direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Landelijk Gebied West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPlgwestLGB-VG02

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met dien verstande dat per bouwvlak niet meer dan één woning is toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' een afwijkend aantal woningen is aangegeven;
  • b. bestaande zomerwoningen;
  • c. aan huis gebonden beroepen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en praktijkruimte;
  • d. de uitoefening van bestaande activiteiten, welke per adres zijn aangegeven in de bij deze regels behorende bijlage 'Lijst van bestaande nevenactiviteiten', tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte en de activiteiten binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden, met dien verstande dat buitenactiviteiten tevens direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden indien de activiteit uitvoerbaar is in open grond;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', het bestaande kantoor;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', de bestaande recreatiewoning;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag hoveniersbedrijf', opslag ten behoeve van het hoveniersbedrijf;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woning uitgesloten', is een hoofdgebouw ten behoeve van het wonen niet toegestaan;
  • i. extensief dagrecreatief medegebruik,
    met de daarbij behorende:
  • j. bouwwerken;
  • k. tuinen en erven;
  • l. water en watergangen.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het hoofdgebouw dient gebouwd te worden in de voorgevelrooilijn waarbij aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd dienen te worden op minimaal 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  • c. uitsluitend bestaande zomerwoningen zijn toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden hoofdgebouwen aaneen gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gesplitst' zijn gesplitste hoofdgebouwen toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' worden hoofdgebouwen half vrijstaand gebouwd;
  • g. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²   Dakhelling  
Woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie   6   9   600, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'     minimaal 30° en maximaal 60°  
Vrijstaande bijgebouwen   3   6, met uitzondering van carports waarvoor een bouwhoogte geldt van 3,5 m     50   minimaal 15° en maximaal 50°  
Zomerwoning   bestaand   bestaand     bestaand    

  • h. met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – voormalig agrarisch bedrijf' het volgende geldt:
    • 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
    • 2. nieuwbouw van bijgebouwen is in geen geval toegestaan;
    • 3. het gebruik van kassen, niet zijnde hobbykassen is in geen geval toegestaan;
    • 4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien:
      • er sprake is van renovatie waarbij gebruikgemaakt wordt van de bestaande fundamenten en de gerenoveerde bijgebouwen/voormalige bedrijfsgebouwen gebruikt gaan worden voor hobbymatige agrarische activiteiten of wonen;
      • de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde de agrarisch bedrijfswoning, geheel gesloopt worden en op een andere locatie terug gebouwd worden met dien verstande dat het terug te bouwen oppervlak niet meer mag bedragen dan het gesloopte oppervlak met een maximum van 250 m²;
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte en oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 10 m².

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en de stedenbouwkundige eenheid van de gebouwde omgeving nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de visuele en functionele kwaliteit van de aangrenzende openbare ruimte;
  • b. de plaats, positie, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de gebruikswaarde van belendende panden en percelen, met betrekking tot bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy.

Het bepaalde in artikel 39 Algemene procedureregels is tevens van toepassing.

20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Hogere goothoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van een hogere goothoogte van gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  • b. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige beeldkwaliteit zoals opgenomen in het geldende gemeentelijke beleid.

20.4.2 Bouwen achter voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van het bouwen achter de voorgevelrooilijn.

20.4.3 Bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn indien naar aanleiding van waterkundige belemmeringen geen bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn, conform lid 20.2, kunnen worden gebouwd, mits de totale oppervlakte van bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 20 m2.

20.4.4 Vergroting vrijstaande bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van het vergroten van het gezamenlijk grondoppervlak aan erfbebouwing tot 80 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing niet meer dan 50% van de oppervlakte van het aansluitend aan de woning gelegen erf bedraagt.

20.4.5 Inhoud woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van het vergroten van de maximale inhoud van woningen, mits voor iedere 50 m³ uitbreiding 100 m² aan legaal gebouwde bijgebouwen wordt gesloopt waarbij minimaal 50 m² aan bijgebouwen wordt behouden, met dien verstande dat de inhoud van woningen niet meer dan 750 m³ mag bedragen.

20.4.6 Hobbymatige agrarische activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 voor een gezamenlijk oppervlakte van bijgebouwen per woning van niet meer dan 150 m² bedraagt ten behoeve van de hobbymatige uitoefening van agrarische activiteiten, mits de bij de woning behorende gronden minimaal 1 ha aaneengesloten grasland bij de woning beslaat.

20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Woningen

Per hoofdgebouw is één woning toegestaan met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – gesplitste woning' twee woningen in één hoofdgebouw zijn toegestaan.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels
20.6.1 Nevenactiviteiten/Beroep aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 voor het uitoefenen van activiteiten, die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 'Lijst nevenactiviteiten bij wonen', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten, als ook voor ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca, tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte, mits:

  • a. de nevenactiviteiten binnen bestaande hoofdgebouwen en bijgebouwen plaatsvinden;
  • b. de bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot categorie 1 en 2;
  • c. de nevenactiviteiten inpasbaar zijn binnen de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen cultuurhistorische, landschappelijke en de natuurwaarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
  • e. geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
  • f. de hoeveelheid extra verkeer past bij de wegstructuur;
  • g. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • h. maximaal één nevenactiviteit per bouwvlak is toegestaan;
  • i. activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak (niet aangrenzend) zijn toegestaan.

20.6.2 Zwembaden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 voor het realiseren van zwembaden, met dien verstande, dat:

  • a. per bouwperceel maximaal één zwembad is toegestaan;
  • b. een zwembad uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning is toegestaan;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
  • d. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
  • e. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld uitsteekt.

Indien een ruimtelijke ontwikkeling, zoals genoemd in 20.6.2 wordt gerealiseerd, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 1000 m2, dient omwille van het tegengaan van de verslechtering van de waterhuishouding, de versnelde afvoer worden voorkomen of te worden gecompenseerd.

20.6.3 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 ten behoeve van paardenbakken, met dien verstande, dat:

  • a. de paardenbak mag uitsluitend binnen het bouwperceel worden gerealiseerd dan wel deels buiten het bouwperceel op de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' indien dit aantoonbaar wegens gebrek aan ruimte op het bouwperceel of vanwege de geldende afstandsmaten tot woningen van derden noodzakelijk is;
  • b. de oppervlakte van een paardenbak mag ten hoogste 800 m² bedragen, met dien verstande, dat, indien de paardenbak gedeeltelijk op gronden met de bestemming 'Wonen' gelegen is, de oppervlakte van de paardenbak binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' niet meer mag bedragen dan 800 m² verminderd met de oppervlakte van het binnen de bestemming 'Wonen' gelegen gedeelte van de paardenbak;
  • c. de paardenbak gesitueerd wordt achter de achtergevel van de woning of het verlengde hiervan;
  • d. per bouwperceel is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
  • e. de activiteit mag geen bedrijfsmatige activiteit betreffen;
  • f. het aantal eenhoevigen mag ten hoogste 5 bedragen;
  • g. de afstand van de paardenbak tot de woning op het eigen bouwperceel mag ten hoogste 50 m bedragen;
  • h. de afstand tussen een paardenbak en een woning van derden moet ten minse 50 m bedragen, tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval de afstand ten minste 25 m bedraagt, mits door middel van te treffen maatregelen geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
  • i. er geen lichtmasten gerealiseerd mogen worden buiten het bouwvlak;
  • j. de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,7 m mag bedragen.

20.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
    • 1. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten.

  • b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in sub a alleen indien:
    • 1. door de in sub a genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of net onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden of niet kunnen worden verkleind, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied;
    • 2. voldoende afstand tot de eerste inrit wordt aangehouden, indien het de aanleg van een tweede inrit op een perceel betreft.

  • c. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in sub a is vereist voor:
    • 1. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor omgevingsvergunning is verleend ingevolge lid 20.6.2;
    • 2. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning

20.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening gronden de bestemming 'Wonen' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en een bouwvlak opnemen met een oppervlakte tot maximaal 1 ha, mits:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet worden aangetast;
    • 2. de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 3. de bestaande landschapsstructuur wordt behouden, dan wel versterkt;
    • 4. wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving en er geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening gronden de bestemming 'Wonen' wijzigen voor het verticaal splitsen van een woning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dan wel een voormalige boerderij (agrarische bedrijfswoning met de in het bouwlichaam geïntegreerde bedrijfsruimte) thans woning, in maximaal twee woningen, mits:
    • 1. het grondoppervlak van de woning voor splitsing meer bedraagt dan 150 m²;
    • 2. de splitsing geen nadelige gevolgen heeft voor omliggende agrarische bedrijven in het kader van afstandseisen op grond van de Wet milieubeheer;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij een gesplitste woning mag niet meer bedragen dan 60 m²;
    • 4. de goot- en bouwhoogten van bijgebouwen bij een gesplitste woning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet wordt aangetast;
    • 6. de verkeersveiligheid niet verslechtert en de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
    • 7. wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving en er geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemming 'Wonen' gelegen gronden voor zover het een zomerwoning betreft wijzigen ten behoeve van het permanent bewonen van de zomerwoning, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. uitsluitend de bestaande maatvoering is toegestaan;
    • 3. de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. de bestaande landschapsstructuur wordt behouden, dan wel versterkt;
    • 5. het bouwen van bijgebouwen niet is toegestaan;
    • 6. er wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van de milieuwetgeving en er geen nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezige waarden.

Indien een ruimtelijke ontwikkeling, zoals genoemd in 20.8 sub a wordt gerealiseerd, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 1000 m2, dient, omwille van het tegengaan van de verslechtering van de waterhuishouding, de versnelde afvoer te worden voorkomen of te worden gecompenseerd.