Plan: | Buitengebied Oostflakkee |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.LGBOostflakkee12-BP42 |
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
In het buitengebied van Oostflakkee liggen de Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Zeeuws-Zuidhollandse delta, waar de rivieren Rijn, Maas en Schelde de Noordzee bereiken. Het voormalige ecologische rijkdom van het uitgestrekte getijdengebied, met vele zoet-zoutovergangen, is sterk afgenomen door de aanleg van de Deltawerken. Desondanks zijn buitendijks nog vele waardevolle natuurgebieden aanwezig. Een groot deel van deze buitendijkse gebieden (de slikken en gorzen langs het Haringvliet en het Krammer-Volkerak) heeft een natuurfunctie. Deze oppervlakte natuur is voedselrijk, hoogproductief en rustig. Vooral in het voor- en najaar verblijven grote aantallen trekvogels tijdelijk in het gebied. Doordat ook de betekenis als broed- en overwinteringsgebied aanzienlijk is, kan het buitendijkse gebied worden aangemerkt als vogelgebied van grote internationale betekenis. Een groot deel is aangewezen als staatsnatuurmonument en als internationaal Wetland.
Van meer bescheiden ecologische betekenis is het binnendijkse gebied dat ecologisch kenmerken bezit, te weten rust, ruimte en restanten van kreken. Hier is vooral sprake van potentiƫle ecologische waarden die door bestaande en nog te ontwikkelen plannen ontwikkeld kunnen worden.
Ten slotte dient de functionele samenhang tussen de binnen- en de buitendijkse gebieden genoemd te worden. Met name ganzen gebruiken beide gebieden als foerageer- respectievelijk rustgebied.
Het buitendijks gebied wordt voornamelijk gevormd door het Haringvliet en het Krammer-Volkerak met aangrenzende slikken en schorren, welke zeer waardevol zijn voor vele vogelsoorten. Het Haringvliet en het Krammer-Volkerak zijn belangrijke gebieden voor overwinterende ganzen en zwanen.
Het Haringvliet/Hollandsch Diep is een grootschalig stagnant zoetwatergebied waar het water dat wordt aangevoerd door Rijn en Maas tot stilstand komt. Als gevolg van dit stagnante karakter komt een groot deel van de door de rivieren aangevoerde verontreinigingen hier tot bezinking zodat op veel plaatsen sprake is van verontreinigde waterbodems. Ondanks de matige kwaliteit van water en bodem is dit gebied van groot belang voor doortrekkende en overwinterende watervogels. Langs de oevers bevinden zich voormalige gorzen die thans overwegend bestaan uit grasland, rietland en ruigten en die van belang zijn als broedgebied voor weide- en moerasvogels. 's Winters zijn hier grote aantallen ganzen aanwezig. Het Haringvliet is vooral van belang voor de grauwe gans en brandgans. Voor beide soorten is het 1%-criterium behaald, wat betekent dat minimaal 1% van de totale geografische populatie van de soort is waargenomen in het Haringvliet. Belangrijke voedsel- en slaapgebieden zijn de Ventjagersplaat en de riet- en grasgorzen tussen Stad aan het Haringvliet en Den Bommel.
Ook het Krammer-Volkerak is ingrijpend van aard veranderd na de afsluiting. Momenteel is sprake van een stagnant, zoet meer, omzoomd door omvangrijke oeverzones waaronder de vroeger alleen bij eb droogvallende Hellegatsplaten. Ook dit gebied is door zijn omvang en rust van zeer grote ecologische betekenis en vooral kwetsbaar voor verstoring van de rust. Het Krammer-Volkerak is met name van belang voor de kleine zwaan, grauwe gans en brandgans. Belangrijke voedsel- en slaapgebieden zijn de Krammerse Slikken en de ondiepe waterdelen. Daarnaast vliegen ganzen en zwanen uit dit gebied ook naar de Ventjagersplaat om te overnachten.
Overig buitendijks gebied met hoge of bijzondere natuurwaarden zijn:
-Schorren bij Ooltgensplaat;
-Hellegatsplaat;
-grasgorzen tussen Den Bommel en de Hellegatsdam.
Deze gebieden hebben grote waarden voor veel moerasvogels en steltlopers en vormen het broedgebied voor onder andere de kluut, tureluur en bontbekplevier. Tijdens de voor- en najaarstrek worden steltlopers als zwarte ruiter, groenpootruiter en wulp aangetroffen. In de winter worden de gebieden bezocht door onder andere strandleeuwerik, oeverpieper, sneeuwgors en velduil.
Binnendijkse polders
In het binnendijkse gebied zijn de natuurwaarden relatief beperkt. Een aantal open polders is 's winters van belang als foerageergebied voor ganzen. Voor het overige zijn de natuurwaarden geconcentreerd rond het stelsel van kreken en dijken. Het gaat hier om samenhangende netwerken die ook van betekenis zijn voor de regionale ecologische infrastructuur.
De dijken zijn vooral van belang voor vegetaties en insecten (in het bijzonder vlinders). Door een extensief maai- en begrazingsbeheer zijn hier soortenrijke zogenaamde bloemdijken ontstaan, die vooral kwetsbaar zijn voor vermesting en verzuring.
Vooral op de zuidhellingen komen soortenrijke vegetaties voor die kenmerkend zijn voor de middeneuropese stroomdalflora met bijzondere soorten als ijzerhard, wilde marjolein, geelhartje, trilgras, akkerklokje, dubbelkelk, kroonkruid, aardaker, grote keverorchis, kruisdistel, wilde agrimonie en gele morgenster.
Op een aantal dijken zijn struwelen aanwezig met soorten als hondsroos, egelantier, meidoorn en braamsoorten. Deze struwelen herbergen veel broedvogels waaronder patrijs, tortelduif, spotvogel, fitis en bosrietzanger.
Het krekenpatroon is hoofdzakelijk van potentiƫle ecologische betekenis, met uitzondering van enkele kleine reservaten die nu reeds waardevol zijn, vooral als gevolg van de zoute kwel. De oorspronkelijke geleidelijke overgangen van kreken naar agrarisch gebied, die bestaan uit laag gelegen, flauw hellende graslanden zijn, met uitzondering van enkele natuurgebieden, verdwenen. De meest waardevolle kreken zijn de Groote kreek bij Oude-Tonge, de Kleine Kreek en Groote kreek bij Den Bommel en de Magdalenakreek. In deze gebieden zijn waardevolle water- en oevervegetaties aanwezig van brakke en zoute milieutypen. Plaatselijk zijn ook zilte graslanden aanwezig. Bij de overige kreekrestanten zijn de steile oevers, het intensieve grondgebruik op de aangrenzende percelen en de matige waterkwaliteit er de oorzaak van dat actuele natuurwaarden van de kreken gering zijn. Een aantal kreken is in het kader van de ruilverkaveling Flakkee bovendien verdwenen (gedempt).
De potenties van de overige (voormalige) kreken zijn echter groot; door herinrichting van de oevers, verbetering van de waterkwaliteit en behoud van de rust rondom deze kreken kan op termijn een zeer waardevol blauw-groen netwerk ontstaan met een soortenrijke flora en fauna.
Nabij de dorpskernen zijn recent kleine boselementen aangelegd. Deze vervullen vooral een recreatieve functie en vormen daarnaast het broedgebied voor algemene soorten kleine zangvogels.
De open polders zijn van geringe ecologische betekenis. Plaatselijk komen in de winter relatief grote aantallen ganzen voor.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie van het onderzoek. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.
Toetsing aan de Flora- en faunawet (24 juli 2012, Royal Haskoning)
Uit het onderzoek komt naar voren dat er diverse algemene soorten voorkomen in het plangebied (tabel 1 van de Flora- en faunawet). Voor deze soorten geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling. Hier is wel de Algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet van kracht.
Van de zwaarder beschermde soorten is het niet uit te sluiten dat broedvogels en vleermuizen (tabel 3) voorkomen. Broedende vogels kunnen door de werkzaamheden worden verstoord, wat overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet oplevert. Door buiten het broedseizoen, dat grofweg loopt van half maart tot half augustus, te werken of door beide locaties ongeschikt te maken voor broedende vogels voorafgaand aan het broedseizoen, is te voorkomen dat broedende vogels worden verstoord. Hierdoor treedt er dan ook geen overtreding meer op als gevolg van werkzaamheden bij de (verdere) inrichting van de locaties.
Verder kunnen in het plangebied diverse zwaarder beschermde vleermuissoorten foeragerend voorkomen. Er treden echter geen effecten op vleermuizen op, er is dan ook geen kans op overtreding.