direct naar inhoud van 3.3 Visie algemeen
Plan: Dorpskernen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPdorpskernen-VG01

3.3 Visie algemeen

Algemene ruimtelijk-functionele uitgangspunten voor de dorpen

Binnen de dorpskernen is sprake van een verdichte bebouwingsstructuur. De Groene Hartbenadering kan leiden tot een verdere verdichting binnen de contouren van het streekplan. De verdichting van de dorpsstructuur is daarom een belangrijk aandachtspunt bij de invulling van (potentiële) bouwlocaties. De huidige dorpscontouren (rode contour) zijn vaak slechts gedeeltelijk geografisch bepaald. Hierdoor is in een aantal gevallen sprake van een minder goede ruimtelijke overgang van het dorp naar het landschap of ontbreekt een goede inpassing en een heldere (duurzame) begrenzing van het dorpsgebied.

Vanuit de polders gezien vormen de projectmatige woongebieden een opvallend ruimtelijk gegeven. Aanplant van afschermend groen is niet zonder meer mogelijk, met name vanwege de naastgelegen agrarische gronden. Om die reden is het van belang dat bij grote of diepe tuinen, grenzende aan de open polder, een deel van de gronden ook in de toekomst wordt vrijgehouden van bebouwing.

Voor de ruimtelijke structuur van de dorpen en het onderscheid tussen de dorpskernen en de lintstructuren zijn de volgende punten van belang.

  • Het behoud, herstel en verbetering van de ruimtelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en functionele kwaliteit van de dorpen (met name in de gebieden langs de Alblas, Graafstroom, Goudriaan en de weteringen) zoals deze zijn bepaald door:
    • 1. de waterlopen en de daarin eventueel aanwezige zellingen en eilandjes;
    • 2. de cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle zones met lintbebouwing, monumenten en andere karakteristieke panden;
    • 3. de uit- en doorzichten naar het omliggende polderlandschap, in het bijzonder bij de open agrarische percelen bij de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.
  • Het behouden en verbeteren van de omgevingskwaliteit van de dorpsharten en de bijbehorende entrees (bruggen, dammen en pleintjes). Een goed onderscheid is gewenst tussen openbaar en privédomein evenals een begrijpelijke verkeerssituatie. Voor het behoud van de meer geconcentreerde bebouwingsstructuur zijn onder meer van belang:
    • 1. het handhaven en versterken van de bestaande bebouwingsgrenzen;
    • 2. het behouden van de individualiteit van de bebouwing;
    • 3. het onderling afstemmen van bouwmassa, openbare ruimte, bestrating en groen;
    • 4. het bij cultuurhistorische waardevolle gebouwen toestaan van meerdere woningen in het hoofdgebouw waarbij de karakteristiek van het hoofdgebouw (onder andere omvang, kapvorm, oriëntatie, geleding en gevelindeling zo goed mogelijk worden behouden).
  • Het behouden van het contrast tussen de dichter bebouwde dorpskern en de meer transparante linten. De relatie van het bebouwingspatroon (dichtheid en typologie) met het water kan worden versterkt. Bij het centrumachtig deel van de kern dient sprake te zijn van een ruimtelijk samenhangende groenstructuur die zich onderscheidt van de meer individueel bepaalde groenstructuur van de linten. Bij planmatige nieuwbouw is een goede, zich van de linten onderscheidende, dorpsrand gewenst.
  • Het overwegend groene karakter van de oude dorpsbebouwing moet worden behouden. Bij belangrijke maatschappelijke voorzieningen en ruimten zoals (voormalige) gemeente- of raadhuizen, kerken en dorpshuizen is ook een meer stenige inrichting denkbaar (pleinvorming). Er moet worden gestreefd naar een goede zichtbaarheid van de kerktoren (hoogtebeperking van de bebouwing in de directe omgeving van de kerk).
  • Het behouden van doorzichten naar het landschap, vooral bij knooppunten (samenkomst van water en wegen) en bij cultuurhistorisch waardevolle elementen.
  • Het behouden en verbeteren van de voorzieningenstructuur in de oude dorpskernen.
  • Bij nieuwe planmatige ontwikkelingen moeten karakteristieke polder- en dorpspatronen zoals cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, water, groen, doorzichten en routes worden gerespecteerd. Randen van nieuwe woonbuurten grenzende aan een open poldergebied kunnen zodanig worden vormgegeven dat bij een ligging parallel aan het slotenpatroon de woningen zich met de voorzijden oriënteren op de polder en daar ook ruimte resteert voor de aanleg van openbaar groen en water. Bij een situering van de randen haaks op het slotenpatroon worden bij voorkeur de achterzijden van de nieuwe woningen naar het landschap gekeerd en op een 'erfachtige' wijze ingepast. Bij meer omvangrijke bouwplannen is eveneens het inrichten van bijzondere overgangszones naar de bestaande woonbuurten gewenst.
  • Behouden van de diversiteit in de dorpslinten. Hierbij past het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden aan kleinschalige, niet-hinderlijke bedrijven binnen de dorpsgebieden en -linten, mits deze passen binnen de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische context. Milieuhinderlijke en/of ontsierende agrarische- en niet-agrarische bedrijven worden bij voorkeur opgeheven of uitgeplaatst. De vrijkomende locaties kunnen worden bestemd voor andere nader te bepalen dorpsfuncties.
  • Het ruimte bieden aan kleinschalige, inpasbare vormen van recreatie en toerisme.
  • Bij de dorpslinten moet de afwisseling van bebouwde en onbebouwde percelen en het historisch bebouwingsbeeld worden behouden. Nabij de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dienen geen of slechts incidentele bebouwingsmogelijkheden (Ruimte-voor-Ruimteregeling) te worden geboden. Bij dergelijke percelen is het minder gewenst dat een eventueel reeds aanwezige, naastgelegen, onbebouwde kavel wordt bebouwd.