direct naar inhoud van Artikel 29 Algemene aanduidingsregels
Plan: Kockengen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1904.BPkockengenKKG-VG01

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

29.1 Veiligheidszone - vuurwerk
29.1.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk' is het vestigen van kwetsbare objecten als bedoeld in het Vuurwerkbesluit niet toegestaan, tenzij de kwetsbare objecten onderdeel uitmaken van de betreffende risicovolle inrichting.

29.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduidingsgrens van de aanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk' te wijzigen indien dat vanwege wijziging in de regelgeving omtrent vuurwerk noodzakelijk is.

29.2 wro-zone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' het plan wijzigen, zodanig dat een bouwvlak wordt toegevoegd.

29.3 archeologisch monument

Ter plaatse van de aanduiding 'archeologisch monument' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige archeologische waarden. Deze gronden zijn aangewezen als beschermde archeologische monumenten waarop het bepaalde in de Monumentenwet 1988 van toepassing is.

Voor plangebieden waarvan de bodemverstoring een oppervlak van meer dan 50 m² beslaat en de bodem tot meer dan 0,3 m wordt geroerd dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

29.4 vrijwaringszone - molenbiotoop
29.4.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaats van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de vrije windgang van molens.

29.4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  • a. op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 0 m tot 100 m van de molen, mag niet worden gebouwd;
  • b. op of in de gronden binnen de zone, gemeten vanaf 100 m tot 400 m van de molen, mogen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:
    H=X/n + c x z


Waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen

n = 70 coëfficiënt

c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte = 11,85 m.

29.4.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 29.4.2 voor het bouwen overeenkomstig de in lid 29.4.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende molen en ter zake vooraf advies van de molenbeheerder is ingewonnen.

29.4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om zonder een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. binnen een afstand van 100 m rondom de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • 2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: het oprichten van beplanting die hoger is of zal worden dan 1/100 van de afstand van de beplanting tot de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • b. Het onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
  • c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien:
    • 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing dan wel beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt door de nieuw aan te brengen beplanting; of
    • 2. toepassing van de onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw aan te brengen beplanting onevenredig zouden schaden.
  • d. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de molenbeheerder.