direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sneek - Harinxmaland 1C en 1F
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van Sneek wordt de woonwijk Harinxmaland ontwikkeld. De basis voor deze wijk is is de 'Structuurvisie 2020 Sneek en Wymbritseradiel Noord', waarin een voorbeeld van een mogelijk ontwerp is gegeven en een Nota van Uitgangspunten die in 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld en waarin op hoofdlijnen een aanzet is gegeven voor de aanpak van het gebied. Deze documenten zijn vertaald naar het bestemmingsplan Harinxmaland dat in 2006 is vastgesteld en waarin het grootste deel van het gebied buiten de Stadsrondweg Noord, van de Swette tot aan de Frjentsjerter Feart een uit te werken woonbestemming heeft gekregen.

Het nieuwe woongebied Harinxmaland wordt gefaseerd ontwikkeld. De eerste fase omvat het gebied ten oosten van de spoorlijn Leeuwarden - Sneek. Ook deze eerste fase wordt in delen ontwikkeld, waarbij inmiddels ruimtelijke plannen zijn vastgesteld voor deelfasen A, B, D en E. Het gebied ten oosten van de spoorlijn kan nu worden afgerond met de ontwikkeling van fase 1C en 1F. Door de aanhoudende vraag naar woningen in Sneek is gekozen deze twee fasen gelijktijdig te ontwikkelen, om zo tot afronding van Fase 1 van Harinxmaland te komen. Fase 1C omvat 24 kavels voor halfvrijstaande en vrijstaande woningen. Deze worden in opdracht van de gemeente Súdwest-Fryslân ontwikkeld. Fase 1F bestaat uit circa 76 woningen die door ontwikkelaar Zwaneburg Projecten worden gerealiseerd. Het gaat hier eveneens om halfvrijstaande en vrijstaande woningen. De beide deelgebieden worden gescheiden door een nieuwe watergang die centraal door het woongebied komt te liggen.

Voor het realiseren van de plannen is het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aansluitend aan het onlangs gerealiseerde woongebied, waar het wordt begrenst door de Evert Egbertstraat aan de zuidzijde en de Ype Johannesstraat aan de oostzijde. De begrenzing is hier afgestemd op de grenzen van de reeds vastgestelde bestemmingsplannen voor de betreffende deelfasen. Aan de noord- en westzijde ligt de grens op de Oerdyk en de spoorlijn. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Harinxmaland, dat door de raad is vastgesteld op 28 februari 2006 en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 20 juni 2006. In dit bestemmingsplan zijn globaal de planologische en juridische kaders voor de woonuitbreiding aangegeven. Het heeft hierin de bestemming 'Woondoeleinden - Uit te werken woondoeleinden'. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor woondoeleinden, bepaalde soorten bedrijvigheid en voorzieningen. Hiervoor is een uitwerkingsplicht opgenomen.

Vanwege het feit dat de wetgever er vanuit gaat dat een bestemmingsplan na een planperiode van 10 jaar wordt herzien, is hier niet gekozen voor een uitwerkingsplan maar voor een nieuw bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een korte toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. In dit hoofdstuk zijn tevens de uitgangspunten vanuit het bestemmingsplan Harinxmaland opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Ontstaan en ontwikkeling

Sneek is gelegen aan de zuidzijde van het oude Middelzeegebied, waardoor op de verspreid liggende gebiedstyperende terpen verschillende dorpen zijn ontstaan. Ten noorden van de stad waren vruchtbare kleigronden gelegen, afgezet langs de oevers van de voormalige Middelzee. Aan de zuidkant strekte zich een moerasvlakte uit met talloze plassen, poelen en meren. De vruchtbare kleigronden in het noorden werden door de Hemdijk beschermd tegen het water uit het zuiden.


Sneek zelf is ontstaan op een landtong in de oude Middelzee waar de vaarweg naar het noorden de zuidelijke dijk van de Hempolder Scherhem kruist. Deze vaarweg naar het noorden werd noodzakelijk, omdat transport over de Middelzee door dichtslibbing onmogelijk was geworden. Een exacte datering van het ontstaan van Sneek is niet bekend, maar wel is bekend dat de stad in de 11de eeuw al bestond.


Vanaf de 13de eeuw verkreeg Sneek diverse stadsrechten, die in 1456 officieel werden bestendigd, waarmee Sneek één van de Friese elf steden werd. Als handelsstad was dit tevens het begin van een bloeiperiode die tot circa 1550 zou duren. In 1492 werd begonnen met de aanleg van een grachtengordel en stadsmuur, waardoor Sneek vanaf die tijd de enige ommuurde stad van Friesland was. Van deze historische vestingwerken resteren thans nog het Bolwerk en de Waterpoort.


De stad zelf heeft een historische kern met een radiale structuur, die is ontstaan vanuit de toegangswegen en de zes waterelementen, waaronder de Frjentsjerter Feart. Uitbreidingen hebben zich rondom deze basisstructuur voortgezet. Tot het eind van de 19de eeuw werd de stad binnen de stadsgrachten steeds voller gebouwd. Hierna verrezen aan de overzijden van de stadsgrachten de eerste woningen en vervolgens werd in een hoger wordend tempo de verschillende wijken aangelegd. In de loop van de tijd heeft Sneek zich hierdoor ontwikkeld tot een compacte stad binnen de rondweg, waarbij in de laatste decennia ook de rondweg is overgestoken, zoals in het zuiden van de stad de wijk Tinga en Duinterpen. De wijk Harinxmaland is de eerste woonuitbreiding aan de noordzijde van de stad buiten de huidige stedelijke rondweg.

2.2 Huidige ruimtelijk-functionele structuur

Harinxmaland is een woonwijk waarin een gedifferentieerd programma van woningen wordt aangeboden. Centraal door het plan is een brede watergang aangelegd, die een deel van de woningen via het water ontsluit. De watergang sluit aan op De Swette. Dit is een belangrijke historische vaarwatergang, die deel uitmaakt van de Elfstedenroute. De wijk wordt in verschillende fasen ontwikkeld, waarbij de ontwikkelingsrichting van oost (met De Swette als begrenzing) naar west is. Het deel ten oosten van de spoorlijn Sneek – Leeuwarden, hoort allemaal bij de eerste ontwikkelingsfase van Harinxmaland. Dit gebied wordt ook gefaseerd ontwikkeld, om versnippering te voorkomen. De oostelijke helft van het gebied, bestaande uit fasen 1A, 1D en 1E is inmiddels grotendeels afgerond. Ook fase 1B is opgeleverd. Dit betreft de zuidwestelijke hoek van de eerste ontwikkelingsfase.

De noordelijke rand van de wijk wordt gevormd door de Oerdyk. Dit is oude weg uit de 19e eeuw, waaraan verschillende agrarische bedrijven waren gelegen. Deze boerderijen hebben nu een woonfunctie. Binnen het plangebied ligt aan de Oerdyk een oud boerderijtje waar hobbymatig paarden worden gehouden. Dit boerderijtje verkeerd in slechte staat en wordt gesloopt.

Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat de gronden ten noorden van fase 1B. Deze gronden zijn nog grotendeels ingericht als grasland met extensief agrarisch gebruik. In het zuidelijk deel, aansluitend op het al gerealiseerde woongebied, vinden al ingrepen plaats. Na de uitvoering van een archeologisch proefsleuvenonderzoek (zie paragraaf 4.7) wordt hier de nieuwe structuur van fase 1C al aangelegd. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0002.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (2017)

2.3 Planbeschrijving

Voor de realisatie van de woonwijk Harinxmaland is een stedenbouwkundig plan opgesteld voor het totaalplan. De verschillende deelfasen vormen hiervan een uitwerking. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van fasen 1C en 1F. Dit is nader beschreven in het beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen in Bijlage 1. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling van de geprojecteerde woningbouw, inclusief de voorgestelde infrastructuur, waterstructuur en groenvoorzieningen mogelijk zijn. In deze paragraaf wordt per plandeel een beschrijving gegeven van de voorgenomen ontwikkelingen.

2.3.1 Fase 1C

De ontwikkeling van fase 1C sluit aan op het nieuwe woongebied van fase 1B. De ontsluiting vindt ook plaats op de bestaande woonstraten, namelijk de Evert Egbertstraat en de Noardwei. Er worden drie 'wooneilanden' ontwikkeld. Langs de Evert Egbertstraat worden aan de weerzijden van de ontsluiting van ieder eiland dubbele woningen gebouwd. Op de eilanden zelf worden in totaal 12 vrije kavels voor vrijstaande woningen aan het water gerealiseerd. Het indicatieve verkavelingsplan voor deze fase is weergeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0003.png"

Figuur 2.2 Indicatieve verkaveling fase 1C

2.3.2 Fase 1F

Fase 1F bestaat uit een gedifferentieerd programma van vrijstaand en twee-aaneen gebouwde woningen, die allemaal aan het water zijn gelegen. Het centraal gelegen deel bestaat uit eilanden waarop de woningen zijn georiënteerd op wegen die bij het water uitlopen in een zwaaikom. Langs de Oerdyk en aan de oostelijke rand langs het spoor is bijzondere aandacht voor een statige uitstraling van de in hoofdzaak vrijstaande woningen. Dit sluit aan op het programma dat ten oosten van het plangebied aan de Oerdyk wordt voorgesteld. In totaal zijn in fase 1F maximaal 76 woningen mogelijk. De ontsluiting vindt plaats op de Oerdyk. Een indicatieve invulling van deze fase is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0004.png"

Figuur 2.3 Indicatieve invulling fase 1F

2.3.3 Groen-blauw kader

Het nieuwe woongebied vormt de afronding van de eerste fase van Harinxmaland, dat globaal is ingeklemd tussen de spoorlijn en de Swette, de Rondweg Noord en de Oerdyk. Aan de spoorzijde wordt de afronding gevormd door een brede groene zone met een parkachtige aanplant.

Ten westen van fase 1C is een 'speeleiland' voorzien. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een speelplaats voor 'de kleintjes', op de kant en voor de oudere kinderen op het eiland zelf. De beleving van het water en van de archeologische vindplaats die naast dit eiland is gelegen zijn de centrale thema's van dit gebied. Hiervoor wordt nog nadere uitwerking gemaakt. De eerste plannen gaan uit van de realisatie van een voetgangersbruggetje en een kabelbaan naar het eiland, waarop een staketsel wordt gerealiseerd. Op de kade komen een speelplaatsen en een pannakooi. Het geheel wordt ingepast met een parkachtige inrichting. Enige sfeerimpressies van het speeleiland zijn weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0005.png"

Figuur 2.4 Sfeerimpressies groen speeleiland

Centraal door het plan ligt een nieuwe watergang die direct aansluit op de Swette. Deze ligt in het verlengde van de reeds gerealiseerde watergang. De watergang wordt zo aangelegd dat deze in de toekomst, bij een eventuele vervolgfase van Harinxmaland aan de overzijde van het spoor, kan worden doorgetrokken.

Langs de noordzijde van de watergang wordt een openbaar gebied gerealiseerd. Parallel aan de watergang wordt een fiets- en voetpad aangelegd, dat fungeert als onderdeel van de recreatieve route door Harinxmaland en het totale noordelijk deel van Harinxmaland in verbinding stelt met de groene rand en speelvoorzieningen aan de westzijde. Voor deze zone wordt een hoge kwaliteit nagestreefd, waarbij op de uiteinden van de wooneilanden van fase 1F zich kunnen functioneren als recreatieve ontmoetingsplekken.

2.4 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van een bestemmingsplan waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan de parkeerbehoefte en de verkeersafwikkeling.

Verkeersafwikkeling

Het plan betreft een afronding van een in ontwikkeling zijnde woonwijk. De ontsluiting van deze wijk vindt plaats op de Stadsrondweg Noord. De verkeersafwikkeling van fase 1C vindt plaats op de Evert Egbertstraat. De woningen in fase 1F worden via de Oerdyk ontsloten. Bij het ontwerpen van de infrastructuur van de wijk is rekening gehouden met de invulling van het plangebied. De ontsluitende wegen hebben voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het verkeer vanuit de wijk.

Parkeren

Voor de leefbaarheid in de wijk is het verder van belang dat er voldoende parkeergelegenheid is. Dit is onder andere vastgelegd in het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). Er wordt in het GVVP niet ingegaan op normen en aantallen. Hiervoor heeft de gemeente de 'Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018' vastgesteld. Voor woningen in het duurdere segment (> € 150.000 of woonoppervlak > 100 m2) geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. De parkeernorm is inclusief bezoek, alleen bij de ontwikkeling van nieuwbouwwijken kan er 0,3 parkeerplaats per woning worden geëist als de parkeernorm door middel van alleen opritten op eigen terrein opgevangen wordt.

De genoemde parkeernorm is als uitgangspunt gehanteerd voor de invulling van het plangebied en is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat op iedere kavel ruimte is voor twee auto's. Langs de woonstraten worden langsparkeerplaatsen aangelegd voor bezoek en voor het opvangen van pieken in de parkeervraag.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

Binnen het rijksbeleid zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Ladder voor Duurzame verstedelijking van belang.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit ruimtelijk plan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, sprake van een stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen uitwerkingen van plan Harinxmaland sluit aan bij de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. In het kader van de voorgenomen uitbreiding is een woningbehoefte onderzoek uitgevoerd. Uit dit behoefteonderzoek blijkt dat er in Sneek de komende jaren nog voldoende behoefte is aan nieuwe woningen. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte.

Het gebied waarop de plannen voor de uitbreiding van toepassing zijn, is onderdeel van het bestaand bebouwd gebied conform de Verordening Romte provincie Fryslân 2014 (hierop wordt verder ingegaan in 3.2.2). Het geldende bestemmingsplan 'Harinxmaland' uit 2006 voorziet (met een uitwerking) immers al in het bouwen van woningen. In dat bestemmingsplan is ruimte geboden voor 1.300 woningen. Inhoudelijk volgt het voorliggende bestemmingsplan de behoefte aan nieuwbouwwoningen. De volledige beoogde woonwijk is bovendien opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. Dit is gebaseerd op een onderzoek naar de actuele regionale behoefte. In de ‘Behoefteraming nieuw te bouwen woningen’ van Stec is geconcludeerd dat aansluitend bij het vigerende Woningbouwprogramma 2011-2016, nog behoefte is aan een ruim aantal eengezinswoningen. Het bestaande binnenstedelijke planaanbod kan niet voorzien in de behoefte die met het plan Harinxmaland wordt bediend.

Als de aantallen woningen worden verdeeld over de in exploitatie genomen woningen, wordt zichtbaar dat de locaties Harinxmaland en Houkepoort nodig zijn voor de aantallen grondgebonden woningen in het koopsegment. Vanzelfsprekend met enkele andere woningtypen en andere eigendomsvormen. Bij andere binnenstedelijke locaties ligt de nadruk vooral op (sociale) huurwoningen (zowel grondgebonden als appartementen). Deze locaties lenen zich qua ruimte en uitstraling niet voor grotere aantallen grondgebonden woningen. Daarnaast zijn er op dit moment geen binnenstedelijke locaties die snel tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. De beoogde woningen zijn dus niet door middel van herstructurering, transformatie en dergelijke te realiseren.

Bovendien zijn bij de ontwikkelaar van Fase 1F al meer dan 300 aanmeldingen binnengekomen van geïnteresseerden die graag in het plangebied zouden gaan wonen. De doelgroep bestaat hierbij overwegend uit gezinnen met kinderen. De meeste geïnteresseerden zijn afkomstig uit- of woonachtig in Sneek. Op basis van de aanmeldingen kan worden geconcludeerd dat er veel animo is voor nieuwbouwwoningen en dat het toevoegen van vrijstaande- en halfvrijstaande woningen in een hoger segment zorgt voor doorstroming in Sneek.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. De regio Sneek en omgeving is aangemerkt als bundelingsgebied.

Naast binnenstedelijke herstructurering- en invullocaties (zoals IJlsterplein) en woonlocaties binnen de stedelijke contour (Sportpark Noord, Duinterpen en De Loten), lag het accent voor woonuitbreiding tot 2010 vooral op de oostkant van de stad (Oudvaart en Houkepoort). Daarna is de nieuwe grote woonuitbreiding Harinxmaland aan de noordkant van de stad aan de orde, waarvan het plantempo doorloopt tot ruim na 2015 en afhankelijk is van taakstelling, behoefte en binnenstedelijke capaciteit. Bij de ontwikkeling van Harinxmaland wordt rekening gehouden met compensatie van de aanwezige weidevogelwaarden. Daarnaast is voor deze klei-op-veengronden extra inspanning nodig om voldoende waterberging te creëren. Hiermee wordt rekening gehouden bij de realisatie van de woningen in het plangebied.

3.2.2 Verordening Romte

De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het bestaand bebouwd gebied ligt het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied (zie figuur 3.1). Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.

Op grond van de toelichting op de begrenzing bestaande stedelijk gebied wordt de locatie desondanks aangemerkt als uitbreiding, omdat het een bestemmingsplan voor een stedelijke woonuitbreiding betreft. Daarmee valt het plan bijvoorbeeld niet onder de afspraken voor plafondloos bouwen en moet het als een uitbreidingsplan worden getoetst aan het woningbouwprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0006.jpg"

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand bebouwd gebied (PVR2014)

In artikel 3 van de verordening is specifiek aangegeven dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

De geplande aantallen woningen zijn in overeenstemming met de woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en Provincie Fryslân 2016 tot 2026, zoals beschreven in paragraaf 3.3.2. Het plan is daarmee in overeenstemming met de regels uit de verordening.

3.2.3 Ontgrondingenverordening

Op grond van de Ontgrondingenwet is een ontgrondingsvergunning nodig voor afgravingen. De provincie is bevoegd gezag voor dergelijke ontgrondingen. De Ontgrondingenverordening zijn uitzondering op de vergunningplicht zoals bedoeld in de Ontgrondingenwet, opgenomen. Hierin is onder andere bepaald dat geen vergunning nodig is voor ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits in de bij het bestemmingsplan behorende regels is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit, de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 m beneden het maaiveld of, wanneer de ontgronding plaatsvindt ten behoeve van de aanleg van een haven 2,00 m beneden het oppervlaktewaterpeil en bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet.

In het kader van de ontwikkeling wordt een oppervlakte van 1.230 m2 nieuw water aangelegd. Hier is sprake van een ontgronding. In beginsel is hiervoor een ontgrondingenvergunning van de provincie benodigd. Op basis van de provinciale Ontgrondingenverordening zijn ontgrondingen van niet meer dan 10.000 m3 hiervan vrijgesteld. Dit geldt ook voor ontgrondingen die niet dieper zijn dan 2 meter. Er is geen sprake van een ontgronding van dergelijke omvang. Zodoende is geen sprake van een ontgronding in het kader van de Ontgrondingenwet.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân

Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân vastgesteld. In de visie staan de ambities van de gemeente op het gebied van sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en plannen. In de ontwikkelvisie wordt uitgegaan van zes pijlers. Voor dit project is de pijler 'Verscheidenheid in de kernen' van belang.

In Súdwest-Fryslân is er de rust van het kleine dorp, de dynamiek van de stad of van beide een beetje in het grotere dorp of de kleinere stad. De verscheidenheid betekent een grote rijkdom aan verschillende types woon- en werkmilieus. Binnen de gemeente zullen er grote verschillen ontstaan met betrekking tot de bevolkingsgroei, krimp en toename in huishoudens. De verwachte groei vindt vooral plaats in de stedelijke kernen Bolsward en Sneek.


Omdat het stedelijke cluster qua inwonertal de komende decennia blijft groeien, moeten er aantrekkelijke nieuwe stedelijke woonmilieus worden gerealiseerd. Vanwege de afnemende groei kijkt de gemeente wel kritisch naar de geplande woningbouwprojecten. De wijk Harinxmaland past hier binnen de gewenste ontwikkelingen. Eerder is al een bestemmingsplan opgesteld op grond waarvan de realisatie van woningbouw met een uit te werken bestemming mogelijk is. De woningbouw in het plangebied past daarom binnen deze visie.

3.3.2 Woonvisie en Woningbouwprogramma 2017-2022

Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In dit visiedocument wordt onder meer ingaan op de kwantitatieve woningbouwopgave en de kwalitatieve focus. De Woonvisie gaat vooraf aan het Woningbouwprogramma 2017-20122, dat door de gemeenteraad op 31 oktober 2017 is vastgesteld.

De kwantitatieve opgave is bepaald aan de hand van huishoudenprognoses. In de gemeente is sprake van een stuwmeer van plannen als gevolg van het stilvallen van de woningmarkt. De verwachting is dat woningbouwprojecten een impuls krijgen wanneer er meer schaarste op de woningmarkt is. In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad.

In het woningbouwprogramma is rekening gehouden met en ingezet op de realisatie van Harinxmaland. Op andere grote woningbouwlocaties in Sneek is sprake van een relatief grote planuitval. Deze planuitval kan worden gecompenseerd door de plannen voor Harinxmaland in ons woningbouwprogramma een harde planstatus te geven. Deze keuze kan gemotiveerd worden doordat er binnen Sneek sprake is van planuitval van ruim 200 woningen. Dit heeft te maken met marktomstandigheden, de positie van ontwikkelaars, en het feit dat een aantal woningbouwlocaties planologisch niet verkoopbaar is. Nu de woningmarkt weer aantrekt en er concrete belangstelling is voor Harinxmaland acht de gemeente het zeer gewenst om op korte termijn mee te bewegen met de aantrekkende woningmarkt. Op dit moment is Harinxmaland de enige locatie in Sneek die op korte termijn tot ontwikkeling kan worden gebracht voor het betreffende type woningen.

In het Woningbouwprogramma 2017-2022 zijn de voorgestelde woningen toegekend aan Harinxmaland. Hiermee past het plannen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.

3.3.3 Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en Provincie Fryslân 2016 tot 2026

De regio Zuidwest Fryslân heeft in januari 2018 regionale woningbouwafspraken met de provincie gemaakt voor de periode 2016 tot 2026. Er afgesproken dat 60% van het basisprogramma buitenstedelijk geprogrammeerd kan worden en het overige binnenstedelijk. Daarboven is een flexibiliteitsafspraak gemaakt van 20% planologisch overprogrammeren met als bestuurlijke afspraak maximaal 100% realisatie van de basisafspraak. Deze afspraak is door de gemeente vervolgens uitgewerkt in een woningbouwprogramma waarmee GS op 13 maart 2018, kenmerk 1503383 hebben ingestemd. In dit programma hebben wij onderscheid gemaakt in harde en zachte plannen, waarbij het totaal aan harde plannen van 1.400 – 1.450 woningen in overeenstemming is met de regionale afspraak (1.590 woningen). Het plan Harinxmaland 1F met 70 woningen is in dit programma opgenomen als zacht plan.

De harde capaciteit op uitbreidingslocaties beslaat op dit moment ca 725 woningen. Dat aantal blijft binnen de gemaakte afspraak van 900 woningen buitenstedelijk. Het toevoegen van 100 woningen met het plan Harinxmaland 1C en 1F past binnen de planningsruimte voor buitenstedelijke locaties.

Binnenstedelijk beslaat het programma 735 woningen. Dit ligt boven het afgesproken basisprogramma van 600, maar blijft wel binnen de afgesproken bandbreedte van 600-900 planologische 'bewegingsruimte' voor binnenstedelijke plannen.

3.3.4 Visie ruimtelijke kwaliteit 'Mei soarch foar ús lânskip' (2013)

In de gemeentelijke visie ruimtelijke kwaliteit 'Mei soarch foar ús lânskip' ligt het accent sterk op het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteiten in het landelijke gebied. Aan de stedelijke context wordt beperkt aandacht besteed. De passages over de inpassing van stedelijk functies gaan vooral over de toevoeging van nieuwe bedrijventerrein. In algemene zin wordt gesteld dat de stedenbouwkundige kwaliteit en de landschappelijke inpassing veel aandacht verdienen.


Dit bestemmingsplan voorziet in de gedeeltelijke afronding van een al in ontwikkeling zijnde woonwijk. Er is geen sprake van aantasting van het landschap. Parallel aan het bestemmingsplan zijn beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Hiermee wordt de stedenbouwkundige kwaliteit gewaarborgd. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de visie ruimtelijke kwaliteit.

3.3.5 Erfgoedvisie (2012) en Erfgoednota (2013)

Met het vaststellen van de "Erfgoedvisie Silhouet" (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de "Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde" opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.


Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed.

Een nadere toetsing aan de Erfgoedvisie vindt plaats in paragrafen 4.7 en 4.8.

3.3.6 Duurzaamheidsvisie 'Op-stap nei duorsumens'

De duurzaamheidsvisie geeft richting aan de missie van de gemeente om een duurzame toekomstbestendige gemeente te worden. De gemeente wil duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. De gemeente wil samen met burgers en bedrijven werken aan een duurzame samenleving. Hiertoe gelden een aantal spelregels, namelijk dat ten opzichte van nu meer in de menselijke basisbehoeften moet worden voorzien, de bodem minder moet worden uitgeput, minder schadelijke chemische stoffen worden gebruikt en de natuur minder wordt aantast.

In de visie stelt de gemeente zichzelf een aantal strategische doelen. Eén van deze doelen is het op aardgas aangewezen woningbestand niet verder uit te breiden. Voor de woningen wordt daarom het all-electric principe ingezet. De woningen die nog worden gebouwd binnen de reeds vastgestelde bestemmingsplannen in Harinxmaland fase 1 kunnen nog wel op het aardgasnet worden aangesloten zolang daar de wens voor bestaat. Op de daken worden (zwarte) zonnepanelen geplaatst.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied van 100 hectare of meer en/of met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 100 woningen mogelijk in een gebied van circa 8 hectare en is dus niet rechtstreeks planMER-, projectMER- of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In dit kader is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld. Hieruit is gebleken dat het project relatief kleinschalig is en geen kenmerken heeft die potentieel risico op grote milieueffecten in zich hebben. Er is geen sprake van belangrijke negatieve effecten als gevolg van het plan. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er is geen geluidzoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect '(spoor)wegverkeerslawaai' is aan de orde.

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe woningbouw mogelijk. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wgh akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden, wanneer deze zijn gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg of spoorweg. In en rondom het plangebied zijn verschillende wegen aanwezig. Het plangebied ligt alleen in de wettelijke geluidszone van de spoorweg Leeuwarden - Sneek en van de N354 (Stadsrondweg Noord). Om de geluidsituatie in het plangebied in beeld te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 2. In dit onderzoek zijn ook de niet zoneplichtige wegen beschouwd om af te wegen of er ten gevolge van het verkeer op de interne wegen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Dit plandeel ligt alleen in de geluidszone van de spoorlijn. Geconcludeerd is dat ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Het is daarom niet nodig om voor dit plandeel (bouwvlak) een hogere grenswaarde te vast te stellen. Voor het wegverkeer op 30 km/uur wegen is een geluidsbelasting van maximaal 55 dB berekend. Een dergelijke geluidsbelasting wordt aanvaardbaar geacht, omdat dit ruimschoots onder de maximale ontheffingswaarde ligt.

Op basis van de berekeningsresultaten voor weg- en railverkeer blijft dat voor Fase 1C en 1F zowel voor wegverkeerslawaai vanwege de Stadsrondweg Noord als voor spoorweglawaai vanwege de spoorlijn Sneek-Leeuwarden wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder. Een hogere waarde procedure is niet noodzakelijk.

Omdat aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan, kan een berekening en beoordeling van de cumulatieve effecten achterwege blijven. De maximale geluidbelasting vanwege 30 km-wegen bedraagt Lden = 55 dB en voldoet daarmee aan de als richtwaarde te beschouwen waarde van Lden = 63 dB. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Daarbij gesteld dat de hoogste waarde is berekend afkomstig van de Oerdyk met als uitgangspunt een toekomstige 30 km-weg met klinkerverharding.

Het aspect geluid is geen belemmering voor het plan.

Trillingshinder

Aangezien de te realiseren gebouwen op nabij het spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor trillingen in de nieuwe woningen. Er is daarom in het kader van de ontwikkeling aandacht besteed aan trillinghinder ten gevolge van het treinverkeer. Voor trillingen zijn geen wettelijke grenswaarden van toepassing. Wel moet er in het kader van invulling van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening inzicht zijn in de invloed van trillingen op eventuele hinder in de te projecteren woningen.


Uit informatie van Infomil blijkt dat het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen meestal binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron ligt. Buiten dit gebied treden bijna nooit voelbare trillingen op. De woningen in het plangebied liggen op minimaal circa 40 meter vanaf het spoor.

Waarschijnlijkheid en frequentie trillinghinder

Een belangrijke factor voor het beoordelen van trillinghinder is het type en het aantal treinen dat over het spoor rijdt. Op het traject tussen Leeuwarden en Sneek rijdt uitsluitend personenvervoer. Het gaat om relatief kleine treinen van Arriva (Spurts). Deze treinen veroorzaken relatief weinig trillinghinder. Op basis van de huidige dienstregeling rijdt deze drie keer per uur heen en terug. Gelet op het voorgaande is het niet waarschijnlijk dat in het plangebied trillinghinder wordt ondervonden.

Overweging trillinghinder betreffende spoorlijn

De spoorlijn door Sneek loopt langs diverse woonwijken, waarin grondgebonden woningen en woongebouwen op vergelijkbare en ook op kleinere afstand vanaf het spoor liggen. Het gaat daarbij zowel om oude woningen als om nieuwe projecten. Er is bij de gemeente geen hinder door trillingen kenbaar gemaakt. Dit betekent niet automatisch dat er nergens trillingen ervaren worden, maar wel dat de betreffende spoorlijn geen onaanvaardbare mate van trilling veroorzaakt op de afstand waar nu gebouwd wordt. Dit bevestigd de bevindingen onder 'waarschijnlijkheid en frequentie'. Bovendien wordt al voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor geluid als gevolg van spoorweglawaai. In dat opzicht is onaanvaardbare trilling op een afstand van 40 meter van het spoor in redelijkheid uitgesloten.

4.3 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.


Binnen het plangebied is geen bedrijvigheid gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen vormen van bedrijvigheid aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van het gebied. Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen om de woningbouw te realiseren.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.


Voor de gehele woonwijk Harinxmaland is in oktober 2009 een milieukundig bodem- en waterbodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de grond licht verontreinigd is, echter dermate licht dat dit geen risico's vormt voor de volksgezondheid en/of milieu in algemene zin. Er hoeven daarom geen vervolgonderzoeken plaats te vinden. Verder voldeden de mengmonsters voor het waterbodemonderzoek aan de kwaliteitsklasse A. Op basis van deze resultaten is aanbevolen om zoveel mogelijk te werken met een gesloten grondbalans.

Vanuit het aspect 'bodem' zijn de mogelijkheden voor realisatie van woningen in het bestemmingsplan uitvoerbaar. Voor fase 1C geldt dat de grond wordt opgehoogd met aantoonbaar schone grond, waarmee daarvoor voldoende inzicht is in de kwaliteit van de bodem. Voorafgaand aan de uitvoering van fase 1F is nog een actueel onderzoek nodig om aan te tonen dat er geen plaatselijke verontreinigingen aanwezig zijn.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Sneek en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een woonwijk van 1.500 woningen valt binnen de norm van betekenende mate.

In het kader van het bestemmingsplan 'Harinxmaland' is reeds onderzoek naar de luchtkwaliteit voor het gehele plan Harinxmaland (1.300 woningen) uitgevoerd. In dit luchtkwaliteitsonderzoek is geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit voor het gehele plan geen belemmeringen oplevert. Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn op het gebied van luchtkwaliteit dan ook geen belemmeringen.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

De mogelijke effecten van de ontwikkeling van Harinxmaland Fase 1C en 1F zijn onderzocht in een natuurtoets. De resultaten hiervan zijn de basis voor de inhoud van deze paragraaf. Het onderzoeksrapport is toegevoegd in Bijlage 3.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden - directe verstoring

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het Sneekermeergebied, de Witte en Zwarte Brekken en, op iets grotere afstand, de Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. Het Sneekermeergebied ligt op circa 3,3 kilometer afstand en is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken. Geconcludeerd wordt dat de gebieden op zodanig grote afstand liggen dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft.

Natura 2000-gebieden: impact stikstofdepositie

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is onlangs door een uitspraak van de Raad van State gedeeltelijk vernietigd, in die zin dat deze niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt. Praktisch betekent dit dat de depositie- en ontwikkelingsruimte die de PAS bood geen zekerheden biedt voor het niet-aantasten van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden. Op voorhand moet worden uitgesloten dat het plan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000 gebied zal aantasten.

Rondom Sneek zijn enkele Natura 2000-gebieden aanwezig waar de kritische depositiewaarde reeds wordt overschreden. De dichtstbijzijnde ligt in het Sneekermeergebied, nabij Terkaple. De afstand tot het plangebied is circa 10 kilometer. Andere stikstofgevoelige gebieden met overschrijdingen van de kritische depositiewaarden liggen op minimaal 15 kilometer afstand.

Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat beoordeeld moet worden of de ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op de relevante stikstofgevoelige habitatten in de Natura 2000-gebieden. Daarvoor is een berekening gemaakt in het rekenprogramma AERIUS. Hierin is zowel de gebruiksfase als de realisatiefase meengenomen. De resultaten zijn samengevat in een memo, die is opgenomen in Bijlage 4.

Uit de berekeningen blijkt dat de toename van de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Nederlands Natuurnetwerk (NNN)

Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. NNN-gebieden liggen op ruime afstand. Wel ligt op ruim 300 meter richting het noorden van het plangebied een gebied dat is aangewezen als 'natuur buiten de EHS'. Hier worden geen ingrepen voorgesteld. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor de plannen aan de orde.

4.6.2 Soortenbescherming

De ontwikkelingen vinden niet plaats op een locatie met hoge ecologische waarden. Wel is uit de natuurtoets gebleken dat het voorkomen van verblijfplaatsen beschermde soorten en het gebruik van het gebied als leefgebied van beschermde soorten niet uitgesloten kan worden.

Potentieel voorkomende beschermde soorten

Het te slopen boerderijtje in het noordelijk deel van het plangebied kan nestplaatsen van huismussen en kerkuilen bevatten. De nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Ook is het boerderijtje toegankelijk voor vleermuizen, waardoor het potenties voor verblijfplaatsen van deze soort aanwezig zijn. In het overig deel van het plangebied worden sloten gedempt. Het voorkomen van de grote modderkruiper in deze sloten kan op voorhand niet worden uitgesloten.

Voor alle overige en licht beschermde soorten geldt voor ruimtelijke ontwikkeling dat de zorgplicht moet worden nageleefd. Dit levert geen beperkingen voor dit bestemmingsplan op.

Vervolgonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten uit de natuurtoets is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is het vaststellen dan wel uitsluiten van de aanwezigheid van vast leefgebied van beschermde soorten binnen de volgende soortengroepen:

  • vogels: huismus en kerkuil;
  • vleermuizen: nader onderzoek verblijfplaatsen (essentiële foerageergebieden en vliegroutes zijn reeds uitgesloten op basis van de natuurtoets);
  • vissen: nader onderzoek verspreiding en dichtheid grote modderkruiper.

Het onderzoek naar de vogels heeft tijdens het broedseizoen plaatsgebonden. Voor vleermuizen is op meerdere momenten in het jaar onderzoek gedaan. Voor vissen is een op basis van watermonster een eDNA onderzoek uitgevoerd.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen, huismussen, kerkuilen en grote modderkruipers in het plangebied worden uitgesloten. Derhalve is aangetoond dat de beschermde soorten die tijdens de quickscan niet op voorhand konden worden uitgesloten niet in het plangebied voorkomen. Voor wat betreft de Wet natuurbescherming hoeft er in het kader van de voortgang van het project geen ontheffing te worden aangevraagd.

Conclusie

De conclusie luidt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het beleid ten aanzien van het NNN.

4.7 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De gemeente Súdwest-Fryslân maakt gebruik van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de provincie. Op deze kaart worden voor de perioden steentijd - bronstijd en ijzertijd - middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken.

Waardering FAMKE

In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Voor de periode steentijd – bronstijd geldt dat op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd aanwezig kunnen zijn, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. De provincie beveelt hiervoor aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

Archeologisch onderzoek

Eind 2005 zijn voor het gehele plangebied Harinxmaland verschillende bureauonderzoeken en inventariserend en waarderende veldonderzoeken uitgevoerd. Tijdens deze onderzoeken is een aantal (potentieel) waardevolle gebieden aangetroffen. Deze gebieden zijn in het bestemmingsplan Harinxmaland bestemd als 'Archeologisch waardevolle gebieden'. Voor de gebieden met een verwachtingswaarde is de aanduiding "Gebieden met archeologische verwachtingswaarde" opgenomen. Voor de gronden gelden beperkte bouwmogelijkheden (met vrijstellingsbepaling) en een aanlegvergunningstelsel. De gebieden waarvoor dit geldt zijn in figuur 4.1 in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0007.png"

Figuur 4.1 Archeologisch aandachtsgebied

Als vervolg op de inventariserende onderzoeken zijn proefsleuvenonderzoeken uitgevoerd. Voor het archeologisch aandachtsgebied binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn drie onderzoeken meest relevant. Eén proefsleuvenonderzoek is gericht op het oostelijk deel. Dit is opgenomen in Bijlage 6. Het andere onderzoek beschrijft het westelijk deel. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 7. En het derde onderzoek betreft het onderzoek aan het kopje van het westelijke deel. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 8.

Resultaten onderzoek oostelijk deel

Het proefsleuvenonderzoek voor de oostelijk deel van het archeologisch aandachtsgebied is uitgevoerd in 2012, in het kader van de ontwikkeling van de eerdere fasen van de ontwikkeling van Harinxmaland. Het proefsleuvenonderzoek in het plangebied heeft puinlagen, enkele sloten, kuilen en vondstmateriaal opgeleverd uit de Nieuwe tijd. Volgens oude kaarten heeft op deze locatie vermoedelijk de Harinxmastate gestaan. Verder zijn enkele middeleeuwse sloten aangetroffen. Aanwijzingen voor een middeleeuwse nederzetting, stins of stinswierde zijn niet aangetroffen. Het terrein is waarschijnlijk in de 19e/20e eeuw afgegraven ten behoeve van commerciële doeleinden. Hierbij zijn vermoedelijk alle resten van bebouwing op het stateterrein en van een mogelijke voorganger verloren gegaan. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het onderzoeksgebied geen belangwekkende archeologische resten verstoord zullen worden. Het terrein kan daarom worden vrijgegeven.

Resultaten onderzoek op vindplaats 1

Het proefsleuvenonderzoek op 'vindplaats 1' in plangebied Harinxmaland heeft geen intacte terplagen of grondsporen opgeleverd. Er is wel een geul aangetroffen die, op grond van het aan de basis van de geulafzettingen aangetroffen vondstmateriaal, in ieder geval in de 13e-15e eeuw actief is geweest. Aangezien het onderzoek heeft aangetoond dat in het onderzoeksgebied in de Late Middeleeuwen een brede geul actief was, kan er in deze periode geen terp aanwezig zijn geweest. Het vondstmateriaal in de geul kan door afkalving van de naastgelegen vindplaats in de geul terecht zijn gekomen. Ook zou het om nederzettingsafval kunnen gaan dat in de geul is gedumpt. Direct onder de bouwvoor bevindt zich een laag met aardewerk, baksteen, tegels, glas en dakpan uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Deze laag is waarschijnlijk het gevolg van egalisatie van het terrein, waarbij mogelijk materiaal van de naastgelegen terp gebruikt is. Er zijn geen terplagen of andere aanwijzingen voor de aanwezigheid van een terp aangetroffen. De geul wordt niet als een archeologische vindplaats beschouwd. Derhalve wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Resultaten onderzoek westelijk deel

Het proefsleuvenonderzoek voor de terp die het westelijk deel van het archeologisch aandachtsgebied vormt is in 2018 uitgevoerd. De locatie betreft een deel verstoorde en afgegraven terp. Het onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in het onderzoeksgebied. De archeologische resten zijn direct onder de bouwvoor aangetroffen, op 40 centimeter onder het huidige maaiveld. Op figuur 4.2 is de begrenzing van de terp weergegeven. Aanbevolen wordt om deze resten te beschermen en het terrein op te nemen in het bestemmingsplan. Indien dat niet mogelijk is wordt aanbevolen om de vindplaats op te graven. Hiervoor is een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma ven Eisen vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2019BPSneekHL1C1F-vast_0008.png"

Figuur 4.2 Te beschermen terp

Archeologische opgraving

In het stedenbouwkundig plan is ter plaatse van de in figuur 4.2 aangegeven terp één van de schiereilanden met woonpercelen en de daaromheen liggende watergangen geprojecteerd. Ook de centraal gelegen watergang ligt door de terp. Het deel dat wordt afgegraven ten behoeve van water is in 2018 onderzocht middels een archeologische opgraving. Een evaluatierapport van deze opgraving is opgenomen in Bijlage 9. De gedane vondsten zijn nauwkeurig gedocumenteerd en in overleg met het bevoegd gezag geconserveerd of gedeponeerd. De opgraving is uitgevoerde door specialisten en heeft plaatsgevonden binnen de wettelijke kaders.

De woonpercelen op het landdeel worden opgehoogd met één meter, waarmee het bouwen van woningen op de terp mogelijk wordt gemaakt zonder archeologische resten te schaden. Ter bescherming van de onderliggende terp is een beschermende regeling opgenomen in dit bestemmingsplan. Bij ingrepen dieper dan 1,40 (huidige diepte van archeologisch relevante lagen plus de ophoging van één meter) moet nader onderzoek en/of opgraving plaatsvinden.

Conclusie

Op de hiervoor beschreven wijze is het plan uitvoerbaar zonder risico op het verstoren van archeologische waarden in de bodem. Voor het niet opgegraven deel van de terp is een archeologische dubbelbestemming van toepassing, waarbinnen voor diepere bodemingrepen een vergunning nodig is. Deze kan alleen worden verkregen wanneer aantoonbaar geen archeologische resten worden geschaad.

Voor het overig deel worden geen verdere voorwaarden verbonden aan het plan inzake de archeologische monumentenzorg. Mochten er onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan, dan blijft de archeologische meldingsplicht van toevalsvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.

4.8 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.

De ligging van het gebied op de grens van het voormalige Middelseegebied maakt het mogelijk enkele cultuurhistorische patronen te benoemen. Uit eerder archeologisch onderzoek was al bekend dat door het plangebied het tracé van een dijk loopt die de begrenzing van de Middelsee vormde. De dijk is vrijwel volledig verdwenen. Kenmerkend is nog wel het verschil in verkavelingspatroon tussen het 'nieuwe' en het 'oude' land, dat een grillig kavelpatroon kent. In het stedenbouwkundig plan is hiermee rekening gehouden, waarmee het totale plan wordt ingepast in deze landschappelijke structuren.

Verder is langs de Ivige Leane en de Oerdyk, ten noorden en noordwesten van het plangebied, de karakteristieke (boerderij)bebouwing kenmerkend. In het geldende bestemmingsplan zijn deze boerderijen aangeduid als 'te handhaven woonboerderijen'. Dit geldt niet voor de opstallen (boerderijtje) binnen het plangebied. Een cultuurhistorische waardestelling heeft uitgewezen dat de te slopen opstallen geen hoge cultuurhistorische waarde vertegenwoordigd. Vanuit cultuurhistorische oogpunt is er dus geen belemmering voor de sloop hiervan.

Conclusie

Op het gebied van cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen in het plangebied.

4.9 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20190507-2-20518). Hieruit blijkt dat de invloed van het plan mogelijk zodanig is dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van regionale keringen, de potentiële toename aan verharding en diverse ingrepen in watergangen.

Ruimtelijke adaptie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Binnen het plangebied wordt veel water aangelegd, dat direct is afgekoppeld op de boezem. De verhardingen en woningen in Harinxmaland worden afgekoppeld op deze watergangen, zodat wateroverlast wordt voorkomen. De gronden worden bovendien opgehoogd om overstromingsrisico's te beperken. Verder helpt de groene en waterrijke inrichting overmatige hitte in het stedelijk gebied te beperken.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Binnen het plangebied liggen regionale keringen. De Swette heeft een boezemplein en de gronden achter de keringen hebben een polderpeil. Open verbindingen tussen de boezem en de polder zijn niet toegestaan. De kerende werking van de waterkeringen moet behouden blijven. In het voortraject dat in het kader van de ontwikkeling van Harinxmaland is doorlopen, is overeenstemming bereik over de waterhuishouding. De gronden zijn opgehoogd, zodat er geen overlast ontstaat door een hoog boezempeil. Dit gebeurt ook binnen het plangebied. Hiermee is ook de achterliggende polder beschermd.

Het plangebied wordt voor de boezem gebracht. Hiervoor is het nodig de ligging van de boezemkering aan te passen. Hiervoor moet nadere afstemming plaatsvinden met het waterschap, onder andere over de exacte ligging en afmeting van de boezemkering. Wetterskip Fryslân laat hierover weten dat de volgende punten van belang voor de realisatie van de regionale waterkering:

  • de aanwezigheid van begroeiing, kabels en leidingen.
  • een maatwerkoplossing ter plaatse van de lage ligging van de Oerdyk en de onderdoorgang.
  • of de functie van regionale waterkering te verenigen valt met de spoorlijn.
  • een weglichaam kan als waterkering gebruikt worden indien deze voldoende hoog ligt ten opzichte van de keurhoogte, voldoende breedte heeft en er geen doorvoerende leidingen door de waterkering liggen.


In dit kader heeft op 23 september overleg plaatsgevonden tussen waterschap, gemeente en ontwikkelaar. Daarbij zijn twee centrale zaken besproken, namelijk het tracé waar de waterkering komt te liggen en het tracé waar de kabels en leidingen komen te liggen in relatie tot de waterkering.


Het gehele plan komt voor de boezem en daarmee dient er een waterkerende kade rond het plan te komen. Deze gaat lopen over de Oerdyk, langs de zuidkant van spooronderdoorgang over het hart van het spoor richting de rondweg. Doordat het plan en wegen al hoger zullen worden aangelegd dan de benodigde hoogte van de waterkering zal dit niet zichtbaar zijn. Wel moet worden vastgelegd dat het kadeprofiel in het ontwerp past en dat het tracé van de waterkering overal aan de minimale afmetingen voldoet. Het waterschap levert hiervoor gegevens aan die in het ontwerp worden verwerkt, zodat inzichtelijk wordt waar het tracé loopt en dat het voldoet aan de voorwaarden. Een andere eis van het wetterskip is dat er met name geen (hoofd)leiding in lengte richting in het waterkeringstracé lopen. Om vast te stellen dat hieraan wordt voldaan is er een overleg met de nutsbedrijven belegd. Over deze aspecten vindt nader overleg met het waterschap plaats.

Voldoende

Waterhuishouding: De Swette heeft een belangrijke functie voor waterhuishouding, waaronder de afvoer van water. De nieuwe watergangen in het plangebied zijn direct aangesloten op de Swette, waardoor schoon hemelwater gemakkelijk afgevoerd kan worden. Voor schouwwatergangen rondom het plangebied geldt dat het onderhoud hiervan gewaarborgd moet zijn. Er geldt een zone van 5 meter aan weerszijden van de watergangen die gevrijwaard moet worden van obstakels, zodat deze bereikbaar blijft. Voor ingrepen in deze zone moet een watervergunning worden aangevraagd. Binnen de obstakelvrije zone worden geen obstakels geïntroduceerd. Bij de inrichting van het plan wordt het functioneren van de waterhuishouding in het poldergebied geborgd.

Peilbeheer: Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing. In dit kader worden de gronden waarop woningbouw plaatsvindt opgehoogd, waarmee het plan in overeenstemming gebracht met de drooglegging van de bestaande woningen en infrastructuur.

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Omdat het plangebied direct op de boezem afwatert, geldt een compensatie-eis van 5%. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen.

Voor dit plan geldt dat het onderdeel is van een grotere ontwikkeling, waarin een forse oppervlakte water is en wordt geïntroduceerd. Over het watersysteem van Harinxmaland is in een eerder stadium al overeenstemming bereikt. Overigens wordt er in het plangebied meer dan voldoende water aangelegd om aan de compensatie-eis te voldoen.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het plangebied wordt daarom een gescheiden rioolstelsel gehanteerd. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke en duurzame materialen, zodat afstromend hemelwater niet verontreinigd wordt.

Waterkwaliteit: De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.


Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn en er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied plaatsvindt.

Buisleidingen

Langs de noordzijde van Sneek liggen enkele grote hogedruk aardgastransportleidingen. De leidingen hebben een invloedsgebied van maximaal 580 meter. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op meer dan een kilometer afstand. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze buisleidingen.

Inrichtingen

Er liggen geen risicocontouren van risicovolle inrichtingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor Leeuwarden - Sneek. De spoorlijn wordt daarom niet genoemd in het Basisnet. Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor is niet aan de orde.

Op de N354 vindt in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg ligt op bijna 400 meter afstand. Daarmee ligt het plangebied buiten de invloedsfeer van deze weg.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit wordt bevestigd in het advies inzake externe veiligheid van de FUMO, dat is opgenomen in Bijlage 10.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

5.2.1 Wijze van bestemmen

De wijze van bestemmen is afgestemd op de bestemmingsplan die voor de eerste fasen van Harinxmaland zijn opgesteld.

5.2.2 Groen

Het structuurbepalend groen in de strook tussen de spoorlijn en het nieuwe woongebied is bestemd als 'Groen'. Ook het speeleiland valt binnen deze bestemming. Deze stroken moeten vrij blijven van gebouwen en verharding en zijn bedoeld voor een groene inpassing van de nieuwe functies in deze zone. Wel zijn bouwwerken, niet zijnde gebouwen, voor onder andere speelvoorzieningen mogelijk.

Gebouwen zijn alleen toegestaan indien deze ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter met een maximale oppervlakte van 15 m². De maximale bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 5 meter.

5.2.3 Verkeer - Verblijf

Het openbaar gebied binnen het woongebied van Harinxmaland is onder de bestemming 'Verkeer - Verblijf' gebracht. Hieronder vallen zowel de infrastructuur als de groene voorzieningen. Deze systematiek is in dit bestemmingsplan voortgezet. Op deze gronden zijn wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, bermen en beplanting, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water toegestaan.

Gebouwen zijn alleen toegestaan indien deze ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter met een maximale oppervlakte van 15 m². De maximale bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 5 meter, met uitzondering van verkeersregelende voorzieningen en lichtmasten. Speeltoestellen zijn binnen de bestemming toegestaan.

5.2.4 Water

De waterlopen die voor de waterhuishouding van belang zijn, zijn in het plangebied onder de bestemming 'Water' gebracht. Op de gronden met deze bestemming zijn water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en bermen en beplanting toegestaan. Aanleggelegenheid is alleen mogelijk in de zijtakken van de centrale watergang. Aan de oevers van deze watergang geldt de aanduiding 'ligplaats uitgesloten'.

5.2.5 Wonen

Op de gronden met de bestemming als omschreven in Artikel 6 Wonen zijn woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit(en) toegestaan met daarbijbehorende bed & breakfast in de woning, bijbehorende bouwwerken, tuinen erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de bestemmingen voor de twee plandelen, omdat er in beide delen een ander beeld wordt nagestreefd.

Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. De hoofdvorm van een woonhuis moet binnen een bouwvlak worden gebouwd. In Fase 1C is per bouwvlak een maximum aantal woningen aangegeven. Voor Fase 1F is bepaald dat hier in totaal 76 woningen gerealiseerd kunnen worden. Dit biedt flexibiliteit voor de invulling van het plan. Woningen moeten vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd.

Er geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Bovendien geldt dat voor minimaal 50% van de hoofdvorm van een hoofdgebouw of twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen dat de goothoogte ten minste 5 meter moet bedragen. Hiermee is gewaarborgd dat woningen met een zekere statigheid/allure worden gebouwd. Verder is de bestemming afgestemd op de regeling die voor de andere woningen in Harinxmaland geldt. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor deze regeling, waarbij getoetst wordt aan het beeldkwaliteitsplan.

Overeenkomstig het gemeentelijk afwijkingenbeleid is tevens een regeling opgenomen waarmee onder voorwaarden dakopbouwen kunnen worden gerealiseerd.

De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het woonhuis (dit is inclusief eventuele aan- en uitbouwen die onderdeel vormen van het woonhuis), met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf dat buiten het bouwvlak ligt mag worden bebouwd. Verder bedraagt de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of -overkapping ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,25 meter. Tenslotte bedraagt de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping maximaal 3 m en de bouwhoogte 5,5 meter. Voor een aangebouwd bijbehorende bouwwerk geldt een bouwhoogte van maximaal 7 meter.

Terrein- en erfafscheidingen zijn toegestaan, de maximale hoogte hiervoor is 1 meter indien deze voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd. Achter de naar de weg gekeerde gevel en onder voorwaarden in hoeksituaties mogen erf- en terreinafscheidingen tot 2 meter hoog worden gebouwd. Daarnaast mogen vlaggenmasten met een maximale hoogte van 8 meter worden geplaatst. Tot slot mogen overige andere bouwwerken tot een hoogte van 5,5 meter worden gebouwd.

5.2.6 Waarde - Archeologie

De bescherming van de in paragraaf 4.7 beschreven archeologische vindplaats is beschermd in de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Uit het onderzoek is gebleken dat de op minimaal 40 centimeter diepte archeologische resten aanwezig zijn. Voor diepere ingrepen is nader archeologisch onderzoek of een opgraving nodig. Aangezien de gronden met een meter worden opgehoogd en pas dan vergunningen aangevraagd worden, zijn ingrepen 'dieper dan 1,40 meter beneden het met één meter verhoogde maaiveld' vrijgesteld van vergunning- en onderzoeksplicht ten aanzien van archeologie. Verder is de 'standaard' vrijstellingsoppervlakte van 50 m2 op basis van FAMKE opgenomen. Binnen deze voorwaarden is het ontwikkelen van de gronden mogelijk zonder archeologische waarden te schaden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Voorafgaand aan deze procedure wordt een inloopbijeenkomst georganiseerd om belanghebbenden kennis te laten maken met de plannen. Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedurestappen:

Inspraak en overleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het bestemmingsplan. Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft tevens het wettelijk vooroverleg met de overlegpartners plaatsgevonden. De navolgende overlegpartners hebben op het voorontwerp gereageerd.

  • 1. Overlegreactie provincie Fryslân

Ten aanzien van het onderwerp 'wonen' heeft de provincie geconstateerd dat de motivering in de toelichting niet overeenstemt met de actuele afspraken zoals Gedeputeerde Staten met de regio en de gemeente heeft gemaakt. Gelet hierop verwacht de provincie dat de motivering op dit punt wordt aangepast.

Reactie: De actuele afspraken zijn verwerkt in hoofdstuk 3 van deze toelichting. Dit leidt niet tot andere conclusies.

Ten aanzien van de programmatische aanpak stikstof stemt de provincie niet in met de opgenomen motivering. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan moet de gemeente voor Harinxmaland 1C en 1F (aanlegfase en gebruiksfase) alsnog onderzoeken en aantonen of er sprake is van stikstofdepositie op de N2000 gebieden.

Reactie: In paragraaf 4.6 van deze toelichting is een aanvullende onderbouwing van de potentiële effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden opgenomen.

  • 2. Wetterskip Fryslân

Het waterschap vraagt om een aantal aanvullingen in de waterparagraaf. Het gaat met name om een nadere uitwerking van de inrichting van de regionale keringen tussen de boezem en het poldergebied.

Reactie: de vragen zijn verwerkt in de waterparagraaf. Hierover vindt voorafgaand aan de uitvoering van de plannen nader overleg met het Wetterskip.

  • 3. ProRail

ProRail beoogt niet alleen voor huidige bewoners, maar ook voor toekomstige bewoners rond het spoor een “goede buur’’ te zijn. Omdat de in het voorontwerp-bestemmingsplan "Sneek-Harixmaland Fase 1C en 1 F” beoogde nieuwe woningen dichtbij het spoor zijn gepland kan trillinghinder voor de toekomstige bewoners ontstaan als gevolg van treinverkeer. ProRail adviseert indicatief onderzoek te doen naar de te verwachten trillingsniveaus.

Reactie: In paragraaf 4.2 van deze toelichting is een passage over trillingshinder opgenomen. Gelet op de afstand tot het spoor en de soort en frequentie van het vervoer over dit spoortraject wordt nader onderzoek op dit punt niet noodzakelijk geacht.

  • 4. Gasunie

Gasunie concludeert dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie: de overlegreactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

  • 5. Brandweer

Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om bij het voorontwerpbestemmingsplan opmerkingen ten aanzien van externe veiligheid te plaatsen. Ten aanzien van de brandweerzorg adviseert de brandweer in het noordelijk deel brandkranen te plaatsen.

Reactie: de overlegreactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Bij de uitvoering van de plannen wordt hiermee rekening gehouden.

Inloopmiddag

In de eerste twee weken van de inspraaktermijn is door gemeente en ontwikkelaar Zwanenburg Projecten een inloopmiddag georganiseerd voor belangstellenden. Tijdens deze middag zijn de plannen gepresenteerd en bestond de mogelijkheden om vragen te stellen en zorgen te uiten.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 november tot en met 17 december 2019 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel heeft provincie Fryslân een opmerking gegeven over de onderbouwing van het woningbouwprogramma. De toelichting van het bestemmingsplan (paragraaf 3.3.2) is naar aanleiding hiervan bijgesteld. Inhoudelijk blijft het bestemmingsplan ongewijzigd.

Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 27 februari 2020 ongewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het zuidelijk deel van de gronden binnen het plangebied, inclusief de centraal gelegen watergang (Fase 1C) zijn in eigendom van de gemeente. Deze gronden zijn verworven in het kader van de grondexploitatie Harinxmaland fase 1. De gemeente maakt de gebieden bouw- en woonrijp. De kosten worden gedekt uit de opbrengsten van gronduitgifte. Het plandeel ten noorden van de watergang (Fase 1F) wordt ontwikkeld door projectontwikkelaar Zwangeburg Projecten. Tussen de gemeente en de projectontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin in het kostenverhaal is afgedekt.

De ruimtelijke uitgangspunten sluiten aan op de financiële uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in de meest recente grondexploitatie Harinxmaland fase 1 jaarrekening 2016. Gezien de onderzoeken uit het verleden en de huidige woningmarkt mag er verwacht worden dat er voldoende vraag is naar deze woningen. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Omdat de gronden gedeeltelijk in eigendom zijn van de gemeente en voor het overig deel een anterieure overeenkomst is gesloten waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd, is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.