direct naar inhoud van 3.4 Cultuurhistorie
Plan: Buitengebied Nieuw-Lekkerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BuitengebiedNLL-VG01

3.4 Cultuurhistorie

3.4.1 Cultuurhistorische waarden

De Alblasserwaard is één van de gebieden die zijn aangewezen als Belvedèregebied en als TOP-gebied volgens de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland. Daarbinnen is het 'panorama Kinderdijk' als kroonjuweel aangewezen. Het molencomplex van Kinderdijk is tevens Unesco-werelderfgoed.

De Alblasserwaard heeft de typische kenmerken van de laagveenontginningen met een open veenweidelandschap. De Alblasserwaard is doorsneden door zeer lange lintvormige ontginningsassen. Kenmerkend voor deze ontginningsassen is de dubbele lintstructuur met de veenstroom of vaar in het centrum. Min of meer loodrecht op de ontginningsassen liggen de lange smalle percelen aan de achterkant begrensd door een (achter)wetering en/of kade. Deze verkaveling is ook in het buitengebied van Nieuw-Lekkerland nog zeer herkenbaar aanwezig. De Alblasserwaard is door Nederland op de voorlopige lijst van Werelderfgoed geplaatst. De fysieke dragers worden gevormd door de algemene kenmerken van de laagveenontginningen, zoals de donken en het stelsel van weteringen en sloten, het kreekruggensysteem in het westen van de Alblasserwaard, de huisterpen, de langgerekte dubbele bebouwingslinten met een oude veenstroom of wetering in het centrum en waardevolle boerderijen, de openheid van het landschap ten opzichte van de dichte lintbebouwing.

3.4.2 Waardering en kwetsbaarheden

De te beschermen landschappelijke en cultuurhistorische waarden bestaan onder andere uit de openheid van het landschap, de verkavelingsstructuur, de slotenpatronen en de verspreid in het gebied liggende monumentale boerderijen. Het molencomplex Kinderdijk heeft daarbij een bijzondere waarde, zoals dit ook terugkomt op de kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland. Ook aan de overige landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken heeft de provincie waarden toegekend. Het betreft met name de open polders.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedNLL-VG01_0009.png"

Landschappelijke en cultuurhistorische waardering (bron: CHS provincie Zuid-Holland)

Aan de overzijde van de Achterwaterschap, in de gemeente Graafstroom, ligt een eendenkooi. De stiltezone rond de eendenkooi heeft op de kaart met landschappelijke waarden van de provincie Zuid-Holland een zeer hoge waarde toegekend gekregen. Om zoveel mogelijk eenden te vangen, moest het in en buiten de kooi rustig zijn. Dit is in de wet vastgelegd. Om de eendenkooi werd een cirkel getrokken met het midden van de kooi als middelpunt. Binnen die cirkel mag niemand, behalve de eigenaar, handelingen verrichten die de eenden verstoren of verjagen.

Op de kaart met historisch-landschappelijke waarden van de provincie Zuid-Holland zijn de dijk van de Nederwaard, de tiendwegen in de polder Nieuw-Lekkerland en de poldergrenzen als historisch-landschappelijke lijnen van hoge en zeer hoge waarde aangegeven.

Het gedeelte van de polder Nieuw-Lekkerland ten westen van de kern Nieuw-Lekkerland is aangegeven als historisch-landschappelijk vlak met zeer hoge waarde. Het gedeelte van de polder Nieuw-Lekkerland gelegen tussen de Zijdeweg, Schoonenburgweg en de Boerenweg is aangegeven als historisch-landschappelijk vlak met hoge waarde.

3.4.3 Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen

De 19 molens van Kinderdijk symboliseren de wijze waarop Nederland met het water omgaat. Zij hielden lange tijd het land droog dat werd geteisterd door verzakking en overstromingen: de Alblasserwaard, ooit een ruig en vochtig veengebied, maar uiteindelijk door de mens gekoloniseerd en ontgonnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedNLL-VG01_0010.png"

Het molengebied Kinderdijk ligt in de Alblasserwaard tussen Lek en Merwede, ongeveer 25 km van Rotterdam. Het gehele complex Kinderdijk-Elshout is in 1987 aangemerkt als beschermd dorpsgezicht. Het beschermd dorpsgezicht richt zich niet uitsluitend op de individuele molen (welke allemaal afzonderlijk aangemerkt zijn als rijksmonument), maar meer op het gehele complex van lage en hoge boezems en de daarbij behorende molens, gemalen, uitwateringssluizen en waardhuizen. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als een zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkeling van het gebied. Daarnaast heeft Unesco het gebied in 1997 op de Werelderfgoedlijst geplaatst. In onderstaande tekst wordt geschetst op welke wijze het gebied rond Kinderdijk met zijn molens tot stand is gekomen.

De strijd van de mens tegen het water
Rond 1250 na Christus woonden in de Alblasserwaard waarschijnlijk 750.000 tot een miljoen mensen. Ruige veenmoerassen als de Alblasserwaard kwamen in aanmerking als nieuwe vestigingsplaatsen, maar dan moest er eerst het een en ander worden aangepast.
Vanuit de grote rivieren Lek en Merwede werd het overtollige water uit het achterland Duitsland naar zee afgevoerd. Hoe dichter bij de kust, des te meer de getijdenwerking van de zee, eb en vloed, de afwatering hindert. In een open deltagebied loopt de gehele delta regelmatig vol water en daarna weer leeg. De eerste bewoners van de Alblasserwaard kozen hun woonplaats op aanwezige zandheuvels of legden heuvels aan.
Om zich verder te beschermen legden de bewoners de eerste dijken aan en vormden zo polders. Om overtollig water af te voeren kwamen er sloten die loosden op de twee belangrijkste riviertjes Alblas en de Giessen. Deze riviertjes werden vervolgens in 1280 en 1281 afgesloten aan de toevoerzijde in het oosten. Het veenland kwam hierdoor langere tijd droog te staan, klonk in en was daardoor weer sneller prooi voor nieuwe overstromingen. Het toenemende niveauverschil tussen het land en het waterpeil van Lek en Merwede maakte directe afvoer onmogelijk. Op het laagste punt, bij Kinderdijk, werden sluizen aangelegd om bij eb op de Lek te kunnen lozen en bij vloed te voorkomen dat de polder weer volliep.
In 1280 en 1281 werd besloten in rivieren de Alblas en de Giessen een dam aan te leggen, die hen afsneed van de grote rivieren. In de dammen werden sluizen gemaakt om het opdringerige rivierwater tegen te houden en het polderwater op de rivieren te lozen.
De veenriviertjes Alblas en Giessen fungeerden als de belangrijkste afwateringen van de waard. De een mondde uit in de tegenwoordige Noord, de ander in de Merwede. Bij hoge waterstanden in de grote rivieren stroomde het water juist door de Alblas en de Giessen in ruime hoeveelheden het land in. Een ringdijk alleen bleek lang niet genoeg om het gevaar af te wenden. Kleine handmolens deden hun intrede, die het water iets omhoog brachten.

Niet alleen het veen klonk steeds verder in, ook de zee werd meer en meer een bedreiging, zoals de Elisabethsvloed in 1421 bewees. Tredmolens en paardenmolens werden uitgeprobeerd, maar leverden niet het beoogde resultaat. Uiteindelijk bracht de wind uitkomst.
De windmolen was in de veertiende eeuw al een vertrouwd verschijnsel in het Hollandse landschap. Windkracht kon het overtollige water afvoeren door het met schoepenraderen omhoog te malen en het te verzamelen in een bassin (boezem) dat bij eb op de rivier kon worden geloosd.

Aan het eind van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw kocht de Overwaard grote stukken land van de gemeente Nieuw-Lekkerland voor de aanleg van een extra groot waterreservoir, een boezem. De Nederwaard kocht in 1621 het grondgebied ten westen van het in 1369 gegraven kanaal, de Nieuwe Waterschap. Dit was een drassig gebied, dat in het natste seizoen onder water kwam te staan omdat men het water er door sluizen naar toe loodste. Wanneer het rivierwater laag genoeg stond, liet men het water terugvloeien in het kanaal dat in de rivier uitmondde.
In de zomer werden de boezems gewone polders en deden zij dienst als weide- en hooiland.

Omdat het land verder bleef inzakken, werd de afstand tussen het peil van de boezems en dat van de polders groter dan anderhalve meter, een afstand die de windmolens nog net konden overbruggen. Er was een tweede, een tussenniveau nodig. Een reeks nieuwe molens was nodig om het water vanuit de boezems naar een hogere boezem te pompen, waarna het door de sluizen bij Elshout in de Lek kon stromen. Toen, in 1738, ook de overheid geld voor de plannen had toegezegd, was het zover. De Nederwaard begon met het bouwen van acht stenen molens langs de hoge boezem. De Overwaard volgde dit voorbeeld snel en bouwde acht achtkantige houten, met riet bedekte molens. Zij waren in 1740 klaar. De 16 molens die toen werden gebouwd bepalen tot de dag van vandaag het beeld van Kinderdijk.
(Bron: www.kinderdijk.nl)  

3.4.4 Conclusie

De status Belvedèregebied en provinciaal TOP-gebied van de Alblasserwaard, waar het plangebied deel van uitmaakt, geeft aan dat het gebied landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol is. Het molencomplex van Kinderdijk is hierin uniek en aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het gaat daarbij om de structuur van waterlopen, linten, kades, dijken en weteringen en de bebouwings- en beplantingspatronen voor zover deze de landschappelijke hoofdstructuur versterken en accentueren. Verder zijn ook de openheid, het graslandkarakter en het fijnmazige slotenpatroon karakteristiek voor dit gebied. Nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden in het gebied, maar dienen rekening te houden met en bij voorkeur bij te dragen aan het behoud van de genoemde kenmerken.