direct naar inhoud van Regels

Makkum - Oost

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1900.2015westBPmakkoost-vast

REGELS

 

Inhoudsopgave

 

REGELS

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

Artikel 1 begrippen

Artikel 2 wijze van meten

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Bedrijf

Artikel 5 Groen

Artikel 6 Kantoor

Artikel 7 Maatschappelijk

Artikel 8 Sport

Artikel 9 Tuin

Artikel 10 Verkeer

Artikel 11 Verkeer - Verblijf

Artikel 12 Water

Artikel 13 Wonen

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

HOOFDSTUK 3 algemene regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Artikel 17 algemene aanduidingsregels

Artikel 18 algemene afwijkingsregels

Artikel 19 algemene gebruiksregels

Artikel 20 algemene wijzigingsregels

Artikel 21 overige regels

HOOFDSTUK 4 overgangsrecht en slotregel

Artikel 22 overgangsrecht

Artikel 23 slotregel

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 inleidende regels

 

 

Artikel 1 begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Makkum - Oost van de gemeente Súdwest-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met identificatienummer NL.IMRO.1900.2015westBPmakkoost-vast met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.7 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitvoeren van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omgeving in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;

1.8 aanleggen

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.9 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

 

 

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.11 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.12 bebouwde kom

De percelen die op de kaart bladnummers k01-4 en k01-5 behorende bij de “Verordening Romte Fryslân” (vastgesteld op 15 juni 2011 door de Provinciale Staten van Fryslân), zijn gelegen in “Bestaand stedelijk gebied”;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bed & breakfast

Een bed & breakfast is een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning en wordt gerund door de bewoner van de betreffende woning. De woonfunctie van de woning wordt daarbij niet onevenredig aangetast;

1.16 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.17 bedrijfseigen producten

producten die op het eigen bedrijf worden geproduceerd;

1.18 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.21 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;

 

 

 

1.22 bestaand(e)

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 buiten de bebouwde kom

De percelen die op de kaart bladnummers k01-4 en k01-5 behorende bij de “Verordening Romte Fryslân” (vastgesteld op 15 juni 2011 door de Provinciale Staten van Fryslân), niet zijn gelegen in “Bestaand stedelijk gebied”

1.34 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die worden gebruikt voor het agrarische bedrijf, dan wel hobbymatig agrarisch in gebruik zijn;

1.35 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.36 dakkapel

Een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;

1.37 dakopbouw

Het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.39 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.40 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.41 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.42 eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.43 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.44 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.45 evenement

een gebeurtenis die verplaatsbaar is en waarbij muziek, kunst, cultuur, sport, religie, wetenschap of een combinatie van deze centraal staat;

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

 

1.47 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar het rijden c.q. mennen met paarden primair is gericht op de ruiter/amazone/menner;

1.48 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.49 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.50 groepsaccommodatie

(deel van) een gebouw welke blijven bestemd is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf voor groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten;

1.51 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die al dan niet met beweiding hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.52 grondgebonden veehouderij

een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering;

1.53 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;

1.54 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.55 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor verkoop aan het publiek wordt bereid en verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.56 intensief veehouderijbedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;

1.57 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.58 kampeerterrein

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en – blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.59 kap

Een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

1.60 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.61 lessenaarsdak

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.62 ligplaats innemen

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.63 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.64 manegebedrijf

een bedrijf met activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden, met ondergeschikte horeca;

1.65 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.66 natuurtoets

Een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en /of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, kan worden verleend;

1.67 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;

1.68 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.69 ondergeschikte tak

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij;

1.70 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoelt voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.71 openbare inrichting

  1. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

  2. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

1.72 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.73 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;

1.74 pand:

de kleinste bij de totstandkoming en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.75 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

1.76 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf waardoor die ruimte als regulier woning is aan te merken. Er is sprake van hoofdverblijf als de huurder/eigenaar, binnen een periode van 360 dagen, die ruimte meer dan 180 dagen gebruikt voor nachtverblijf;

1.77 praktijkruimte

een ruimte, zijnde (een zelfstandige eenheid van) een gebouw of indien onderdeel uitmakende van een woning dan zijnde een ondergeschikt deel van de woning, dat dient voor de uitoefening van een vrij beroep dan wel voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;

 

 

1.78 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.79 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.80 recreatiewoning

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.81 recreatieappartement

het geheel van bijeen behorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, in een groter gebouw;

1.82 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.83 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.84 seksinriching:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.85 standplaats

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf;

1.86 terras

een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.87 vaartuig

naast het begrip vaartuig in gebruikelijke zin van het woord, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel overblijfselen daarvan;

1.88 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.89 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.90 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.91 vrijstaand bijbehorend bouwwerk

een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

1.92 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten, etc.;

1.93 watersituatie

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.94 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.95 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.96 woonschip:

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

1.97 zorgaccommodatie

sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn;

Artikel 2 wijze van meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.3 de hoogte van een antenne-installatie

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne installatie.

 

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

 

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.8 uitzondering wijze van meten

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

 

HOOFDSTUK 2 bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met daaraan ondergeschikt:

  1. voorzieningen van openbaar nut;

  2. recreatief medegebruik;

  3. infrastructurele voorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

3.2 bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.

 

3.3 specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. seksinrichtingen;

  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

 

 

 

 

 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

 

3.4.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Agrarisch' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 40 cm;

  2. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;

  3. het aanleggen of veranderen of dempen van water(lopen) voor zover niet bedoeld onder d;

  4. het opspuiten van waterlopen en waterplassen met baggerspecie;

  5. het aanleggen van klinker- of tegelbestratingen, van terreinverhardingen, van beton(platen), asfalt(platen) of van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;

  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur;

  7. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  8. het scheuren of frezen van grasland anders dan ter instandhouding of verbetering van het grasland.

 

3.4.2 verbod niet van toepassing

Het verbod als bedoeld in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. noodzakelijk zijn voor een normale agrarische bedrijfsvoering;

  3. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

 

3.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;

  2. de mogelijkheden voor herstel of opbouwen van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor ‘bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een garagebedrijf met verkooppunt voor motorbrandstoffen inclusief LPG;

  2. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijven, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  3. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning;

  5. mantelzorg in de bedrijfswoning;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. parkeervoorzieningen, waarbij de parkeernormen van toepassing zijn zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Parkeernormen.

  3. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

4.2 bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, behoudens het bepaalde in sub e;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de goothoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  4. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  5. gebouwen zijn buiten het bouwvlak toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;

  • de minimale afstand tot de erfgrens bedraagt 3 meter;

  • de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter,

 

4.2.2 bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mag de goothoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mag de bouw- hoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  4. de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 meter;

  5. de maximale inhoud bedraagt 750 m³.

 

4.2.3 bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de maximale goothoogte bedraagt 3 meter;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5 meter;

  3. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 50 m²;

  4. de minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 3 meter.

 

 

4.2.4 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

 

4.3 specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;

  2. wonen, met uitzondering van wonen in een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  3. detailhandel, met uitzondering van productie gebonden detailhandel als bedoeld in artikel 4.1 lid c;

  4. seksinrichtingen;

  5. opslag van goederen en materialen die zichtbaar is vanaf de openbare weg.

 

 

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 sub a ten behoeve van:

  1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 4.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 4.1.

  2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 4.1, niet in de Lijst van bedrijven wordt genoemd;

  3. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

 

Artikel 5 Groen

 

 

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplanting;

  3. paden;

  4. water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. andere bouwwerken.

 

5.2 bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend nutsgebouwen worden gebouwd, met een maximale hoogte van 3 meter en maximale oppervlakte van 15 m².

 

5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van straatmeubilair zal ten hoogste 9,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

 

 

5.3 nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid; en

  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 6 Kantoor

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor ’Kantoren’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren, al dan niet in combinatie met aan de kantoorfunctie ondergeschikte dienstverlening;

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij de parkeernormen van toepassing zijn zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Parkeernormen;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

6.2 bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, behoudens het bepaalde in sub e;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de goothoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  4. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  5. gebouwen zijn buiten het bouwvlak toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;

  • de minimale afstand tot de erfgrens bedraagt 3 meter;

  • de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter.

 

6.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.

 

6.3 specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen.

 

 

 

Artikel 7 Maatschappelijk

 

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor ’Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, een bedrijfswoning;

  3. mantelzorg in de bedrijfswoning;

  4. bed & breakfast in de bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen per hoofdgebouw;

  2. de logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of in de bijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bed en breakfast;

  4. de oppervlakte van bed en breakfast maximaal 30% mag zijn van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50m²;

  5. er geen reclame-uitingen mogen worden aangebracht;

  6. er ten behoeve van de uitoefening van de bed en breakfast dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein).

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij de parkeernormen van toepassing zijn zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Parkeernormen;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

7.2 bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, behoudens het bepaalde in sub e;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de goothoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  4. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  5. gebouwen zijn buiten het bouwvlak toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;

  • de minimale afstand tot de erfgrens bedraagt 3 meter;

  • de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in sub d minder bedraagt dan 4 meter, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.

 

7.2.2 bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.

 

7.3 specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen.

 

 

Artikel 8 Sport

 

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van sportactiviteiten;

  2. met de daarbijbehorende voorzieningen als een kantine;

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. waterlopen en waterpartijen;

  5. groenvoorzieningen

  6. nutsvoorzieningen.

 

 

8.2 bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, behoudens het bepaalde in sub e;

  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de goothoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  4. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven

  5. gebouwen zijn buiten het bouwvlak toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;

  • de minimale afstand tot de erfgrens bedraagt 3 meter;

  • de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter.

 

8.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 meter mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van het uitoefenen van de sport, zoals ballenvangers, mag niet meer bedragen dan 15 m;

  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen.

 

 

 

 

8.3 specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen.

 

 

Artikel 9 Tuin

 

 

9.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;

  2. wegen en paden;

  3. groenvoorzieningen.

 

9.2 bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen en overkappingen

Met betrekking tot gebouwen en overkappingen geldt dat er geen gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd met uitzondering van erkers of tochtportalen mits:

  1. horizontale diepte maximaal 1,5 meter is;

  2. horizontale afstand van de erker tot de perceelgrens met het openbaar gebied minimaal 2,5 meter is;

  3. breedte maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw is;

  4. bouwhoogte maximaal 3 meter dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +0,25 meter is.

 

 

9.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

 

Artikel 10 Verkeer

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden, met dien verstande dat het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 2 mag bedragen;

  2. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water;

  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. gebouwen;

  2. andere bouwwerken.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;

  2. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m²

 

 

10.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen, lichtmasten en geluidswerende voorzieningen maximaal 12 meter bedragen.

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • de verkeersveiligheid.

 

Artikel 11 Verkeer - Verblijf

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor verkeer -Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

  2. voet- en rijwielpaden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. bermen en beplanting;

  5. straatmeubilair;

  6. (voorzieningen voor) ambulante detailhandel;

  7. oeververbindingen (bruggen).

  8. nutsvoorzieningen

  9. geluidswerende voorzieningen

  10. groen;

  11. evenementen;

  12. terrassen;

  13. garageboxen ter plaatse van de aanduiding ‘garagebox’;

  14. waterhuishoudkundige voorzieningen

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;

  2. de maximale oppervlakte bedraagt 15 m²

 

 

11.2.2 Garages

Voor het bouwen van garages gelden de volgende regels:

  1. garages mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;

  3. de maximale oppervlakte bedraagt 25 m² per garage.

 

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen, lichtmasten en geluidswerende voorzieningen maximaal 12 meter bedragen.

 

 

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

Artikel 12 Water

 

12.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;

  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. waterberging;

  4. bermen en beplanting;

  5. bruggen ter plaatse van de aanduiding 'brug'.

 

12.2 bouwregels

 

12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

12.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • de bouwhoogte van andere bouwwerken en zal ten hoogste 2,50 m bedragen gemeten vanaf het Nieuw Amsterdams Peil.

  •  

12.3 nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • de verkeersveiligheid.

 

12.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden als (permanente) aanleggelegenheid voor (recreatie)vaartuigen en/of woonschepen met uitzondering van het gebruik als ligplaats overeenkomstig de 'Verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslan'.

 

 

Artikel 13 Wonen

 

13.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

  • een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 1, met dien verstande dat voldaan wordt aan de in lid 13.5 gestelde criteria:

  1. opslag ten behoeve van een aannemersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'opslag'

  2. praktijkruime ten behoeve van de uitoefening van een beroep ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte'.

met de daarbijbehorende:

  1. woonhuizen;

  2. bed & breakfast in de woning, met dien verstande dat:

  1. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen per hoofdgebouw;

  2. de logiesverstrekking uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de bijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bed en breakfast;

  4. de oppervlakte van bed en breakfast maximaal 30% mag zijn van de begane grond vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50m²;

  5. er geen reclame-uitingen mogen worden aangebracht;

  6. er ten behoeve van de uitoefening van de bed en breakfast dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein).

  1. bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen;

  2. tuinen, erven en terreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. tuinen, erven en terreinen;

  6. andere bouwwerken;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - kwetsbaar object' kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen niet zijn toegestaan.

 

13.2 bouwregels

 

13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

  2. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  3. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 150m² bedragen;

  4. het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal, dan wel het ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” aangegeven aantal mag bedragen;

  5. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt in de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' aangegeven gevellijn gebouwd;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' moet de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste drie meter bedragen;

  7. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de goothoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte indien deze meer is;

  8. ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte indien deze meer is;

 

13.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonhuis

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonhuis gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen zal ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het hoofdgebouw bedragen met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf dat buiten het bouwvlak ligt mag worden bebouwd;

  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping zal ten hoogste de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van de woning vermeerderd met 0,25 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping die binnen een afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens ligt zal ten hoogste 7 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw

  4. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

  5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping zal ten hoogste 5,50 m bedragen;

  6. bijbehorende bouwwerken en overkappingen moeten tenminste drie meter achter de gevellijn worden geplaatst.

 

13.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

 

 

 

13.2.4 Dakopbouwen

 

13.2.4.1 dakopbouwen grenzend aan het voorerfgebied

 

Algemeen

  1. een dakopbouw mag uit maximaal één bouwlaag bestaan;

  2. een dakopbouw is alleen toegestaan op een hoofdgebouw van één bouwlaag met kap;

  3. een dakopbouw is niet toegestaan in een dakvlak met een dakhelling minder dan 30 graden;

 

Plaatsing

  1. maximaal 1 dakopbouw per pand per dakvlak;

  2. bij meerdere dakopbouwen op een doorgaand dakvlak regelmatige rangschikking op een horizontale lijn;

  3. in het midden van het dakvlak, tenzij afwijkende trendsetter;

  4. bij gebouwtype twee onder één kap: symmetrisch t.o.v. de gezamenlijke bouwmuur;

  5. minimaal 1 meter dakvlak ter weerszijden van de dakopbouw, ook ten opzichte van hoek- en kilkepers;

  6. verticale afstand van de goothoogte van de dakopbouw tot de noklijn minimaal 1 meter;

 

Maatvoering

  • breedte van de dakopbouw maximaal 40% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 4 meter.

 

 

13.2.4.2 dakopbouwen grenzend aan het achtererfgebied

 

Algemeen

  1. een dakopbouw mag uit maximaal één bouwlaag bestaan;

  2. een dakopbouw is alleen toegestaan op een hoofdgebouw van één bouwlaag met kap, tenzij de dakopbouw grenst aan een horizontale kilgoot tussen 2 panden, dan mag het hoofdgebouw uit maximaal 2 bouwlagen bestaan;

 

Plaatsing

  1. maximaal 1 dakopbouw per pand per dakvlak;

  2. bij meerdere dakopbouwen op een doorgaand dakvlak regelmatige rangschikking op een horizontale lijn;

  3. in het midden van het dakvlak, tenzij een afwijkende trendsetter;

  4. bij gebouwtype twee onder één kap: symmetrisch t.o.v. de gezamenlijke bouwmuur;

  5. minimaal 1 meter dakvlak ter weerszijden van de dakopbouw, ook ten opzichte van hoek- en kilkepers;

  6. verticale afstand van de goothoogte van de dakopbouw tot de noklijn minimaal 0,5 meter;

  7. afstand van de dakopbouw tot het voorerfgebied minimaal 3 meter;

 

 

 

Maatvoering

  • breedte van de dakopbouw maximaal 60% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 6 meter.

 

13.2.4.3 dakopbouwen door nokverhoging

Algemeen

  1. de dakopbouw is alleen toegestaan in een dakvlak dat grenst aan het achtererfgebied;

  2. de dakopbouw is maar in één dakvlak toegestaan;

  3. de nokverhoging vindt plaats door het verlengen van het tegenoverliggende dakvlak waardoor de nok richting achtererfgebied schuift;

  4. de nokverhoging is alleen toegestaan op een hoofdgebouw met een zadeldak van maximaal 35 graden;

 

Plaatsing

  1. maximaal 1 dakopbouw per pand per dakvlak;

  2. bij meerdere dakopbouwen door nokverhoging op een doorgaand dakvlak regelmatige rangschikking op een horizontale lijn;

  3. in het midden van het dakvlak, tenzij een afwijkende trendsetter;

  4. bij gebouwtype twee onder één kap: symmetrisch t.o.v. de gezamenlijke bouwmuur;

  5. minimaal 1 meter dakvlak ter weerszijden van de dakopbouw;

  6. de afstand van de dakopbouw tot de achtergevel is horizontaal gemeten minimaal 1 meter;

  7. afstand van de dakopbouw tot het voorerfgebied minimaal 3 meter;

 

Maatvoering

  1. breedte van de dakopbouw maximaal 60% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 6 meter;

  2. de hoogte van de buitenwanden van de dakopbouw maximaal 1,2 meter;

  3. de nok mag verticaal gemeten maximaal 0,7 meter worden verhoogd;

  4. de hellingshoek van het dakvlak van de dakopbouw moet gelijk zijn aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak.

 

13.3 nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de verkeersveiligheid; en

  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

13.4 afwijken van de bouwregels

 

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 13.2.2 sub a met dien verstande dat ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak gelegen mag worden bebouwd.

 

13.5 specifieke gebruiksregels

  1. Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan binnen de bestemming wonen, met dien verstande dat:

  1. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in bijlage 1.

  2. het vloeroppervlak van de ruimten ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2.

  3. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de bijbehorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken.

  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.

  5. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolge de Wet Milieubeheer of het Activiteitenbesluit is toegestaan.

  6. er ten behoeve van de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein).

  7. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking.

  8. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,5 m2 mag bedragen.

  9. er geen buitenopslag van goederen mag plaatsvinden.

  10. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert tevens de bewoner dient te zijn van de desbetreffende woning (er dient functionele en persoonlijke binding te zijn tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis).

  11. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben ten behoeve van het aan huis verbonden beroep of bedrijf.

  12. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d., er niet meer dan 1 plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd.

  13. detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel welke direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik, niet is toegestaan.

  14. Detailhandel in producten die niet gerelateerd en verbonden zijn met de aangeboden dienst niet zijn toegestaan”.

  15. webwinkels uitsluitend en uitdrukkelijk slechts zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de in artikel 1 genoemde begripsomschrijving van een 'webwinkel', waarbij detailhandel ter plaatse niet is toegestaan.

 

  1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  2. het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting.

 

13.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

13.6.1 Vergunningplicht

Voor het wijzigen of (gedeeltelijk) slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, is een omgevingsvergunning vereist.

 

13.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 13.6.1 is niet van toepassing op werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

13.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, op voorwaarde dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm en verschijningsvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm en verschijningsvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm en verschijningsvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een pand of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

 

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1

 

14.1 bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor gebieden met een hoge archeologische waarde (Waarde – archeologie 1) aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (hoofdbestemmingen), bestemd voor het behoud van archeologische waarden

 

14.2 bouwregels

 

14.2.1 Archeologisch onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning

 

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm beneden maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

 

14.2.2 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning

 

Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid 10.2.2 wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

 

 

 

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken betreft;

  2. het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  4. het permanent verlagen van het waterpeil;

  5. het aanplanten en/of het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 40 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd;

  6. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.

 

14.3.2 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in 14.3.1 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;

  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

  3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

 

 

14.3.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 14.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  5. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  6. te maken hebben met de aanleg van systematische drainage, mits sleufloos uitgevoerd.

 

14.4 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 1) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

 

15.1 bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor archeologisch verwachtingsgebied (Waarde – archeologie 2 (WR-a 2)) aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (hoofdbestemmingen), bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

 

15.2 bouwregels

 

15.2.1 Archeologisch onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning

 
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt aangegeven en dieper dan 40 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

 

15.2.2 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning

 
Indien uit het in lid 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid 15.2.2 wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

 

 

 

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren met een oppervlakte groter dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt aangegeven en dieper gaan dan 40 cm, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken betreft;

  2. het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage (met uitzondering van drainage van agrarische percelen) en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  4. het permanent verlagen van het waterpeil;

  5. het aanplanten en/of het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 40 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 40 cm wordt geroerd;

  6. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.

 

 

15.3.2 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in 31.3.1 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;

  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

  1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

  2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

  3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

 

 

15.3.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 31.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  5. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  6. te maken hebben met de aanleg van systematische drainage, mits sleufloos uitgevoerd.

 

15.4 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 2) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

HOOFDSTUK 3 algemene regels

 

 

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 17 algemene aanduidingsregels

 

17.1 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' gelden de volgende regels.

 

17.1.1 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op/in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

17.1.2 afwijken van de bouwregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.1.1 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits: hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

17.1.3 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

 

17.1.4 afwijken van de gebruiksregels

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.1.3 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar object, mits:

hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

 

 

 

 

17.1.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;

  2. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits:

  1. voor de risicovolle inrichting een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend of gewijzigd;

  2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  3. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden.

 

 

Artikel 18 algemene afwijkingsregels

 

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;

  2. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

  2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

  3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

 

Artikel 19 algemene gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;

  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

 

Artikel 20 algemene wijzigingsregels

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat de afmeting, situering en vorm van een bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

  1. een bouwvlak ten hoogste 20% wordt vergroot;

  2. de afstand van een bouwvlak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3,00 m bedraagt;

  3. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde.

 

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – archeologie 1) wordt toegekend indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

Artikel 21 overige regels

 

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  2. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

  3. de ruimte tussen bouwwerken.

 

HOOFDSTUK 4 overgangsrecht en slotregel

 

 

Artikel 22 overgangsrecht

 

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.

  2. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

22.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik;

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

 

 

22.3 Hardheidsclausule

 

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

 

Artikel 23 slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het

bestemmingsplan Makkum - Oost

 

Behorend bij het besluit van __