direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpskern Moordrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

Het primaire doel van het bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader waarbinnen de bestaande functies en bouwmogelijkheden mogelijk blijven. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan op de gemeentelijke doelstellingen in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen waarbij de belangrijkste doelen zijn: 

  • 1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  • 2. het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische vertaling van de bestaande bebouwing en het gebruik (conserverende bestemmingsplannen) en het eventueel mogelijk maken van kleinschalige nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen);
  • 3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

1.2 Bestaande situatie


Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied is momenteel het bestemmingsplan "Dorpskern 2005" te Moordrecht van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Moordrecht op 8 februari 2005 vastgesteld en op 22 juni 2006 onherroepelijk geworden.

Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt centraal in de kern van Moordrecht. In het zuidoosten volgt de plangrens van het bestemmingsplan via de achterzijde van de woningen aan het Westeinde richting het noordoosten de gemeentegrens (in de Hollandsche IJssel) van de gemeente Ouderkerk aan den IJssel. In het noordoosten loopt de plangrens langs de IJsbaan. Via de Molenlaan en de Kerklaan gaat de plangrens naar de Ringvaart, die vervolgens de noordwestelijke grens van het plangebied vormt. De zuidwestelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Schielandstraat, via het water aan de Drost IJsermansingel en de Prinses Beatrixstraat naar de Emmastraat. Zie figuur 'Ligging plangebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0001.jpg"

Ruimtelijke karakteristiek

Moordrecht is van oudsher een dijkdorp aan de Hollandsche IJssel op de route van Gouda naar Rotterdam. De historische kern omvat naast de Dorpsstraat op de dijk, ook de lager gelegen Oost- en

Westbuurtstraat. De ruimtelijke ontwikkelingen deden zich aanvankelijk voor in de zone direct aan de Hollandsche IJssel, met komvorming bij de huidige (Nederlands-)Hervormde kerk uit 1657.

Bebouwing

De kleinschalige verkaveling met een sterke variatie in grootte, breedte en hoogte is met name aanwezig in de oorspronkelijke T-vormige hoofdstructuur. De bebouwing is niet alleen zeer gevarieerd in afmetingen maar ook wat betreft de situering; hoewel sprake is van rooilijnen is er weinig "discipline" herkenbaar. Dit leidt tot een aantrekkelijk gevarieerd straatbeeld. Aan de achterzijde is het beeld nog gevarieerder. Er zijn pandjes met een diepte van nog geen 6 m naast gebouwen met een diepte van meer dan 30 m. Hier en daar komen fraaie tuinen voor van forse afmetingen; op andere plaatsen is sprake van vrijwel geheel bebouwde percelen hooguit met een bescheiden achterplaatsje. Aan het Westeinde bevinden zich villa’s uit de jaren twintig en dertig, met ruim bemeten voor- en achtertuinen. Samen met het voormalige raadhuis vormen zij de westelijke entree van de dorpskern. De voorgevelrooilijn aan de Dorpsstraat verspringt plaatselijk. De oudere, soms monumentale panden staan van oudsher overwegend direct aan de straat. Mede op gezag van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft plaatselijk herbouw plaatsgevonden op enkele meters afstand tot de straat en op een hoger peil. Aan de West- en de Oostbuurtstraat zijn achterkanten van panden aan de Dorpsstraat aanwezig. Dat levert, in combinatie met het aanwezige hoogteverschil van de dijk, een markant straatbeeld op. In de loop van de tijd zijn daar ook panden toegevoegd, soms met een voorkant aan de West- of de Oostbuurtstraat.

 

De nieuwere bebouwing bevindt zich langs de Molenlaan, de Tuin van Bier, de Sluislaan, de Schielandstraat en het Kerkplein. Voorts zijn incidenteel nieuwe invullingen gepleegd.

Functionele karakteristiek

Naast de woonfunctie zijn er nog een aantal andere functies binnen het plangebied aanwezig.

Detailhandel

Van oorsprong lag de concentratie van de detailhandel aan de Dorpsstraat en het Kerkplein. Met de realisatie van de tweede supermarkt aan de Kerklaan heeft een verschuiving van de winkelconcentratie in de richting van de (nieuwe) woonbuurten aan de noordkant van Moordrecht plaatsgehad. Er heeft een herontwikkeling plaatsgevonden (Kerklaan-project) waarin de twee supermarkten zijn opgenomen en waarin enkele andere winkels (o.a. Primera, makelaar, drogist, bakker, Kruidvat) zijn gerealiseerd.

Naast het complete aanbod van dagelijkse goederen in de beide supermarkten, zijn in de dorpskern diverse andere winkels aanwezig.

Maatschappelijke functies

Binnen het plangebied zijn enkele maatschappelijke functies aanwezig. Centraal in het plangebied op het Kerkplein is de (Nederlands-)Hervormde dorpskerk gesitueerd. In de Koningin Julianalaan in het westen van het plangebied ligt de begraafplaats. Binnen het plangebied is ook een grafkelder gelegen. Deze ligt in het zuiden van het plangebied, aan het Westeinde. Het voormalige raadhuis op het adres Westeinde 1 is nu in gebruik als zorgvilla. Dit pand bevindt zich in het zuiden van het plangebied.

Ontsluiting
Moordrecht wordt ontsloten door de Middelweg naar de A20 richting Rotterdam en Gouda/Utrecht. In zuidelijke richting sluit de Middelweg aan over het Kerkplein, de Oost-Buurtstraat en de Schielandse Hogezeedijk die langs de Hollandsche IJssel richting Gouda leidt. De doorgaande route door Moordrecht wordt gevormd door de Middelweg, de Koningin Julianastraat, de Prins Bernhardstraat en het Westeinde en over de Schielandse Hoge Zeedijk richting Nieuwerkerk aan den IJssel en via een veerpont met Gouderak. De genoemde wegen zijn de belangrijkste ontsluitingswegen van (de dorpskern van) Moordrecht. Binnen de bebouwde kom van Moordrecht zijn alle wegen ingericht volgens de principes van landelijke Duurzaam Veilig en derhalve 30 km/uur. Enige uitzondering hierop is het laatste stukje Middelweg waar 50 km/uur van kracht is. Alle wegen buiten de bebouwde kom kennen een snelheidslimiet van 60 km/uur. Voor alle wegen binnen het plangebied geldt dat de verkeersregels voor wegen van 30 km/uur van kracht zijn.

1.3 Planbeschrijving

Grote nieuwe projecten zijn er binnen de grenzen van de dorpskern niet meer te verwachten. De focus zal liggen op het binnen de bestaande structuren, contouren, bebouwing en bestemming vorm geven aan het gene dat in bijvoorbeeld het Beschermd dorpsgezicht en de Structuurvisie is verwoord en past bij Moordrecht: het behoud van en daarbinnen ontwikkelen van de aanwezige karakteristiek.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 5 hoofdstukken. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van Rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten. Hierbij vindt een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.

Een toelichting op de juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen, is beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid


Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. De doelen uit de structuurvisie en de genoemde belangen uit het Barro zijn wel van belang maar gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan vrijwel geen consequenties. Op basis van artikel 2.1.2 Barro is een vrijwaringszone van 25 meter opgenomen langs de vaarweg.

2.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Dit conserverende plan past binnen de doelstellingen van de Provinciale Structuurvisie.

Verordening Ruimte

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit conserverende bestemmingsplan dat een aantal bestaande stedelijke functies toestaat, past binnen de Verordening Ruimte, aangezien deze functies binnen het stedelijk gebied zijn toegestaan. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Zuidplas 2030

De gemeenteraad van Zuidplas heeft op 27 november 2012 de "Structuurvisie Zuidplas 2030" vastgesteld.  In deze Structuurvisie presenteert de gemeente Zuidplas op een compacte wijze de ruimtelijke visie tot 2030 en daarna. Thema's als wonen en voorzieningen, werken, groen en recreatie, verkeer en infrastructuur en milieu en duurzaamheid komen uitgebreid aan bod in deze structuurvisie. De Structuurvisie biedt een kader voor alle gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. Het plangebied is in de Structuurvisie aangeduid als 'Dorp'. Hierover is in de Structuurvisie het volgende opgenomen:

"Wonen in de dorpen van Zuidplas

De dorpen in Zuidplas zijn levendige woongemeenschappen, waarvan het buitengebied ook vanuit het centrum goed bereikbaar is. De kleinschalige woonomgevingen in Moerkapelle, Moordrecht en Zevenhuizen zijn geleidelijk gegroeid tot de dorpen die we nu kennen. Ze kenmerken zich door een sterke sociale cohesie en rijk verenigingsleven. Nieuwerkerk aan den IJssel heeft de afgelopen decennia aanzienlijke groei van het aantal woningen en inwoners doorgemaakt en daardoor een groot-dorps karakter gekregen. Dit zie je terug in de sociale samenhang, die eerder zichtbaar is in wijken en buurten dan op dorpsniveau. Tegelijkertijd biedt het hogere aantal inwoners draagkracht voor een uitbreiding van voorzieningen, zoals detailhandel en zorg.

Sociale netwerken rondom onderwijs, sport en cultuur vergroten de leefbaarheid en levendigheid van een dorp. Het organiseren van die netwerken is iets dat vooral door inwoners van de dorpen zelf wordt gedaan. De gemeente faciliteert ontmoetingen in plekken als dorpshuizen, brede scholen en sportaccommodaties, maar ook in de openbare ruimte, zoals op dorpspleinen en in parken."

Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend plan, de toekomstige ambities zijn hierin niet meegenomen.

Welstandsnota

In 2015 wordt het welstandsbeleid van Zuidplas gewijzigd. Zuidplas wordt welstandsvrij tenzij anders is aangegeven.

De Welstandsnota bevat twee welstandsniveaus. Kwetsbare gebieden zoals structuurbepalende elementen, landschappelijke waardevolle gebieden en historische dorpskernen blijven nadrukkelijk beschermd c.q. gestuurd met een zwaar welstandsregime. Het overgrote deel van het gebied dat overblijft, valt door het nieuwe welstandsbeleid onder welstandsvrij. Voor het grootste deel van het plangebied Dorpskern Moordrecht geldt een zwaar welstandsregime. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is niet in strijd met de welstandsnota.

Overig gemeentelijk beleid

Gezien de conserverende aard van dit bestemmingsplan zijn de overige gemeentelijke beleidsstukken (o.a. Nota Parkeernormen, Mobiliteitsvisie, Beleidsregels uitwegen, Horecabeleid, Woonvisie, Economisch Beleid ) wel van belang, maar hebben deze geen rechtstreekse invloed op dit bestemmingsplan.

2.4 Conclusie Beleid

Gezien de conserverende aard van dit bestemmingsplan is er geen strijdigheid met beleidsstukken.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien steeds meer naar elkaar toe. In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt gesproken over het belang van een duurzame ruimtelijke kwaliteit. In de jurisprudentie spelen milieuaspecten een belangrijke rol ter bepaling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hoewel milieuregelgeving soms beperkingen kan opleggen aan de gewenste ruimtelijke besluiten, is het primair bedoeld om bij te dragen aan een goed woon- en leefklimaat. De doelen van de Wro en de Wet milieubeheer sluiten op deze wijze bij elkaar aan.

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

3.2 Archeologie

3.2.1 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wamz behelzen o.a. het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals vergunningen en Projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Wamz). De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt.

De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid en op 23 juni 2013 is een deel van de archeologische beleidsadvieskaart geëvalueerd. Aan de hand van de hiervan onderdeel uitmakende archeologische verwachtingenkaart en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. De evaluatie heeft er onder andere toe geleid dat de gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde niet meer met een dubbelbestemming in de bestemmingsplannen worden opgenomen.

3.2.2 Onderzoek

In het kader van het conserverend bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart en de gemeentelijke beleidsnota archeologie (november 2010/juni 2013);
  • het Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

In figuur 3.1 is de archeologische beleidskaart van de gemeente Zuidplas weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0002.jpg"

Figuur 3.1: uitsnede uit de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Zuidplas, de grens van het plangebied met een rode lijn aangeduid.

Volgens de Verwachtingen- en Beleidsadvieskaart gelden er voor het plangebied drie typen archeologische verwachtingen (figuur 3.1):

  • Zeer hoge archeologische verwachting: deze verwachting geldt voornamelijk voor het centrale deel van het plangebied. Voor dit gebied moet in het bestemmingsplan een dubbelbestemming worden opgenomen. Bij de dubbelbestemming moet een onderzoeksplicht worden opgenomen voor verstoringen met een verstoringsoppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm
  • Hoge archeologische verwachting: deze verwachting geldt voor met name het noordwestelijke deel van het plangebied. Voor dit gebied moet in het bestemmingsplan een dubbelbestemming worden opgenomen. Bij de dubbelbestemming moet op grond van de verwachtingenkaart een onderzoeksplicht worden opgenomen voor verstoringen met een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm, in het onderstaande wordt hierop nader ingegaan.
  • Lage archeologische verwachting: deze verwachting geldt voor twee uiterst kleine gebiedjes in het noordoostelijke deel van het bestemmingsplan. Bij de evaluatie van de archeologische beleidsadvieskaart is besloten dat voor gebieden met een lage archeologische verwachting geen onderzoeksverplichting meer geldt, derhalve zijn de gebieden met een lage archeologische verwachtingenwaarde niet overgenomen in de dubbelbestemming.

Binnen dit bestemmingsplangebied zijn tot op heden geen archeologische resten bekend. In het plangebied komen zeer hoge en hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Binnen de zone met een zeer hoge verwachtingswaarde kunnen archeologische waarden vanaf de Middeleeuwen verwacht worden. Sporen en resten kunnen direct onder het maaiveld voorkomen. De hoge archeologische verwachting is gebaseerd op het voorkomen van de zandige en kleiige afzettingen van een fossiele rivier (Gouderak stroomgordel) waarop archeologische resten uit de prehistorie verwacht worden. Uit recent onderzoek blijkt echter dat deze afzettingen dieper liggen dan 4 m onder het maaiveld. De vrijstellingsgrens van de archeologische beleidsadvieskaart zou, wat diepte betreft, voor dit plangebied dan ook bijgesteld kunnen worden van 30 cm naar 3 m. Aan de dubbelbestemming voor de hoge archeologische verwachtingswaarde moet dan een onderzoeksplicht worden opgenomen voor verstoringen met een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 3 m onder het maaiveld.

In het zuidelijke deel van het bestemmingsplan is ook een zone aanwezig met de aantekening bodem verstoord. Hier worden geen archeologische resten meer verwacht en voor dit gebied hoeft geen dubbelbestemming archeologie te worden opgenomen.

3.2.3 Conclusie

Er is een dubbelbestemming opgenomen voor de gronden met een zeer hoge en hoge archeologische verwachting zodat bij eventuele werkzaamheden de archeologische waarden zijn beschermd. Voor de hoge archeologische verwachting geldt tevens dat de oorspronkelijke vrijstellingsgrens van 30 cm verruimd kan worden naar 3 m onder het maaiveld. Voor de gronden met een lage archeologische verwachting en voor de gronden met een verstoorde bodem wordt geen dubbelbestemming nodig geacht.

Als uit aanvullend onderzoek blijkt dat de gebieden met de dubbelbestemming geen archeologische waarde meer hebben (of een lagere waarde), wordt de mogelijkheid geboden deze waarde binnenplans te verwijderen dan wel te wijzigingen.

Met inachtneming van het bovenstaande zijn er geen belemmeringen als gevolg van het aspect 'archeologie' voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.3 Cultuurhistorie

Bij besluit van 15 februari 2008 is Moordrecht aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988. Op 24 oktober 2008 is de Aanwijzing herzien aangezien er percelen waren opgenomen die geen deel uitmaakten van de Aanwijzing.

Als meest waardevolle hoofdkenmerken kunnen de - nog zeer goed herkenbare, in oorsprong uit de late Middeleeuwen stammende en sindsdien regelmatig verhoogde - IJsseldijk, met de Veerstoep en verder de wegverbinding naar de vroegere dochternederzettingen in het veen genoemd worden. De in samenhang met deze dwarsas ontwikkelde benedendijkse kom met de beide Buurtstraatjes en het karakteristieke, nog grotendeels intacte, 18e- en 19eeeuwse profiel en bebouwingsbeeld van het dorp betekenen tezamen dat Moordrecht een vrij zeldzaam en tamelijk gaaf voorbeeld is van dit type dijknederzettingen.

Begrenzing Dorpsgezicht

Aan de zuidzijde volgt de begrenzing voor het grootste deel het midden van de Hollandsche IJssel. Ter hoogte van de nieuwbouw loopt de begrenzing over de achterzijde van de perceelsgrenzen van de bebouwing aan de Dorpsstraat en het Westeinde. De Waal vormt de westelijke grens. Aan de noordzijde wordt de begrenzing gevormd door de voormalige Wetering en de Oostbuurtstraat.

Rechtsgevolg van de aanwijzing

Ter effectuering van de aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht moet ingevolge artikel 36 van de Monumentenwet 1988 een bestemmingsplan worden opgesteld. De toelichting op de aanwijzing kan daarbij voor wat het beschermingsbelang betreft als uitgangspunt dienen. Doel van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruikmaakt en daarop voortbouwt. In het aanwijzingsbesluit is bepaald in welke mate de vigerende bestemmingsplannen aan het beschermingsvereiste voldoen.

In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht' opgenomen. Met deze bestemming is de bescherming van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden geborgd.

Zo zijn de gevellijnen uit de aanwijzing overgenomen als bouwvlakken en is geregeld dat uitsluitend gebouwd mag worden overeenkomstig de bestaande voorgevelrooilijnen en de indeling van de bestaande voorgevel van de gebouwen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor kappen en daken.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

3.4.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2) of 50 meter (cat. 3.1), etc. tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2) of 50 meter (cat. 3.1), etc. tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

3.4.2 Onderzoek en resultaten

Uit een inventarisatie van het bedrijvenbestand van de ODMH is gebleken dat in het plangebied naast detailhandel en maatschappelijke functies, enkel bedrijven zijn gevestigd die behoren tot milieucategorie 1 en 2. Verder is gebleken dat bedrijven uit het plangebied geen invloed hebben op gevoelige functies binnen het plangebied.

In het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is voornamelijk een verdeling gemaakt in woongebied, centrumgebied I en centrumgebied II. Het conserverend bestemmen van de geïnventariseerde functies leidt niet tot conflictsituaties.

3.4.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen als gevolg van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5 Bodem

3.5.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

3.5.2 Onderzoek

Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • Voormalige bedrijven (HBB);
  • Huidige bedrijven;
  • Tanks;
  • (Sloot)dempingen (Bio-s);
  • Bodemonderzoekslocaties;
  • Toepassing grond (grondwerken);
  • Bodemkwaliteitskaart en grondstromenbeleid.

Binnen het plangebied 'Dorpskern Moordrecht' is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Met betrekking tot de bodemkwaliteit is het daarom voornamelijk van belang om te bepalen of er knelpunten zijn met betrekking tot de huidige functie van het plangebied.

3.5.3 Resultaten

In figuur 3.2 is de bij de Omgevingsdienst bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0003.jpg"

Figuur 3.2: bodeminformatie plangebied, de grens van het plangebied is met rood aangegeven

Onderstaande tabel geeft een toelichting op de in figuur 3.2 afgebeelde informatie.

Tabel 3.1: toelichting op bodeminformatiekaart

Voormalige bedrijven (HBB)  
De voormalige bedrijfsactiviteiten komen uit het HBB bestand (historisch bedrijven bestand). Op basis van de voormalige activiteiten (UBI) worden er meerdere categorieën onderscheiden waar risico op bodemverontreiniging aanwezig zijn: locaties die potentieel ernstig zijn en locaties die potentieel ernstig en urgent (spoedeisend) zijn. In de regio Midden-Holland zijn de potentieel spoedeisende locaties over het algemeen al onderzocht. De locaties die hieruit als humaan spoedeisend naar voren zijn gekomen zijn reeds bekend en in het BIS weergegeven. Wanneer een dergelijke locatie binnen het plangebied valt wordt dit aangegeven in de tekst.  
Bodemonderzoekslocaties  
In de legenda is opgenomen of op de locatie waar het bodemonderzoek is uitgevoerd vervolgonderzoek plaats moet vinden (rood) of niet (groen). Indien is aangegeven dat geen vervolgonderzoek meer nodig is, betekent dit dat de locatie voldoende is onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. In een ander kader kan wel een vervolgactie noodzakelijk zijn. Daarnaast zijn de spoedlocaties (paars) aangegeven. Dit zijn locaties waar op basis van onderzoeken sprake is van humane risico's en waar een spoedeisende sanering noodzakelijk is.  

N.b. 1: In figuur 3.2 is de bij de Omgevingsdienst beschikbare bodeminformatie samengevat weergegeven. Meer gedetailleerde informatie kan worden opgevraagd bij de Omgevingsdienst.

N.b. 2: Indien er op een locatie van een of meerdere items geen informatie op de kaart is afgebeeld, wil dat niet zeggen dat er op die locatie nooit een bodembedreigende activiteit heeft plaatsgevonden. Een vooronderzoek conform NEN 5725 kan hierover duidelijkheid verschaffen.

Uit de uitgevoerde BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied geen gedempte sloten bekend zijn bij de Omgevingsdienst.

Bodemonderzoekslocaties

Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied op circa 30 locaties onderzoeken naar de bodem zijn uitgevoerd. Op sommige locaties daarvan is een vermoeden van bodemverontreiniging en moet nog een historisch of nader bodemonderzoek plaatsvinden op basis van de voormalige verdachte activiteit of voorgaand onderzoek. Dit onderzoek kan plaatsvinden bij een ruimtelijke ontwikkeling of in het kader van de vigerende milieuwetgeving (vergunning).

Voor enkele locaties geldt dat deze voldoende zijn onderzocht danwel voldoende zijn gesaneerd.

Grondverzet 

De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen het plangebied 'Dorpskern Moordrecht' is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is gelegen in zone 3 (historische bebouwing Zuidplas) en zone 6 (uitbreidingen 2).
Grondverzet dient altijd te worden gemeld bij de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst kan dan tevens als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.

Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied wordt op deze plaats verwezen naar de toepassingswaarden zoals deze zijn af te leiden van www.odmh.nl/bkk.

3.5.4 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen als gevolg van het aspect 'bodem' voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Onacceptabele humane risico's als gevolg van de in de bodem aan te treffen verontreinigingen in combinatie met een gevoelig gebruik worden niet verwacht.

3.6 Externe Veiligheid

3.6.1 Kader / wetgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door:

  • a. de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 1 januari 2010 en medio 2015 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev);
  • b. het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

3.6.2 Onderzoek

Voor het bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die op het plangebied van invloed zijn. Hierbij is de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Zuidplas gebruikt, die in april 2011 is vastgesteld.

3.6.3 Resultaten

Inrichtingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gelegen.

Transport over de weg

Nabij het plangebied zijn geen wegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport over het spoor

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Transport per buisleiding

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen EV relevante buisleidingen gelegen.

Transport over het water

Het plangebied valt voor een deel over de Hollandsche IJssel. In het “Definitief ontwerp Basisnet Water”, (januari 2008) is de Hollandsche IJssel als “groene vaarweg” aangeduid. Voor ruimtelijke ontwikkelingen nabij groene vaarwegen geldt dat er geen beperkingen zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Ook is er geen verantwoording van het groepsrisico nodig.

3.6.4 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het aspect 'Externe Veiligheid' voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.7 Duurzaamheid

Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.

Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de Energieprestatie Normering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de Energieprestatie Coefficient (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC---berekening in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC--- berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden. De EPC voor woningen is per 1 januari 2015 aangescherpt naar 0,4 en in 2020 moeten woningen energieneutraal zijn (EPC van 0).

Voor nieuwe woningen geldt, dat deze minimaal moeten voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van een verdere uitwerking op het gebied van duurzaamheid en energie zal door de initiatiefnemer zelf worden bepaald.

3.8 Flora en fauna

3.8.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een viertal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998, het Natuurbeleidsplan 1990 en de Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: Visie Ruimte en Mobiliteit 2014; Natuurbeheerplan 2014 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2011) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Dat betekent op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel dat er rekening moet worden gehouden met doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

3.8.2 Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan is gekeken welke natuurwetgeving op het plan van toepassing is. Ter plekke van het plangebied is geen verkennend ecologisch veldonderzoek verricht omdat het een conserverend plan betreft. Op basis van het literatuuronderzoek is een inschatting gemaakt van de eventuele effecten van het plangebied op mogelijk aanwezige beschermde gebieden. Daar het een conserverend bestemmingsplan betreft zijn effecten op beschermde soorten (Flora- en faunawet) niet volledig getoetst omdat er geen veldinventarisatie heeft plaatsgevonden.

Geraadpleegde bronnen:

www.zuid-holland.nl, geraadpleegd 6-8-2014

www.rijksoverheid.nl, geraadpleegd 6-8-2014 

Soortbescherming

Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft is geen veldbezoek aan het plangebied gebracht. Ook zijn de verspreidingsgegevens van beschermde soorten niet bestudeerd. Door het conserverende karakter van het plan is een overtreding van de Flora- en faunawet als gevolg van het vaststellen van het plan uit te sluiten.

Een aantal beschermde soorten, zoals vogels (gierzwaluw en huismus) en vleermuizen (vooral gewone dwergvleermuis) zijn zeer waarschijnlijk in het plangebied aanwezig. Het plangebied kan beschermde functies hebben zoals vaste verblijfplaatsen of belangrijke foerageergebieden. Bij alle in de toekomst voorziene ruimtelijke ontwikkelingen moet hiermee rekening worden gehouden. Dit geldt ook voor ontwikkelingen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine ruimtelijke wijzigingen zoals slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen een overtreding van de Flora- en faunawet kunnen betekenen. In dergelijke gevallen moet altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten een Natura 2000-gebied. Directe effecten op Natura 2000-gebieden worden daarom uitgesloten. Op een afstand van circa 6 kilometer van het plangebied liggen de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein' en 'Donkse Laagten' (zie figuur 3.3). Gezien het feit dat het bestemmingsplan conserverend van aard is en het plangebied in zijn huidige vorm (met woonblokken en sportvelden) niet of nauwelijks geschikt is voor aangewezen vogelsoorten voor de Natura 2000-gebieden, worden externe effecten met zekerheid uitgesloten. Ook een toename van stikstof door een grotere verkeersintensiteit wordt uitgesloten. Externe effecten op aangewezen habitattypen worden dan ook eveneens uitgesloten. Bij dit conserverende plan hoeft geen rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0004.png"

Figuur 3.3: Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied (rode contour, globale ligging). De gearceerde gebieden zijn onderdeel van de Natura 2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein' (paars), 'Uiterwaarden Lek' (groen), 'Boezems Kinderdijk' (donkerblauw) en 'Donkse Laagten' (lichtblauw).

In het zuiden van het plangebied ligt het EHS-gebied met de naam 'Moordrecht-Zuid', behorende bij het EHS-gebied 'Oevers Hollandsche IJssel Noord'. Het plangebied ligt op een afstand van circa 700 meter van de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone (evz), onderdeel van de EHS (zie figuur 3.4). Omdat het bestemmingsplan conserverend is, blijft de huidige situatie gehandhaafd. Effecten op de EHS worden daarom uitgesloten.

Andere provinciaal beschermde gebieden, zoals belangrijke weidevogelgebieden, zijn niet aanwezig binnen of nabij het plangebied. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied is gelegen op circa 1600 meter afstand (zie figuur 3.4). Op basis van deze afstand en het feit dat het bestemmingsplan conserverend van aard is, worden effecten hierop uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0005.png" 

Figuur 3.4: EHS-gebieden in de omgeving van het plangebied (rode contour, globale ligging). De roze gebieden zijn ecologische verbindingszones (evz), onderdeel van de EHS. De lichtgroene gebieden zijn aangewezen EHS-gebieden, terwijl de donkergroene locaties zijn aangewezen als weidevogelgebied (zuidoosten en noorden).

3.8.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het aspect 'ecologie' voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.9 Geluid

Het plangebied ligt buiten de geluidszone van railverkeer, zoals deze is vastgesteld middels de Geluidregister Spoor van 7 maart 2014 en buiten de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Onderzoek naar railverkeer- en industrielawaai is daarmee niet noodzakelijk.

In het kader van de Wet geluidhinder hoeft vanwege het conserverend karakter geen onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai in beeld gebracht.

3.9.1 Wegverkeerslawaai

Omdat industrielawaai en spoorweglawaai niet relevant zijn voor dit plangebied is ter onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening de cumulatieve geluidsbelasting van de relevante wegen in beeld gebracht. Bij de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening is gebruik gemaakt van de Miedema methode.

De rekenresultaten zijn weergegeven door middel van contouren.

De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 2.21. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting is conform de Standaard Rekenmethode II van het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012.

Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de RVMH versie 2.2 van de gemeente Zuidplas.

In figuur 3.5 zijn de geluidscontouren als gevolg van de wegen binnen het plangebied weergegeven. Deze geluidscontouren geven de gecumuleerde geluidsbelasting weer van alle wegen en zijn zonder aftrek artikel 110g Wgh. Er is gerekend op een hoogte van 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0006.png"

Figuur 3.5: resultaten wegverkeerslawaai Lden excl. aftrek 110g Wgh, grens plangebied in blauw aangeven.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting alleen op korte afstand tot de Koningin Julianastraat, Sluislaan, Dorpsstraat, Kerkplein, Kerklaan, Burgemeester Brandtstraat en de Oost Buurtstraat hoog is. In het overgrote deel van het plangebied is het leefklimaat redelijk tot goed. Omdat het een conserverend plan betreft hebben deze conclusies geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

3.9.2 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het aspect 'geluid' voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.10 Kabels en leidingen

3.10.1 Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
3.10.2 Onderzoek

In het plangebied zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

3.11 Luchtkwaliteit

3.11.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 4-I: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

3.11.2 Onderzoek

Omdat het plan geen nieuwe ontwikkelingen toelaat worden ter illustratie van de luchtkwaliteit in het plangebied hieronder de concentraties van NO2 en PM10 in de huidige situatie in 2012 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0007.jpg"

Figuur 3.6: NO2 concentraties plangebied, globale grens plangebied in rood aangeduid (www.nsl-monitoring.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01_0008.jpg"

Figuur 3.7: PM10 concentraties plangebied, globale grens plangebied in rood aangeduid (www.nsl-monitoring.nl)

Uit de figuren blijkt dat de concentraties van NO2 en PM10 in 2012 voldoen aan de grenswaarden. Dit geldt ook voor het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 (24-uursgemiddelde).

3.11.3 Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect 'luchtkwaliteit' voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.12 Verkeer en parkeren

Het gebied kent een vrij hoge parkeerdruk mede vanwege de daar aanwezige winkelvoorzieningen, maar vooral ook doordat het een grotendeels historisch gebied betreft waar bij de bouw geen rekening is gehouden met het huidige autogebruik/bezit. Voor ontwikkelingen/herontwikkelingen in het gebied geldt dat deze getoetst zullen worden aan de CROW parkeerkencijfers uit 2012. De gemeenteraad heeft besloten voor heel Zuidplas als uitgangspunt de hoge parkeerkencijfers te hanteren als parkeernorm. Daarnaast zullen plannen getoetst worden op verkeersveiligheid en op verkeersaantrekkende werking.

3.13 M.E.R.

Er worden binnen het plangebied geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve is het Besluit M.E.R. niet van toepassing.

3.14 Water

Waterbeheer en watertoets

Bij een voorgenomen ontwikkeling dient de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over dit ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Rijkswaterstaat en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Rijkswaterstaat is water- en vaarwegbeheerder van de Hollandsche IJssel. Rijkswaterstaat zit toe op een vlotte en veilige doorstroming van scheepvaartverkeer en draagt zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst (nautisch beheer) en ziet toe op een veilig en ongehinderde afvoer van water, ijs en sediment (waterbeheer). Het beheer van Rijkswaterstaat betreft de rivier alsmede het gehele buitendijkse gebied van de Hollandsche IJssel.


Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Voor het plangebied is van belang dat de Hollandsche IJssel een Hoofdvaarweg is, CEMT klasse Va en druk wordt bevaren. Om de functionaliteit te waarborgen en te zorgen voor een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer, geldt voor deze rivieren de Waterwet, de Richtlijn Vaarwegen 2011 en het Binnenvaartpolitiereglement. Verder is voor het plangebied het beleid van het HHSK van belang. Dit beleid wordt nader behandeld.


Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het HHSK is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers (Rijkswaterstaatswerken). Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert het HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzame wijze met het stedelijke waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijke waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging (waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd), het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.


Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het HHSK van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het HHSK vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het HHSK haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Rijksbeleid

In deze gebieden zijn ook de Waterwet en de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) van kracht. Het maken van werken is dus vergunningplichtig. De Bgr kent binnen het plangebied het zogenaamde bergende regiem. Dit kan betekenen dat ontwikkelingen alleen mogelijk zijn, wanneer het verlies aan bergend vermogen van de rivier, binnen het plangebied gecompenseerd kan worden. Ook dient bij ontwikkelingen in het bestemmingsplan rekening gehouden te worden met het waterakkoord Hollandsche IJssel en Lek.


Plangebied

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de laagste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. Het plangebied heeft een maaiveldhoogte van circa NAP -5,5 m.

Het plangebied ligt binnen het peilbesluit Ringvaart in peilgebied RV1 met een vast peil van NAP -2,20 m.

Waterkwantiteit

In het plangebied is een deel van de Ringvaart (Ringvaart oost) gelegen. De Ringvaart is een boezem. De boezem wordt gebruikt om water naar de omliggende polders aan te voeren via inlaten, en overtollig water uit te slaan (via gemaal A. Kroes) op de Hollandsche IJssel.

De Ringvaart heeft geen bergende functie. De uitmalingscapaciteit vanuit de polders is gelijk aan de afvoercapaciteit naar de Hollandsche IJssel (Bron: Peilbesluit Ringvaart). Het deel van de Ringvaart dat in het plangebied is gelegen heeft een vast peil van NAP -2,15 m.

Ook een deel van de Hollandsche IJssel ligt in het plangebied. Het peil in de Hollandsche IJssel varieert sterk doordat het getij vanuit de zee tot aan Gouda doordringt. Het verschil tussen eb en vloed varieert van 1,8 m in de zomer tot 3,3 m in de winter.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In een groot deel van het plangebied komt brak grondwater omhoog dat zorgt voor een afnemende waterkwaliteit. Het welwater bevat nabij Moordrecht gemiddeld 1350 mg chloride per liter (Bron: Peilbesluit Zuidplaspolder).

In de Ringvaart wordt op acht locaties de waterkwaliteit periodiek gemonitord. Het chloridegehalte in de Ringvaart oost lag in 2001 en 2002 boven de norm van 200 mg/l. Deze verhoogde waardes worden verklaard door de zoute kwel in de Zuidplaspolder, die via het gemaal Zuidplas door de polder wordt afgevoerd. De MTR-normen voor totaal-fosfaat (0,15 mg/l) en totaal-nitraat (2,2 mg/l) worden ook overschreden. De Ringvaart is dus erg voedselrijk, wat soms leidt tot een overmatige algengroei (Bron: Peilbesluit Ringvaart).

De Hollandsche IJssel heeft lange tijd bekend gestaan als de meest vervuilde rivier in Nederland. In oktober 1996 tekenden 13 overheden het Startcontract Hollandsche IJssel. Dit uitvoeringsprogramma werd in juni 1999 gevolgd door het Uitvoeringscontract Hollandsche IJssel 1999-2010. Sindsdien werken 9 overheden samen met bewoners en bedrijven aan een bloeiende toekomst voor de Hollandsche IJssel en omgeving. Door dit project is bereikt dat de Hollandsche IJssel nu voldoet aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water voor 2015. De rivier is schoon met karakteristieke kenmerken zoals riet, slik, biezen en wilgen (op de oever).


Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied zijn langs de Hollandsche IJssel en de Ringvaart waterkeringen gelegen. Hierdoor liggen delen van het plangebied binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering.


Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel. Als ontwikkelingen plaatsvinden of onderhoud aan de openbare ruimte wordt verricht (rioolvervanging), wordt onderzocht of de aanleg van een gescheiden stelsel of verbeterd gescheiden stelsel tot de opties behoort. Dit conform de beleidslijnen van het HHSK.


Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Gezien de conserverende aard van het plan wordt er momenteel niet concreet op verbeteringsmaatregelen ingegaan, voor zover deze noodzakelijk zijn. In overleg met de waterbeheerder kan in de nabije toekomst altijd gezocht worden naar mogelijkheden om het watersysteem te verbeteren. Kansrijke locaties worden benut en huidige knelpunten zoveel mogelijk aangepakt als daarom gevraagd wordt.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.


Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het HHSK vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het HHSK gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.


Water en Waterstaat

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' (25 meter, zie ook 2.1).

Gelet op het belang dat de rivier en het buitendijks gelegen gebied hebben voor de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functies waaronder de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs, is voor deze gebieden de dubbelbestemming Waterstaat- Waterstaatkundige functie opgenomen.


Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het aspect 'Water' voor het vaststellen van het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels ten alle tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast. 

Verbeelding 

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

 

Regels 

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

 

Toelichting 

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

4.2 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.

 

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.  

4.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 1

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, detailhandel, kantoren, dienstverlening, bedrijven in maximaal milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in bijlage 2), horeca (maximale horecacategorie 2), maatschappelijke dienstverlening en nutsvoorzieningen.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte op de verbeelding zijn aangeduid. Daarnaast zijn specifieke regels opgenomen voor aan-, uit en bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Via afwijking is (onder voorwaarden) een hogere bedrijfs- en horecacategorie toegestaan.

Artikel 4 Centrum - 2

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, detailhandel, kantoren, dienstverlening, bedrijven (maximaal milieucategorie 1 en 2), horeca (maximaal horecacategorie 2), maatschappelijke dienstverlening en nutsvoorzieningen.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte op de verbeelding zijn aangeduid. Daarnaast zijn specifieke regels opgenomen voor aan-, uit en bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Via afwijking is (onder voorwaarden) een hogere bedrijfscategorie toegestaan.

Artikel 5 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, (ondergrondse) afvalinzamelpunten en een jop, met de daarbij behorende wegen en voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en kunstwerken.

Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Artikel 6 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke dienstverlening, woonzorgcentrum, ondersteunende horeca en ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een begraafplaats met de daarbij behorende voorzieningen.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen op de verbeelding is aangeduid. Ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' mag het totale grondoppervlak van de gebouwen niet meer bedragen dan 200 m2 met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter.

Artikel 7 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor een tuin bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten en parkeervoorzieningen.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden enkele specifieke bepalingen

Artikel 8 Verkeer en Artikel 9 Verkeer - Verblijf

De voor 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie met de daarbij behorende voorzieningen. Het verschil tussen beide bestemmingen zit in de toegestane functies.

Artikel 10 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishouding, watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, bermen en groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik, kunstwerken, ter plaatse van de Hollandsche IJssel voor de afvoer en berging van water, ijs en sediment en voor scheepvaartverkeer en lichtmasten en apparatuur ter beveiliging en geleiding van het verkeer te water.

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming .

Artikel 11 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven. Uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'garagebox' zijn garageboxen toegestaan.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte op de verbeelding is aangeduid. Voor overkappingen en carports zijn specifieke regels opgesteld.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. In deze regels in een beperking opgenomen voor het bouwen van bouwwerken met een bepaalde oppervlakte en benodigde diepte voor graafwerkzaamheden. Zie ook paragraaf 3.2.

Artikel 14 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht

De voor 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht ' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden, zoals bedoeld in artikel 36 van de Monumentenwet 1988. Zie paragraaf 3.3.

Artikel 15 Waarde - Landschap

De dubbelbesteming 'Waarde - Landschap' is bedoeld ter bescherming en behoud van de aan de Hollandsche IJssel gebonden landschapswaarden. Deze bestemming ligt over de bestemming 'Verkeer' en voorkomt dat hier enige bebouwing is toegestaan, al kan hiervan in bepaalde situaties en na verkregen advies worden afgeweken.

Artikel 16 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs, de waterhuishouding, verkeer te water, aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit.

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. In de regeling zijn uitzonderingen en afwijkingen opgenomen voor het bouwen binnen deze bestemming.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkeringen, waterstaatkundige voorzieningen, het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. In de regeling zijn uitzonderingen en afwijkingen opgenomen voor het bouwen binnen deze bestemming.

4.4 Algemene regels

Artikel 18 Antidubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 19 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Daarnaast is een regeling opgenomen over ondergrondse bouwwerken.

 

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt aangegeven dat een gebruik strijdig met de bestemming verboden is.

Artikel 21 algemene aanduidingsregels

In dit artikel is conform artikel 2.1.2 van het Barro een vrijwaringszone langs de vaarweg opgenomen.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.

 

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels 

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Daarnaast zijn in de wijzigingsregels regels opgenomen om de Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen

Artikel 24 Overige regels

Werking wettelijke regelingen
In de regels bij bestemmingsplannen wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Sinds jaar en dag mag van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van toepassingverklaring van een wettelijke regeling in de regels is opgenomen. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Wordt dit nagelaten, dan bestaat het risico dat de ABRS een eventueel vaststellingsbesluit van de raad alsnog vernietigt.

Parkeerregeling

In het vigerende bestemmingsplan werd voor de toetsing van de parkeerbehoefte verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

4.5 Overgangs- en slotregels

Artikel   Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Bro (artikel 3.2.1 Bro).

 

Artikel    Slotregel 

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid


Exploitatieplan

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid Wro is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.


Kostenverhaal

Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waarbinnen de bebouwing reeds aanwezig is. Aangezien geen sprake is van aangewezen bouwplannen conform artikel 6.2.1 Bro, bestaat er geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen. De kosten die zijn verbonden aan het opstellen van het bestemmingsplan worden door de gemeente bekostigd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.   

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Voorbereidingsfase

Op grond van artikel 1.3.1. Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging is op 16 januari 2014 gepubliceerd in Hart van Holland.

 

Overleg

Conform artikel 3.1.1 Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de wettelijke overlegpartners.Echter gezien het feit dat het karakter van dit bestemmingsplan conserverend is en er dus geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, zullen de overlegpartners gedurende de formele procedure in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op onderhavig bestemmingsplan.

 

Inspraak

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is inspraak mogelijk, dit is echter niet verplicht. De gemeente kan op basis van haar gemeentelijke inspraakverordening beslissen het bestemmingsplan voor inspraak vrij te geven. Besloten is om in dit geval geen inspraakprocedure te voeren, eventuele reacties kunnen ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend in de vorm van zienswijzen.

Op dinsdag 10 februari 2015 is er een informele inloopavond gehouden voor alle belangstellenden van onze gemeente. Tijdens deze avond zijn de aanwezigen in de gelegenheid geweest om in gesprek te gaan over dit plan met de medewerkers van de gemeente.

5.2.2 Ontwerpfase

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst alsmede in een huis-aan-huis-blad (i.c. Hart van Holland). Tevens dient de kennisgeving langs elektronische weg te geschieden.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt met ingang van donderdag 27 februari 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegd en tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder schriftelijk en/of mondeling zienswijzen kenbaar maken.

Tijdens de termijn van ter inzage legging zijn 4 zienswijzen ingediend die nader beschreven worden in de Nota van beantwoording zienswijzen en wijziging bestemmingsplan Dorpskern Moordrecht (bijlage 1).

5.2.3 Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging door de gemeenteraad worden vastgesteld. Vaststelling van het bestemmingsplan is voorzien in de raad van 7 juli 2015. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.