog geen mogelijkheden gaan bieden voor het oprichten van grote windturbines. Hiervoor zal een herziening van het bestemmingsplan nodig zijn.

Convenant Duurzaam Bouwen (2013-2016)

In dit convenant spreken de contractpartijen ambities af voor duurzame woningbouw, utiliteitsbouw, grond- weg- waterbouw (infra) en stedenbouw. De ambities betreffen zowel nieuwbouw als ingrepen in bestaande gebouwen en omgeving. In de uitgiftevoorwaarden die de gemeente stelt bij de verkoop van bedrijfskavels wordt de normering uit het convenant verplicht gesteld. De gemeente hanteert een gemiddelde GPR-score van 7,0 bij aanvragen om omgevingsvergunningen.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Verkeerstructuur

Het bedrijventerrein De Dubbelen staat direct in verbinding met de Corridor, waardoor een snelle verkeersafwikkeling naar de A50 en N279 mogelijk is. Belangrijkste externe ontsluiting is de route via de A50-Eerdsebaan. De Kennedylaan is de belangrijkste interne ontsluitingsweg op De Dubbelen naast de Montgomeryweg.

4.12.2 Beleid

Nota Hoofdwegenstructuur Veghel 2020

In de nota Hoofdwegenstructuur Veghel 2020 zijn actuele wensbeelden voor wegen neergelegd. In het kader van de nota is een onderzoek verricht naar de meest wenselijke verkeersstructuur op hoofdlijnen voor de middellange en lange termijn in de gemeente Veghel. De wensbeelden tonen voor bestaande wegen welke functionele kenmerken deze moeten hebben en hoe dit ingepast wordt in de stedelijke setting. De wegen binnen het plangebied hebben de functie van gebiedsontsluitingsweg. Deze wegen sluiten aan op de Corridor en de Eerdsebaan.

Openbaar vervoer

De zuidzijde van bedrijventerrein De Dubbelen is goed per openbaar vervoer bereikbaar. Langs de corridor bevinden zich twee bushaltes, die door nagenoeg alle streekbussen van en naar Veghel aangedaan worden. Het betreft de bussen naar Eindhoven (lijn 305 en 157), Uden (305, 157, 306), Oss (305 en 157) en ’s-Hertogenbosch (306). De frequentie van de verschillende lijnen varieert. De HOV-lijnen (305 en 306) rijden in de spits 4x per uur in beide richtingen.

Busbedrijf Arriva heeft in juli 2016 te kennen gegeven potentieel te zien in een pilot voor een pendelbus voor de werknemers van de bedrijven op bedrijventerrein De Dubbelen. Er komt een reguliere busverbinding over de Dubbelen (voorlopig in de vorm van een pilot) tussen het HOV-station aan het Stadhuisplein en bedrijventerrein De Dubbelen. De haltes aan de Corridor worden daarbij ook aangedaan.

Fietsverkeer

In 2012 is het Fietsplan Veghel vastgesteld. Onderwerpen in het fietsplan zijn het fietsnetwerk, kwaliteitseisen voor het fietsnetwerk, verkeersveiligheid, fietsparkeren, mensgerichte maatregelen en communicatie. Met de vaststelling is het fietsplan een kader geworden bij onderhoudswerkzaamheden aan de weg en bij de uitwerking van projecten en gebieden in Veghel.

Het fietsplan is opgesteld om het fietsgebruik te stimuleren (verleiden van de automobilist) en om het comfort en het gemak voor de fietser te verhogen (bijvoorbeeld door het verbeteren van de verkeersveiligheid en het realiseren van directere fietsverbindingen).

Het huidige aandeel van de fiets op afstanden tot 7,5 kilometer is 32%. Het fietsgebruik is de afgelopen jaren in Veghel gedaald. Uit de Fietsbalans, die is uitgevoerd door de Fietsersbond, blijkt dat verbeteringen vooral te behalen zijn bij directheid, concurrentiepositie, verkeersveiligheid en comfort (wegdek).

Het fietspad langs de Corridor/Taylorbrug en het Gazellepad/Edisonweg hebben een belangrijke functie in het fietsroutenetwerk. Beide zijn van regionale betekenis en zijn zowel utilitair als recreatief belangrijk. De belangrijke fietsroutes inclusief bermen alsmede de aangelegde fietspadenstructuur in De Dubbelen zijn zoveel mogelijk bestemd als ‘Verkeer’ zodat de gewenste fietsstructuur kan worden aangelegd of aangepast/uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0026.png"

Figuur 4.12.2.1: uitsnede Fietsplan 2012, bijlage 3

In het kader van de plannen van de N279-Noord is een snelle, comfortabele fietsverbinding aangelegd tussen Den Bosch en Veghel langs de Zuid-Willemsvaart die op het bedrijventerrein De Dubbelen aansluit op de fietsroute langs het Gazellepad.

In 2013 is onderzoek gedaan naar kansrijke snelfietsroutes in de Noordoost-Brabantse Agrifood Capital regio. Deze routes kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de strategische agenda van Agrifood Capital als gezonde voedingsbodem voor een excellent werk-, woon-, en leefklimaat. Onderzoek (Rapportage snelfietsroutes AgriFood Capital (Oss) – Nistelrode – Uden en Uden – Veghel, Tibs, 15 maart 2015) heeft uitgewezen dat er fietspotentie is voor de aanleg van 2 snelfietsroutes tussen Uden en Veghel via de routes:

  • Uden-'t Ven-PWA Sportpark-Amert-De Dubbelen-Schijndel langs het Duits Lijntje
  • Uden-Mariaheide-Bunders-centrum-Doornhoek/De Dubbelen-Sint Oedenrode langs Udenseweg-Rembrandtlaan-Corridor

De snelfietsroutes zijn opgenomen in het nieuwe uitvoeringsprogramma 'Fiets in de Versnelling 2016 - 2020'. De provincie ambieert dat er in 2020 5 nieuwe snelfietsroutes klaar zijn en met de aanleg van 4 nieuwe snelfietsroutes is begonnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL010BP0012017M-VG01_0027.png"

Figuur 4.12.2.2: voorkeurstracés snelfietsroutes

4.12.3 Verkeersaantrekkende werking

Onderhavig bestemmingsplan is in hoofdzaak een beheerplan. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de bestemmingen van verkeers- en verblijfsgebieden welke is afgestemd op de categorisering van wegen in het kader van Duurzaam Veilig en de Nota Hoofdwegenstructuur. Het nog beperkte areaal uitgeefbare terrein op bedrijventerrein De Dubbelen heeft geen grote gevolgen voor de verkeersafwikkeling.

4.12.4 Parkeren

Met betrekking tot parkeren is het bepaalde in artikel 2.5.30 van de bouwverordening niet van toepassing door de invoering van de Reparatiewet BZK 2014. Deze wet zorgt ervoor dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder parkeernormering) voor nieuwe bestemmingsplannen niet langer via de Bouwverordening lopen. Het beleid van de gemeente is erop gericht dat parkeren in principe op eigen terrein wordt ondervangen. Binnen de bestemmingen ‘Natuur’ en ‘Groen’ is het realiseren van parkeervoorzieningen in beginsel niet mogelijk. In het plan wordt een regeling opgenomen dat bedrijven bij het oprichten van bebouwing voldoende parkeren op eigen terrein dienen te regelen (een zogenaamde 'voorwaardelijke verplichting').

De normstelling wordt afhankelijk gesteld van een beleidsregel parkeren, zoals deze geldt op het moment dat de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning wordt ingediend. Dat houdt in dat als er tussentijds wijzigingen optreden in de vastgestelde normen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor daar rekening mee dient te houden. Momenteel gelden de normen uit de 'Nota parkeernormen' van de gemeente Veghel.

Hoofdstuk 5 UITVOERBAARHEID

5.1 Inleiding

Het plan voorziet niet in wijzigingen die economische gevolgen heeft voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid verder niet aan de orde. Dit hoofdstuk zal zich derhalve beperken tot eventuele tijdens de voorbereidingsprocedure ingediende reacties (maatschappelijke uitvoerbaarheid).

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

5.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Er is een beperkte kring van belanghebbenden bij de herziening en de herziening van het bestemmingsplan wordt gevoerd om de bestaande situatie vast te leggen. Er wordt daarom geen toegevoegde waarde gezien in het geven van de mogelijkheid om inspraak in te dienen, voorafgaande aan de formele zienwijzentermijn.

5.3 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er heeft een beperkt vooroverleg plaatsgevonden in de vorm van het invullen van checklists.

5.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

Het nog uit te geven terrein is in eigendom van de gemeente. Er is daarmee geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.