direct naar inhoud van Regels
Plan: Dorpskern Moordrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Dorpskern Moordrecht met identificatienummer NL.IMRO.1892.BpDorpskernMrd-Va01 van de gemeente Zuidplas.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding:

de plankaart van het bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht'.

1.4 aanbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw waarbij een andere ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede kappers, schoonheidssalons, hondentrimsalons en pedicures die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied, die door hun beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.9 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.10 achtergevelbouwgrens:

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn aan de van de weg gekeerde zijde van het perceel, die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.11 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.12 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bed&breakfast

een aan of in de nabijheid van de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.15 bestaand

bestaand op het tijdstip van vaststelling van de desbetreffende regel.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals geldend op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

1.19 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimte in een gebouw, uitgezonderd kelders, zolders en vlieringen;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 carport:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal 2 gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en toegankelijk vanaf de openbare weg.

1.28 dakkapel:

Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap die bepalend kan zijn voor het straatbeeld. Dakkapellen zijn een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak.

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek dat al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw.

1.32 erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning.

1.33 garagebox:

een gebouw dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig en opslag.

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.36 horeca(bedrijf):

een horeca-inrichting als bedoeld in de bij dit bestemmingsplan in de bijlage bij de regels behorende lijst van horeca-categorieën (bijlage 1).

1.37 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.

1.38 kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen, gesitueerd onder hoofdgebouw.

1.39 kunstwerk:

bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

1.40 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting.

1.41 ondersteunende horeca:

horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van niet alcoholische drank en etenswaren.

1.42 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen.

1.43 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.

1.44 peil:
  • a. voor hoofdgebouwen: het bouwkundig peil dat maximaal 0,1 m1 boven of onder de wegkruin van de voorliggende weg ligt;
  • b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • e. indien in of aan een dijklichaam wordt gebouwd: daar waar de voordeur gelegen is het gemiddelde tussen de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw en de wegkruin van de voorliggende weg.
1.45 perifere detailhandel

detailhandel die vanwege hun aard en omvang over het algemeen niet in de traditionele winkelcentra (binnenstad, buurt- en wijkcentra) gevestigd kunnen worden. Het betreft detailhandel in de volgende categorieën:

  • a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  • c. tuincentra;
  • d. grootschalige detailhandelsbedrijven in meubels, keukens en badkamers, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
  • e. bouwmarkten.
1.46 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 souterrain

een verdieping die gedeeltelijk onder het maaiveld ligt.

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage van deze regels deel uitmaakt.

1.49 stacaravan:

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.50 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen en/of kampeermiddel, waarop voorzieningen aanwezig zijn, die op het leidingnet van de nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten, kunnen worden aangesloten.

1.51 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.52 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 voorgevelbouwgrens:

de op de plankaart als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.54 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.

1.55 webwinkel:

een vorm van detailhandel waarbij goederen via internet verkocht worden, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte, baliefunctie of showroom.

1.56 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.57 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.58 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met uitzondering van dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met daaraan ondergeschikt aan-huis-verbonden beroep en aan huis verbonden bedrijf tot gezamenlijk maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  • b. detailhandel;
  • c. kantoren;
  • d. dienstverlening;
  • e. bedrijven in maximaal milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in bijlage 2);
  • f. horeca met een maximale horecacategorie 2 (zoals opgenomen in bijlage 1);
  • g. maatschappelijke dienstverlening;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. niet overdekte terrassen;

met de daarbij behorende:

  • j. tuinen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen en water;
  • m. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de diepte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m, dan wel de bestaande diepte indien deze meer bedraagt;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte, dan wel de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is;
  • e. een hoofdgebouw mag op een kelder of souterrain worden gerealiseerd.
  • f. de goothoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 3 m¹;
  • g. de bouwhoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 4,5 m¹;
  • h. het oppervlak van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 25 m² per gebouw.

3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m². Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² mag de oppervlakte van 50 m² vermeerderd worden met 10% van de oppervlakte dat het bouwperceel groter is dan 500 m², tot een maximum van 150 m²;
  • c. de goothoogte van uit- en aanbouwen bedraagt de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,3 m¹, met een maximum van 5 m1;
  • d. de bouwhoogte van uit- en aanbouwen bedraagt maximaal 6 m1, ingeval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw; in alle andere gevallen is de maximale bouwhoogte gelijk aan de maximale goothoogte;
  • e. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5,5 m¹;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 m¹.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel bedraagt maximaal 1 m¹;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel bedraagt maximaal 2 m¹;
  • c. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Diepte woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2, onder b, ten behoeve van een grotere diepte mits;

  • a. de vergroting niet meer bedraagt dan 20% ten opzichte van de bestaande diepte met een maximum van 4 m;
  • b. de bruikbaarheid van aangrenzende of nabijgelegen percelen en/of gebouwen niet in onevenredige mate wordt verminderd.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering van mantelzorg;
  • b. detailhandel, dienstverlening, kantoren, bedrijven, horeca en maatschappelijk op de verdieping van een hoofdgebouw, met uitzondering van bestaand gebruik;
  • c. perifere detailhandel;
  • d. kantoren met een oppervlak meer dan 500 m2 per vestiging;
  • e. detailhandel met een brutovloeroppervlakte van meer dan 200 m2 per vestiging, met uitzondering van bestaand gebruik;
  • f. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  • g. seksinrichtingen;
  • h. coffeeshops;
  • i. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • j. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder e, ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder e, indien deze, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder e;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder e, niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en de invloed van de milieubelasting van een bedrijf, dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:

  • geluid;
  • geurproductie;
  • stofuitworp;
  • gevaar;
  • de verontreiniging van lucht en bodem;
  • de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en
  • de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.5.2 Afwijking horecacategorie

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder f, ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van horecaactiviteiten, uit categorie 3 (met uitzondering van café, bar, danscafé en pubs), indien deze, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de horecaactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder f;
  • b. de uitoefening van horecaactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de horecaactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder f, niet in de Horeca categorieën Horecabeleid Zuidplas geldend op het moment van vaststelling van het plan wordt genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en de invloed van de milieubelasting van een horecabedrijf, dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:

  • geluid;
  • geurproductie;
  • de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het horecabedrijf en
  • de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
3.5.3 Afwijking bed&breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een bed&breakfast indien de eigenaar in hetzelfde pand danwel op een afstand van maximaal 100 m van het pand woonachtig moet zijn.

Bij de beoordeling van de aard en de invloed van de milieubelasting van een bedrijf, dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:

  • geluid;
  • geurproductie;
  • gevaar;
  • de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 4 Centrum - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met daaraan ondergeschikt aan-huis-verbonden beroep en aan-huis-verbonden bedrijf tot gezamenlijk maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  • b. detailhandel;
  • c. kantoren;
  • d. dienstverlening;
  • e. bedrijven in maximaal milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zoals opgenomen in bijlage 2);
  • f. horeca met een maximale horecacategorie 2 (zoals opgenomen in bijlage 1) is toegestaan;
  • g. maatschappelijke dienstverlening;
  • h. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. tuinen;
  • j. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen en water;
  • l. kunstwerken
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de diepte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m, dan wel de bestaande diepte indien deze meer bedraagt;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte, dan wel de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is;
  • e. een hoofdgebouw mag op een kelder of souterrain worden gerealiseerd;
  • f. de goothoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 3 m¹;
  • g. de bouwhoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 4,5 m¹;
  • h. het oppervlak van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 25 m² per gebouw.

4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m². Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² mag de oppervlakte van 50 m² vermeerderd worden met 10% van de oppervlakte dat het bouwperceel groter is dan 500 m², tot een maximum van 150 m²;
  • c. de goothoogte van uit- en aanbouwen bedraagt de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,3 m¹, met een maximum van 5 m1;
  • d. de bouwhoogte van uit- en aanbouwen bedraagt maximaal 6 m1, ingeval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw; in alle andere gevallen is de maximale bouwhoogte gelijk aan de maximale goothoogte;
  • e. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5,5 m¹;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 m¹.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel bedraagt maximaal 1 m¹;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel bedraagt maximaal 2 m¹;
  • c. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Diepte woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2, onder b, ten behoeve van een grotere diepte mits;

  • a. de vergroting niet meer bedraagt dan 20% ten opzichte van de bestaande diepte met een maximum van 4 m;
  • b. de bruikbaarheid van aangrenzende of nabijgelegen percelen en/of gebouwen niet in onevenredige mate wordt verminderd.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering van mantelzorg;
  • b. detailhandel, dienstverlening, kantoren, bedrijven, horeca en maatschappelijk op de verdieping van een hoofdgebouw, met uitzondering van bestaand gebruik;
  • c. detailhandel met een brutovloeroppervlakte van meer dan 200 m2 per vestiging, met uitzondering van bestaand gebruik;
  • d. in afwijking van het gestelde onder b en c mogen zich ten hoogste 2 detailhandels vestigen met een brutovloeroppervlakte van elk maximaal 1100 m², dan wel 1 met een brutovloeroppervlakte van maximaal 1900 m²;
  • e. perifere detailhandel;
  • f. kantoren met een oppervlak meer dan 500 m2 per vestiging;
  • g. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  • h. seksinrichtingen;
  • i. coffeeshops;
  • j. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • k. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, onder e, ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1, onder e, indien deze, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1, onder e;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1, onder e, niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en de invloed van de milieubelasting van een bedrijf, dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken:

  • geluid;
  • geurproductie;
  • stofuitworp;
  • gevaar;
  • de verontreiniging van lucht en bodem;
  • de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en
  • de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. wegen en voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. objecten van beeldende kunst;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 4,5 m¹;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m1;
  • c. de oppervlakte bedraagt maximaal 25 m².

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • b. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m¹;
  • c. de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹;
  • d. de hoogte kunstwerken bedraagt maximaal 2 m¹;
  • e. de hoogte van objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 4 m1.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. een jongerenontmoetingsplaats.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening ;
  • b. woonzorgcentrum;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een begraafplaats.

met de daarbij behorende:

  • d. ondersteunende horeca;
  • e. tuinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. speeltoestellen;
  • i. water;
  • j. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is;
  • c. de maximale bouwhoogte van een bergruimte mag niet meer bedragen dan 2.5 m met een oppervlakte van niet meer dan 20 m²;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' mag het totale grondoppervlak van de gebouwen niet meer bedragen dan 200 m2 met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 meter;
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel bedraagt maximaal 1 m¹;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel bedraagt maximaal 2 m¹;
  • c. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • d. de hoogte van palen en (licht)masten bedraagt maximaal 8 m¹;
  • e. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 2 m¹;
  • f. ter plaatse van de aanduiding begraafplaats bedraagt de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 5 m;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. zelfstandige horeca;
  • c. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin bij het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
  • b. water;
  • c. kunstwerken;
  • d. toegangspaden en in- en uitritten;
  • e. parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming Wonen.

7.2.2 Aan- en uitbouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de breedte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 50% van de breedte van de voorgevel en/of van de zijgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de bouwhoogte van een aan- en/of uitbouw bedraagt de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,25 m¹, met een maximum van 4 m1;
  • c. de diepte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 25% van de diepte van de gronden met de bestemming 'Tuin', met een maximum van 1 m¹;
  • d. aan- en/of uitbouwen aan de zijgevel van een hoekwoning, dient ten minste 1 m achter de voorgevel gesitueerd te worden.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m¹;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  • b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. water;
  • h. kunstwerken.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van een gebouw voor een nutsvoorzieningen bedraagt maximaal 3 m¹;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 4,5 m¹;
  • c. het oppervlak van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 25 m² per gebouw;
  • d. de bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt maximaal 3 m.

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m¹;
  • b. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;
  • c. de hoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. opslag van gevaarlijke stoffen/materialen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waaronder begrepen consumentenvuurwerk;
  • d. reclame-uitingen.

Artikel 9 Verkeer - Verblijf

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

en de daarbij behorende:

  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
  • i. terrassen;
  • j. water;
  • k. objecten van beeldende kunst;
  • l. kunstwerken.
9.2 Bouwregels

9.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 3 m¹;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 4,5 m¹;
  • c. het oppervlak van een gebouw voor een nutsvoorziening bedraagt maximaal 25 m² per gebouw;
  • d. de bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt maximaal 3 m.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • b. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m¹;
  • c. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;
  • d. de hoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • e. de hoogte van van objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 4 m1;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. opslag van gevaarlijke stoffen/materialen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), waaronder begrepen consumentenvuurwerk;
  • d. reclame-uitingen.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • c. voorzieningen ten behoeve van waterafvoer en waterberging;
  • d. bermen en groenvoorzieningen;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. kunstwerken;
  • g. ter plaatse van de Hollandsche IJssel voor de afvoer en berging van water, ijs en sediment en voor scheepvaartverkeer;
  • h. lichtmasten en apparatuur ter beveiliging en geleiding van het verkeer te water.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van tekens ten behoeve van het scheepsvaartverkeer bedraagt maximaal 7 m1;
  • b. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 10 m¹;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m¹.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroep en aan-huis-verbonden bedrijf tot gezamenlijk maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn garageboxen toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen;
  • e. kunstwerken;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. fiets- en voetpaden;
  • i. speeltoestellen;
  • j. water.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van een vrijstaande woning tot de perceelsgrens van een naast gelegen bouwperceel minimaal 2 m zal bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte, dan wel de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is;
  • e. voor garageboxen geldt een maximale breedte en bouwhoogte van 3,5 m.

11.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van 50 m². Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² mag het oppervlak van 50 m² vermeerderd worden met 10% van het oppervlak dat het bouwperceel groter is dan 500 m², tot een maximum van 150 m²;
  • c. de minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹;
  • d. de goothoogte van uit- en aanbouwen bedraagt de eerste volledige bouwlaag vermeerderd met 0,3 m¹, met een maximum van 5 m1;
  • e. de bouwhoogte van uit- en aanbouwen bedraagt maximaal 6 m1, ingeval van een doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw; in alle andere gevallen is de maximale bouwhoogte gelijk aan de maximale goothoogte;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5 m¹.

11.2.4 Overkappingen en carports

  • a. Voor het bouwen van overkappingen en carports buiten het bouwvlak gelden, de volgende bepalingen:
    • 1. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹, danwel de bestaande hoogte indien deze hoger is;
    • 2. het bebouwde oppervlak bedraagt maximaal 20 m², danwel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.

11.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m¹ voor de voorgevellijn;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m1 achter de voorgevellijn; Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staat, bedraagt de hoogte:
    • 1. maximaal 1 m1;
    • 2. maximaal 2 m1, indien deze ten minste 1 m1 van het openbare gebied wordt gerealiseerd;
  • c. de hoogte van pergola's bedraagt maximaal 3 m¹;
  • d. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 2,5 m¹;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 20, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering van mantelzorg;
  • b. horeca;
  • c. webwinkel;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. reparatie- en onderhoudswerkzaamheden aan voertuigen in garageboxen.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
11.4.1 Afwijking webwinkel

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.3, sub c, teneinde de uitoefening van een webwinkel mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beïnvloedt;
  • b. maximaal 30% van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m².

Artikel 12 Waarde - Archeologie 1

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

12.1.2 Voorrangsregeling

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de archeologisch deskundige, verenigbaar is met het belang van het waardevol gebied.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

12.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 12.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 12.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.

12.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 12.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 3.6), de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1' op één of meerdere locaties te wijzigen door het verwijderen van deze dubbelbestemming ter plaatse indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  • b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

13.1.2 Voorrangsregeling

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de archeologisch deskundige, verenigbaar is met het belang van het waardevol gebied.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • b. het bepaalde in dit lid onder a1 en a2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 3 m, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

13.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 13.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 13.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die toebehoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer.

13.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro, artikel 3.6), de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2' op één of meerdere locaties te wijzigen door het verwijderen van deze dubbelbestemming ter plaatse indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse géén archeologische waarden aanwezig zijn en de gronden daarom géén bescherming behoeven;
  • b. de archeologische waarden in voldoende mate zijn opgegraven en/of gedocumenteerd.

Artikel 14 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht ' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de bescherming van de op deze gronden voorkomende cultuurhistorische waarden, zoals bedoeld in artikel 36 van de Monumentenwet 1988.

14.1.2 Voorrangsregeling

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie, verenigbaar is met het belang van de cultuurhistorische waarde van het gebied.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig de ten tijde van de vastselling van dit plan bestaande:
    • 1. voorgevelrooilijnen;
    • 2. de indeling van de voorgevel van gebouwen;
  • b. voor kappen en daken (binnen de bestemming Centrum - 1) gelden de volgende regels:
    • 1. ieder hoofdgebouw moet worden afgedekt door een kap met ten minste twee hellende dakvlakken met dien verstande, dat gedeeltelijke platte afdekking en bestaande platte afdekking zijn toegestaan;
    • 2. de dakhelling van de onder a bedoelde hellende dakvlakken zal ten minste 300 en ten hoogste 700 bedragen;
    • 3. de hoogte van een kap mag niet meer bedragen dan 5 meter, gemeten vanaf de goothoogte.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.

14.3.2 Voorwaarden voor afwijken

De in lid 14.3.1, genoemde omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht;
  • b. bij de gemeentelijke Monumentencommissie wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen.

14.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische waarden tevens nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken;
  • b. de maximale bouwhoogte van bouwwerken;
  • c. de maximale omvang van bouwwerken;
  • d. de dakhelling van gebouwen;

De nadere eisen mogen worden gesteld voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. Alvorens over gegaan wordt tot het stellen van nadere eisen wordt de gemeentelijke Monumentencommissie gehoord.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te (laten) leggen, of de volgende werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. onroerende zaken, geen gebouwen zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, bomen, erfafscheidingen – niet zijnde bouwwerken – te wijzigen.

14.5.2 Uitzondering aanlegverbod

Het verbod als bedoeld in lid 14.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van vaststelling van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

14.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 14.5.1 zijn toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermde dorpsgezicht;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Monumentencommissie.

Artikel 15 Waarde - Landschap

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. behoud en de ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschapswaarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als een samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
  • b. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.

15.1.2 Voorrangsregeling

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de landschapsdeskundige, verenigbaar is met het belang van het waardevol gebied.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Bouwen, algemeen

Ten behoeve van de bestemming 'Waarde - Landschap' mag niet worden gebouwd.

15.2.2 Bouwen, specifiek

Ten behoeve van andere bestemmingen mag in afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen niet worden gebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijking, algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.1 en toestaan dat damwanden worden gebouwd, mits:

  • a. deze technisch noodzakelijk zijn;
  • b. de bouwhoogte hiervan maximaal NAP + 0,3 meter bedraagt;
  • c. de landschapswaarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast.

15.3.2 Afwijking, specifiek

Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. de landschapswaarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
  • b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij Rijkswaterstaat.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen.

15.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 15.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

15.4.3 Advies

De in 15.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de landschapswaarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad; van onevenredige schade is in elk geval geen sprake indien de helling van de oever ten minste 30° en ten hoogste 45° bedraagt;
  • b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige, indien de helling van de oever minder dan 30° of meer dan 45° bedraagt.

Artikel 16 Waterstaat - Waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterhuishuidkundige en waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. verkeer te water;
  • d. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;
  • e. het vergroten van de afvoercapaciteit.

16.1.2 Voorrangsregeling

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Bouwen, algemeen

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in lid 16.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

16.2.2 Uitzonderingen
  • a. Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. Ten behoeve van de verkeersregulering mogen tekens voor het scheepsvaartverkeer tot een hoogte van 7 m1 worden gebouwd.
16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterhuishoudkundige en wtarstaatkundige functie' en zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

16.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

16.4.3 Advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en de beheerder van de betreffende waterkering.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterkeringen;
  • b. waterstaatkundige voorzieningen;
  • c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

17.1.2 Voorrangsregeling

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming en het voor zover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering/het waterstaatsbelang.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Bouwen, algemeen

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in lid 17.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

17.2.2 Uitzonderingen
  • a. Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. Ten behoeve van de verkeersregulering mogen tekens voor het scheepsvaartverkeer tot een hoogte van 7 m1 worden gebouwd.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

17.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 17.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

17.4.3 Advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

19.2 Toelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de vaststelling van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
19.3 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. bestaande ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn nieuwe afvalinzamelpunten en randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding buiten bouwvlakken toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijf';
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden;
  • d. bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.
19.4 Afwijking ondergrondse bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.3 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. positief advies is ontvangen van de waterbeheerder;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

Artikel 20 Algemene gebruiksregels

20.1 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 17 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.

20.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 21 algemene aanduidingsregels

21.1 Vrijwaringszone - dijk

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m1;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 50 m1;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

24.2 Algemene parkeerregeling
24.2.1 Voldoende parkeergelegenheid

Bij functiewijziging of uitbreiding van een functie, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, aan de hand van de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan van toepassing zijnde (beleids)regels (CROW en nota parkeernormen).

24.2.2 Afwijken voldoende parkeergelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2.1 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid mag worden voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Dorpskern Moordrecht' van de gemeente Zuidplas.