direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bosschieterstraat Stellendam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Boog Projectontwikkeling BV heeft plannen ontwikkeld voor een locatie aan de Bosschieterstraat in Stellendam. De locatie bestaat in de huidige situatie uit een pastoriewoning voor de naastgelegen kerk en de bijhorende tuin. De ontwikkeling betreft de realisatie van 7 grondgebonden woningen en een functiewijziging van de huidige pastoriewoning naar kantoor en wonen (maximaal 4 appartementen). Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011'.

In verband daarmee is de aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing met de daarbij behorende onderzoeken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Bosschieterstraat en de Eendrachtsweg. Ten zuiden van het plangebied ligt het centrum van Stellendam. Ten westen is de hervormde kerk van Stellendam te vinden.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Het plangebied is nu in gebruik voor de pastoriewoning met tuin voor de naastgelegen kerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011', vastgesteld op 7 februari 2012. Een uitsnede is opgenomen in figuur 1.2.

Ter plaatse van het bestemmingsplan Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011' gelden de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Tuin'. Verder geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0002.png"

Figuur 1.2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen)

De gronden bestemd als 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening, levenbeschouwelijke en culturele voorzieningen en verenigingsleven met bijhorende voorzieningen.

De gronden bestemd als 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Tuin' is het niet mogelijk om woningen en/of kantoren te realiseren. Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ontwikkeling niet past binnen de vigerende bestemmingen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Toetsing

De Novi kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met de NOVI.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt maximaal 11 woningen en een kantoorfunctie mogelijk. In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Zuid-Holland

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling is het onderstaande artikel relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. en bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

Toetsing

De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. Er is sprake van inpassen. Er dient rekening te worden gehouden met de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant.

1) Laag van de ondergrond

Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

De onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de zoet-zoutovergangen. De ontwikkeling staat de richtpunten toebehorend aan de Laag van de ondergrond niet in de weg.

2) Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Zeekleipolderlandschap

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

De ontwikkeling vindt plaats in de huidige kern van Stellendam en sluit hiermee aan bij de compacte kern. Hiermee past de ontwikkeling binnen de directe omgeving.

3) Laag van de stedelijke occupatie

Steden en dorpen

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De onderhavige ontwikkeling vindt plaats in huidig stedelijk gebied en omvat geen hoogbouw. De ontwikkeling draagt door het toevoegen van woningen bij aan de versterking van de karakteristieke kenmerken van de kern.

4) Laag van de beleving

In de laag van de beleving heeft het plangebied geen aanduiding.

Artikel 6.35a risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte;
  • alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.


Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

Toetsing

Op de waterhuishoudkundige situatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8. In het bestemmingsplan is in de regels vastgelegd 12.3) dat er voldoende watercompensatie moet worden gerealiseerd. Overige maatregelen worden bij de vergunningaanvraag voor bouwen uitgewerkt.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010, herziening 2017)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:

  • a. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
  • b. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
  • c. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.

De beschikbare woonwensenonderzoeken, demografische analyses, gevoerde gesprekken met gemeenten en woningmarktpartijen leiden tot het volgende globale beeld voor de kwalitatieve woningvraag vanuit de eilandbevolking.

  • De woningmarkt is (landelijk, maar zeker ook in deze regio) veranderd van een aanbodmarkt in een vragersmarkt.
  • De kritische woonconsument vraagt ruimte en wooncomfort in een rustige en veilige woonomgeving, liefst met een behoorlijk voorzieningenniveau in de nabijheid.
  • Twee belangrijke doelgroepen voor de huursector op het eiland zijn starters en senioren.
  • Starters zoeken in de huursector zowel eengezinswoningen (tussen-woningen) als appartementen.
  • Bij de senioren met verhuiswens scoren vooral nultredenwoningen erg hoog, waarbij naast appartementen vooral ook grondgebonden seniorenwoningen erg populair zijn.
  • In de koopsector is er per saldo een aanzienlijke behoefte aan voor starters betaalbare eengezinswoningen, en een (beperkte) markt voor appartementen voor verschillende leeftijdsklassen (o.a. senioren).
  • Voor veel starters betekent betaalbaarheid woningen van ruim beneden de € 200.000.
  • Verder is er een duidelijke markt voor huishoudens die willen doorstromen naar 2^1-kapwoningen en vrijstaande woningen.
  • Vanuit de eigen regio is er ook een (beperkte) markt voor bijzondere woonprojecten (vrijstaande bouw) op ruime kavels.
  • De binding aan de (kleine) kernen is niet sterk. Uitkomsten van woonwensenonderzoek geven potentiële vertrekoverschotten aan voor de kleinste kernen met weinig voorzieningen. Dat betekent dat voorzichtigheid geboden is met het woningaanbod in deze kernen.
  • De kern Middelharnis en de kernen op de kop van Goeree (met name Ouddorp) hebben een sterke woningmarktpositie, met daaropvolgend de "verzorgingskernen" Dirksland, Oude Tonge en Stellendam.

Toetsing

Het plan past binnen de visie en sluit aan op de vraag naar grondgebonden seniorenwoningen.

2.3.2 Woonvisie 2018-2024 (december 2017)

De gemeente Goeree-Overflakkee biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van Goeree-Overflakkee echter naar omvang en samenstelling. Dit heeft een belangrijke betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente Goeree-Overflakkee wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden.

Per woonkern wordt er gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zijn er per kern verschillende typen ambities geformuleerd. Deze ambities zijn richtinggevend. De groei van de woningvoorraad is gebaseerd op de woningbehoefteraming en betreft dus een minimum voor de lokale behoefte. Bij een kwalitatief goede invulling is extra nieuwbouw haalbaar:

  • In de grote kernen met nog een groeiende bevolking en veel jonge huishoudens zal er voornamelijk worden geïnvesteerd en kunnen planmatige uitbreidingen plaatsvinden;
  • In de wat kleinere kernen zal er voornamelijk inzet worden op het behouden van de basisvoorzieningen en het versterken van de lokale woningmarkt;
  • In de kleine kernen met een oudere bevolking zal voornamelijk geïnvesteerd worden in het behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Kwalitatief zet de gemeente in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn.

  • Woningen voor kwetsbare groepen / sociale huur (levensloopgeschikt): indicatie programma 30%.
  • Sociale huurwoningen (zo veel mogelijk tot aftoppingsgrenzen, en verspreid over de kernen).
  • Woningen voor zorgbehoevende ouderen, zelfstandige eenheden voor GGZ- cliënten en verstandelijk gehandicapten.
  • Vrije sectorhuurappartementen senioren, vanaf 711 euro (levensloopgeschikt): indicatie programma 10%.
  • Woningen voor starters, koop tot 180.000 euro (met bijpassende kwaliteit / ruimte voor nieuwe initiatieven gericht op starters): indicatie programma 15%.
  • Woningen tussen 180.000 en 250.000 euro: vooral inzet op beschikbaarheid van deze woningen door doorstroming uit bestaande voorraad.
  • Ontwikkelingen in duurdere koopsegment, grondgebonden woningen vanaf 250.000 euro: indicatie programma 45%..
  • Woningen die een specifieke kwaliteiten toevoegen aan het eiland: Prioriteitsvolgorde van locaties is:
    • 1. Projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd;
    • 2. Transformatielocaties;
    • 3. Uitbreidingslocaties.

Toetsing

Met dit project wordt ingezet op grondgebonden woningen voor senioren. Hiermee wordt aangesloten op de woonvisie.

2.3.3 Woningbouwprogramma 2017-2020 en 2020-2030 (2018)

De woningbouwplanning wordt regelmatig geactualiseerd. Gelet op de actuele marktvraag zijn in de woningbouwplanning 2017-2020 en 2020-2030 meer woningen in de gemeente gepland. Gelet op de grotere instroom van buiten het eiland, is het de verwachting dat de planning opnieuw naar boven zal worden bijgesteld.

Toetsing

Het toevoegen van woningen sluit aan bij het woningbouwprogramma.

2.3.4 Eilandvisie (2015)

Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.

Zes strategische kernthema's

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

Toetsing

Het toevoegen van woningen naast het centrum van Stellendam past binnen de eilandvisie.

2.4 Conclusie

De ontwikkeling past binnen het geldende beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het dorp Stellendam, gemeente Goeree-Overflakkee. Het plangebied kenmerkt zich door de huidige pastoriewoning met bijhorende tuin, zie figuur 3.1 en 3.2. Langs de aangrenzende wegen is relatief gesloten hoge begroeiing aanwezig. Ten westen van het plangebied is de kerk van de hervormde gemeente Stellendam gelegen. Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen en ten zuiden bevindt zich het centrum van Stellendam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0003.png"

Figuur 3.1. Luchtfoto plangebied en omgeving.

De pastoriewoning heeft een cultuurhistorische waarde en stamt uit 1850. Belangrijke kenmerken van de locatie zijn onder andere een directe oprijlaan vanaf de Eendrachtsweg, de statige pastorie en de bossages aan de Bosschietserstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0004.png"

Figuur 3.2. Huidige situatie plangebied, zicht vanuit Eendrachtsweg (bron: Google streetview)

3.2 Toekomstige situatie

Voor deze locatie is een stedenbouwkundige verkenning uitgevoerd. Er zijn verschillende inrichtingsvarianten onderzocht. Na een financiële en ruimtelijke optimalisatie is gekomen tot de inrichting zoals opgenomen in figuur 3.3.

Er wordt een stedenbouwkundig en landschappelijk concept op zowel de schaal van de kern en haar structuur als op de locatie zelf beoogd. Gezamenlijke transformatie van zowel de pastorietuin als pastoriewoning zal leiden tot een nieuw ensemble.

De huidige pastorie blijft behouden, maar krijgt mogelijk een andere functie. In dit gebouw worden de functies maatschappelijk, kantoor en wonen (maximaal 4 eenheden) toegestaan. Het is mogelijk om aan de huidige pastoriewoning een uitbouw te plaatsen van 1 laag.

In het noordwesten van het plangebied worden maximaal 7 grondgebonden (senioren)woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen bestaan uit 1 laag met de mogelijkheid voor een kap. De woningen hebben aan de noordwestzijde een privétuin.

Het resterende groen binnen het plangebied wordt semi-openbaar ingericht.

De parkeerplaatsen worden haaks op de Bosschieterstraat gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0005.png"

Figuur 3.3. Plattegrond van de toekomstige situatie

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken. In voorliggend hoofdstuk worden de resultaten hiervan beschreven.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 11 woningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

Er is een aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie bijlage 1). Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Op 16 november 2021 is bij besluit van het college vastgesteld dat geen MER nodig is (zie bijlage 2).

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Beoordeling

In de beoogde situatie worden maximaal 11 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een kerk, het dorpscentrum en een basisschool. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen de geluidszone van de Eendrachtsdijk (60 km/h). Het plangebied kan zodoende worden getypeerd als 'gemengd gebied'.

Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich de bestemming 'Maatschappelijk'. Het betreft een kerkgebouw die volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 2 valt, met op basis van het aspect geluid een richtafstand van 10 meter voor een gemengd gebied. De beoogde woningen in de pastorie bevinden zich van gevel tot gevel op circa 5 meter afstand en voldoen daarmee niet aan de richtafstand. De beoogde seniorenwoningen bevinden zich op circa 25 meter afstand en voldoen daarmee wel aan de richtafstand. De ingang van de kerk, en daarmee de voornaamste geluidsproductie, bevindt zich echter aan de andere zijde van het perceel. Daarnaast kiezen de toekomstige bewoners bewust voor het wonen in een voormalige pastorie naast de nabijgelegen kerk. Gezien de verder passende functie van een kerk in een woonwijk wordt dan ook geen geluidshinder verwacht. Ook wordt niet verwacht dat de kerk belemmerd wordt in het uitvoeren van diens activiteiten. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Ten zuiden van de zojuist genoemde kerk bevindt zich eveneens de bestemming 'Maatschappelijk'. Het betreft een basisschool uit milieucategorie 2, met een richtafstand van 10 meter voor een gemengd gebied. Het plangebied bevindt zich op circa 23 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand.

Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de weg, bevindt zich de bestemming 'Centrum'. Het betreft detailhandel uit milieucategorie 1, met een richtafstand van 0 meter voor een gemengd gebied. Het plangebied bevindt zich op circa 21 meter en voldoet daarmee aan de richtafstand.

Binnen het plangebied wordt het realiseren van kantoren ter plaatse van de huidige pastorie toegestaan. Kantoren hebben een richtafstand van 10 meter in een rustige woonwijk en 0 meter in gemengd gebied. Omdat het plangebied in gemengd gebied ligt, vormt de realisatie van kantoren geen belemmeringen voor woningen in de directe omgeving.

Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en is ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Ecologie

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

- Natura 2000-gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

- Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Bomenlijst gemeente Goeree-Overflakkee

Een groot aantal bomen op Goeree-Overflakkee heeft een beschermde status en mogen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening alleen met toestemming van de gemeente gekapt worden. De gemeente houdt een lijst bij van de bomen die niet zonder toestemming verwijderd mogen worden.

Beoordeling

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Grevelingen, ligt op circa 1,2 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 260 meter (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0006.png"

Figuur 4.1: Uitsnede kaart beschermde gebieden en plangebied (rode stip)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Vanwege de gevoeligheid rond het stikstofdossier is een stikstofberekening uitgevoerd. Gelet op de verwachte inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) per 1 juli 2021 is een berekening van de aanlegfase daarbij achterwege gelaten. De Wsn regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. De memo en bijgesloten berekening zijn opgenomen als bijlagen 3 en 4. Uit de rekenresultaten blijkt dat voor de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

Soortenbescherming

Er worden 7 grondgebonden woningen en maximaal 4 appartementen in de bestaande pastorie gerealiseerd in Stellendam. Deze activiteit zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. De eindrapportage is opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat de aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (huismus en gierzwaluw) niet kan worden uitgesloten. Met de realisatie van de plannen worden geen directe effecten voorzien op de nestlocaties van de huismus en gierzwaluw. Mogelijk zijn delen van de tuin wel van essentieel belang voor de huismus (als functioneel leefgebied). In verband hiermee wordt in het voorjaar van 2022 nader onderzoek naar de huismus uitgevoerd.

Werkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd.

Conclusie

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. Er wordt nog een nader onderzoek naar de functionele leefomgeving van de huismussen uitgevoerd. Mitigerende maatregelen die hieruit voortkomen, zullen worden opgevolgd. Zo nodig wordt ontheffing van de bepalingen uit de Wet natuurbescherming aangevraagd. De ontheffing is in dat geval redelijkerwijs te verwachten. Effecten op overige beschermde soorten zijn niet aan de orde. Het aspect ecologie staat de beoogde functiewijziging niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevi) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevi vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevi en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Beoordeling

Overeenkomstig de professionele risicokaart, waarop relevante risicobronnen worden getoond, vindt er in de omgeving van het plangebied geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen via het spoor, het water of door buisleidingen (figuur 4.2). Verder zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0007.png"

Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied rood omkaderd

Wel vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats over de nabijgelegen N215 en N57, respectievelijk ten zuiden en ten westen van het plangebied. Het invloedsgebied voor de N215 wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. Het invloedsgebied voor de N57 wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. De N215 bevindt zich op circa 950 meter en daarmee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied. De N57 bevindt zich op circa 810 meter, zodat het plangebied zich in het invloedsgebied bevindt. Vanwege de ligging in het invloedsgebied is een beknopte verantwoording van het groepsrisico nodig.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Voorstraat en Eendrachtsdijk. Deze wegen sluiten aan op de provinciale wegen N215 en N57. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen 11 woningen gerealiseerd worden, waaronder 7 seniorenwoningen. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/buren/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Daarnaast is de bereikbaarheid van het plangebied goed, waardoor eventueel benodigde hulp makkelijk en snel kan arriveren. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water en de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N57, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Beoordeling

De ontwikkeling van 11 woningen en eventueel een kantoorfunctie valt in de categorieën die vanwege de beperkte gevolgen zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Eendrachtsweg, ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2018: 15,6 µg/m³ voor NO2, 18,2 µg/m³ voor PM10 en 10,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,4 dagen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het gebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Beoordeling

De beoogde ontwikkeling voorziet ten opzichte van de vigerende planologische situatie in een functiewijziging, waarbij de functie 'maatschappelijk' en 'tuin' worden omgezet naar de functie 'wonen'. Vanwege deze functiewijziging is in het kader van het bestemmingsplan een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6.

Uit het milieuhygiënisch vooronderzoek blijkt dat er mogelijk sprake is van voormalig en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met het voormalige gebruik van een deel van de locatie als boomgaard. Daarnaast heeft er in het verleden demping van een vijver plaatsgevonden.

Naar aanleiding van het milieuhygiënisch onderzoek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Op basis van de verkregen resultaten wordt de bodemkwaliteit op de locatie geschikt geacht voor het voorgenomen gebruik, namelijk de voorgenomen realisatie van nieuwbouw op de locatie.

Conclusie

Het aspect bodem staat de bestemmingswijziging niet in de weg.

4.8 Water

Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Provinciale Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Beoordeling huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen midden in het dorp Stellendam en bevindt zich tussen de Eendrachtsweg en de Bosschieterstraat. Het plangebied is momenteel voor ongeveer één twintigste bezet met de pastorie. Naast de pastorie is er een half verhard toegangspad en een stuk betegeld achtertuin. Het overige deel is onverhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Stellendam is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 330 meter bestaat de bodem uit lichte klei met homogeen profiel en is sprake van grondwatertrap V. Dit wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) dieper ligt dan 120 cm onder het maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ondieper ligt dan 40 cm-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 0,5-1,0 meter +NAP.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen watergangen aanwezig. Het plangebied is in de huidige situatie deels verhard (730 m2) door de aanwezige pastorie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied bevat bestaande bebouwing en is daarmee al aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De bestaande pastorie wordt bestemd voor maximaal 4 appartementen of een andere functie (zoals maatschappelijk of kantoor). Daarnaast worden 7 grondgebonden (senioren)woningen mogelijk gemaakt.

Waterkwantiteit

In de toekomstige situatie zullen maximaal 11 woningen worden gerealiseerd. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 (in stedelijk gebied) of 1.500 m2 (in landelijk gebied) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. Het verhard oppervlak bedraagt in de toekomstige situatie maximaal 1.500 m2, zie tabel 4.2.

Tabel 4.2 Overzicht verhard oppervlak toekomstige situatie

Verhard oppervlak   Oppervlakte  
Pastorie (inclusief uitbreiding)   315 m2  
Seniorenwoningen   730 m2  
Tuinverharding (50%)   195 m2  
Bestrating (parkeerplaatsen)   240 m2  
Totaal   1.480 m2  

De toename aan verhard oppervlak bedraagt maximaal 770 m2 (in de huidige situatie is 730 m2 verhard). Vanuit het waterschap geldt een compensatie-eis van 10%. Dit betekent dat een oppervlak van 77 m2 moet worden ingericht voor watercompensatie.

Watercompensatie zal in het plangebied plaatsvinden. Op dit moment is de exacte locatie van de watercompensatie nog niet bekend. Dit wordt bij de vergunningaanvraag vastgelegd.

In de regeling (artikel 12) is een specifieke bepaling opgenomen, waarmee de watercompensatie is geborgd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Er zal daarnaast worden voldaan aan het gemeentelijk rioleringsplan van de gemeente Goeree-Overflakkee (2015).

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Er is een toename aan verhard oppervlak. Hierdoor is er een compensatie-eis van minimaal 77 m2. Deze is geborgd in de planregeling.

4.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Beoordeling en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het projectgebied.

Beleidsplan Erfgoed en cultuur 2016-2020

De gemeente Goeree-Overflakkee hecht aan haar erfgoed en archeologie en aan een rijk geschakeerd cultureel aanbod. De gemeente vindt het belangrijk om te onderstrepen dat cultuur een unieke intrinsieke waarde in zich heeft. Cultuur geeft plezier, biedt ethische inzichten, verschaft esthetisch genoegen en draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen. Het cultureel erfgoed bestaat uit het materieel- en het immaterieel erfgoed en onderstreept de eilandelijke identiteit. De ambitie is om hier proactief inhoud aan te geven.

Beoordeling archeologie

Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan geen dubbelbestemming archeologie. Conform de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. De beoogde ontwikkeling vormt daarmee geen bedreiging voor archeologische waarden.

Beoordeling cultuurhistorie

Het plangebied grenst aan het rijksmonument aan de Bosschieterstraat 4 (de kerk). Voor het overige zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen andere monumenten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDBosshieterstra-BP30_0008.png"

Figuur 4.3 Voormalige pastorie

De pastorie aan de Bosschieterstraat 2 heeft een relatie met het rijksmonument, maar kent zelf geen monumentale status. Vanwege de wijzigingen die het pand heeft ondergaan heeft de gemeentelijke Monumentencommissie negatief gereageerd op het verzoek om de pastorie tot rijksmonument aan te wijzen. Voor de kern Stellendam heeft de pastoriewoning echter wel een belangrijke betekenis, mede door haar specifieke situering en volume-opbouw. De woning is daarom in combinatie met de naastgelegen kerk van cultuurhistorisch belang. Om deze reden is de aanduiding 'karakteristiek' toegevoegd aan de bestaande bebouwing. Met deze aanduiding worden de huidige waarden van dit gebouw geborgd en doen toekomstige ontwikkelingen geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het complex (kerk en pastorie).

Nabij het plangebied staat de molen Korenlust uit 1856. Deze molen heeft een molenbiotoop (beschermingszone) met een straal van 400 m. Binnen deze biotoop worden eisen gesteld aan de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting.

Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang. Daarnaast staat met name de zichtbaarheid van de molen centraal. Doorgaans wordt de eerste 100 m obstakelvrij gehouden, vanaf 100 m loopt de hoogte van de bebouwing en beplanting langzaam op. Het plangebied ligt op een afstand van circa 120 meter vanaf de molen. Binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk en de beplanting tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. De wieken van molen Korenlust staan circa 4 meter boven het maaiveld. De maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt ter hoogte van het plangebied 8 meter (120/30 + 4 meter).

De goothoogte van de nieuw op te richten woningen bedraagt maximaal 4 meter, de bouwhoogte zal derhalve niet meer dan de toegestane 8 meter bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de regels van de molenbiotoop.

Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Mobiliteit

Beleid en normstelling

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid). De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter. Het plangebied ligt in de rest bebouwde kom. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd op basis van het gemiddelde autobezit van de gemeente ten opzichte van het landelijk gemiddelde.

Beoordeling

Ontsluiting

De Bosschieterstraat sluit in noordelijke richting aan op de Eendrachtsweg en de Eendrachtsdijk. Vanaf de Eendrachtsdijk wordt ontsloten op de N57 richting Ouddorp en Hellevoetsluis. Richting het zuidwesten wordt via de N215 richting de N59 en A29 ontsloten. Het gebied wordt ontsloten door voornamelijk erftoegangswegen in de 30 km-zone. Fietsers maken hier gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Voor voetgangers zijn trottoirs voorzien langs de rijbanen.

De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Eendrachtsweg, op circa 350 meter loopafstand vanaf het plangebied. Bij de bushalte Stellendam, busstation halteren bussen tussen Spijkenisse, Hellevoetsluis, Ouddorp, Renesse en in de richting van Rotterdam Zuidplein.

Parkeren

In de huidige situatie heeft de Bosschieterstraat een parkeeraanbod van 5 parkeerplaatsen langs de straat, het plangebied heeft in de huidige situatie een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van het plangebied in de nieuwe situatie is weergegeven in tabel 4.3. De parkeerbehoefte is gebaseerd op een ligging in rest bebouwde kom in een weinig stedelijke gemeente. In de berekening zijn enkel de woningen opgenomen, omdat hier hetzelfde maatgevende moment voor geldt. Binnen het plangebied is ook de mogelijkheid om een kantoor te realiseren, maar vanwege het aanwezigheidspercentage zal dit niet leiden tot een hogere parkeernorm. Kantoren zijn immers overdag in gebruik en de woningen voornamelijk in de avond.

De parkeerbehoefte voor de 4 appartementen is bepaald op basis van de categorie 'koop, appartement, goedkoop'. Van deze appartementen is de parkeerbehoefte 6,4 parkeerplaatsen (1,6 parkeerplaats per woning).

Voor de grondgebonden seniorenwoningen is geen categorie opgenomen door CROW. De verwachting is dat niet alle bewoners zullen bezitten over een auto. Het uitgangspunt voor deze woningen is een parkeerbehoefte van 1,3 parkeerplaatsen per woning. Dit biedt bewoners en bezoekers voldoende parkeerruimte.

Tabel 4.3 Parkeerbehoefte

Functies   CROW-benaming   Kencijfer   Parkeerbehoefte  
7 grondgebonden woningen   nvt   1,3 per woning   9,1  
4 appartementen   koop, appartement, goedkoop   1,6 per woning   6,4  
Totaal       15,5 pp  

De totale parkeerbehoefte bedraagt 16 parkeerplaatsen. Om de parkeerbehoefte op het maatgevende moment inzichtelijk te maken, zijn in tabel 4.4 de aanwezigheidspercentages en bijhorende parkeerbehoefte opgenomen. Het maatgevende moment voor woningen is de werkdagavond, waarop de aanwezigheidspercentages van bewoners en bezoekers het hoogst zijn (CROW, publicatie 381).

Tabel 4.4 Parkeerbehoefte maatgevende moment

  Theoretische parkeerbehoefte   Aanwezigheidspercentage maatgevende moment (werkdagavond)   Parkeerbehoeftemaatgevende moment  
Bewoners (1,0 per woning en 1,3 per appartement)   12,2 pp   90%   11  
Bezoekers (0,3 per woning)   3,3 pp   80%   2,6  
Totaal       14 pp  

Op het maatgevende moment bedraagt de parkeerbehoefte 14 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied worden 16 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee worden de huidige 2 parkeerplaatsen opgevangen die door de ontwikkeling verloren gaan.

Binnen het plangebied wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. De ontwikkeling leidt niet tot een toename van de parkeerdruk in de directe omgeving.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Als gevolg van de ontwikkeling zal er ook sprake zijn van een verkeerstoename. Aan de hand van kencijfers van het CROW is in tabel 4.5 de verkeersgeneratie opgenomen. In het drukste uur is de woonfunctie maatgevend. De werkelijke verkeersgeneratie van de grondgebonden woningen zal lager uitvallen, omdat het seniorenwoningen betreft.

Tabel 4.5 Verkeersgeneratie

Functies   CROW-benaming   Kencijfer   Verkeersgeneratie  
7 grondgebonden woningen   koop, appartement, midden   6,0 mvt/etmaal   42  
4 appartementen   koop, appartement, goedkoop   5,6 mvt/etmaal   22,4  
Totaal       64,4 mvt/etmaal  

In de huidige situatie staat 1 grondgebonden woning binnen het plangebied. Een vrijstaande woning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal.

De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 56 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Met name op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 6 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren, maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle vervoerswijzen goed. De parkeerbehoefte wordt in het plangebied opgevangen. De verkeerstoename bedraagt circa 64 mvt/etmaal en zal zich verspreiden over de omliggende wegen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer normen voor geluid van wegverkeers- en spoorweglawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient daarom rekening te worden gehouden met de in de Wgh genoemde grenswaarden en bepalingen.

In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de gevelbelastingen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals in dit geval nieuw te bouwen woningen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan, mits voldoende onderbouwd. Het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, bepaalt of een overschrijding daadwerkelijk mag plaatsvinden. Dit wordt 'het verlenen van een ontheffing van de voorkeurswaarde' of 'het vaststellen van een hogere grenswaarde' genoemd. Het gaat hierbij om het vaststellen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde en is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of financiële of stedenbouwkundige bezwaren ondervinden.

Indien hogere grenswaarden worden aangevraagd en een locatie is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen (de cumulatieve geluidbelasting). Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of andere maatregelen.

Wegverkeerslawaai

Conform artikel 74 van de Wgh (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buiten stedelijk).

Beoordeling

Uit het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (bijlage 8) blijkt het volgende.

Gezoneerde weg

Als gevolg van het wegverkeer op de Eendrachtsdijk wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48

dB overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 52 dB inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh. De overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde vindt plaats op de gevels van één woning.

Maatregelen om de geluidbelasting aan de gevel van de ontwikkeling terug te dringen zijn onvoldoende

doeltreffend, of stuiten op overwegende bezwaren verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke, stedenbouwkundige en financiele aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, moeten hogere waarden worden aangevraagd.

Omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als gevolg van het wegverkeer op de Eendrachtsdijk

niet wordt overschreden, is het mogelijk hogere grenswaarden aan te vragen.

30 km/uur-wegen

Als gevolg van het wegverkeer op de Bosschieterstraat wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 40 dB, inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.

Als gevolg van het wegverkeer op de Eendrachtsweg wordt de richtwaarde van 48 dB gering

overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 49 dB, inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.

Het toepassen van geluidreducerende maatregelen is niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke,

stedenbouwkundige en financiële aard.

Conclusie

Het aspect geluid levert geen problemen voor de beoogde ontwikkeling. Voor de ontwikkeling zijn hogere grenswaarden aangevraagd en verkregen vanwege het verkeer op de Eendrachtsdijk.

4.13 Duurzaamheid

Beleid en normstelling

Landelijke ambitie

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasvrij maatschappij.

Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen.

Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden en te stoppen met aardgas. Alternatieven kunnen zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

Op basis van de Wet Voortgang Energietransitie mogen geen vergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die wordt aangesloten op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaar wegende redenen ontheffing verleent.

Beoordeling

Duurzaamheid is een belangrijk vertrekpunt bij de ontwikkeling. De gebouwen worden geïsoleerd, zodat deze voldoen aan de standaarden die momenteel gelden voor nieuwbouwwoningen. Concreet betekent dit dat gevels een isolatiewaarde van 4,5 RC krijgen en het dak een isolatiewaarde van 6 RC. De woningen worden gasloos. De bouw zal verder geschieden met duurzame materialen.

Conclusie

Door de toe te passen duurzame maatregelen sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de landelijke en gemeentelijke duurzaamheidambities.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groen in de vorm van een park. Hierbij is aan de zuidoostkant een aanduiding voor parkeerplaatsen opgenomen.

Artikel 4 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' maakt medische, sociale, levensbeschouwelijke en culturele voorzieningen mogelijk, alsmede onderwijsvoorzieningen en voorzieningen voor openbare dienstverlening. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn ook kantoren en woningen (maximaal 4) toegestaan door middel van een functieaanduiding.

Artikel 5 Tuin

De gronden tussen de grondgebonden woningen en het park zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht (met uitzondering van erkers onder voorwaarden). Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in beperkte mate toegestaan.

Artikel 6 Wonen - 1

Op deze gronden zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Voor de hoofdgebouwen is een bouwvlak opgenomen en er geldt een maximale goothoogte.

Naast de regels voor hoofdgebouwen, zijn er afzonderlijke regels voor erfbebouwing. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden daarbij onder de gezamenlijke noemer 'erfbebouwing' geschaard, waarvoor een gezamenlijke maatvoering wordt genoemd. Deze houdt in dat de erfbebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m². Bovendien is vastgelegd dat erfbebouwing ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw moet zijn gesitueerd.

5.2.3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld een bestaande maten regeling en een regeling voor extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een aantal aanvullende gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat een regeling voor de molenbiotoop. Ter plaatse van de beschermingszone van de molenbiotoop is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden af te wijken van bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel is een artikel opgenomen over de werking van wettelijke regelingen, een algemene parkeerregeling en de regeling voor de borging van watercompensatie.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Daarnaast is het plan toegestuurd aan diverse instanties in het kader van het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg (zie bijlage 9).

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is, overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode konden zienswijzen worden ingediend door eenieder. De binnengekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijze, zie bijlage 10.