direct naar inhoud van 3.3 Landschap
Plan: Buitengebied Liesveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01

3.3 Landschap

3.3.1 Ontginningsgeschiedenis

Lange tijd zijn grote delen van het rivierengebied, waar Liesveld deel van uitmaakt, onbewoond gebleven. Het moerassige karakter en de frequente overstromingen door de rivieren maakte het gebied minder geschikt voor bewoning. De eerste bewoners vestigden zich op de hogere donken die als geïsoleerde droge plekken boven het moerasgebied uitstaken en op de zandige oeverwallen langs de rivieren.

In een betrekkelijke korte tijd, tussen 1000 en 1300, werd het gehele veengebied stelselmatig in cultuur gebracht. In eerste instantie werd het land vanaf de oeverwallen van de Lek en Linge verkaveld. Vervolgens werden dorpen gesticht langs de stroompjes in het veengebied. Om de frequent optredende overstromingen het hoofd te kunnen bieden werden de boerderijen op woonheuvels gebouwd. Om het ontgonnen gebied tegen overstromingen van de rivier te beschermen werden dijken opgeworpen. Omstreeks 1200 werd een begin gemaakt met de bedijking van de rivieren. Langs de dijken ontstond karakteristieke lintbebouwing. Op strategische plaatsen werden kastelen en vestingwerken gebouwd.

Rond 1400 bracht de komst van de eerste molens verbetering in de natte situatie. De polders zijn echter wel verder gedaald en liggen nu op circa 1 m  beneden NAP.

Bestond het grondgebruik aanvankelijk uit gemengde landbouw (vee, hennep, granen) door de bodemdaling schakelde men noodgedwongen over op veeteelt en hennepteelt. Bij de ruilverkavelingen die in 1984 werden afgerond, zijn in het achterland nieuwe wegen aangelegd en nieuwe boerderijen gebouwd. Bij de dijkverzwaring en bij de vervanging van de karakteristieke boerderijen en woningen door nieuwe bebouwing is het zicht op het achterliggende middengebied aanzienlijk afgenomen. De nieuwe bebouwing werd namelijk op grote afstand van de kruin van de dijk gesitueerd (als gevolg van de bepaling van de Keur van het Hoogheemraadschap) en haaks op de kavels geplaatst.

3.3.2 Landschapsstructuur

Het landschap van Liesveld maakt onderdeel uit van het Hollandse laaglandrivierenlandschap. De rivier slingert traag tussen betrekkelijk smalle, hoog opgeslibde uiterwaarden; de dorpen zijn als linten aan de dijk gelegen op smalle en lage oeverwallen; daarachter ligt het wijde lage land. Van oudsher was de polder leeg en lag een dichte strook bebouwing, beplanting en boomgaarden onderaan de dijk.

In het westen en oosten van de gemeente is de landschappelijke opbouw vrijwel hetzelfde: bebouwing en beplanting tot aan de evenwijdig aan de dijk gelegen Tiendwegen (die zelf ook beplant waren), ten zuiden daarvan de leegte. In het middendeel, tussen Groot-Ammers en Nieuwpoort, vormde het lint van Graafland een extra strook van verdichting in de polder. Kenmerkend in dit landschap is het contrast tussen binnen- en buitendijks gebied.

Buitendijks bepaalt de rivier het beeld:

  • oost-westgerichte oriëntatie;
  • de vorm van een lint: rivier met iets ernaast;
  • asymmetrie en symmetrie; ofwel men is op de dijk en kan dan niet naar de overzijde, ofwel men is op het water en kan dan het landschap achter de dijk niet beleven;
  • tegelijkertijd refererend aan de natuur en aan de stedelijke wereld; de rivier is ook een snelweg voor grote schepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BuitengebiedLSV-VG01_0020.png"

Binnendijks wordt het beeld bepaald door:

  • noord-zuidgerichte oriëntatie; de mensen wonen in het noorden en achter hen is de leegte van het land; de kavelsloten lopen van noord naar zuid, als gevolg daarvan hebben ook wegen, wegbeplantingen, kavelrandbeplantingen en dorpsranden deze noord-zuidoriëntatie;
  • de vorm van een gezoneerde ruimtelijke overgang: voorkanten aan de dijk, achterkanten naar de kom; verdichting langs de dijk, openheid in het land;
  • grote ruimtelijke differentiatie in relatief kleine ruimten in de zone aan de dijk, tegenover eenvormigheid en grote ruimtelijke maten in het land;
  • Tiendwegen, die op korte afstand van de dijk dwars op de verkavelingsrichting lopen en vroeger de overgang vormden naar de lege polder; van oudsher waren dit smalle, door sloten begeleide wegen; in de huidige situatie vormen de Tiendwegen op een aantal plaatsen de grens tussen bebouwd en onbebouwd, of liggen zij als landschappelijk relict tussen de bebouwing;
  • poldergrenzen die fysiek tot uitdrukking komen in de Ammersche Boezem, met de molengang en de Nieuwpoortse weg, die over een oude polderkade is getraceerd.

De dijk speelt in dit contrastenlandschap een belangrijke rol: het is de hoge tribune van waaruit de twee onderdelen van het landschap waarneembaar zijn, en van waaruit bovendien zowel de verdichte zone langs de dijk als de openheid daarachter te zien is. Overal elders is de landschappelijke opbouw alleen te beleven door te bewegen door het gebied.