Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Eijsden
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1903.BPKOM10000EIJ-VA01

Artikel 8 Dienstvelening

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dienstverlenende bedrijven en instellingen;
  2. verblijfshoreca, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van dienstverlening - hotel’;
  3. een onderdoorgang, ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’;
  4. wonen, met dien verstande dat de bestemming Dienstverlening uitgaat van de aanwezigheid van één bedrijfswoning en na de beëindiging van de dienstverlenende functie van de bestemming Wonen alleen. Daarbij wordt onder beëindiging begrepen dat gedurende twee jaar de dienstverlenende functie daadwerkelijk niet meer is uitgeoefend;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
en de overige bij deze bestemming behorende voorzieningen.
8.1.2 Verhouding met overige bestemmingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 46.3.
8.2 Bouwregels

 
8.2.1 Algemeen
Op de voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen, ten behoeve van de in 8.1 genoemde doeleinden;
  2. één (bedrijfs)woning per bouwperceel;
  3. bijgebouwen;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
8.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
Met betrekking tot het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
  1. het hoofdgebouw moet en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen in het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  3. de voorgevel moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens worden gebouwd;
  4. indien niet in de zijdelingse erfscheiding wordt gebouwd, zal ten minste 2 m uit de erfscheiding worden gebouwd;
  5. er mag ten hoogste in 2 bouwlagen worden gebouwd;
  6. de hoogte van een afzonderlijke bouwlaag bedraagt minimaal 2,60 m en maximaal 3,50 m;
  7. de voorgevelbreedte zal ten minste 5 m bedragen;
  8. het gebouw zal met een kap van ten minste 30° en ten hoogste 60° worden afgedekt;
  9. de (bedrijfs)woning moet voldoen aan het bepaalde in artikel 22.2.2. onder d. t/m f. van deze regels.
8.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag ten hoogste 50 % worden bebouwd, met dien verstande dat het totale oppervlak aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwvlak behorende bij het betreffende bouwperceel;
  3. bijgebouwen mogen met een kap worden gerealiseerd met een goothoogte van maximaal 3,50 m en een bouwhoogte van maximaal 7,00 m of met een plat dak waarvan de bouwhoogte maximaal 3,50 m mag bedragen;
  4. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot andere gebouwen mag niet minder dan 1,00 m bedragen;
  5. indien niet in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd dient een bijgebouw minimaal 1,00 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden opgericht;
  6. de algemene afwijkingsbevoegdheid van 10% zoals benoemd in artikel 43.1 sub b. geldt niet voor de maximale goot en bouwhoogte van bijgebouwen.
8.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
Voor het overige geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 2,60 m mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en werkklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van
  1. het bepaalde in 8.2.2, onder h., ten aanzien van de wijze van afdekken van gebouwen, ten behoeve van het plat afdekken van het hoofdgebouw;
  2. het bepaalden in 8.2.3 onder b ten behoeve van het toestaan bebouwen van het gehele bouwperceel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’, met dien verstande dat:
    1. de noodzaak hiertoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
    2. het woonmilieu op de belendende percelen niet onevenredig wordt geschaad.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Gebruik van de grond
Onder verboden gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:
  1. tuinen en/of erfverhardingen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. opslagdoeleinden, ten behoeve van normaal bij de bestemming behorend gebruik.
8.5.2 Gebruik van opstallen
Onder verboden gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik:
  1. van opstallen voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  2. van opstallen voor groothandel;
  3. van opstallen voor horecadoeleinden;
  4. van opstallen voor dienstverlening;
  5. van daken van bijgebouwen als dakterras en/of daktuin, ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Dienstverlening’ te wijzigen in de bestemming ‘Horeca’, mits:
  1. de haalbaarheid van het initatief in voldoende mate is aantoond;
  2. binnen de bouwgrenzen van de oorspronkelijke bestemming wordt gebouwd;
  3. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  4. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden.