direct naar inhoud van 3.3 Landschap
Plan: Buitengebied Nieuw-Lekkerland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BuitengebiedNLL-VG01

3.3 Landschap

3.3.1 Ontginningsgeschiedenis

Lange tijd zijn grote delen van het rivierengebied, waar Nieuw-Lekkerland deel van uitmaakt, onbewoond gebleven. Het moerassige karakter en de frequente overstromingen door de rivieren maakte het gebied minder geschikt voor bewoning. De eerste bewoners vestigden zich op de hogere donken die als geïsoleerde droge plekken boven het moerasgebied uitstaken en op de zandige oeverwallen langs de rivieren.

Omstreeks 1800 voor Christus was men gedwongen het westelijk deel van de Alblasserwaard voor lange tijd te verlaten doordat het gebied tussen de kustlijn en het oostelijke zandplateau vol liep met water. In het oostelijk deel van de Alblasserwaard, zoals bij Noordeloos, zijn wel vindplaatsen uit de midden-bronstijd (circa 1500 voor Christus) bekend.

In de Romeinse tijd (12 voor Christus tot 450 na Christus) werd de oeverwal van de Linge bewoond, langs de grote rivieren lagen Romeinse nederzettingen. De Lek en de Merwede zorgden voor veelvuldige en hevige overstromingen zodat ook de oeverwallen werden verlaten. Omstreeks het jaar 100 keerden de mensen terug naar het gebied. In een betrekkelijke korte tijd, tussen 1000 en 1300, werd het gehele veengebied stelselmatig in cultuur gebracht.

In de Alblasserwaard is de ontginningsdiepte mede bepaald door de natuurlijke uitgangssituatie. In eerste instantie werd het land vanaf de oeverwallen van de Lek en Linge verkaveld. Vervolgens werden dorpen gesticht langs de stroompjes in het veengebied. Om de frequent optredende overstromingen het hoofd te kunnen bieden werden de boerderijen op woonheuvels gebouwd. Om het ontgonnen gebied tegen overstromingen van de rivier te beschermen werden dijken opgeworpen. Omstreeks 1200 werd een begin gemaakt met de bedijking van de rivieren. Langs de dijken ontstond karakteristieke lintbebouwing. Op strategische plaatsen werden kastelen en vestingwerken gebouwd. Aanvankelijk is het veengebied ontgonnen ten behoeve van de akkerbouw. De akkerbouw heeft echter niet lang standgehouden. Door de ontwatering klonk het veen steeds verder in, waardoor het gebied dichter bij het grondwater kwam te liggen en te nat werd voor akkerbouw. Noodgedwongen schakelde men over op veeteelt en hennepteelt. De teelt van hennep vond plaats op kleine, hoger gelegen akkertjes. De hennep werd gebruikt voor de productie van touw en zeildoek voor de scheepvaart. Uit de zaden werd olie geperst. Rond 1400 bracht de komst van de eerste molens verbetering in de natte situatie. De polders zijn echter wel verder gedaald en liggen nu op circa 1 m beneden NAP.

Molengebied Kinderdijk

Het laagste punt van de Alblasserwaard ligt bij Kinderdijk. In de 14e eeuw waren de Achterwaterschap en de Nieuwe Waterschap gegraven om op dit punt het overtollige water van de Waard op de Lek te lozen. Beide kanalen deden ook dienst als tijdelijke opslagplaats (lage boezem) van water. Omdat meer opslagcapaciteit nodig was werden rond 1740 twee hoge boezems aangelegd (De Hoge Boezems van de Overwaard en Nederwaard). Het dubbele uitwateringssysteem dat zo bij Kinderdijk ontstond moest al het water uit de Alblasserwaard verwerken, waarbij grote niveauverschillen werden overbrugd. Een complex van 19 molens zorgde ervoor dat het water vanuit de lage in de hoge boezems werd gemalen en van daaruit bij laagwater via een sluis in de Merwede kon stromen. De functie van de molens is nu overgenomen door elektro- en dieselgemalen, maar het eeuwenoude waterhuishoudingssysteem functioneert nog altijd. De molens zijn tegenwoordig een wereldberoemde toeristische attractie en vormen zeer markante oriëntatiepunten. De boezems vormen tevens zeer waardevolle natuurgebieden.

3.3.2 Landschapsstructuur

Het landschap van Nieuw-Lekkerland maakt onderdeel uit van het Hollandse laaglandrivierenlandschap. De rivier slingert traag tussen betrekkelijk smalle, hoog opgeslibde uiterwaarden; de dorpen zijn als linten aan de dijk gelegen op smalle en lage oeverwallen; daarachter ligt het wijde, lage land. Van oudsher was de polder leeg en lag een dichte strook bebouwing, beplanting en boomgaarden onderaan de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedNLL-VG01_0008.png"

Buitendijks bepaalt de rivier het beeld:

  • oost-westgerichte oriëntatie;
  • de vorm van een lint: rivier met iets ernaast;
  • asymmetrie en symmetrie; ofwel men is op de dijk en kan dan niet naar de overzijde, ofwel men is op het water en kan dan het landschap achter de dijk niet beleven;
  • tegelijkertijd refererend aan de natuur en aan de stedelijke wereld; de rivier is ook een snelweg voor grote schepen.

Binnendijks wordt het beeld bepaald door:

  • noord-zuidgerichte oriëntatie; de mensen wonen in het noorden en achter hen is de leegte van het land; de kavelsloten lopen van noord naar zuid, als gevolg daarvan hebben ook wegen, wegbeplantingen, kavelrandbeplantingen en dorpsranden deze noord-zuidoriëntatie;
  • de vorm van een gezoneerde ruimtelijke overgang: voorkanten aan de dijk, achterkanten naar de kom; verdichting langs de dijk, openheid in het land;
  • grote ruimtelijke differentiatie in relatief kleine ruimten in de zone aan de dijk, tegenover eenvormigheid en grote ruimtelijke maten in het land;
  • tiendwegen, die op korte afstand van dijk dwars op de verkavelingsrichting lopen en vroeger de overgang vormden naar de lege polder; van oudsher waren dit smalle, door sloten begeleide wegen; in de huidige situatie vormen de tiendwegen op een aantal plaatsen de grens tussen bebouwd en onbebouwd, of liggen zij als landschappelijk relict tussen de bebouwing;
  • poldergrenzen die fysiek tot uitdrukking komen in de Ammersche Boezem, met molengang en de Nieuwpoortse weg, die over een oude polderkade is getraceerd.

De dijk speelt in dit contrastenlandschap een belangrijke rol: het is de hoge tribune van waaruit de twee onderdelen van het landschap waarneembaar zijn, en van waaruit bovendien zowel de verdichte zone langs de dijk als de openheid daarachter te zien is. Overal elders is de landschappelijke opbouw alleen te beleven door te bewegen door het gebied.

Het buitengebied van Nieuw-Lekkerland wordt verder nog gekenmerkt door Kinderdijk met de 19 molens, een belangrijk oriëntatiepunt in het landschap en een wereldberoemde toeristische attractie. De molens van Kinderdijk vormen een belangrijk onderdeel van in de geschiedenis van het landschap van Nieuw-Lekkerland en in ruimere zin van de Alblasserwaard. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het gebied met de molens dan ook van grote waarde.