direct naar inhoud van 6.5 Ecologie
Plan: Landelijk Gebied Goedereede
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.GDRLandelijkgebied-BP30

6.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

6.5.1 Toetsingskader

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Provinciale Structuurvisie

Bij het provinciaal belang 'realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur' horen de ambities:

  • voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000);
  • realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de EHS te vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Groene Ruggengraat en Deltanatuur;
  • belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
  • de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren;
  • biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap;
  • natuurwaarden buiten de EHS veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik;
  • de EHS waar mogelijk beter benutten voor recreatie.

De EHS bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De EHS op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de Verordening. De Natura 2000-gebieden behoren tot de EHS.

Compensatiebeginsel Natuur, Recreatie en Landschap

In een dynamische omgeving is het niet te vermijden dat er toch plannen ontwikkeld worden die inbreuk doen op te beschermen waarden. In het algemeen wordt er bij ontwikkelingen gevraagd om een goede landschappelijke inpassing. Voor een aantal categorieën gebieden wordt daarboven compensatie van het verlies aan waarden geëist. In Zuid-Holland gaat het dan om:

  • de EHS;
  • de belangrijke weidevogelgebieden;
  • de recreatiegebieden in de Zuidvleugel;
  • de karakteristieke landschapselementen.

In deze gebieden zijn geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. In het algemeen vindt de compensatie plaats:

  • 1. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
  • 2. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is; of
  • 3. op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs onmogelijk is.

De compensatieverplichting voor gebieden in de EHS is conform de AMvB Ruimte geregeld in artikel 5 van de verordening. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing op ontwikkelingen binnen het huidige agrarische grondgebruik in belangrijke weidevogelgebieden (zoals intensivering van het graslandgebruik, de aanleg van kavelpaden, slootdempingen, ruwvoederteelt en de nieuwbouw of uitbreiding van boerderijen), op de vestiging of uitbreiding van (zeer) intensieve vormen van dagrecreatie in recreatiegebieden (mits wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 3 van de verordening) en op de aantasting van karakteristieke landschapselementen voor zover gelegen binnen de bebouwingscontouren of agrarische bouwpercelen.

In het gehele landelijke gebied komen karakteristieke landschapselementen voor die beschermd moeten worden. Door de kleinschaligheid is het bestemmingsplan het aangewezen planniveau om daarvoor het compensatiebeginsel vast te leggen.

De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke) ingrepen in de EHS, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden en karakteristieke landschapselementen moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen, staan in de provinciale beleidsregel 'Compensatie Natuur, en Landschap Zuid-Holland (1997)'.

6.5.2 Beschrijving natuurwaarden plangebied

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan bestaat uit agrarische gronden, duinen, strand en de Noordzee. De agrarische gronden hebben over het algemeen weinig bijzondere ecologische waarden. In het agrarisch gebied komen voornamelijk algemene, licht beschermde soorten voor, zoals mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas, konijn, bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad. Op zanderige locaties in de buurt van water komt ook de zwaarder beschermde rugstreeppad (Ffw tabel 3 Bijlage IV HR) voor. De agrarische gronden hebben daarnaast een betekenis als rust- en foerageergebied voor vogels uit de omringende Natura 2000-gebieden (Voordelta, Duinen Goeree en Kwade hoek, Haringvliet en Grevelingen) en als broedgebied voor weidevogels. De provincie heeft de Polder Oude Oostdijk ten noordwesten van de kern Goedereede ook aangewezen als belangrijk weidevogelgebied.

In het plangebied liggen naast de agrarische gronden ook enkele natuurgebieden, zoals op figuur 6.4 is te zien. Het betreft gebieden die deel uitmaken Natura 2000 en/of van de EHS. Ook zijn enkele ecologische verbindingszones aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRLandelijkgebied-BP30_0034.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.GDRLandelijkgebied-BP30_0035.png"

Figuur 6.4  EHS en Natura 2000-gebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Natura 2000

De duinen en grote wateren zijn zoals gezegd van groot belang voor allerlei vogels. Het betreft in het Haringvliet, de Voordelta, Kwade Hoek en Grevelingen wintergasten als grauwe gans, brandgans, dwerggans, krakeend en smient. Het aanbod aan wintervogels trekt relatief veel slechtvalken naar het gebied, en ook de visarend is relatief algemeen. Groot is ook de betekenis voor kustbroedvogels, zoals kluut, bontbekplevier, strandplevier, visdief en dwergstern. Ook bij de opkomst van de brandgans als broedvogel in Nederland spelen deze gebieden een belangrijke rol.

De grote stern broedt op één van de eilandjes bij de Scheelhoek. In 2005 broedden hier maar liefst zo'n 2.100 paren. Met een sterke toename van het aantal broedparen van de zwartkopmeeuw vanaf 1999 heeft het westelijke Haringvliet het stokje overgenomen van het Volkerak als belangrijkste broedplaats voor deze soort in de Benelux. De grootste kolonie bevindt zich op de Slijkplaat.

De Grevelingen is van uitzonderlijk belang voor visetende watervogels. Het heldere water speelt hierin waarschijnlijk een rol. Voor fuut en middelste zaagbek is dit het belangrijkste overwinteringsgebied in Nederland. Ook voor kuifduiker, dodaars, lepelaar en kleine zilverreiger is het gebied van grote betekenis, terwijl geoorde futen zich in de nazomer verzamelen tot een groeiende ruiconcentratie met internationale aantrekkingskracht en een voor Nederland verder ongekende omvang. Ook voor de brilduiker is de Grevelingen het belangrijkste overwinteringsgebied.

Mede dankzij de geïsoleerde ligging van de eilanden (waaronder de voormalige zandplaat Hompelvoet) vormt de Grevelingen een van de belangrijkste leefgebieden voor de noordse woelmuis in Zuidwest-Nederland.

De Duinen Goeree bestaan uit de relatief oudere binnenduinen (westduinen, middelduinen, oostduinen) en de jongere buitenduinen, die als een boog om de binnenduinen heen liggen en in het noordoosten aansluiten op de Kwade Hoek. De binnenduinen bevatten bijzondere vroongronden. De Kwade Hoek is een groen strand met een heel scala aan goed ontwikkelde schorren, duinen en duinvalleien. Duinen Goeree maakt deel uit van het leefgebied van de noordse woelmuis in de Delta. Ook bevindt zich in het gebied een populatie van de nauwe korfslak. De Westhoofdvallei is tevens van belang voor broedende weidevogels als tureluur, scholekster en kievit. Vogels van het open duin zijn verdwenen of nagenoeg verdwenen. Struweelvogels zijn toegenomen, waaronder roodborsttapuit, grasmus en nachtegaal. Bosvogels zijn sterk toegenomen, zoals groene specht, grote bonte specht, boomkruiper, staartmees en goudvink. Ook roofvogels als havik, sperwer, buizerd en boomvalk komen hier voor. De Kwade Hoek is van groot belang voor kustbroedvogels door het dynamische karakter. Op de kwelder komen kluut, tureluur en scholekster voor en in de wintermaanden foerageren er geregeld rotganzen. De rietvelden herbergen onder andere bruine kiekendief en rietgors en in de duinen en struwelen broeden nachtegaal, grasmus en braamsluiper. Het gebied vervult ook een belangrijke functie als hoogwatervluchtplaats. In de winter scharrelen er altijd wel groepjes rond van kenmerkende kustzangvogels als oeverpieper, strandleeuwerik, sneeuwgors en ijsgors.

De Voordelta omhelst het ondiepe zeegedeelte voor de kust van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta. Het is een zeer dynamisch gebied, bestaande uit buitendelta's met geulen en banken. De kustzone is hier relatief voedselrijk en daardoor hoog productief. De Voordelta fungeert als kraamkamer voor diverse vissoorten en als foerageergebied voor visetende trekvogels en schelpdiereters. De zandbanken vormen een rustgebied voor zeehonden.

Van soorten als bot, tong, schol, schar, griet, tarbot, kabeljauw, wijting en steenbolk zijn de aantallen juveniele dieren in de Voordelta bijzonder hoog. Ook de haring groeit hier op. Daarnaast is de Voordelta, dankzij de ligging bij de monding van de grote rivieren, het belangrijkste zeegebied voor de trekvissen die in de Habitatrichtlijn worden genoemd, zoals houting, zeeprik, zalm en fint. Het hoge aanbod aan bodemdieren en vissen trekt het hele jaar door grote aantallen vogels. In de winter is de Voordelta van groot belang voor de zwarte zee-eend. In winter en voorjaar verblijven hier grote aantallen roodkeelduikers.

Meer informatie over de Natura 2000-gebieden en de voorkomende soorten is te vinden op de site van het Ministerie van EL&I.

EHS

Voor een groot deel overlapt de EHS met de hierboven beschreven Natura 2000-gebieden en beschermd natuurmonument. Verspreid in het plangebied zijn daarnaast nog andere EHS-gebieden aanwezig, zoals Koudenhoek/Preekhilpolder, Volgerland, Zandgors en Stellebos.

6.5.3 Resultaat onderzoek

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. De enige ontwikkeling betreft de verruiming van toegestane bedrijfstypen aan de Scharrezeedijk 4, waarvoor geen bouw-, sloop-, kap- of grondwerkzaamheden nodig zijn. Voor het overige worden er geen concrete ontwikkelingen voorzien.

Binnen de kaders van het bestemmingsplan zijn echter altijd (kleine) (her)ontwikkelingen mogelijk die (in de toekomst) kunnen leiden tot een onderzoeksplicht in het kader van de Ffw, de Natuurbeschermingswet 1998 of het EHS-beleid van de provincie. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

Soortenbescherming

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Ingeval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten, dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Op basis van het bestemmingsplan is het mogelijk dat veehouderijbedrijven zich uitbreiden, kleinschalige recreatieve ontwikkelingen plaatsvinden en/of dat zich een zwaardere categorie bedrijven vestigt op de bedrijventerreinen. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot bijvoorbeeld verstoring, verontreiniging, areaalverlies en versnippering van de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Omdat nu niet voorzien kan worden waar en in welke mate de ontwikkelingen plaats zullen vinden, is toetsing op dit moment niet zinvol.

Aangezien voor elk toekomstig ruimtelijk initiatief geldt dat getoetst moet worden of er negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen optreden, is daarmee geborgd dat er geen significante negatieve effecten optreden als gevolg van de (indirecte) bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.

EHS

Ook ten aanzien van de EHS dienen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen in beeld te worden gebracht. Maar ook hier geldt dat nu niet voorzien kan worden waar en in welke mate de ontwikkelingen plaats zullen vinden en dat toetsing op dit moment niet zinvol is. De toetsing zal bij concrete ontwikkelingen plaatsvinden.

Conclusie

Gezien de overwegend consoliderende aard en de beperkte aanpassing voor het perceel Scharrezeeweg, waarbij bovendien geen bouw-, kap-, sloop- of grondwerkzaamheden plaatsvinden, zijn er geen concrete ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. Het bestemmingsplan maakt echter wel ontwikkelingen mogelijk. Op het moment dat in de toekomst invulling wordt gegeven aan deze ontwikkelingsruimte wordt dan getoetst aan de Ffw, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS. Uitvoering van de plannen is alleen mogelijk als negatieve effecten kunnen worden uitgesloten of worden gemitigeerd of gecompenseerd. De Ffw, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS staan de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.