direct naar inhoud van 2.3 Gemeentelijk beleid
Plan: De Rietvink 2009
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.bprv-0001

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Ruimte voor Wensen

Het gemeentelijke ruimtelijke beleid is geformuleerd in de structuurvisie Ruimte voor Wensen, vastgesteld door de gemeenteraad in december 2006. Centraal uitgangspunt is het realiseren van een groene woongemeente met een evenwichtige bevolkingsopbouw. Door vraag en aanbod van het wonen beter op elkaar af te stemmen, verbetert de woonkwaliteit. In het plangebied De Rietvink moet deze woonkwaliteit ook verder worden ingevuld.
In de structuurvisie komen de verschillende ruimtelijke disciplines bij elkaar. Op dit niveau bepaalt de gemeente waar de meerwaarde van ruimtelijke kwaliteit kan worden behaald. Het uitgangspunt hierbij is het benoemen van de identiteitsdragers, die onder meer zijn terug te vinden in de gemeentelijke Welstandsnota. De Rietvink, als één van de Leidschendamse uitbreidingswijken, kent een zorgvuldig ontworpen stratenplan waarop de situering en vormgeving van de woningbouw inspeelt. Wat minder theatraal maar met een sterk karakter van het openbaar gebied is dit uitgewerkt in De Rietvink.

afbeelding "i_NL.IMRO.1916.bprv-0001_0003.jpg"

Afbeelding 3: structuurvisie Ruimte voor Wensen

Vanwege de dominante woonfunctie in De Rietvink, kent de gewenste ruimtelijke strategie een sterke relatie met de WOONvisie. In deze visie is een beschrijving van de wijken opgenomen, de gewenste woonmilieus en de benodigde strategie. Centrale strategie is voor alle wijken gericht op het versterken van het woonkarakter. Voor De Rietvink is het gewenste woonmilieu 'suburbaan '. Dit houdt onder meer in dat er geen grote variatie in schaal is en er sprake is van een matige dichtheid (42 woningen per ha) en daardoor ruimte voor vrij veel grondgebonden woningen op ruime kavels. Daarnaast is er voornamelijk particulier groen en zijn voorzieningen geconcentreerd. Door beheer en onderhoud moet het huidige en gewenste woonkarakter van De Rietvink worden gehandhaafd.
Daarnaast kent het Waterplan van de gemeente raakvlakken met het niveau van de structuurvisie binnen het plangebied De Rietvink. In de ruimtelijke analyse is voor het sectorale waterbeleid de kenmerken en ruimtelijke structuur van het water binnen het plangebied beschreven. In de Rietvinkpolder, als onderdeel van het plangebied, ligt een wateropgave van ongeveer 0,6 hectare. Bij ontwikkelingen als 'De Werf' zijn vergroting door berging, natuurlijke oevers en andere aspecten van duurzaam waterbeheer al zoveel mogelijk meegenomen.

2.3.2 Algemene erfbebouwingsregeling

In de vigerende bestemmings- en uitwerkingsplannnen van de gemeente Leidschendam-Voorburg gelden veelal verschillende regelingen voor aan- uitbouwen en bijgebouwen. Om die reden heeft het college van burgemeester en wethouders op 16 januari 2005 het toetsingskader 'stroomlijn kleine bouwplannen' vastgesteld.

Dit toetsingskader was nodig om harmonisatie aan te brengen in de verschillende bebouwingsregelingen uit de twee fusiegemeenten. Daar het bestemmingsplan altijd het eerste toetsingskader is voor bouwplannen, is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan onder andere duidelijke regels geeft voor de erfbebouwing die op een perceel is toegestaan.

Uitgangspunt bij de actualisatie van bestemmingsplannen vormt, in aansluiting op het toetsingskader "stroomlijn kleine bouwplannen", een erfbebouwingsregeling waarbij de bij een woning behorende aan-, uitbouwen en/of bijgebouwen in het hiertoe aangewezen gebied gezamenlijk een maximum oppervlakte van 40 m² mogen hebben, waarbij tevens de eis geldt dat van deze gronden niet meer dan 50 % mag worden bebouwd.

Bij het gestelde maximum van 40 m² is rekening gehouden met de thans bestaande vergunningsvrije bouwrechten voor erfbebouwing. Deze wettelijke bouwvergunningsvrije rechten, zoals deze zijn neergelegd in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, komen bovenop de in het bestemmingsplan neergelegde bebouwingsregeling

De erfbebouwingsregeling geldt niet (zonder meer) bij monumenten en in een door het Rijk aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht. De regeling voor erfbebouwing geldt alleen voor dat gedeelte van het erf dat buiten het bouwvlak is gelegen.

2.3.2.1 Aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en tegen het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • b. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uit ten hoogste 1 bouwlaag bestaan, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,30 meter;
  • c. aan de achtergevel mogen over de gehele breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd met een diepte van maximaal 3 meter;
  • d. aan de zijgevel mogen aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. op ten minste 3 meter achter het verlengde van de oorspronkelijke voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
    • 2. waarvan de breedte maximaal de helft mag bedragen van de breedte van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat de breedte van de aan- en uitbouw of het aangebouwde bijgebouw in elk geval 3 meter mag bedragen;
    • 3. waarvan de achterzijde maximaal 3 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw mag liggen.
2.3.2.2 Vrijstaande bijgebouwen

In het bestemmingsplan wordt onder een Vrijstaande bijgebouwen het volgende verstaan: "Een vrijstaand gebouw met een eigen toegang dat zich op een bouwperceel bevindt waarop tevens het hoofdgebouw is gelegen en dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, waaronder mede begrepen een overkapping".

Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend binnen de bestemmingsvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat deze op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw dienen te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen.
2.3.2.3 bebouwingspercentage
  • a. Het bouwvlak mag met maximaal het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd;
  • b. indien op de plankaart geen percentage is opgenomen mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  • c. indien op de plankaart een bebouwingspercentage is opgenomen buiten het bouwvlak mag dat niet worden overschreden;
  • d. daar waar buiten het bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bijbehorende perceel, met een maximum van 40 m².

Een uitzondering op deze regels vormen carports, waar in paragraaf 2.3.2.5 nader op wordt ingegaan.

2.3.2.4 Erkers

Er is in dit bestemmingsplan een erkerregeling opgenomen. Erkers worden aan de voorgevel gebouwd. In dit bestemmingsplan zijn de voortuinen hoofdzakelijk bestemd als 'Tuin'. De erkerregeling is om die reden zowel terug te vinden in de Tuinbestemming als de woonbestemming. De regeling voor erkers houdt het volgende in.

  • a. de breedte van de erker mag maximaal twee derde van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel van het bijbehorend hoofdgebouw bedragen;
  • b. de voorzijde van de erker mag maximaal 1 meter vóór de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw liggen;
  • c. de oppervlakte van de erker mag maximaal 4 m² bedragen;
  • d. de hoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het bijbehorend hoofdgebouw.
2.3.2.5 Carports

Carports en overkappingen worden geschaard onder de noemer bijgebouwen. Bijgebouwen zijn toegestaan vanaf 3 meter achter de voorgevel, zodat een carport op 3 meter achter de voorgevel kan worden geplaatst binnen de daarvoor gestelde regels.
Het plaatsen van carports vóór de voorgevel zijn ruimtelijk en stedenbouwkundig gezien ongewenst. Dergelijke bouwwerken doen te veel afbreuk aan het straatbeeld. Daarom wordt in dit bestemmingsplan terughoudend omgesprongen met het toestaan van carports. In de wijk de Rietvink zijn echter in twee straten carports al vanaf het begin van de bouw aanwezig, te weten aan de Maartensweer 1-19 en aan de Wickelaan 2-20. In de desbetreffende straten zullen deze carports expliciet worden toegestaan via een aanduiding op de plankaart. In de rest van het plangebied zijn carports vóór de voorgevel niet toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'carport' gelden de volgende regels:

  • per bestemmingsvlak is maximaal één carport toegestaan;
  • de oppervlakte van de carport mag maximaal 20 m² bedragen;
  • de bouwhoogte van de carport mag maximaal 3 meter bedragen.
2.3.2.6 ontheffingsbeleid

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 vallen veel voorkomende bouwaanvragen onder de ontheffingsregeling (in 2009 is het ontheffingsbeleid ex artikel 3.23 Wro vastgesteld), indien wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Op 17 maart 2009 is de notitie "Beleid voor toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (ontheffingen)" vastgesteld door het college va burgemeester en wethouders.Op 14 mei 2009 is deze beleidsnotitie gepubliceerd en in werking getrede

2.3.3 Fietsenbergingen

Het bouwen van fietsenbergingen in voortuinen is ruimtelijk niet wenselijk en wordt in beginsel niet toegestaan. Toch kan een fietsenberging van geringe omvang zonder vergunning in de voortuin worden geplaatst. Een fietsenberging met een hoogte van maximaal 1 meter, met een bruto-oppervlakte van minder dan 2 m² en als gevolg waarvan het voorerf voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, zijn namelijk bouwvergunningvrij (artikel 3, sub b van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken).
Indien men een grotere fietsenberging in de voortuin wil bouwen kan dat slechts bij hoge uitzondering. Dat kan alleen als er geen mogelijkheid aanwezig is om de woning aan de achterzijde te bereiken. Dergelijke fietsenbergingen dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

Het bouwen van een berging voor de voorgevel van een woning ten behoeve van het stallen van fietsen is alleen toegestaan indien er geen mogelijkheid aanwezig is de woning met een fiets via de achterzijde te bereiken. Voorts gelden de navolgende regels:

  • 1. per perceel is één fietsenberging toegestaan;
  • 2. de fietsenberging moet tegen één van de zijdelingse perceelgrenzen worden aangebouwd;
  • 3. de fietsenberging mag maximaal 1,5 meter uit de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • 4. de hoogte van de fietsenberging mag maximaal 1 meter bedragen;
  • 5. de breedte van de fietsenberging mag maximaal 0,80 meter bedragen;
  • 6. de lengte van de fietsenberging mag maximaal 4 meter bedragen;
  • 7. de fietsenberging moet binnen 1 meter van de voorgevel worden gebouwd en mag de diepte van de voortuin niet overschrijden.

In het bestemmingsplan zijn de voortuinen bij woningen bestemd als Tuin. Binnen deze bestemming is bovenstaande regeling opgenomen. Indien aan alle voorwaarden wordt voldaan is het bouwen van een fietsenberging mogelijk.

2.3.4 Dakterrassen

Veel inwoners van de gemeente willen het woongenot optimaliseren door het vergroten van het woonoppervlak. Dit kan bijvoorbeeld door toevoeging van een dakterras. De gemeente staat open voor het verbeteren van het woongenot, maar daar zitten wel grenzen aan vast. Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en de leefomgeving is namelijk van groot belang. Op 8 juli 2008 is de nota "Het dak op! - toetsingskader met sneltoetscriteria voor dakterrassen" door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Het toetsingskader bevat concrete toetscritera waaraan aanvragen voor dakterrassen worden getoetst. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een dakterras spelen het waarborgen van de beeldkwaliteit van de openbare ruimte en het veiligstellen van de privacy van de buren een belangrijke rol.

Voor de gebieden die in de welstandsnota zijn aangeduid als "Historisch" (gebieden 01 t/m 05) liggend in de kernen Voorburg, Leidschendam en Stompwijk, is, vanwege het specifieke straatbeeld en de waardevolle architectuur, het toetsingskader voor dakterrassen niet van toepassing. Tevens zijn monumenten uitgezonderd van de sneltoetscriteria voor dakterrassen, evenals aanvragen voor dakterrassen op niet-woonfuncties. De Rietvink is niet uitgezonderd zodat het toetsingskader voor de gehele wijk van toepassing is.

In de nota worden algemene regels gegeven voor het bouwen van een dakterras waaraan elke aanvraag moet voldoen. Bijvoorbeeld de eis dat het dakterras van binnenuit ontsloten dient te zijn en dat de daglichttoetreding van de omringende panden niet wordt verminderd. Daarnaast zijn voor elk type dakterras (op een plat dak, aan een kaplaag, op een uitbouw) specifieke eisen gesteld. Elke aanvraag zal aan de sneltoetscriteria worden getoetst. In het bestemmingsplan is binnen de woonbestemming een ontheffing opgenomen (zie artikel 14.3) voor het plaatsen een vloerafscheiding op een aan- of uitbouw, een vloerafscheiding aan een kaplaag of een vloerafscheiding of dakopbouw op een plat dak ten behoeve van het realiseren van een dakterras. Indien men gebruik wil maken van de mogelijkheid om met een ontheffing een dakterras te bouwen, zal een dergelijk verzoek getoetst moeten worden aan het criteria voor dakterrassen. Voldoet een aanvraag aan de sneltoetscriteria voor dakterrassen, dan kan de ontheffing worden verleend.

2.3.5 Welstandsbeleid

Vanaf 1 juli 2004 is het toetsen van bouwplannen aan 'redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota: de gemeentelijke Welstandsnota Leidschendam-Voorburg. In deze nota wordt aangeven op welke aspecten gelet wordt bij het beoordelen van een aanvraag tot verlening van een bouwvergunning. De redelijke eisen van welstand zijn geobjectiveerd door de gemeente te verdelen in een aantal gebiedstypen. De Rietvink is verdeeld in vier gebiedstypen:

  • 1. Tuinstad: gebied 1 ten noorden van Zaagmolenstraat
  • 2. Stratenplan: gebied 2 langs de Oude Trambaan tussen de Wiek en Kerkweide
  • 3. Suburbaan: gebied 3 langs de Oude Trambaan tussen Kerkweide en Rietvinklaan
  • 4. Villapark: gebied 4 langs de Vliet en tot de Koppels

Elk gebiedstype kent eigen welstandaspecten voor het bouwwerk op zichzelf en voor het bouwwerk in relatie tot de omgeving waarop beoordeeld wordt.