Makkum - Oost
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.1900.2015westBPmakkoost-vast |
TOELICHTING
Inhoudsopgave
1.3 Ligging van het plangebied
1.4 Huidig planologisch situatie
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.3.1 Ontwikkelvisie 2011-2021
3.3.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)
3.3.3 Woningbouwprogramma 2011-2016
3.3.4 Detailhandelsstructuurvisie
3.3.7 Verkeer- en vervoerplan (2013)
4.7 Cultuurhistorie inclusief archeologie
4.7.1 Toetsingskader en beleid
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
5.4 Toelichting op de bestemmingen
HOOFDSTUK 6 Maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bestemmingsplannen worden periodiek herzien. De aanleidingen hiervoor zijn de verouderde planvoorschriften (regels) van het huidige plan, veranderd gebruik van het terrein, gewijzigde wetgeving en nieuwe inzichten. Een herziening van een bestemmingsplan is een actualisatie van een bestemmingsplan binnen een wijk/dorp. Het uitgangspunt hierbij is dat de opzet en het beleid ten aanzien van het plangebied grotendeels gehandhaafd blijft. Op onderdelen wordt de wenselijkheid van bepaalde ontwikkelingen opnieuw afgewogen. Daar waar mogelijk zijn afwijkingen uit bestemmingsplanvoorschriften van de oude bestemmingsplannen omgezet naar bij recht toegestane mogelijkheden.
1.2 Stukken bij het plan
Het bestemmingsplan ‘Makkum - Oost’ bestaat uit de volgende stukken:
toelichting;
regels;
verbeelding;
bijlagen bij de toelichting:
Watertoets
bijlagen bij de regels:
Lijst met bij woningen toegestane beroepen en bedrijven;
Staat van bedrijfsactiviteiten
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
1.3 Ligging van het plangebied
Het plangebied wordt gevormd door een samenvoeging van het plangebied van de bestemmingsplannen “Melkvaart-Makkum”, “Makkum-Oost 2005” en de herziening daarvan en het “Wijzigingsplan Cynthia Lenigestraat 10 te Makkum”.
Het gebied ligt ruwweg in het gebied zuidelijk van de Hoitsmaleane, westelijk van de Melkvaart en de Nieuwe Vaart, de bebouwing langs het Tichelwerk, de Petrus Groeniastraat, de Cynthia Lenigestraat, de ds. L. Touwenlaan, de Lieuwkemastraat, en de bebouwing aan de oostzijde van de Klipperstraat, de bebouwing aan de noordzijde van De Geep en De Wijting en de bebouwing aan de westzijde aan de Menziessingel.
Op de afbeelding hieronder is het gebied met de begrenzing weergegeven.
1.4 Huidig planologisch situatie
Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende plannen:
Bestemmingsplan Melkvaart te Makkum (vastgesteld 26 september 2005)
Makkum-Oost 2005 (vastgesteld 27 februari 2006)
Bestemmingsplan Makkum-Oost 2005, herziening ex artikel 30 WRO (vastgesteld 19 februari 2007)
Wijzigingsplan Cynthia Lenigestraat 10 te Makkum (vastgesteld 16 december 2014)
Het gebied is hoofdzakelijk ingericht als woongebied met daarbij behorende verkeersfunctie, groen en water. Verder zijn er in het gebied enkele maatschappelijke functies, kantoren, een sportcomplex en een garagebedrijf. In het meest noordoostelijke deel kunnen tussen de reeds gebouwde woningen nog maximaal 21 nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Aan de westzijde en in het uiterste zuidwestelijke punt liggen nog agrarische gronden.
1.5 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch onderdeel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Functionele structuur
Ontstaan en ontwikkeling
Het merendeel van de bebouwing is ontstaan na de Tweede Wereldoorlog. De eerste grote uitbreiding heeft in de jaren zestig van de vorige eeuw plaats gevonden. Dit betreft het deel tussen de Melkvaart en de Ds. L. Touwenlaan. De tweede grote uitbreiding heeft plaats gevonden in de jaren zeventig van de 20ste eeuw. Dit betreft het deel ten noorden van de Melkvaart tot aan de Oude Melkvaart. Na de millenniumwisseling is het woningbouwplan de Melkvaart tot ontwikkeling gekomen. Hieronder vallen de straten Menziessingel, Wûnsstelling en It Ferset. Op het moment dat onderhavig bestemmingsplan tot stand is gekomen, waren een aantal kavels in dit plan nog niet bebouwd.”
Wonen
De woningbouw in Makkum heeft zich de laatste decennia in noordoostelijke richting ontwikkeld. De meest recente uitbreiding ligt in het noordoostelijke deel van Makkum (“Melkvaart”). Vanaf 2005 tot 2015 zijn hier 63 woningen gebouwd. Er kunnen maximaal nog 21 woningen worden gerealiseerd.
Overige functies
In het gebied komen naast de gebruikelijke functies zoals verkeersvoorzieningen, groen en water de volgende andere functies voor:
Basisschool De Ark, aan ds. L. Touwentaan 44a
Gezondheidscentrum, aan ds. L. Touwenlaan 13a
Fysiotherapiepraktijk Yn’e Fûke, aan De Voorn 35
Juridisch adviesburo De Melkvaart, aan De Voorn 33
Enkele kantoren (ds. L. Touwenlaan 27, Cynthia Lenigestraat 22, Petrus Groeniastraat 3)
Sportterrein aan/bij Suderseewei 1
Garagebedrijf met tankstation, aan Suderseewei 7
Enkele agrarische percelen.
2.2 Stedebouwkundige opzet
Naast het historische centrum van Makkum is het dorp in de loop van de jaren in oostelijke en noordelijke richting uitgebreid. Het meest noordoostelijke deel is voorlopig de afronding daarvan. De stedenbouwkundige opzet van het plangebied is daarmee zo goed als voltooid. Wijzigingen zijn daarin op dit moment niet aan de orde.
2.3 Verkeersstructuur
2.3.1 Wegen
De inrichting van wegen vormt de basis voor een verkeersveilige, bereikbare en leefbare gemeente. Landelijk is afgesproken dat hiervoor het Duurzaam Veilig principe wordt toegepast. Hierin wordt onderscheid gemaakt in verkeersruimten en verblijfsgebieden. In de verkeersruimten krijgen vlotte autoverplaatsingen en bereikbaarheid prioriteit. In verblijfsgebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte belangrijker. De doorstroming van het verkeer heeft een ondergeschikte rol ten opzichte van een aangenaam en veilig woon- en leefklimaat. Op basis van Duurzaam Veilig zijn er drie categorie wegen:
Stroomwegen (verkeersruimte)
vormen het landelijke- en regionale hoofdwegennet. Hier geldt een maximum snelheid van 120/130 of 100 km/u buiten de bebouwde kom en 70 km/u binnen de bebouwde kom.
Gebiedsontsluitingswegen (verkeersruimte)
hebben een ontsluitende functie voor een groter gebied en regionale centra, en vormen een verbinding met de stroomwegen. Hier geldt een maximum snelheid van 80 km/u buiten de bebouwde kom en 50 km/u binnen de bebouwde kom.
Erftoegangswegen (verblijfsgebied)
lopen direct van en naar de percelen, hoofdzakelijk bestemmingsverkeer, agrarisch verkeer, fietsers. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom.
Makkum-oost is vanaf de A7 via de gebiedsontsluitingsweg de Weersterweg bereikbaar. Binnen de bebouwde kom zijn de Weersterstraat en de Suderseewei gebiedsontsluitingswegen waar 50km/h toegestaan is. De overige wegen binnen het bestemmingsplan zijn gemerkt als erftoegangswegen. Op de Dominee L. Touwenlaan na, zijn alle wegen als erftoegangsweg ingericht.
Aan de Dominee L. Touwenlaan zijn aan weerskanten van de weg bushaltes gevestigd.
2.3.2 Vaarwegen
De Groote Zijlroede grenst aan het zuidoostelijke deel van het plangebied. Hier loopt een belangrijke toeristische vaarroute tussen het IJsselmeer en het Friese binnenwater. Via de Melkvaart en de Nieuwe Vaart is er met kleine bootjes een vaarverbinding met de Groote Zijlroede.
Op de Zijlroede is de Vaarwegenverordening van toepassing. Daarin is voor de Zijlroede is een beheergrens van 10 meter opgenomen. Dit betekent dat voor werken en werkzaamheden binnen de beheergrens een ontheffing van de provinciale Vaarwegenverordening nodig is.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
verbeteren van de bereikbaarheid;
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen rijksbelangen geraakt.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Het gaat hier om een actualisatie van een bestemmingsplan voor grotendeels een bestaand woongebied. In het noordoostelijk gelegen deel van het plangebied (Melkvaart) kunnen voor de regionale behoefte nog 27 woningen worden gebouwd. Voor 6 hiervan is al vergunning verleend. De bouw van de overige 21 woningen is voor een goede stedenbouwkundige afronding van plangebied belang. De exploitatie van het gebied is hier destijds ook op afgestemd.
In het kader van de Verordening Romte ligt het gehele plangebied binnen de begrenzing van het Bestaand stedelijk gebied.
In het kader van de woningbouwafspraken tussen de provincie Fryslân en de regio Zuidwest is het gebied Melkvaart echter aangemerkt als meest recente uitbreiding van Makkum. In het woningbouwprogramma dat daaraan ten grondslag ligt is al eerder een afweging gemaakt van projecten in bebouwd gebied en uitbreidingsprojecten.
Geconcludeerd kan worden dat de ruimte in het stedelijk gebied met de realisatie van de overgebleven 21 woningen optimaal wordt benut. Er is dan ook sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
rijksvaarwegen;
mainportontwikkeling Rotterdam;
kustfundament;
grote rivieren;
Waddenzee en waddengebied;
Defensie
hoofdwegen en landelijke spoorwegen
elektriciteitsvoorziening;
buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
ecologische hoofdstructuur;
primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Dit bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met deze nationale belangen.
3.1.4 Water
Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te
verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Súdwest-Fryslân in het stroomgebied van de Rijn Noord valt.
In het stroomgebiedbeheerplan van de Rijndelta staan de doelen en bijbehorende maatregelen om een goede toestand van oppervlakte- en grondwater te bereiken.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de
'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit
ruimtelijke ordening).
Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij
herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit
plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van
structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Ook maken de (vier)
stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Zo ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het
Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De
belangrijkste doelen en taken zijn:
het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
verbetering van de waterkwaliteit.
Het onderdeel Water speelt bij de actualisatie van dit bestemmingplan een Ondergeschikte rol. Wel wordt een Watertoets gedaan die wordt afgestemd met Wetterskip Fryslân.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân 2007
Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een ‘strategische milieubeoordeling’, een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.
Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
3.2.2 Verordening Romte 2014
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.
Het gehele plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestaande stedelijk gebied.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Ontwikkelvisie 2011-2021
De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.
In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:
Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.
Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.
Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.
Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.
Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking andere vaargebieden.
3.3.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit (2013)
De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde ‘Landschapsontwikkelingsvisie’ (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.
Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.
Hoofduitgangspunt is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. De omschrijving hiervan is in paragraaf 2.3 van dit bestemmingsplan overgenomen. Daarnaast worden ontwikkelingen gestuurd met specifieke aandacht voor de volgende uitgangspunten:
Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
Behoud van authenticiteit en eenvoud.
Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.
3.3.3 Woningbouwprogramma 2011-2016
Het woningbouwprogramma Súdwest-Fryslân is de harmonisatie van de 5 oude programma’s van de voormalige gemeente Sneek, Bolsward, Nijefurd, Wymbritseradiel en Wûnseradiel. Voor de lange termijn tot 2035 bieden alle woningbouwplannen van de gemeente Súdwest-Fryslân ruimte voor circa 4.038 woningen. Deze 4.038 woningen zijn verdeeld over 94 concrete projecten of mogelijke locaties voor de ontwikkeling van woningbouw. Uiteindelijk hebben de gesprekken met ontwikkelaars en woningcorporaties geleid tot een forse reductie van de woningbouwplannen van in totaal 1912 woningen naar een uitgangspunt van 968 woningen voor de periode 2011-2016.
In het noordoostelijk gelegen deel van het plangebied kunnen nog 27 woningen worden gebouwd. Voor 6 hiervan is al vergunning verleend. De 21 nog te bouwen woningen vormen de afronding van de woonwijk in het noordoostelijke deel van Makkum en zijn onderdeel van het hiervoor genoemde woningbouwprogramma.
3.3.4 Detailhandelsstructuurvisie
Een goed gemeentedekkend beleidskader voor detailhandel in de gemeente wordt door de raad en het college als noodzaak ervaren. De lastige economische omstandigheden en de vele snelle ontwikkelingen als internet, schaalvergroting en leegstand vragen om een duidelijke visie en uitvoering van de gemeente en andere partijen. Daarnaast is het gewenst dat nieuwe concrete plannen op integrale wijze en in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daarom is de “Detailhandelsstructuurvisie Súdwest-Fryslân” vastgesteld. De detailhandelsstructuurvisie heeft zowel een aanjaagfunctie als wel dat een toetsingskader wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen.
In het plangebied zijn geen detailhandeldsfuncties en worden ook geen nieuwe mogelijk gemaakt.
3.3.5 Erfgoedvisie 2012
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.
3.3.6 Erfgoednota 2013-2016
Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie. Op basis van de vigerende wetgeving en de Erfgoedvisie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Bij dit vastgestelde erfgoedbeleid is meegenomen dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd is. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.
In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
3.3.7 Verkeer- en vervoerplan (2013)
De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast wordt een goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld. Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtings- campagnes. De uitvoering hiervan wordt zoveel mogelijk gedaan in combinatie onderhoudswerkzaamheden. Wanneer er onderhoud is gepland aan een weg of een gebied zal worden gekeken of de maatregelen uit het GVVP hierin meegenomen kunnen worden. Dit betekent dat in het GVVP niet concreet kan worden aangegeven wanneer welke maatregelen worden uitgevoerd. Ieder jaar wordt derhalve een uitvoerings- programma opgesteld die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd. Voordat gestart wordt met de uitvoering van bepaalde maatregelen zullen deze dan ook aan direct belanghebbenden worden voorgelegd.
In het GVVP zijn geen maatregelen opgenomen die van toepassing zijn voor de wijk Makkum-oost. Als er (ver)bouwwerkzaamheden komen, moet worden voldaan aan de CROW richtlijnen.
3.3.8 Bomenbeleidsplan (2012)
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad het bomenbeleidsplan vastgesteld, het beleidsplan is van kracht geworden op 1 januari 2013 voor de gehele gemeente. In het beleidsplan is het kapbeleid van de gemeente vereenvoudigd, zonder dat dit te koste gaat van waardevolle boomstructuren, groenclusters en aangewezen bomen. De aanleiding voor een bomenbeleidsplan waren de verschillende kapregelgevingen van de voormalige fusiegemeenten en de wens om de kapregelgeving te dereguleren.
Voor het kappen van bomen, zowel particulier als gemeentelijk bomen, moest voorheen een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Door de kapregelgeving te dereguleren, hoeft men voortaan alleen een vergunning aan te vragen voor het kappen van waardevolle bomen, boomstructuren en groenclusters. Om het waardevol groen goed te kunnen weergeven, zijn er kaarten gemaakt voor enkele dorpen en steden waar de bomen een belangrijke bijdrage aan de leefomgeving vertegenwoordigen. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan valt binnen een gebied met waardevolle bomen.
De boomkaarten weergeven alleen de grotere aaneensluitende gebieden waarin bomen zijn beschermd en er voor de kap een vergunning benodigd is. Om individuele waardevolle bomen te kunnen beschermen is er door de gemeente een bomenregister opgesteld. Het bomenregister is een dynamische lijst waaraan bomen kunnen worden toegevoegd of verwijderd. Om een boom aan te melden voor het register zal deze moeten voldoen aan één of meer van de opgestelde beoordelingscriteria. De aanmelding kan worden gedaan door zowel particulieren als de gemeente. De bomen op het bomenregister mogen niet worden gekapt tenzij er een algemeen maatschappelijk belang (overlast, onveiligheid, etc.) tegenop weegt. De beoordelingscriteria voor het aanmelden van een boom tot het bomenregister zijn als volgt:
Beoordelingscriteria beschermwaardige bomen Voor het aanmelden van een boom moet er aan minimaal één van de onderstaande criteria worden voldaan. |
Beeldbepalend karakter |
De boom is door zijn verschijning onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en daarmee van gemeentelijk belang doordat:
|
Monumentale waarde |
De boom is ouder dan 50 jaar. |
Cultuurhistorische waarde |
|
Bijzondere snoei- en/of groeivorm |
Kunstsnoeivormen, een boom bestaande uit meerdere stammen of leisnoeivormen. |
Natuurwaarde |
De boom is waardevol doordat er zeldzame planten of dieren in leven, nestelen, foerageren of schuilen |
Landschappelijke waarde |
De beplanting zorgt voor integratie van bebouwing in het landschap of vormt een zeer beeldbepalende eenheid met het landschap waardoor de boom het landschapstype of daarin aanwezige structuren versterkt. |
Dendrologische waarde |
Bomen die gemeentelijk, dan wel landelijk, van een zeldzame soort zijn of van wetenschappelijk belang zijn als bijvoorbeeld moederboom van een soort. |
HOOFDSTUK 4 Milieu-aspecten
4.1 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.
In het plangebied is één bedrijf aanwezig met de bestemming “Bedrijven”; het garagebedrijf, met tankstation en bedrijfswoning aan Suderseewei 7. De regels van het bestemmingsplan zijn hier op afgestemd.
Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.
Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden geleden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.
Milieucategorie |
Aan te houden afstand tot woonwijken (zone) |
1 |
0 tot 10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
5.1 |
500 meter |
5.2 |
700 meter |
5.3 |
1000 meter |
6 |
1500 meter |
4.2 Externe veiligheid
Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen, vergelijkbaar met het Bevi, plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
3. Wet basisnet
Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, het binnenwater en het spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Risicobronnen
Het plangebied wordt gevormd door een samenvoeging van het plangebied van de bestemmingsplannen “Melkvaart-Makkum”, “Makkum-Oost 2005” en de herziening daarvan en het “Wijzigingsplan Cynthia Lenigestraat 10 te Makkum”.
Figuur 1: begrenzing plangebied
Uit de professionele Risicokaart (PRK) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied een risicobron ligt, waarvan de risicocontouren (de invloedsgebieden) binnen het plangebied liggen (zie figuur 2).
Figuur 2: risicobron binnen plangebied: LPG-tankstation
Inrichting waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Gasdrukmeet en regelstation
Aan de oostzijde van de woning aan de ds. L Touwenlaan 43 in Makkum bevindt zich een gasdrukmeet- en regelstation van Liander N.V. Hoewel dit station als een risicovolle inrichting wordt beschouwd valt het niet onder het Bevi. De veiligheidsafstanden die gelden zijn bepaald in artikel 3.12 van het Activiteitenbesluit. Hierin is aangegeven dat voor een vrijstaand gebouw de afstand tot kwetsbare objecten 10 meter en tot beperkt kwetsbare objecten 4 meter moet zijn. De woning wordt beschouwd als een kwetsbaar object. Aan de afstandseis tot de bestaande woning wordt voldaan. Omdat het bouwperceel deels binnen de zone van 10 meter ligt is hierom op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - kwetsbaar object' opgenomen. Deze aanduiding voorkomt dat in deze zone kwetsbare objecten (uitbreiding woning) worden gebouwd.
LPG-tankstation
Aan de Suderseewei 5-7 te Makkum is LPG-tankstation Garage Horjus gevestigd. Dit tankstation ligt binnen het plangebied. De LPG-doorzet van het station is in de omgevingsvergunning onderdeel milieu vastgelegd op < 500 m3/j. De inrichting heeft een ondergronds LPG reservoir van 20 m3. De
PR 10-6 contouren vallen grotendeels binnen het plangebied. De invloedsgebieden vallen deels over het plangebied (figuur 2).
Voor LPG-tankstations zijn in het Bevi en de daarbij behorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) normen voor het PR opgenomen als aan te houden afstanden. De afstandseisen zijn grenswaarden waarvan niet kan worden afgeweken. Dit wordt aangeduid als de PR 10-6 contour. Onderscheiden kunnen worden PR contouren in het kader van de ruimtelijke ordening (hierna: RO) en PR contouren in het kader van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Binnen de PR 10-6 contour in het kader van RO mogen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Een RO contour levert geen saneringssituatie op. Een PR 10-6 contour in het kader van de Wm kan wél een saneringssituatie opleveren. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd zijn. Is dit wel zo, dan is sprake van een saneringssituatie als bedoeld in artikel 17 en volgende van het Bevi.
Er is in dit bestemmingsplan echter geen sprake van een saneringssituatie, omdat het een situatie is van voor 1 januari 2004. Het plan valt daarmee onder het overgangsrecht.
Daarnaast zijn voor het GR bepalingen opgenomen voor de bevolkingsdichtheid rondom een risicovolle inrichting. De norm van de bevolkingsdichtheid is geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. Hiervoor bestaat een verantwoordingsplicht. Bij de beoordeling is ook het gebruik van de objecten binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit van belang. Er worden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderscheiden, waarbij kwetsbare objecten een hoger beschermingsniveau hebben dan beperkt kwetsbare objecten. Voor het GR bestaat op grond van het Bevi géén saneringsplicht.
PR
Conform tabel 1 van bijlage 1 van de Revi bedragen de PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en het vulpunt van een tankstation in het kader van de ruimtelijke ordening respectievelijk 15 m, 25 m en 45 m.
Conform tabel 2a van bijlage 1 van de Revi bedragen de PR 10-6 contouren van de afleverzuil, het ondergrondse reservoir en het vulpunt van een tankstation in het kader van de Wm respectievelijk 15 m, 25 m en 25 m.
De bestemmingen van de gronden die binnen de PR 10-6 contouren vallen zijn bedrijf, verkeer, groen, tuin en wonen.
Binnen de contouren van de afleverzuil en het ondergrondse reservoir bevinden zich geen kwetsbare objecten. Binnen de contour van het vulpunt bevinden zich binnen het plangebied diverse kwetsbare objecten (zie figuur 3).
Hoewel binnen de PR 10-6 contour van het vulpunt kwetsbare objecten zijn gevestigd, levert dit geen saneringssituatie op. Het gaat namelijk om contouren vanuit de RO. Wel wordt opgemerkt dat binnen de PR 10-6 contouren geen nieuwe ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Dit geldt dus ook voor dit plan. Belangrijk is dat in het bestemmingsplan geborgd wordt dat geen nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden binnen de PR 10-6 contouren en dit in het plan te borgen.
Figuur 3: PR contour (45 m) in het kader van de ruimtelijke ordening van het vulpunt valt over woningen
Uit het voorgaande blijkt dat het PR van het LPG-tankstation in principe geen belemmering vormt voor dit plan.
Verantwoording GR
Het GR gaat over de impact van een calamiteit waarbij veel dodelijke slachtoffers tegelijk vallen.
Door de waarde van het GR te berekenen, wordt de ligging ten opzichte van de oriëntatiewaarde en de toename ervan ten opzichte van de nulsituatie bepaald. Hiernaast dient ter beoordeling van het GR en de verantwoording daarvan (artikel 13, lid 1 van het Bevi) ook gekeken te worden naar kwalitatieve aspecten, zoals zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van het incident, nut en noodzaak, het tijdsaspect en mogelijk risico reducerende maatregelen. Aangezien dit plan een conserverend plan is, is dat niet nodig en is geen advies gevraagd bij Brandweer Fryslân.
Ligging GR t.o.v. oriëntatiewaarde
De wetgeving verbindt geen harde normen aan de toelaatbaarheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen een invloedsgebied, zoals dat wel het geval is bij het PR, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De verantwoordingsplicht is van toepassing op ruimtelijke plannen binnen een invloedsgebied in de gevallen dat het Bevi dat voorschrijft. Uit het voorgaande blijkt dat het LPG-tankstation aan de Suderseewei 5-7 een risicobron is.
Huidige situatie
GR-berekening
Voor het LPG-tankstation is door Adviesgroep AVIV BV een GR-berekening uitgevoerd (15 juni 2010, project 101746). Voor de berekeningen is uitgegaan van een maximale doorzet tot 500m3/jr, met de bevoorrading in de dagperiode. Deze doorzet en het tijdvenster voor bevoorrading is vastgelegd in de Omgevingsvergunning (milieu).
Tevens is ervan uitgegaan dat de bevoorrading van het ondergrondse reservoir wordt gedaan door een tankauto voorzien van hittewerende coating. Dat is in de praktijk ook het geval.
Invloedsgebied
Het invloedsgebied van het vulpunt en het ondergrondse reservoir bedraagt 150 meter. Het invloedsgebied van het vulpunt en het ondergrondse reservoir valt over diverse gebouwen van Makkum en deels over het plangebied (zie figuur 4).
Voor het gedeelte van het plangebied dat binnen de invloedsgebieden valt, is de bestemming bedrijf, verkeer, groen, tuin en wonen.
Figuur 4: invloedsgebied vulpunt en ondergrondse reservoir
Voor de populatie heeft AVIV de gegevens uit onderstaande tabel gebruikt:
Uit de berekening blijkt dat het GR lager is dan de oriëntatiewaarde (de GR-curve blijft onder de oriëntatiewaarde (zie figuur 5)). Het aantal potentiële slachtoffers binnen het invloedgebied (N) wordt uitgezet tegen het jaarlijkse risico op een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen (F). Hoe hoger de GR-curve, hoe hoger het risico dat er dodelijke slachtoffers vallen. Hoe verder de GR-curve naar rechts ligt, hoe meer potentiële slachtoffers er aanwezig zijn binnen het invloedsgebied.
Figuur 5: Groepsrisico LPG-tankstation bij 500 m3 doorzet, tankauto voorzien van hittewerende coating en verlading in de dagperiode
De rode lijn in de GR-grafiek geeft de oriëntatiewaarde weer. Als een deel van de blauwe GR-curve boven/rechts van de rode lijn ligt, is er een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dat is nu niet het geval.
Toekomstige situatie
GR t.o.v. nulsituatie
In dit geval gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waar planologisch geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn. Het aantal personen binnen de invloedsgebieden van het LPG-tankstation neemt volgens dit bestemmingsplan niet toe. Ten opzichte van de nulsituatie treedt er geen wijziging op.
Geconcludeerd wordt dat het GR van het LPG tankstation aan de Suderseewei 5-7 geen belemmering vormt voor het plan.
Conclusie
Ondanks eventuele maatregelen om de veiligheid te verhogen, kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Er blijft altijd een restrisico bestaan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan, mits:
in het bestemmingsplan geborgd wordt dat binnen PR 10-6 contouren geen (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan;
de veiligheidscontour van het LPG-tankstation op de verbeelding in overeenstemming gebracht wordt met de werkelijke invloedsgebieden.
4.3 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
Een project ’niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe juridische regeling aan de huidige situatie. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend over de luchtkwaliteit.
4.4 Geluid
In 1979 is de Wet geluidhinder (Whg) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen of te beperken. De Wgh bepaalt dat de “geluidsbelasting” op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm.
Wegverkeerslawaai
Het aspect wegverkeerslawaai speelt in dit bestemmingsplan geen rol omdat in dit plan de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
4.5 Bodem
Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend. In de nota is ook een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning met de activiteiten bouw. Op basis hiervan kan de gemeente vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.
Hier volgen een aantal uitzonderingen waarbij géén vrijstelling kan worden verleend:
locaties met een bekende verontreiniging, of locaties gelegen nabij (binnen een straal van 25 meter) een puntbron van bodemverontreiniging;
verdachte locaties of locaties binnen een straal van 25 meter van verdachte locaties, waarvan een vermoeden bestaat van bodemverontreiniging, tenzij door een historisch onderzoek (uitgevoerd volgens NEN 5725) wordt aangetoond dat de locatie onverdacht is;
de bodemkwaliteit van het plangebied geeft aanleiding om een risico te verwachten bij het geplande gebruik.
Dit bestemmingsplan heeft als uitgangspunt de bestaande situatie te voorzien van een actuele regeling. Dan is een bodemonderzoek niet nodig. Dit bestemmingplan maakt bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij nieuw- of herbouw dient wel een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
4.6 Ecologie
4.6.1 Wet- en regelgeving
Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Natuurbeschermingswet 1998
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. Er is een drietal type natuurgebieden die door de Natuurbeschermingswet worden beschermd. Dit zijn de Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Natuurbeschermingswet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is verwerkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.
In de (directe) omgeving van het plangebied bevinden zich beschermde natuurgebieden. Dat zijn het IJsselmeer gebied (Natura 2000-gebied) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Flora- en Faunawet
De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en Faunawet. De Flora- en Faunawet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de Flora- en Faunawet is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe”. Een ontheffing voor de verbodsbepalingen is mogelijk onder voorwaarden. Hierbij zijn de voorwaarden afhankelijk van de mate van het beschermingsniveau. In de Flora- en Faunawet wordt er een onderscheid gemaakt tussen drie beschermingsniveaus, namelijk: licht beschermd (tabel 1), middelzwaar beschermd (tabel 2) en sterk beschermd (tabel 3). Voor inheemse vogelsoorten geldt een afwijkend beschermingsregime. Deze vallen onder zowel het middelzware als het strenge beschermingsniveau.
Onderzoek
In het bestemmingsplan Makkum Oost worden geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op grond van art. 3.1.6. Bro, moet er aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Om hieraan te voldoen is er door de gemeente een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurgebieden in de omgeving en is er een inschatting gemaakt naar het voorkomen van beschermde plant –en diersoorten. In onderstaande paragrafen staan de bevindingen van het bureauonderzoek beschreven.
4.6.2 Gebiedsbescherming
Inventarisatie
Binnen een straal van drie kilometer van het plangebied bevindt zich het IJsselmeergebied. Dit gebied is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur en is een Natura 2000-gebied. Het IJsselmeergebied ligt ongeveer 500 meter ten westen van het plangebied. In figuur 1 zijn deze gebieden weergegeven.
Op 4,5 kilometer ten noorden van het plangebied is het Natura 2000-gebied de Waddenzee gelegen. Dit natuurgebied zal door de wat grotere afstand geen negatieve effecten ondervinden. Overige Natura 2000 gebieden bevinden zich op een zo grote afstand van het plangebied (>10 km) dat effecten op deze gebieden zijn uit te sluiten.
Hieronder staat voor het IJsselmeergebied de habitattypen en -soorten beschreven, waarvoor het IJsselmeer is aangewezen als een Natura 2000-gebied:
IJsselmeer
Habitattypen van de Habitatrichtlijn: Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, Ruigten & zomen en overgangs- en trilvenen.
Diersoorten van de Habitatrichtlijn: Rivierdonderpad, Meervleermuis, Noordse Woelmuis en Groenknolorchis.
Broedvogels van de Vogelrichtlijn: Aalscholver, Roerdomp, Lepelaar, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Bontbekplevier, Kemphaan, Visdief, Snor en Rietzanger.
Niet-broedvogels van de Vogelrichtlijn: Fuut, Aalscholver, Lepelaar, Kleine zwaan, Toendrarietgans, Kleine Rietgans, Kolgans, Grauwe gans, Brandgans, Bergeend, Smient, Krakeend, Wintertaling, Wilde eend, Pijlstaart, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend, Toppereend, Brilduiker, Nonnetje, Grote Zaagbek, Meerkoet, Kluut, Goudplevier, Kemphaan, Grutto, Wulp, Dwergmeeuw, Reuzenstern en Zwarte stern.
Figuur 1 Natura 2000 afbakening EHS afbakening
Effecten
Het plangebied is geen direct onderdeel van het Natura 2000-gebied of van de EHS. toch moet er rekening worden gehouden met externe effecten vanuit het plangebied op het IJsselmeer. Bij werkzaamheden (bouw, sloop, renovatie, etc.) kan er verstoring optreden voor de Meervleermuis. Hier zal verder op in worden gegaan bij de toelichting voor soortenbescherming. Omdat er verder geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zullen er geen negatieve effecten optreden voor de beschermde natuurwaarden.
Conclusie:
Lettende op de ligging en dat er geen nieuwe of ingrijpende ontwikkelingen mogelijk zijn binnen het plangebied, zijn er geen activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze een negatieve werking zullen hebben op het Natura 2000-gebied en de EHS. Bij nieuwe projecten of activiteiten, waarbij er een mogelijk negatief effect op de natuurgebieden is, moeten deze plannen worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet.
4.6.3 Soortenbescherming
De Flora- en Faunawet is opgesteld voor de bescherming van dier- en plantsoorten die in het wild voorkomen. Binnen de Flora- en Faunawet geldt een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zogenaamde zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, mag er geen afbreuk gedaan worden aan de goede staat van instandhouding van de soort.
Met de Algemene Maatregel van Bestuur ex art 75 van de Flora- en Faunawet van 23 februari 2005, is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Er zijn tabellen gemaakt waarin soorten zijn ingedeeld naar beschermingsregime. Hieronder staan de tabellen beschreven:
|
Beschermingsregime |
Voorwaarden ontheffing |
Tabel 1 |
Licht beschermd |
Ontheffing kan worden verkregen op basis van een vrijstellingsregeling. |
Tabel 2 |
Middelzwaar beschermd |
Als er met een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt kan er een ontheffing worden afgegeven. |
Tabel 3 |
Zwaar beschermd |
Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. Er moet een regel bestaan in een wet of richtlijn voor de betreffende soort. Er kan alleen een ontheffing worden verleend indien er geen redelijk alternatief bestaat. |
Voor vogels geldt een afwijkend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld zoals jaarrond beschermde nesten. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat deze minimaal worden beschermd volgens de regels van tabel 2. Er zijn enkele soorten waarbij de regels voor tabel 3 gelden. Voor het verstoren van vogelsoorten uit tabel 3 geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.
Inventarisatie
Met behulp van de site waarneming.nl en de conclusies van een eerder uitgevoerd bureauonderzoek voor herziening van het bestemmingsplan Makkum-Zuidoost in 2013, is er geïnventariseerd welke soorten kunnen worden aangetroffen binnen het plangebied.
Binnen het plangebied kunnen meerdere soorten vleermuizen voorkomen. Het gaat hierbij om de Meervleermuis, Watervleermuis, Laatvlieger, Ruige vleermuis en de Dwergvleermuis. Al deze vleermuizen zijn tabel 3 soorten en vallen onder de strikste bescherming binnen de Flora- en Faunawet. Hierbij mogen exemplaren niet worden verstoord of worden gedood en zijn de verblijfplaatsen beschermd. Vleermuizen vestigen zich in gebouwen onder de gevels of dakpannen en in holtes van bomen. Bij sloop-, verbouw- of renovatiewerken aan gevels en daken kunnen dieren worden verwond of gedood en verblijfplaatsen en foerageergebieden verloren gaan. Bij het kappen van bomen zal er goed op holtes in de boom moeten worden gelet om verstoring te voorkomen. De watergang de Nije Feart, die zich binnen het plangebied bevindt, kan van belang zijn voor vleermuizen als een foerageergebied of als vliegroute. Overmatige verlichting langs deze watergang zal een verstorend effect hebben op de lichtgevoelige vleermuizen.
In deze watergang kunnen zich ook beschermde vissoorten bevinden, het zal hierbij gaan om de bittervoorn (tabel 3 soort) en de kleine modderkruiper (tabel 2 soort). Deze soorten zijn in de omgeving meerdere malen aangetroffen op verschillende locaties. Verstoringen van deze vissoorten kunnen ontstaan wanneer de watergang wordt gebaggerd, gedempt of wanneer de walbeschoeiing wordt verwijderd. Door de deze activiteiten kunnen er vissen worden verwond of gedood en wordt het leefgebied aangetast.
Binnen het plangebied zijn er in de periode 2010-2015 meerdere sterk beschermde soorten waargenomen. Het gaat hierbij om de soorten: Gierzwaluw, Sperwer, Grote Bonte Specht en de Ransuil. Naast de waargenomen soorten wordt er verwacht dat in het opgaand groen meerdere vogelsoorten kunnen broeden zoals de Merel, Heggenmus en de Kauw. Andere soorten zoals de Huismus, Gierzwaluwen en Boerenzwaluwen broeden onder gevels en in openingen onder dakpannendaken. Deze broedlocaties kunnen verloren gaan bij het verwijderen van opgaand groen en het slopen of renoveren van dakpannendaken.
Verder bestaat de mogelijkheid dat zich licht beschermde soorten bevinden binnen het plangebied, zoals de Bruine kikker, Egel, Mol, gewone Bosspitsmuis, gewone Pad, Huisspitsmuis, Veldmuis en Zwanenbloem. Deze soorten zullen waarschijnlijk alleen bij grondwerkzaamheden negatieve effecten ervaren. In de omgeving van het gebied bevinden zich strenger beschermde soorten, deze soorten worden niet binnen het plangebied verwacht in verband met de biotoopeisen van deze soorten.
Effecten
Doordat er geen nieuwe of ingrijpende planologische ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zullen er geen negatieve effecten optreden voor beschermde soorten. Bij het realiseren van nieuwbouw moet er op worden gelet dat er zich licht beschermde soorten binnen het plangebied kunnen bevinden.
Conclusie
De herziening van het bestemmingsplan kent geen belemmeringen op basis van ecologie. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid of verblijfplaats van beschermde soorten. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat er geen beschermde soorten of verblijfplaatsen zijn vastgesteld in het betreffende pand. Hiermee wordt voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden. In het geval dat er beschermde soorten worden aangetroffen, zal er een ontheffing van de Flora- en Faunawet moeten worden aangevraagd.
4.7 Cultuurhistorie inclusief archeologie
4.7.1 Toetsingskader en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie ‘Grutsk op ‘e Romte’ waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”
4.7.2 Archeologie
Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie afb). Bijna het gehele gebied kent volgens de FAMKE een hoge archeologische verwachting voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Bij ingrepen vanaf 500 m2 gaat mogelijk archeologisch onderzoek spelen. Voor een deel aan de zuidrand van het plangebied, om en nabij de Cynthia Lenigestraat heeft het gebied een archeologische waarde. Dit betreft namelijk de rand van de oude stadskern van Makkum. Bij ingrepen vanaf 50 m2 gaat mogelijk archeologisch onderzoek spelen. Voor de periode steentijd-bronstijd geldt geen archeologische verwachting (meer).
Op de verbeelding heeft het archeologisch waardevolle gebied aan de rand van de historische kern van Makkum een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 meegekregen en het verwachtingsgebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Vooralsnog betreft het een conserverend bestemmingsplan, er worden geen nieuwe ingrepen mogelijk gemaakt. Er is voorafgaand aan de vaststelling derhalve geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE steentijd-bronstijd
Uitsnede van de gemeentelijke FAMKE IJzertijd-middeleeuwen
4.7.3 Cultuurhistorie
Uitsnede van de Cultuurhistorische kaart middeleeuwen
Onderzoek
De Cultuur Historischekaart van de provincie Fryslân is geraadpleegd om informatie over cultuurhistorische waarden die in het plangebied zouden kunnen voorkomen. Hieruit is gebleken dat in het plangebied sprake is van de volgende cultuurhistorische waarden.
Wederopbouwwijken: De waarde van de Wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuren en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De wederopbouw is groot qua omvang en spreiding, en complex qua ontwerpkwaliteit, cultuurhistorisch belang en waardering. Zij heeft een nadrukkelijke weerslag gehad in de ruimtelijke context en is dan ook belangrijk voor de ontwikkeling van de grotere woonkernen in Fryslân. De bebouwing in dit gebied dateert van meerdere periodes. De Wederopbouw stond een woonvorm voor, die gestalte kreeg in de vorm van een wijk waarin samenwonen van alle leeftijdscategorieën, in de daarvoor geschikte woontypen, gecombineerd werd met sociale voorzieningen en ambachtelijke activiteiten. Deze combinatie maakte van de wijk een eenheid die geborgenheid en saamhorigheid bood. In dit type wijk vormden de diverse woontypen een wooneenheid, de ‘stempel’, die de basis vormde voor het woonstramien. Het leverde een stedenbouwkundig model op dat snel gerealiseerd kon worden. De stempel-aanpak was voor grote kernen geschikt, maar te grootschalig voor de kleinere kernen van Fryslân. Het concept is wel richtinggevend geweest in het aanbod van een beperkt aantal woonvormen, veelal laagbouw in rechttoe-rechtaan rijtjes van eengezinswoningen en beperkte etage- en hoogbouw. In het bestemmingsplan wordt voldoende rekening gehouden met deze waarden, doordat het stedenbouwkundige plan vertaald is in de verschillende functies in het gebied, zoals wegen, openbaar groen en bebouwing. Daarom zijn er geen extra maatregelen ten aanzien van deze cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan getroffen.
Jongere bouwkunst: In het plangebied komen meerdere woningen voor die zijn verzameld tijdens het Monumenten Inventarisatieproject (MIP), uitgevoerd tussen 1987 en 1994. De geïnventariseerde objecten en complexen zijn een historische getuigenis en bouwkundige vertaling van de ontwikkelingen die in de periode 1850-1940 op maatschappelijk, cultureel, technisch en economisch gebied hebben plaatsgevonden. In het plan komt 1 karakteristiek pand voor. Dit is Ds. L. Touwenlaan 30.
4.7.4 Conclusie
In het plangebied zijn cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Bij planvorming dient rekeningen gehouden te worden met deze archeologische en cultuurhistorische waarden, zoals deze op de verbeelding zijn opgenomen, en in de planregels is beschreven.
4.8 Water
4.8.1 Wet- en regelgeving
Waterwet
De Waterwet is van kracht gegaan op 22 december 2009 en is een bundeling van een achttal wetten. Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbetert de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk (artikel 1.1 Waterwet).
Legger Wetterskip Fryslân
Het onderhoud en beheer van waterstaatswerken wordt uitgevoerd door de waterbeheerder. De waterbeheerder binnen het plangebied Makkum Oost is Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft ten behoeve van het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken een Legger opgesteld. In de Legger worden de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur Wetterskip Fryslân. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
Op basis van artikel 3.1.6 van de Bro, moet er een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is er gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte ‘Watertoets’. In de Watertoets wordt er door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat er vroegtijdig contact is met het Wetterskip.
4.8.2 Watertoets
Voor de herziening van het bestemmingsplan is er op 22 juni 2015 door het Wetterskip een wateradvies gegeven. Dit advies als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Bij het opstellen van de Watertoets door het Wetterskip is er van de huidige situatie met de huidige bestemmingen uit gegaan. Hierbij werd aangenomen dat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Als er wel nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied zal hiervoor een nieuw wateradvies voor moeten worden aangevraagd. Het wateradvies van Wetterskip Fryslân zal hieronder worden beschreven.
Hoofdwatergangen
Binnen het plangebied bevinden zich hoofdwatergangen van Wetterskip Fryslân. Deze hoofdwatergangen vervullen een belangrijke rol bij de aan- en afvoer van water in het plangebied. Het is voor het onderhoud van deze watergangen noodzakelijk dat er een beschermingszone is van 5 meter vanaf de oevers van de hoofdwatergangen. Binnen deze beschermingszone mag er niet worden gebouwd.
Schouwwatergangen
Naast hoofwatergangen, bevinden zich schouwwatergangen binnen het plangebied. Voor deze watergangen geldt dat het bestemmingsplan er niet voor mag zorgen dat deze watergangen onbereikbaar worden voor onderhoud.
Regionale waterkeringen
De regionale waterkering beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Regionale keringen hebben een bepaalde hoogte en hebben een kerende werking. Deze werking mag niet worden aangetast en er moet op worden gehandhaafd. De regionale keringen worden beschermd door een beschermingszone van 5 meter breed. De beschermingszone is nodig voor het beheer en onderhoud aan de waterkering. Aan de waterkering zelf of binnen de beschermingszone mogen er geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor werkzaamheden aan de waterkering of in de beschermingszone zal er een watervergunning moeten worden aangevraagd.
Rioolpersleidingen en rioolgemalen
In het plangebied ligt een rioolgemaal. Rondom rioolgemalen ligt een geurcontour die overlast moet voorkomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal er rekening moeten worden gehouden met de geurcontour rondom het rioolgemaal.
Vanuit het rioolgemaal lopen rioolpersleidingen. Het Wetterskip heeft een beperkt recht van opstal ter plaatse van deze rioolpersleidingen. Vanwege dit recht zijn er beperkingen in het gebruik van de grond binnen een strook van 6 meter (3 meter aan weerszijden van de persleiding, gerekend vanuit het hart van de leiding). De volgende beperkingen gelden voor de strook: Er mogen geen vaste verhardingen en/of diep wortelende beplanting worden aangelegd en bebouwing is niet toegestaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal hier rekening mee moeten worden gehouden.
Procesafspraken
Wetterskip Fryslân gaat er vanuit dat de gegeven adviezen worden opgevolgd bij de verdere uitvoering van het bestemmingsplan. Als de adviezen worden opgevolgd heeft het Wetterskip geen bezwaren tegen het bestemmingsplan, hiermee is de watertoetsprocedure positief afgerond.
Conclusie
Het gaat hier om een actualisatie van een bestemmingsplan. Ten opzichte van het te actualiseren bestemmingsplan worden er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor het aspect water binnen het bestemmingsplan. Wanneer er nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het plangebied zal er opnieuw een watertoets moeten worden uitgevoerd.
4.9 Lichthinder
Op het aspect lichthinder is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. Ook is er geen gemeentelijk beleid. Uit het oogpunt van de bescherming van ecologische- en landschapswaarden is het echter wenselijk om lichthinder zoveel mogelijk te voorkomen of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken. Dit geldt met name voor gebieden waar het nog relatief donker wordt. Het gaat dan vooral om het buitengebied. De gemeente Súdwest-Fryslân wil dan ook graag dat initiatiefnemers aandacht besteden aan het aspect lichthinder zodat dit tot een minimum beperkt kan worden.
Figuur X. Fragment hemelhelderheidskaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2014)
In de provincie Fryslân is meer dan de helft van het grondgebied (56%) donker of erg donker. Op 87% van het grondgebied is de Melkweg nog te zien. De provincie Fryslân is één van de donkerste provincies. 15% van Fryslân is donkerder dan ieder ander gebied in Nederland, waar tot nu toe de hemelhelderheid gemeten is.
Binnen de gemeente zijn vooral de stedelijke gebieden Sneek en in minder mate Bolsward grote bronnen van licht.
De ruimtelijke ontwikkeling ligt in het stedelijk gebied van de gemeente Súdwest-Fryslân.
In het plan is hierdoor verder geen aandacht besteed aan het aspect lichthinder.
4.10 Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee in planologische zin rekening gehouden dient te worden.
HOOFDSTUK 5 Juridische toelichting
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
5.2 Planregels
In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Begrippen;
Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Bestemmingen
Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Antidubbeltelregel
Algemene bouwregels
Algemene gebruiksregels
Algemene aanduidingsregels
Algemene afwijkingsregels
Algemene wijzigingsregels
Verwerkelijking in de naaste toekomst
Algemene procedureregels
Overige regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Slotregel
5.2.1 Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslan heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.
Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.
5.2.2 Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.
In de bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslan zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.
Artikel (nummer) Bestemmingsnaam
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar met name die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming. Te denken valt aan het verbod op het bewonen van vrijstaande bijgebouwen.
Afwijken van de gebruiksregels
Hier kan worden aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden moeten objectief begrensd zijn.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
De gemeente kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, zoals graven of planten, een vergunning eisen voordat hiermee kan worden gestart. Ook kunnen deze werken worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.
Omgevingsvergunning voor slopen
Volgens artikel 3.3 Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan kunnen worden gesteld. Het gaat meestal over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks- provinciale of gemeentelijke monumenten. Op de planverbeelding worden deze panden voorzien van een aanduiding.
Wijzigingsbevoegdheid
Gaat een wijzigingsbevoegdheid over het veranderen van een functie? Dan wordt opgenomen naar welke bestemming de wijziging kan plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk om in de wijziging aan te geven welke regels van toepassing zijn. De regels zijn automatisch gekoppeld aan de bestemming waarin wordt gewijzigd, behalve in het geval van wijziging in een bestemming die nog niet in het plan zit of als een wijziging in meerdere bestemmingen mogelijk is. In het eerste geval kan in de wijzigingsbevoegdheid zelf de randvoorwaarden worden opgesomd waaraan de bij de wijziging op te stellen regels voor de nieuwe bestemmingen moeten voldoen. De wijzigingsbevoegdheid kan via een verwijzing naar de planverbeelding plaatsvast worden gemaakt.
5.2.3 Algemene regels
Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid. De stedenbouwkundige bepaling die vroeger waren opgenomen in de Bouwverordening worden in dit hoofdstuk als algemene bouwregels opgenomen.
5.2.4 Overgangs- en slotregel
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.
5.3 Procedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1 van het Bro (middels een verwijzing in Huis aan Huis-blad naar www.officielebekendmakingen.nl en via de gemeentelijke internetpagina) kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan op te stellen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente.
De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. De gemeente geeft een reactie op de overlegreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd.
In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
5.4 Toelichting op de bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Voor de verschillende bestemmingen wordt aangegeven welke doeleinden worden nagestreefd. Ook is aangegeven op welke gronden de verschillende bestemmingen van toepassing zijn. Naast de directe bestemmingen gelden er ook een aantal gebieds- en functieaanduidingen.
5.4.1 Agrarisch
De open terreinen zijn bestemd tot 'Agrarisch' . Dit houdt in dat deze gronden mogen worden gebruikt voor grasland en akkerbouw- en tuinbouwgrond. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.4.2 Groen
Deze bestemming heeft betrekking op groenvoorzieningen, paden, sloten, bermen en beplanting. Op of in deze gronden mogen alleen gebouwen voor nutsvoorzieningen worden gebouwd. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3,00 m zijn.
5.4.3 Tuin
De bestemming "Tuin" is gegeven aan de voortuinen van de woningen. Binnen deze bestemming mogen, in verband met de kwaliteit van het straat- en bebouwingsbeeld, geen gebouwen worden gebouwd.
5.4.4 Verkeer
De Suderseewei en de Ds. L Touwenlaan zijn als belangrijkste ontsluitingswegen in het plangebied bestemd tot 'Verkeer'. Binnen deze bestemming staat de verkeersbestemming voorop. Tevens is deze bestemming bedoeld voor parkeerstroken, paden, groenvoorzieningen, sloten, bermen en beplanting.
5.4.5 Verkeer - Verblijf
Binnen de bestemming 'Verkeer en Verblijf' is onder andere ruimte voor ontsluitingswegen, parkeerruimte, paden, en groenvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding “garagebox” mogen garageboxen worden gebouwd.
5.4.6 Water
De bestemming "Water" is gegeven aan alle van betekenis zijnde waterlopen in het plangebied, alsmede oeverstroken, bermen, beplanting en groenvoorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Een brug is alleen toegestaan waar ter plaatse de aanduiding "brug toegestaan" is aangegeven.
5.4.7 Wonen
De bestemming "Woondoeleinden" is gelegd op de bestaande woningen in het plangebied. De woonfunctie is de hoofdfunctie binnen deze bestemming. Bij de woningen zijn tevens in beperkte omvang een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalig bedrijf toegestaan. Door middel van de bouwvlakken op de plankaart is de locatie van de hoofdgebouwen vastgelegd.
Naast hoofdgebouwen zijn ook bijbehorende bouwwerken toegestaan. In totaal mogen de bijbehorende bouwwerken maximaal 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m². Het bij de woning behorende erf mag daarbij voor maximaal 50% worden bebouwd.
5.4.8 Waarde archeologie
Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde (advies op de FAMKE: “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek”) en archeologische verwachtingsgebieden (advies op de FAMKE: karterend onderzoek en quickscan) aangegeven. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die zijn terug te vinden op de FAMKE.
Dubbelbestemming Waarde-archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Dubbelbestemming Waarde-archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies ‘karterend onderzoek’ en ‘quickscan’ hebben gekregen en derhalve de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.
HOOFDSTUK 6 Maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Hierop is gereageerd door de provincie Fryslân. Het ontwerp is afgestemd op de opmerking van de provincie (zie toelichting 2.3.2 en 3.1.2).
Wetterskip Fryslân was reeds in een eerder stadium betrokken.
Bij het opstellen van het voorontwerp is al rekening gehouden met de reacties van het Wetterskip (zie toelichting 4.8.2.).
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 27 november 2015 tot en met 16 januari 2016 ter inzage gelegen. Er is een zienswijze door Liander N.V. ingediend. Deze zienswijze heeft aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologische regeling. Er is geen sprake van te maken uitvoeringskosten. De kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De raad heeft hiervoor in de begroting een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten worden hieruit gedekt. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.
6.3 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw-en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Als er sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor een exploitatieplan vaststellen. Dit hoeft niet als deze kosten ‘anderszins verzekerd’ zijn en het stellen van eisen voor kwaliteit en fasering niet nodig zijn.
Dit bestemmingsplan staat geen extra nieuwe bouwmogelijkheden toe, die zijn opgenomen als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.