direct naar inhoud van Artikel 36 Algemene aanduidingsregels
Plan: Landelijk Gebied West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPlgwestLGB-VG02

Artikel 36 Algemene aanduidingsregels

36.1 Karakteristiek bouwwerk
36.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling (indien een gevel aan het bouwwerk is te onderscheiden), zoals deze was op het moment van inwerkingtreding van dit plan, gehandhaafd te worden.

36.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 36.1.1 voor het bouwen overeenkomstig hetgeen is bepaald bij de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:

  • a. het bouwwerk teniet is gedaan door een calamiteit, dan wel;
  • b. handhaving van het bepaalde in lid 36.1.1 niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredig nadelige gevolgen voor de eigenaar dan wel gebruiker niet kunnen worden opgeheven;
  • c. advies is gevraagd van de monumenten commissie.

36.2 Molenbiotoop
36.2.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaats van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de vrije windgang van molens.

36.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  • a. op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 0 m tot 100 m van de molen, mag niet worden gebouwd;
  • b. op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 100 m tot 400 m van de molen, mogen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

    H=X/n + c x z

    Waarin:
    H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)
    X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen
    n = 140 (coëfficiënt voor het landelijk gebied) en n = 50 (coëfficiënt voor gesloten gebied voor de Kortrijkse Molen en Kockengense molen)
    c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)
    z = askophoogte = 11,85 m, voor de Oukoper Molen geldt: z = 11,50 m.
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a en b is de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan toegestaan.

36.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 36.2.2 voor het bouwen overeenkomstig de in lid 36.2.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende molen en ter zake vooraf advies van de molenbeheerder is ingewonnen.

36.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. binnen een afstand van 100 m rondom de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan 1/100 van de afstand van de beplanting tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.

  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

  • c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing dan wel beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt door de nieuw aan te brengen beplanting; of
    • 2. toepassing van de onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw aan te brengen beplanting onevenredig zouden schaden.

36.2.5 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molenbeheerder.

36.3 Ecologische hoofdstructuur
36.3.1 Aanduidingsregels

De op voor 'ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

36.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 onder het maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    • 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    • 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    • 5. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    • 6. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
    • 7. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 8. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het in sub a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
    • 3. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen, met uitzondering van demping van watergangen langs wegen.
  • c. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • d. Alvorens een vergunning te verlenen als bedoeld in sub a wint het bevoegd gezag advies in van een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval advies nodig wordt geacht.