direct naar inhoud van Bijlagen bij toelichting
Plan: Omgevingsplan Kwistbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01

Bijlagen bij toelichting

 

Bijlage 1 Kaders voor omgevingsplan

Hoofdstuk 1 Wat staat er in deze bijlage?

Vanuit diverse overheidslagen is beleid voor het plangebied geformuleerd. Deze beleidskaders en de daarin opgenomen randvoorwaarden bepalen mede de beleidsvrijheid die de gemeente heeft bij het opstellen van het omgevingsplan Kwistbeek. De gemeente kan, als daar goede redenen voor zijn, er voor kiezen buiten de door de overheid aangegeven kaders beleid te formuleren. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het landelijke en provinciale beleid dat relevant is voor het omgevingsplan Kwistbeek.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Op nationaal niveau zijn de volgende plandocumenten indirect van belang voor dit omgevingsplan. Deze plandocumenten hebben hun doorwerking in provinciaal en gemeentelijk beleid.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur Milieu en Ruimte

Het Rijk richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen en zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend,bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028), te weten:

  • 1. Concurrerend: Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Bereikbaar: Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • 3. Leefbaar & veilig: Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Conclusie

Dit omgevingsplan past binnen de hoofdlijnen van beleid uit de structuurvisie Infrastructuur en ruimte. Het plangebied ligt niet in een omgeving waarin opgaven van nationaal belang spelen.

Binnen het plangebied wordt wel op een lager schaalniveau bijgedragen aan doelen die op nationaal niveau spelen, waaronder rekening houden met het laagvlieggebied De Peel en klimaatbestendigheid.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In dit besluit zijn regels opgenomen voor de inhoud van omgevingsplannen moeten voldoen. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van omgevingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke omgevingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Conclusie

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is door het Rijk vastgelegd dat de Provincie verantwoordelijk is voor de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, inmiddels door het Rijk Nationaal Natuurnetwerk genoemd) en begrenzing en bescherming van de EHS dient vast te leggen in een provinciale verordening. In Limburg is de EHS vastgelegd in de Goudgroene natuurzone.

Het Barro voorziet verder niet in onderwerpen die op het gebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het omgevingsplan geen beperkingen vanuit het Barro gelden.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 vastgelegd dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven en worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening bepaald, dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.

Conclusie

Het omgevingsplan maakt meer ruimte voor water en waterberging mogelijk. Dit zijn geen stedelijke ontwikkelingen.

2.1.4 Waterwet

De Waterwet regelt in hoofdzaak het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

De wetgeving deelt een aantal zorgplichten toe aan waterschappen en gemeenten. Waterschappen hebben een zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater. Gemeenten hebben een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater en voor hemelwater en grondwater.

De manier waarop een gemeente invulling geeft aan deze zorgplichten staat in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Voor hemel- en grondwater kan een gemeente ook regels in de vorm van een gemeentelijke verordening.

Burger en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het hemelwater (regen- en smeltwater) dat op hun terrein komt. Op grond van deze zorgplicht ligt er pas een taak voor de gemeente als burger of bedrijf zich in alle redelijkheid niet kan ontdoen van het hemelwater op zijn terrein.

Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Deze zorgplicht biedt vooral een loket bij de gemeente bij overlast ten gevolge van een overschot of een tekort aan grondwater.

Conclusie

Het omgevingsplan sluit aan op de verantwoordelijkheden die in de Waterwet zijn vastgelegd. Hoofddoelen voor het gebied zijn het voorkomen van wateroverlast, met name in de bebouwde gebieden, een ecologisch hoogwaardige inrichting van het beekdal, een klimaatbestendige beekdalontwikkeling en een beleefbaar landschap.

2.1.5 Nationaal waterplan 2016 tot 2021

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

  • Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
  • Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
  • Mariene Strategie
  • Beleidsnota Noordzee
  • Functies van de rijkswateren

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Conclusie

Het omgevingsplan geeft mede invulling aan op de doelen die in het Waterplan zijn benoemd.

2.1.6 Laagvlieggebieden

Om zowel nationaal als internationaal bij te dragen aan vrede en veiligheid is het nodig dat vliegers hun geoefendheid op peil houden. Vliegtuigen en helikopters van Defensie doorkruisen dagelijks het luchtruim. Bepaalde delen van het luchtruim worden door Defensie gebruikt als specifiek oefengebied. In sommige gevallen wordt hierbij van de standaard vliegroutes en gebieden afgeweken. Het gaat bijvoorbeeld om laagvliegoefeningen en nachtvluchten van jachtvliegtuigen en helikopters om het personeel te trainen voor operaties. Binnen het laagvlieggebied wordt door helikopters en voor opleidingsdoeleinden bestemde propellervliegtuigen gevlogen tot 30 meter boven het maaiveld. Masten of bijvoorbeeld windturbineprojecten kunnen hiervoor als obstakel fungeren. Indien objecten mogelijk worden gemaakt hoger dan 30 meter is overleg met Ministerie van Defensie gewenst.

Conclusie

Het plangebied maakt onderdeel uit van een laagvlieggebied. Dit omgevingsplan maakt in de laagvlieggebieden en op de laagvliegroutes geen bebouwing mogelijk, hoger dan 30 meter boven het maaiveld.

2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 (geconsolideerd augustus 2019) is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, zijn in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen omschreven. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Volgens de kaart 'Zonering Limburg' ligt het plangebied in het buitengebied. Binnen het plangebied gelden de zones buitengebied, bronsgroene landschapszone en goudgroene landschapszone (het NatuurNetwerk Nederland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0002.png"

Figuur Zonering

Bronsgroene landschapszone

Beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap. Omvat ook het winterbed van de Maas.

Accenten:

  • Kwaliteit en functioneren regionaal watersysteem
  • Ontwikkeling landbouw in balans met omgeving
  • Versterken kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie
  • Recreatief medegebruik

Goudgroene natuurzone 

Gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna, vaak van (inter-)nationale betekenis (zoals de Natura2000-gebieden).

Accenten:

  • Realisatie areaal uitbreiding natuur
  • Recreatief medegebruik
  • Terugdringen milieubelasting

Buitengebied

Alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.

Accenten:
Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw

  • Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
  • Kwaliteit en functioneren ondergrond

Conclusie

De mogelijkheden die het omgevingsplan biedt, sluiten aan op het provinciale beleid zoals dat in het POL2014 geformuleerd is. Diverse functies kunnen zich verder ontwikkelen met respect en versterking van de omgevingskwaliteiten in de verschillende deelgebieden. Binnen de bronsgroene landschapszone en goudgroene zone gelden strengere voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen die nader zijn uitgewerkt in de omgevingsverordening.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerd, november 2019) staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat delen van het plangebied binnen beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap of (milieu-)beschermingsgebieden liggen.

Onderstaande regels zijn relevant voor het omgevingsplan.


Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.

3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Toetsing

Het omgevingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk.

Artikel 2.2.3 Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen

1. Een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies(s) betrekt daarbij tevens de mogelijkheid om deze functies(s) in leegstaande monumentale gebouwen onder te brengen.

2. Wanneer herbenutting van leegstaande monumentale gebouwen zoals bedoeld in het eerste lid niet mogelijk blijkt, wordt bij de beoordeling van het toestaan van nieuwe functie(s) ook de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande beeldbepalende gebouwen betrokken.

3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Toetsing

Het omgevingsplan maakt geen nieuwe functies mogelijk die in bestaande monumentale gebouwen gerealiseerd kunnen worden.

Artikel 2.4.2 Wonen

1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.

5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.

6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen en als het vierde lid van toepassing is, van het versterken van de kwalitatieve woningvoorraad.

Toetsing

Het omgevingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk.

2.6 Goudgroene natuurzone

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.

Dit verbod is niet van toepassing op ontwikkelingen van groot openbaar belang, kleinschalige ontwikkelingen en bij toepassing van de Saldobenadering bij samenhangende ontwikkelingen: toepassing bij een combinatie van onderling samenhangende activiteiten, waarvan één of meer afzonderlijk een negatief effect hebben op de Goudgroene natuurzone, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de Goudgroene natuurzone op gebiedsniveau. Hieraan zijn in Artikel 2.6.4 van de verordening voorwaarden verbonden.

De 'goudgroene natuurzone' komt voor in de volgende gebiedsbestemmingen van het voorliggende plan:

  • Bos en natuur
  • Beekdal en natuur
  • Kleinschalig half-open ontginningslandschap
  • Beekdal buiten de kernen
  • Beekdal in de kern
  • Oude bouwlanden

Per gebiedsbestemming is een aparte koers benoemd. De in de koers genoemde doelen worden nagestreefd bij ontwikkelingen. Indien een ontwikkeling zich aandient die niet in de regels van de perceelsbestemming past, wordt getoetst aan de bijdrage van die ontwikkeling aan de koers.

Toetsing

Een deel van het plangebied valt onder het regime 'Goudgroene natuurzone'. De regeling is daar zo op afgestemd dat de in de gebiedsbestemmingen waar goudgroene natuurzones voorkomen geen wijzigingen of nieuwe activiteiten mogelijk maken die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de koers van het gebied. Daarmee wordt geborgd dat ontwikkelingen de kwaliteit van het gebied verbeteren en bijdragen leveren aan de goudgroene natuurzones.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0003.png"

Figuur uitsnede kaart beschermingszones natuur en landschap. blauwgroen: bronsgroene landschapszone en groen: goudgroene natuurzone

Artikel 2.7.2 Bronsgroene landschapszone

1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden (kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd.

2. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

3. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij dit artikel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0004.png"

Figuur Bijlage kernkwaliteiten

De 'bronsgroene natuurzone' komt voor in de volgende (alle) gebiedsbestemmingen van het voorliggende plan:

  • Bos en natuur
  • Beekdal en natuur
  • Kleinschalig half-open ontginningslandschap
  • Grootschalig ontginningslandschap
  • Beekdal buiten de kernen
  • Beekdal in de kern
  • Oude bouwlanden

De verschillende koersen van de gebiedsbestemmingen waar de bronsgroene natuurzones voorkomen dragen bij aan de kernkwaliteiten behorende bij een beekdal in de bronsgroene zones. Een van de voorwaarden in dit omgevingsplan is bijvoorbeeld dat bij nieuwe ontwikkelingen de herkenbaarheid van het beekdal wordt behouden of versterkt. Dit is in lijn met de provinciale verordening.

Conclusie
De regels in het omgevingsplan zijn niet in strijd met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

2.2.3 Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014

In de omgevingsverordening (Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014) zijn bestuursafspraken met de gemeenten in Noord-Limburg over de uitwerking van het POL2014 vastgelegd. Deze afspraken hebben betrekking op een aantal thema's waarbij de rol van de gemeenten aanzienlijk is. Er zijn afspraken gemaakt over diverse thema's zoals wonen, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie, kwaliteit, landbouw, energie en landschap. Hierna zijn de meest relevante afspraken beschreven.

Ruimtelijk kwaliteitskader

Bij het realiseren van de opgaves wordt de juiste balans behouden tussen rust & ruimte en de innovatieve & dynamische economie. Hierbij is het hoofdprincipe 'verbinden waar het kan, scheiden waar het moet'. Vanuit de POL-uitwerkingen Landelijk gebied, Energie en Vrijetijdseconomie zijn de volgende kwaliteitsprincipes ontwikkeld:

  • grondgebruik afstemmen op het landschap en haar natuurlijke condities door de natuuropgave te verbinden aan de deltaopgave.
  • belevingswaarde vergroten op de juiste plek voor toeristen en bewoners door toegankelijkheid te realiseren bij een gecombineerde natuur- en deltaopgave;
  • vraag en aanbod bij elkaar brengen door de grootschalige energieopgave bij voorkeur te verbinden met werklandschappen (zoals intensieve land- en tuinbouwgebieden en bedrijventerreinen);
  • goede balans tussen verschillende functies, rekening houdend met elkaars belangen (zoals bijvoorbeeld wonen, bedrijvigheid en natuur);
  • aantrekkelijke omgeving creëren voor recreanten (bewoners en toeristen) en ontwikkelruimte voor land- en tuinbouw creëren door te verbinden waar het kan en te scheiden waar het moet met het landschap als drager.

Deze kwaliteitsprincipes zijn leidend voor de verdere uitwerking van het begrip 'duurzame locaties' voor de verschillende functies.

De energieopgave vraagt om voldoende ontwikkelruimte voor (grootschalige) initiatieven. Daarom brengen gemeenten en provincie de mogelijkheden in de regio in beeld voor de energietransitie (met specifieke aandacht voor grootschalige wind- en zonne-energie) op basis van de lokale kansenkaartensessies en de principes uit het ruimtelijk kwaliteitskader;

De opgave vrijetijdseconomie vraagt om het behouden en versterken van de kwaliteit van toeristische hotspots (natuurgebieden, attracties, cultuurhistorische kernen en verblijfsmogelijkheden) en de aantrekkelijke groene corridors hiertussen. Dit betekent dat:

  • de regio brengt de regionale gebiedsparels voor de toeristisch-recreatieve hoofdstructuur in beeld;
  • samen de criteria worden bepaald om initiatieven kwalitatief af te wegen.

De opgave voor de land- en tuinbouw vraagt om voldoende ontwikkelruimte voor (grootschalige en kleinschalige) bedrijven. Dit vraagt om het gezamenlijk (regionaal) uitwerken van concrete criteria om initiatieven lokaal kwalitatief af te wegen; de zogenaamde 'toekomstbestendige locaties'.

  • Het uitwerken van beleidsuitspraken om kwetsbare gebieden te beschermen en koppelkansen te verzilveren (Deltaopgave en natuuropgave).

Ontwikkelruimte agrarische bedrijven

Leidraad voor het bepalen van de ontwikkelruimte voor de agrarische bedrijven is het regionaal ruimtelijk kwaliteitskader, waarin ook de provinciale belangen (POL) zijn meegenomen. Daarnaast worden op regionaal niveau principes ontwikkeld die de basis vormen voor een (beperkt) regionaal afwegingskader als onderdeel van het afstemmingsprotocol voor de diverse sectoren binnen de land- en tuinbouw. De principes kunnen vervolgens om op lokaal niveau worden aangevuld en toegepast om te kunnen beoordelen initiatieven te kunnen beoordelen of zij voldoen aan de criteria voor een 'toekomstbestendige locatie'.

  • De uitdaging bij het realiseren van de opgaves in het landelijk gebied is het borgen van de juiste balans tussen rust & ruimte en de innovatieve & dynamische economie.
  • Voor diverse onderwerpen zijn richtlijnen afgesproken: Ontwikkelingsgebieden glas en Solitair glas, Intensieve teelten, Agglomeratielandbouw, Intensieve veehouderij, Mestverwerking.
  • Tot slot zijn afspraken gemaakt over het duurzaam oplossen van leegstand (ook oneigenlijk gebruik) en schone stallen.

Regionaal afstemmingsprotocol

De afgelopen jaren is de rol van de regio steeds belangrijker geworden als het gaat om de aanpak van leegstand (detailhandel, agrarisch vastgoed), het oplossen van de mismatch in de woningvoorraad, etc. Het afbakenen van de regionale rol en de rol van de provincie krijgt vorm in de POL-uitwerkingen en is vastgelegd in onderhavig afstemmingsprotocol. Bij iedere actualisatie van de bestuursafspraken wordt ook het protocol aangescherpt en vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening.

Het afstemmingsprotocol gaat in op de spelregels, procedures, besluitvormingsmandaat en sancties met betrekking tot het regionaal informeren, afstemmen en instemmen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0005.png"

Figuur Afstemmingsprotocol

2.2.4 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

De beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) uit 2010 regelt de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen mogelijk zijn. Het LKM geeft aan hoe een type ontwikkeling moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt duidelijk verschil gemaakt tussen gebiedseigen en niet gebiedseigen ontwikkelingen. Waar sprake is van gebiedseigen ontwikkelingen is in principe inpassing en maatwerk leidend. Ook de niet gebiedseigen ontwikkelingen dienen goed ruimtelijk en landschappelijk te worden ingepast, maar voor deze ontwikkelingen geldt daarnaast een kwaliteitsbijdrage die in het LKM als richtlijn of als drempelwaarde is aangegeven. Het LKM richt zich op relatief kleinschalige ontwikkelingen vanuit het particulier initiatief. De essentie van het LKM is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit.

Het doel van dit kwaliteitsmenu is dat gemeenten en provincie een instrument in handen hebben om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied kunnen combineren met kwaliteitsverbetering in het buitengebied, zogenaamde ontwikkelingsplanologie. Dat betekent dat, als er ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het omgevingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gemeenten dienen het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in een structuurvisie vast te leggen. De tegenprestatie dient te bestaan uit landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap waarbinnen de maatregelen genomen worden. Dat kan zijn sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap, extra investering in architectonische kwaliteit.

Conclusie

De provincie vraagt de gemeenten om het beleid uit het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) over te nemen en uit te werken zodat een gemeentelijk kwaliteitsmenu ontstaat. Het LKM heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in de structuurvisie buitengebied.

2.2.5 Provinciaal Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Waterplan is een uitwerking en verdere detaillering van het regionaal waterbeleid in het POL2014. In het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 staat het provinciale waterbeleid voor de komende jaren. Dit gaat over:

  • 1. hoogwaterbescherming in de Maasvallei
  • 2. aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in verband met klimaatverandering
  • 3. behoud en herstel van beken en waterrijke natuurgebieden en verbetering van hun waterkwaliteit
  • 4. drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.

Provinciale Staten hebben het beleid vastgesteld. Waterschap Limburg, gemeenten en derden voeren het uit. Een belangrijk onderdeel van het Provinciaal Waterplan is de alliantie tussen Provincie en Waterschap Limburg.

In de planperiode 2016-2021 investeren Waterschap Limburg, gemeenten, de Rijksoverheid, de Europese Unie en de Provincie gezamenlijk 580 miljoen euro in het Limburgse water. De Provincie draagt hier aan 24 miljoen euro bij.

Met het Provinciaal Waterplan wordt voldaan aan de eisen die Europa stelt in de Kaderrichtlijn Water en de Rijksoverheid in de Waterwet en het Deltaprogramma. Het Provinciaal Waterplan vormt samen met het van de Rijksoverheid en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van Waterschap Limburg een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheerplan Maas 2016-2021.

De middenloop en benedenloop van de Kwistbeek staat op kaart als waterlichaam Kaderrichtlijn Water (KRW, code NL57-Kwis en is getypeerd als R5: langzaam stromende middenloop/benedenloop. Doelen zijn vispasseerbaarheid en goede ecologische kwaliteit. In het Waterplan is daarop aangesloten. De middenloop en benedenloop van de Kwistbeek zijn aangeduid als Natuurbeek. Doelen: duurzaam ecologisch functioneren van het beeksysteem en natuurvriendelijk onderhoud.

Conclusie

Met dit omgevingsplan wordt de uitvoering van het waterplan planologisch mogelijk gemaakt. Doelen voor de Kwistbeek zijn duurzaam ecologisch functioneren van het beeksysteem en natuurvriendelijk onderhoud.

2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Projectplan Waterwet voor de Kwistbeek

De Kwistbeek is voor het waterschap Limburg een pilot voor het project 'water in balans'. In dat project stelt het waterschap zich tot doel om, samen met partners als gemeenten, inwoners en ondernemers, tot een klimaatbestendig watersysteem in Limburg te komen. Daarvoor hanteert het waterschap een integrale aanpak, waarbij gekeken wordt naar wateroverlast in bebouwde gebieden, klimaatbestendige beekdalontwikkeling, ecologische functies (KRW in het bijzonder), maar ook onderhoud van waterlopen en aanleg en verbeteren van retentiegebieden en hoogwaterbescherming.

Doelstelling van Gebiedspilot Kwistbeek is te komen tot een aanpak van het gehele stroomgebied van de Kwistbeek waarin alle opgaven met betrekking tot wateroverlast, veiligheid, waterkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit door middel van een integrale aanpak worden opgelost. Kortom, een beekdal dat minimaal voldoet aan de normering uit het nationaal bestuursakkoord Water (NBW) voor wat betreft inundatie risico's, ecologisch hoogwaardig is ingericht conform de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het POL, dat zowel klimaat-als onderhoudsproof is en voldoet aan de (hydrologische) eisen die de landbouw stelt maar ook weer een aantrekkelijke omgeving biedt voor andere bewoners en recreanten. Belangrijk aandachtspunt en randvoorwaarde zal zijn in hoeverre de bestaande grondwatersituatie/regime toekomstige locatiekeuze en maatregelen mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0006.png"

Figuur Nadere uitwerking Watervisie Kwistbeek

Het projectplan Waterwet is gebaseerd op de Watervisie voor de Kwistbeek, die het waterschap Limburg in 2018 heeft laten opstellen. In de visie staan 4 doelen centraal, gericht op het oplossen van een aantal knelpunten.

doel   Gericht op oplossen van de volgende knelpunten  
voorkomen van wateroverlast, met name in de bebouwde gebieden   - Verhard oppervlak neemt toe
- Piekafvoeren gaan ongeremd naar Baarlo
- Verharding landbouwareaal noordwestelijk van Soeterbeek
- Grote piekbelasting via Dekeshorst 'mist' de hogerop gelegen
retentievoorzieningen en vormt alsnog een
bedreiging voor Soeterbeek  
een ecologisch hoogwaardige inrichting van het beekdal;
 
- Waardevolle natuur geïsoleerd geraakt in enkele hotspots
(versnippering, geïsoleerde populaties
- Afwezigheid geschikte habitats in en langs de beek
- Indeling Kwistbeek (dal) geoptimaliseerd voor één functie,
vervuiling (diffuse lozingen)
- Exoten in de Maas
- Vele overstorten (puntlozingen) en uitspoeling (mest)stoffen
uit landbouwgebieden
- Verdroging en eutrofiëring natte natuurgebieden, droogval
watergangen
- Inlaat van gebiedsvreemd water  
een klimaatbestendige beekdalontwikkeling;
 
- Piekafvoeren van (tijdelijk) verhard oppervlak
- Toenemende verharding van het dal van de Kwistbeek
- Inrichting dal van de Kwistbeek geoptimaliseerd voor één
functie  
een beleefbaar landschap   - Kwistbeek (dal) onherkenbaar en onzichtbaar in het
landschap
- Dal van de Kwistbeek moeilijk toegankelijk  

Het projectplan Waterwet beschrijft de wijze waarop het wtaerstaatswerk (i.c. de herinrichting van de Kwistbeek) zal worden uitgevoerd. Verschillende concepten zijn met bewoners en andere belanghebbenden besproken.

Conclusie

Het omgevingsplan maakt de doelen uit de Watervisie Kwistbeek waar mogelijk planologisch mogelijk.

Door doelen en voorwaarden te stellen in het gebied, wordt ruimte geboden aan burgers en ondernemers om in te spelen op onverwachte ontwikkelingen. Deze doelen zijn in het omgevingsplan vertaald in de vorm van zogenaamde gebiedsbestemmingen.

2.3.2 Regionale structuurvisie Wonen regio Noord-Limburg (2016)

Deze structuurvisie is op 5 april 2016 vastgesteld en geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Noord-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij is niet uit te sluiten dat binnen de planperiode van de structuurvisie (2030) de in de geldende plannen opgenomen directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen. De structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen; omgevingsplannen hebben dat wel.

Samen met alle woonpartners zijn vijf belangrijke opgaven geformuleerd die de kern vormen van de woonvisie:

1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor onder andere arbeidsmigranten

4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

Conclusie

Dit omgevingsplan maakt aanpassing van woningen (levensloopbestendigheid) en mantelzorg mogelijk. Dit past in het lokale woonbeleid waarin extra aandacht wordt gegeven aan de forse toename van het aantal senioren door de vergrijzing en waarvoor dit soort duurzame woningen ook nodig zijn. Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

Huisvesting van arbeidsmigranten is niet rechtstreeks mogelijk.

2.3.3 Regionaal Ruimtelijk Kwaliteitskader Landelijk gebied Noord-Limburg (2019)

Het doel van het regionaal ruimtelijk kwaliteitskader is: 'Hoe kunnen we, vanuit ons DNA waar we trots op zijn, niet alleen de kwaliteit van ons landelijk gebied behouden en versterken, maar ook de transitie-opgaven van kwaliteit voorzien?'

Het Ruimtelijk Kwaliteitskader:

  • is een instrument om een afweging te maken of een ontwikkeling (energie, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie) een bijdrage kan leveren aan het versterken van ons DNA.
  • geeft de kaders weer om bij deze afweging op regionaal niveau lokaal dezelfde uitgangspunten te hanteren.
  • wil bewustwording creëren over onze gedeelde kwaliteiten en de kansen hierbinnen voor ontwikkelingen.

Het ruimtelijk kwaliteitskader wordt ingezet bij de afweging van initiatieven om een compleet beeld te krijgen hoe een initiatief aansluit bij het regionale DNA.

Regionale opgaven

Het landelijk gebied in Noord-Limburg is aan verandering onderhevig. Met name in de agrarische sector zien we schaalvergroting en intensiever grondgebruik. Daarnaast staat de regio voor een enorme (ruimtelijke) opgave in de overstap naar het duurzaam opwekken van energie, het klimaatbestendig maken van onze omgeving et cetera. Tegelijkertijd hebben we ook een opgave als het gaat om de kwaliteit van onze woon- en leefomgeving te verbeteren en zo onze huidige én toekomstige inwoners, ondernemers en bezoekers aan ons te blijven binden.

In het plangebied wordt specifiek ingezet op de wateropgave. Voor het garanderen van de waterveiligheid en het aanpakken van wateroverlast en verdroging ligt in de regio Noord-Limburg nog een grote opgave. Deze opgave vraagt ruimte voor beken & brongebieden ten behoeve van het voorkomen van verdroging & wateroverlast.

DNA en ontwikkelingsperspectief

Het plangebied ligt grotendeel in de 'Hoge zandgronden tussen Peel en Maas'.

Daar waar de Maas de ruggengraat van onze regio is, zijn de beken de ribben. In het glooiende dekzandgebied ten westen van de Maas zijn dat de zogenaamde laaglandbeken. Het stroomgebied van deze beken is over het algemeen groot. Deze traagstromende beken die als gevolg van kanalisering, egaliseringen en ontwateringen landschappelijk soms nauwelijks herkenbaar zijn. Alleen daar waar water en natuur samengaan wordt het beekdal gekenmerkt door kleinschaligheid: weilanden omzoomd door houtwallen en bosjes.

De beken hebben van oudsher structuur gegeven aan de ontwikkeling van de regio. Wegen en bebouwing ontstonden parallel aan de beek. Ze zorgden voor water en voor de afvoer van teveel aan water. In veel gevallen zijn de beekdalen momenteel echter nauwelijks meer herkenbaar.

Het mozaïek van beken, bossen en heide, laanstructuren vormt de drager van de natuurlijke en recreatieve verbinding tussen het Peelgebied en de Maasvallei, maar biedt ook ruimte voor ontwikkeling op basis van de volgende richtinggevende uitspraken:

  • Koester de beekdalen als natuurlijke, kenmerkende en langzame tegenhanger van het dynamische en grootschalig ontwikkelende Noord-Limburg. Maak de loop van de beken beleefbaar en bereikbaar. Versterk de rol van de beekdalen als structurerend element in het landschap en benut kansen voor klimaatadaptatie en natuurontwikkeling ? Stimuleer in de kleinschalige (oudere) ontginningsgebieden agrotoerisme (o.a. op bezoek bij de boer) en verbrede landbouw (o.a. zorgboerderijen) en extensieve recreatie. Niettemin is/blijft in deze gebieden het agrarische grondgebruik leidend en is er (beperkt) ruimte voor bebouwing en andere voorzieningen op de rand van velden of overgang naar andere gebieden.
  • Concentreer grootschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen in het (geografische) verlengde van de Peelbergen.
  • Creëer in de grootschalige (jongere) ontginningsgebieden ruimte voor de ontwikkeling van 'nieuwe landschappen' voortbordurend op de ontginningsgeschiedenis. Voor zowel de doorontwikkeling van (intensieve) landbouwbedrijven, inclusief TOV's, als voor de energietransitie (zoals zonneweides, windmolens en geothermie).
  • Zet in op hergebruik van leegkomende agrarische bebouwing (VAB's) primair in voor landbouw, eventuele andere gebruiksfuncties afstemmen op de mogelijkheden van het gebied.

Aanpak bij initiatieven

Stap 1, 2 en 3 vormen de basis om het gesprek aan te gaan met de omgeving, een soort van nulmeting. In stap 4 en 5 bekijk je samen met de omgeving wat de kern is van de ontwerpopgave.

  • 1. Beschrijf het initiatief;
  • 2. Analyseer de omgeving;
  • 3. Wat zegt het beleid?;
  • 4. Bepaal samen met omgeving de ontwerpopgave;
  • 5. Zoek samen kwaliteit, vraag eventueel advies.
2.3.4 POL-uitwerking Regionale visie Land- en tuinbouw Noord-Limburg (2019)

In het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL 214) heeft de provincie de ambitie vastgelegd om in Limburg een leef- en vestigingsklimaat van voortreffelijke kwaliteit te realiseren. Het creëren van een nog aantrekkelijker landelijk gebied is van belang voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in de hele provincie. Bewust van de regionale verschillen in Limburg heeft de provincie de gemeenten uitgedaagd om op regionaal niveau bepaalde POL-thema's verder uit te werken.

In de regionale visie Land- en Tuinbouw is de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting voor de land- en tuinbouw in de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg vastgelegd. De visie heeft betrekking op de afstemming van de beleidsprincipes, van de werkwijze ingeval van nieuwe initiatieven, van initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect, en over een uitvoeringsprogramma met lokale en regionale acties.

Het doel is dat de land- en tuinbouw in de regio Noord-Limburg een sterke economische sector is en kan blijven. Dit is alleen mogelijk indien de ontwikkeling van agrarische bedrijven blijft bijdragen aan de (ruimtelijke) kwaliteit van het landelijk gebied. De regio Noord-Limburg zet namelijk ook in op het behouden en versterken van een aantrekkelijk landelijk gebied. Kwaliteit staat in alle opzichten voorop. Het gaat hierbij om kwaliteit van wonen, werken én recreëren. Alle aanwezige of toe te voegen functies moeten in balans met elkaar kunnen functioneren, zodat er ook voor de toekomst ontwikkelingsruimte voor de land- en tuinbouw in Noord-Limburg blijft. Ook dat is een belangrijke kwaliteit van de regio.

Land- en tuinbouw krijgt de ruimte, maar kent ook z'n grenzen

Door de regionale en lokale verschillen én de dynamiek van een breed pallet aan ontwikkelingen zijn de effecten van agrarische ontwikkelingen op gebieds- en locatieniveau minder goed te voorspellen. Om die reden wordt naast de algemene kaders ook sterk ingezet op het sturen op gebiedskwaliteit als leidend principe. Maatwerkoplossingen komen hier uit voort. Dit vraagt een grotere interactie tussen ondernemer, omgeving en overheid. Voor agrarische bedrijven betekent dit dat ze omgevingsbewust moeten acteren.

Andere manier van werken gevraagd

Een omgevingsbewuste land- en tuinbouwsector vraagt om een andere manier van werken. Niet alleen door de agrarisch ondernemers, maar zeker ook door omwonenden, belangenorganisatie én overheid. Het gaat om een integrale procesaanpak om te komen tot maatwerkoplossingen. Dit vraagt om een omgevingsdialoog en om een kwalitatief beoordelingskader als hulpmiddel voor het aangaan van deze dialoog.

Toekomstbestendigheid kan per locatie verschillen

Niet elke bedrijfslocatie heeft dezelfde ontwikkelingsruimte voor de verschillende agrarische bedrijfsactiviteiten, op de korte dan wel lange termijn. Het toekomstperspectief voor een agrariër wordt dan ook voor een belangrijk deel bepaald door de kwaliteit van de locatie. Idealiter liggen alle agrarische bedrijven op 'toekomstbestendige locaties'. Dit zijn locaties waar ondernemers voor de langere termijn hun agrarisch bedrijf passend bij de omgeving kunnen door ontwikkelen. In een dialoog met de ondernemer wordt de toekomstbestendigheid van een locatie belicht vanuit een drietal invalshoeken: 1) beleid, 2) gebied, waarbij het regionaal ruimtelijk kwaliteitskader als hulpmiddel en inspiratiebron wordt gebruikt en 3) locatie, waarbij aan de hand van aspecten als landschap, infrastructuur, woon- en klimaat enz. de effecten van het initiatief worden beschreven.

2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Toekomst in beeld; perspectieven voor Peel en Maas

In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is de gezamenlijke perspectievennota 'Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas' opgesteld. In deze nota profileert Peel en Maas zich als een bepalende economische speler is die profiteert van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.

In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van Peel en Maas en tevens de strategische kaders voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. De kwaliteit waarmee deze kaders voor beleid worden ingevuld en de combinatie van zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid geven Peel en Maas een herkenbaar profiel van een ondernemende en ontwikkelende plattelandsgemeente met:

  • een gevarieerde economische structuur die in staat is gebleken om zich actief aan te passen aan veranderende (globale) omstandigheden en voorkeuren van de consument;
  • een aantrekkelijk landschap tussen Groote Peel en Maasdal dat uniek is in Nederland;
  • een woon- en leefklimaat met een onderscheidend voorzieningenniveau;
  • een bruisend cultureel klimaat dat maatschappelijke en economische initiatieven van burgers, verenigingen en bedrijven stimuleert;
  • een gemeentebestuur dat zich bewust is van haar verantwoordelijkheid in het netwerk van burgers, maatschappelijke partners en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0007.png"

De perspectievennota bouwt voort op de kaders die zijn gesteld door de gezamenlijke gemeenteraden in het Herindelingsontwerp en het Plan van Aanpak. De nota bevestigt deze keuzes en kleurt ze verder in. Daarmee ontstaat een robuust ontwikkelperspectief met de volgende strategische uitgangspunten:

  • combineren en afwegen van verschillende belangen in ruimtelijke vormgeving op een slimme manier. Benutten van het principe van 'Cradle to Cradle' voor een hoogwaardige ontwikkeling;
  • ontwikkelen van woningbouw en toeristische activiteiten zoveel mogelijk in lijn met de vriendelijke sfeer van de dorpen en het land. Deze laten aansluiten bij doelgroepen en enerzijds richten op demografische ontwikkeling en anderzijds richten op de sociaal-culturele ambities en een leidinggevende economische ontwikkeling binnen de TTR ZON en Greenport Venlo.

Het kader voor het ruimtelijk beleid is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0008.png"

Conclusie

Het omgevingsplan voldoet aan de uitgangspunten uit de perspectievennota, voor zover van toepassing op het buitengebied. Doel is een aantrekkelijk landschap. Kwaliteit is leidend. Ruimtelijke ontwikkelingen gaan samen met versterking van de omgevingskwaliteit.

2.4.2 Waardenoriëntatie en kaderstelling thema's ruimte en economie

Op 19 december 2017 heeft de gemeente Peel en Maas de kaderstelling voor de thema's Ruimte en

Economie vastgesteld. In deze kaderstelling zijn een aantal leidende thema's benoemd:

1. Van individueel naar samen

2. Van omgevingskwantiteit naar omgevingskwaliteit

3. Van lineair naar circulair

6. Van gesloten naar open

7. Van consumeren naar beleven

8. Van beheersen naar ruimte geven en vertrouwen

9. Van overheidssturing naar omgevingssturing

Bovengenoemde thema's zijn vervolgens uitgewerkt in programma's met bijbehorende uitvoerings- afspraken. De relevante uitvoeringsafspraken voor dit omgevingsplan worden hieronder aangegeven.

Thema ruimte

Programma 1.1 Vitale leefomgeving

1.1 We ondersteunen de beweging om de identiteit van de dorpen en de herkenbare historische landschappen te behouden en te versterken

1.3 We gaan op een duurzame, bewuste wijze om met onze fysieke leefomgeving en koesteren de diversiteit hiervan

1.4 We zorgen voor verbindingen en balans tussen de verschillende functies en waarden

2.1 We dagen gemeenschappen uit om mee inhoud te geven aan hun fysieke leefomgeving

2.3 We stimuleren dialoog over invulling van ontwikkelingen in de fysiek leefomgeving

3.2 We hebben oog voor de transitie in het landelijk gebied

4.1 We passen onze fysieke leefomgeving aan het klimaat

4.2 We zijn klimaat- en energieneutraal in 2050

Programma 1.2 Beheer fysieke Leefomgeving

1.1 We nemen de eigen identiteit als uitgangspunt bij de herinrichting van de openbare ruimte

1.2 We zorgen gebiedsgericht voor een kwalitatief goed onderhouden openbare ruimte

3.1 We dagen gemeenschappen uit om mee vorm te geven aan de inrichting van hun fysieke leefomgeving vanuit het perspectief van gemeenschapsontwikkeling

4.1 De openbare ruimte wordt duurzaam ingericht en beheerd

Thema Economie

Programma 4.1 Toekomstbestendige Economie

2.1 We werken aan een aantrekkelijke regio zijn voor arbeidsmigranten zodat arbeidsmigranten zich (blijvend) vestigen en integreren in onze Regio

Programma 4.2 Ondernemen en promotie

1.1 Faciliteren van lokale bedrijven, die geworteld zijn in de samenleving, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector, het MKB (industrie en retail) en recreatie en toerisme

4.1 Door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft (Leidraad Evenementen, inclusief Bouwstenen)

Conclusie

Het omgevingsplan draagt in hoofdzaak bij aan het programma vitale leefomgeving.

2.4.3 Structuurvisie Buitengebied

In december 2011 is de structuurvisie Buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van bestaand beleid. Daarnaast zijn er enkele aanvullingen en uitwerkingen opgenomen, waardoor het beleid beter aansluit bij de recente ontwikkelingen in het buitengebied. Het beleid uit het structuurplan bood namelijk niet altijd een gepast op dynamische ontwikkelingen. Daarom is het beleid voor bepaalde thema's herzien, zoals bijvoorbeeld Vrijkomende Agrarische Bebouwing en huisvesting van buitenlandse werknemers.

De structuurvisie buitengebied heeft twee doelstellingen te weten: het bieden van een integraal beleidskader voor het buitengebied dat mede dient als grondslag voor het omgevingsplan en het mogelijk maken van kostenverhaal voor bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

Binnen de structuurvisie zijn de volgende thema's belangrijk:

  • kwaliteit: van initiatiefnemers wordt een tegenprestatie gevraagd om mogelijk verlies van kwaliteit te compenseren. De compensatie kan betrekking hebben op gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde.
  • borgen van de leefbaarheid: Er zijn verschillende economische dragers (zoals landbouw, toerisme en recreatie), die de leefbaarheid van het buitengebied waarborgen. Deze functies moeten zich naast elkaar kunnen ontwikkelen.
  • Het buitengebied is van iedereen: ontwikkeling van economische functies moet samengaan met behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en een goed woon- en leefklimaat.
  • beleid is dynamisch: Het buitengebied is dynamisch en dus moet het beleid voor het buitengebied dat ook zijn. Daarom monitoren we het beleid en passen het aan als de monitoring daar aanleiding voor geeft.

Inhoudelijk doet de structuurvisie uitspraken over de onderstaande onderwerpen. Waar relevant is aangegeven hoe dit in het omgevingsplan is verwerkt.

Beleid voor boom- en sierteeltbedrijven

Boom- en sierteeltbedrijven zijn vormen van grondgebonden agrarische bedrijven die gebruik maken van teeltondersteunende voorzieningen, met name van hoge, permanente voorzieningen. De trend binnen deze sectoren is dat de productie steeds verder intensiveert door het toepassen van pot- en containerteelten onder folie en onder glas. Daardoor neemt de glasopstand, foliekassen en hoge boogkassen toe bij dit soort bedrijven.

In de Structuurvisie Buitengebied is beleid opgenomen ten aanzien van Boom- en Sierteelt in relatie tot teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van kassen. Het strikt toepassen van een grens beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven die gebruik maken van hoge teelt ondersteunende voorzieningen terwijl de ruimtelijke uitstraling van deze bedrijven anders kan zijn dan glastuinbouwbedrijven. De voorzieningen hebben bij deze bedrijven een ondersteunend karakter. Dergelijke bedrijven hebben vaak, naast de hoge teelt ondersteunende voorzieningen, lage teeltondersteunde voorzieningen die gelegen zijn binnen het bestemmingsvlak en/of bouwland aansluitend aan het bouwvlak. Een glastuinbouwbedrijf bestaat grotendeels uit glas. Hierdoor kan de belevingswaarde van een bedrijf met hoge teeltondersteunende voorzieningen anders zijn dan bij een glastuinbouwbedrijf.

Om die reden is geen grens opgenomen als het glas/foliekas een duidelijk ondersteunend karakter heeft, waardoor de belevingswaarde van het bedrijf duidelijk anders is dan een glastuinbouwbedrijf. Om een handvat hiervoor te gebruiken geldt dat de oppervlakte van de hoge teeltondersteunende voorziening niet meer mag zijn dan 1/3 van het totale bestemmingsvlak en/of aan de bedrijfskavel aansluitende bouwland, met een maximum van 3 hectare.

Beleid voor Paardenhouderijen

Het structuurplan kent een onderverdeling in een productiegerichte paardenhouderij voor het fokken van paarden, een gebruiksgerichte paardenhouderij en een manege. De productiegerichte paardenhouderijen worden bestemd als grondgebonden agrarisch bedrijf , de productiegebonden paardenhouderijen met een gebruiksgerichte neventak krijgen een bestemming grondgebonden met een aanduiding 'paardenhouderij; de maneges worden bestemd als recreatie. In de praktijk gaan een productiegerichte paardenhouderij met een gebruiksgerichte paardenhouderij als nevenactiviteit vaak samen. Daarom is er destijds in het Structuurplan voor gekozen om te werken met de nadere aanduiding 'paardenhouderij'. In de praktijk voegt dit echter niets toe, het is bijna onlosmakelijk aan elkaar verbonden en zorgt alleen maar voor extra regelgeving. Daarom is ervoor gekozen om niet te werken met de nadere aanduiding 'paardenhouderij'. In het structuurplan is niet opgenomen hoe paardenhouderijen worden bestemd die alleen gebruiksgericht zijn. Het ligt voor de hand dat die de bestemming : Agrarisch paardenhouderij krijgen. In het bestemmingsplan Buitengebied dat dit plan vervangt waren maneges reeds volgens de standaard vergelijkbare bestemmingsplannen voorzien van de bestemming 'Sport' waarbij een nadere aanduiding 'manege' is opgenomen. Voor de duidelijkheid is deze aanpassing schematisch weergegeven in het volgende schema:

Soort paardenhouderij   Bestemming volgens Structuurvisie buitengebied  
Productiegerichte paardenhouderij  
Agrarisch - Grondgebonden  
Productiegerichte paardenhouderij met nevenactiviteit gebruiksgericht  
Agrarisch – Grondgebonden met een neventak paardenhouderij  
Maneges  
Sport met een aanduiding 'manege'  
Gebruiksgerichte paardenhouderij   Agrarisch - Paardenhouderij  

Beleid voor nieuwbouw burgerwoningen in linten die gelegen zijn in beekdalen

Met betrekking tot de nieuwbouw van burgerwoningen is onder ander opgenomen dat “nieuwbouw ook mogelijk is in de op de gebiedstypologieënkaart aangegeven ' ontwikkeling bebouwingslinten' indien dit leidt tot aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Uit de kaart blijkt dat de zonering 'ontwikkeling bebouwingslinten' veelvuldig voorkomt in de gebiedstypologie 'beekdalen/rivierdal'. Voor deze gebiedstypologie wordt gestreefd naar een versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open beekdalen met beplanting loodrecht op de beek. Het verdichten van de bebouwingslinten in deze gebieden staat op gespannen voet met dit beleidsvoornemen. Er wordt derhalve zeer terughoudend omgegaan met het toestaan van nieuwbouw burgerwoningen in linten die gelegen zijn in de gebiedstypologie beekdalen/rivierdal.

Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas

Het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in de structuurvisie. Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen die niet passen in het omgevingsplan op basis hiervan alleen toegestaan als er een tegenprestatie wordt geleverd. in de vorm van landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap. Dat kan bijvoorbeeld bestaan uit: sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap of uit extra investering in architectonische kwaliteit. In het Kwaliteitskader Buitengebied Peel is per gebiedstypologie bepaald of en hoeveel aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt. De bedoeling hiervan is de gevolgen van een ontwikkeling die ingrijpt in het buitengebied te compenseren. Daarbij wordt de zogenaamde 'drietrapsraket' gehanteerd. Pas als feitelijke compensatie niet mogelijk is op de locatie van de aanvrager (1), dan wel op een alternatieve locatie (2) kan een bijdrage gestort worden in het 'Kwaliteitsfonds ruimtelijke ontwikkeling'. Dit fonds geeft de gemeente de mogelijkheid om zelf compenserende maatregelen uit te voeren in bepaalde projecten welke in de Structuurvisie genoemd zijn. De uitvoeringsparagraaf in de Structuurvisie Buitengebied biedt de mogelijkheid om de bijdrage in het fonds te kunnen vragen.

Beleid voor Intensieve veehouderij en glastuinbouw

De Structuurvisie bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijk beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw en biedt het beleidskader voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven en voor het opstellen van omgevingsplannen.

De intensieve veehouderij en glastuinbouw zijn voor de gemeente Peel en Maas belangrijke economische functies en van essentieel belang voor ontwikkeling en behoud van werkgelegenheid. Behoefteramingen geven aan dat er een (structurele) behoefte is en blijft aan locaties waar er voor ondernemers ruimte is om te groeien, ondanks de huidige economische crisis, die de behoefte mogelijk wat zal vertragen. Tegelijkertijd zijn er bedrijven gevestigd op locaties waar vanwege andere belangen of waarden weinig mogelijkheden zijn voor (door)ontwikkeling. Belangrijke vraag voor de gemeente is of en zo ja waar groei, schaalvergroting en verdere intensivering nog mogelijk zijn. Het rijks- en provinciaal beleid biedt de gemeente ruimte eigen keuzes ten aanzien van de nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven vast te leggen. Dit betreft onder andere een nadere begrenzing van de (zoekgebieden) landbouwontwikkelingsgebieden en concentratiegebieden glastuinbouw en het opstellen van uitgangspunten voor tot de omvang, milieubelasting en landschappelijke inpassing van deze bedrijven.

In onderstaande tabel zijn de beleidsuitgangspunten voor intensieve veehouderij en glas opgenomen die in het onderhavige bestemmingsplan juridisch zijn verankerd. In de structuurvisie is tevens het beleidsuitgangspunt opgenomen dat er bij uitbreiding en nieuwbouw voor het huisvesten van dieren wordt uitgegaan van 1 bouwlaag. De toepassing van de beperking op 1 bouwlaag komt voort uit het behoud van ruimtelijke kwaliteit. Ook dit uitgangspunt is overgenomen in de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0223-VG01_0009.png"

Daarnaast zijn met de structuurvisie zogenaamde kernrandzones vastgesteld. Deze kernrandzones zijn zones, op basis van maatwerk ingetekend, die het goede woon -en leefklimaat van de kernen dienen te beschermen. Intensivering van intensieve veehouderij en glastuinbouw in de kernrandzone vergroot de overlast van licht, geluid, verkeer en vervoersbewegingen (verkeersveiligheid, menging van vrachtverkeer met kwetsbare verkeersdeelnemers, geluidsoverlast en luchtkwaliteit als gevolg van een toename door vervoersbewegingen). Intensivering en schaalvergroting hebben voorts een negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en er gaat een negatieve uitstraling vanuit voor de dorpskernen. Daarom is dit in de kernrandzone niet toegestaan. De begrenzing van de kernrandzone geeft tevens invulling aan de wens van de provincie voor het ontwikkelen van beleid rond de kernen die in het verwevingsgebied gelegen zijn (Reconstructieplan en POL). Bij de begrenzing van de kernrandzones is onderscheid gemaakt tussen grotere kernen met een groot aantal voorzieningen, waar een zone van ongeveer 400 meter is opgenomen en kleinere landelijke kernen waarvoor een zone van 200 meter is opgenomen. Daarbij is ook rekening gehouden met perceelsgrenzen, wegen en het ruimtelijke effect van industrie en bos die grenzen aan de kernen. Het beleid inzake intensieve veehouderij en glastuinbouw is in het omgevingsplan met name vastgelegd via diverse wijzigingsbevoegdheden.

Beleid Vrijkomende Agrarische Gebouwen (VAB- beleid)

In de structuurvisie is beleid geformuleerd voor vrijkomende agrarische bebouwing , waarbij mogelijkheden worden geboden voor hergebruik van bestaande bebouwing voor een (niet) agrarische functie of burgerwoning of het bouwen van een nieuw gebouw indien er oude bebouwing wordt gesloopt. De bedoeling van dit beleid is om in te spelen op de verwachting dat er steeds meer agrarische gebouwen zullen stoppen en dat er perspectief moet worden geboden. Het effect dat wordt beoogd, is om sloop van de oude bebouwing sneller op gang te brengen, zodat er een kwaliteitsverbetering van het buitengebied kan plaatsvinden, omdat er minder bebouwing terug komt waarvan de kwaliteit beter is. Hergebruik en vervangende bouw is dus slechts onder voorwaarden mogelijk en alleen als daarmee een win-win situatie voor zowel de eigenaar als het gebied wordt bereikt.

In het bestemmingsplan is dit beleid uitgewerkt in de vorm van een sloopbonusregeling. Deze regeling houdt in dat 2/3 van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd met een maximale inhoud van 1500 m3. Voor wat betreft het hergebruik van een VAB- locatie door een niet agrarisch verwant bedrijf is het beleid zowel van toepassing binnen de 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' als in de 'kernrandzone'.

Archeologiebeleid Peel en Maas

In de structuurvisie zijn de archeologische waarden en verwachtingen en de ondergrenzen hierbij uitgedrukt in oppervlakten en diepten die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten. In omgevingsplannen en bij omgevingsvergunningen moet de gemeente aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan wordt. Dit is in dit omgevingsplan gedaan door het opnemen van dubbelbestemmingen.

Conclusie

Het beleid uit de Structuurvisie Buitengebied is 'juridisch vertaald' in dit omgevingsplan.

2.4.4 Beleid huisvesting short stay arbeidsmigranten 2019

Er is sprake van een economische opgave: voorkomen dat een gebrek aan huisvesting een remmende factor is bij het aantrekken van personeel en daarmee voor economische groei en ontwikkeling in Peel en Maas.

De lokale economie is blijven groeien, de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten is meegegroeid. Door de vergrijzing is de beroepsbevolking echter niet meegegroeid. In meerdere branches is daardoor een groeiend tekort aan personeel is ontstaan. Omdat arbeidsmigranten in beginsel maar tijdelijk hier verbleven was het verwerven van een reguliere koop- of huurwoning geen haalbare optie. Van daaruit ontstond de vraag om deze mensen buiten de reguliere woningmarkt om te huisvesten.

Het oude beleid kent beperkingen qua het aantal te huisvesten mensen, de locaties waar huisvesting mag plaatsvinden en de verblijfsduur van de arbeidsmigrant.

De regio heeft op 7 februari 2019 een regionale bouwsteen huisvesting arbeidsmigranten (short stay) vastgesteld. Deze bouwsteen signaleert de economische en de demografische opgave en reikt kaders aan. Zo is afgesproken om bij lokale beleidswijzigingen meer ruimte te scheppen voor huisvestingsinitiatieven, qua locaties en qua aantallen. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de omgeving en moet sprake zijn van kwalitatief goede huisvesting met een goede regeling van het beheer en toezicht. Verder zet de bouwsteen in op de ambitie om arbeidsmigranten te verleiden zich in de regio te vestigen.

De doelen die voorop staan in het nieuwe beleid sluiten aan bij de lokale kaderstelling en de regionale bouwsteen:

  • economie: ruimte bieden aan groei en ontwikkeling door te zorgen dat huisvesting van personeel geen remmende factor wordt;
  • demografie: bevolkingskrimp tegengaan door arbeidsmigranten te verleiden zich langdurig of permanent in Peel en Maas/de regio te vestigen om de vitaliteit en balans in de dorpskernen te behouden;
  • regio: economische en demografische ontwikkelingen houden niet op bij de gemeentegrens, zodat beleidsmatig aansluiting zoeken bij regionale ontwikkelingen en signalen nodig is;
  • maatwerk: elk huisvestingsinitiatief is alleen al vanwege de ligging anders en vraagt dus om een eigen aanpak, zodat het beleid waar het kan doelen en grenzen in plaats van juridisch uitgeschreven generieke regels vastlegt.

Peel en Maas zet vin op een verdubbeling van het aantal te huisvesten mensen bij agrarische mensen naar maximaal 80, maar in tegenstelling tot het huidige beleid wel onder de voorwaarde dat voor het aantal een motivatie wordt gegeven.

De maximale short stay-termijn van de individuele arbeidsmigrant is onder voorwaarden 18 maanden.

Conclusie

Elk huisvestingsinitiatief is maatwerk. Er zijn daarom geen binnenplanse mogelijkheden opgenomen voor nieuwe huisvesting van arbeidsmigranten.

2.4.5 Toekomstvisie Recreatie en Toerisme Peel en Maas en Leudal

Gemeente Peel en Maas heeft voor het toeristisch- recreatief beleid in december 2008 samen met gemeente Leudal voor de regio 'Peel en Maas en Leudal' een beleidsnota vastgesteld. Deze nota richt zich op twee speerpunten:

  • 1. het positioneren van de regio als een aantrekkelijke groene toeristisch-recreatieve bestemming, het daartoe scheppen en beheren van een aantrekkelijk pakket aan toeristische en recreatieve voorzieningen en het mede zorg dragen voor een goede promotie van dit geheel;
  • 2. het creëren van heldere en stimulerende voorwaarden waarbinnen de recreatie, het toeristisch bedrijfsleven en ondernemende burgers de kansen kunnen benutten.

De nota bevat een gezamenlijk gedragen, intergemeentelijke aanpak van recreatie en toerisme voor de komende jaren. Bestuurlijk is de wens uitgesproken daarbij vooral te streven naar concrete en uitvoerbare projecten. Daarnaast wil de gemeente initiatieven tot de ontwikkeling van nieuwe kleinschalige logiesaccommodaties positief tegemoet treden.

Conclusie

Het omgevingsplan bevat binnenplanse bevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden voor diverse vormen van recreatie. Derhalve wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het toeristisch recreatief beleid.

2.4.6 Monumentenbeleid

De gemeente Peel en Maas kent een bescheiden monumentenbeleid, zo blijkt uit het collegebesluit van 7 september 2010, met daarin de volgende actiepunten:

  • voor de eigen monumenten als een goed huisvader zorgen;
  • faciliterend optreden bij monumenten van derden;
  • incidenteel een beroep doen op de reserve, nieuwe investeringen.

Er is dus geen sprake van een actief monumentenbeleid. De gemeente kent evenmin gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden worden beschermd.

2.4.7 Erfgoedbeleid

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Vóór 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

In het Beleidsplan archeologie is aangegeven dat Peel en Maas grote waarde hecht aan haar archeologisch erfgoed.

De gemeente heeft een archeologische waarden- en verwachtingenkaart.

Conclusie

In het omgevingsplan zijn dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Ook worden de cultuurhistorische waarden in het gebied beschermd.

2.4.8 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas (vastgesteld door het college d.d. 20 maart 2012) kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

In de evenementenvisie is aangegeven waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, moeten in nieuwe omgevingsplannen worden overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning. Op 20 maart 2012 is de Leidraad voor Evenementenbeleid vastgesteld. Deze is meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan in de bestemmingen 'Verkeer', 'Verkeer-Verblijfsgebied', en 'Groen'. Binnen deze bestemmingen zijn evenementen onbeperkt toegestaan. In de overige bestemmingen zijn evenementen maximaal drie keer per jaar toegestaan voor een duur van maximaal drie aaneengesloten dagen.

Conclusie

Het omgevingsplan biedt de 'juridische vertaling' van het gemeentelijke evenementenbeleid voor zover dit ruimtelijke relevant is en op het buitengebied van toepassing.

2.4.9 Vitaal wonen

Om het goede leven vorm te geven is wonen een belangrijk middel. In de notitie Vitaal wonen, Uitwerking kaderstellingen thema wonen (april 2019) staan de uitgangspunten voor dit thema.

Doel is de juiste woning op de juiste plek van de juiste kwaliteit.

De uitgangspunten zijn onderverdeeld in:

  • 1. Wonen duurzaam in balans
  • 2. Zorgen voor elkaar
  • 3. Wonen op de juiste plek
  • 4. Klimaatadaptief en energieneutraal wonen

Wanneer we kijken naar woningtypes zien we voor de komende tijd:

  • een overschot aan eengezinswoningen
  • een tekort aan geschikte woningen voor ouderen;
  • een grotere behoefte aan kleinere woningen;
  • een toenemende behoefte aan (sociale)huurwoningen.

Belangrijk uitgangspunt is dat woningbouw/toevoeging van bouwtitels in principe plaats vindt binnen de kernen. De gemeente werkt mee aan het herbestemmen van agrarische bedrijfswoningen in een woonbestemming daar waar geen agrarisch bedrijf meer aanwezig is, dit niet conflicteert met duurzame locaties voor agrarische bedrijven en substantiële ruimtelijke kwaliteit toevoegt.

Nieuwbouw van woningen/ toevoeging van woningbouwtitels vindt in principe plaats op herstructureringslocaties.

Conclusie

Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

2.4.10 Beleidsregel woningbouwverzoeken

De beleidsregel woningbouwverzoeken 2018 (vastgesteld op 4 juni 2018) houdt in dat alle nieuwe aanvragen voor woningbouwverzoeken op locaties waar dit nu planologisch niet geregeld is en sprake is van een toename van het aantal woningen ten opzichte van de in de structuurvisie Noord-Limburg bij name genoemde woningbouwaantallen, worden afgewezen.

Daarop kan (voor zover hier relevant) in de volgende gevallen een uitzondering worden gemaakt:

  • een beperkt aantal woningbouwverzoeken waarbij een win-win situatie kan worden gecreëerd door het oplossen van een planologisch en milieutechnisch knelpunt, mits voldaan wordt aan artikel 5 en 8 van de beleidsregel;
  • verzoeken waarop een positief (principe)besluit is genomen, dan wel waarover een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregel; deze worden nog afgehandeld zoals daarbij is overeengekomen, waarbij het afhandelen van het positieve principebesluit waarin geen termijn is genoemd moet voldoen aan artikel 8, lid c van de beleidsregel.

Bij het verlenen van verzoeken om planologische medewerking voor de uitzonderingen zoals hier genoemd gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het woningbouwverzoek moet voorafgegaan worden door een principeverzoek waarop een positief standpunt is ingenomen;
  • b. binnen 1 jaar na datering van het principebesluit, dan wel binnen de in de privaatrechtelijke overeenkomst overeengekomen termijn moet een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning dan wel herziening van het bestemmingsplan zijn ingediend;
  • c. er moet verder worden geborgd dat na indiening van een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning dan wel een ontvankelijke aanvraag om een herziening van het bestemmingsplan, dat de woning(en) ook op korte termijn worden gerealiseerd, hetgeen betekent dat:
    • 1. Wanneer gekozen wordt voor de planologische regeling met een omgevingsvergunning voor de activiteiten strijdig gebruik en bouwen, binnen 26 weken nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, een start moet zijn gemaakt met de realisatie van de bouw. Dit wordt als voorwaarde verbonden aan de omgevingsvergunning. De beleidsregel "Uitvoeringsregels intrekken omgevingsvergunningen bouwen, slopen en aanleggen 2017" blijft onverkort van toepassing.
    • 2. Wanneer gekozen wordt voor de planologische regeling met een bestemmingsplanherziening wordt, behoudens situaties waarin voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregel andere afspraken zijn gemaakt, gebruik gemaakt van een op te nemen wijzigingsbevoegdheid om na 2 jaar vanaf het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de onbenutte bouwmogelijkheid te laten vervallen. Tevens moet binnen 1 jaar nadat de planologische regeling onherroepelijk is geworden, een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning bouw worden ingediend. Vervolgens moet binnen 26 weken nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, een start zijn gemaakt met de realisatie van de bouw. De beleidsregel "Uitvoeringsregels intrekken omgevingsvergunningen bouwen, slopen en aanleggen 2017" blijft onverkort van toepassing.

Conclusie

Er worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

2.4.11 Nota Ruimtelijke kwaliteit

Op 31 mei 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Hierin is het welstandsbeleid opgenomen en wordt onderscheid gemaakt in welstandsvrije gebieden, beeldbepalende dorpsgezichten en wanneer sprake is van beeldkwaliteitsplannen.

Conclusie

De nota ruimtelijke kwaliteit is van toepassing op nieuwe bebouwingsmogelijkheden.