direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum Zevenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel

Het primaire doel van bestemmingsplan “Centrum Zevenhuizen” is het bieden van een juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling van het voormalige gemeentehuis en omgeving in Zevenhuizen. Vanwege beperkte transformatiemogelijkheden en structurele leegstand is besloten de huidige bestemmingsregeling ter plaatse van het voormalige gemeentehuis en omgeving te verruimen, waardoor er nieuwe kansen ontstaan voor de integrale herontwikkeling (sloop-nieuwbouw) van de locatie.

Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan op de gemeentelijke doelstellingen in het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen waarbij de belangrijkste doelen zijn: 

  • 1. het komen tot uniformiteit in regels en wijze van bestemmen;
  • 2. het verkrijgen van een actuele ruimtelijk-juridische vertaling van de bestaande bebouwing en het gebruik (conserverende bestemmingsplannen) en het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen (ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen);
  • 3. het komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

1.2 Bestaande situatie

1.2.1 Vigerend

Binnen het plangebied vigeren momenteel twee bestemmingsplannen; 'Dorpsgebied Zevenhuizen' welk plan is vastgesteld op 20 juni 1995 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle alsmede bestemmingsplan 'Zevenhuizen Dorp, vastgesteld op 9 oktober 2012.

In 2012 is een groot deel van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Zevenhuizen' geactualiseerd en vervangen door het bestemmingsplan 'Zevenhuizen Dorp', dat op 9 oktober 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het voorliggende plangebied is grotendeels buiten het voorgenoemde bestemmingsplan gelaten, waardoor grotendeels het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Zevenhuizen' nog vigeert.

Op basis van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Zevenhuizen' (1995) is het voormalige gemeentehuis voorzien van de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden (M)', deels zonder bebouwing (z). Voor het gemeentehuis geldt een bouwhoogte van 8 meter. Daarnaast zijn de overige gronden van het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Centrumvoorzieningen - kleinschalige detailhandel (CII)', 'Verkeersdoeleinden (V)', 'Verblijfsgebied (Vg)', 'Groenvoorzieningen (G)' en 'Waterdoeleinden (W)'.

Het noordelijke deel van het voorliggende plangebied valt binnen het vigerende bestemmingsplan 'Zevenhuizen Dorp' (2012). De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' alsmede de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1.: uitsnede vigerend bestemmingsplan.

1.2.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat onder meer de percelen Burgemeester Boerstraat 1, Dorpsstraat 87 en 89, waar thans het voormalige gemeentehuis is gesitueerd. Ook de voormalige dienstwoning aan de Dorpsstraat 85, alsmede de omliggende gronden, behoren tot het plangebied. Globaal wordt het plangebied begrensd door de Burgemeester Boerstraat en het perceel Boslaan 2 aan de noordoostzijde, de Dorpsstraat aan de oostzijde en het perceel Dorpsstraat 83/83a aan de zuidzijde. Aan de westzijde vormen de Bosgracht en (het appartementencomplex aan de) Burgemeester Nederveenlaan de begrenzing van het plangebied. Afbeelding 1.2. geeft de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2.: globale ligging en begrenzing plangebied

1.2.3 Ruimtelijke karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

Zevenhuizen ligt op het raakpunt van drie polders (de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en de Zuidplaspolder) en vormde een agrarische kern in het droogmakerijenlandschap. De oude dorpskern van Zevenhuizen ligt op de kade tussen twee polders. Bij de vervening zijn de kades niet afgegraven, waardoor de Dorpsstraat met aangrenzend gebied hoger ligt dan de omringende polders.

Het dorp is fasegewijs in zowel oostelijke als westelijke richting uitgebreid. In eerste instantie werd in oostelijke richting uitgebreid, gescheiden door een groenzone ter plaatse van het brede talud. Daarna is aan de westzijde woonbebouwing gerealiseerd, waarbij een gevarieerde overgang met de oude kern ter plaatse van de Bosgracht is ontstaan.

Huidige situatie

Het voorliggende plangebied ligt centraal in de oude dorpskern van Zevenhuizen. De oude dorpskern is hoofdzakelijk gelegen tussen de Ringvaart en de Bosgracht, alsmede rond de Hennipsloot. Door de hogere ligging is dit gebied prominent als centrum van de kern zichtbaar. Belangrijkste verbindingsroute in dit deel van de kern betreft de Dorpsstraat. In het zuidelijk deel van de Dorpsstraat - gelegen tussen de Wethouder Kreftlaan en de locatie van het voormalige gemeentekantoor - is overwegend woonbebouwing aanwezig met verspreid liggende detailhandel en horeca. Het in stand houden van de ruimtelijke opbouw met kleinschalige bebouwing is voor dit deel van de Dorpsstraat van groot belang. Bij het inpassen van nieuwbouw en/of extra parkeergelegenheid dient met dit karakter rekening te worden gehouden. Het noordelijk deel van de Dorpsstraat - vanaf het voorliggende plangebied tot aan de Hennipsloot - is voornamelijk winkelgebied. In deze zone bevinden zich diverse detailhandels- en horecazaken.

Het voorliggende plangebied is gelegen ter hoogte van het kruispunt Dorpsstraat - Burgemeester Boerstraat en vormt het gevoelsmatige hart van het dorp. Dit gevoel wordt versterkt door de pleinruimte aan de voorzijde van het voormalige gemeentekantoor. Aan de zuidzijde wordt de pleinruimte begrensd door het gemeentekantoor, dat bestaat uit twee bouwlagen met een samengestelde kap. Doordat het voormalige gemeentekantoor sinds de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2010 leeg staat, is sprake van een gebrekkige uitstraling en een "gat" in het centrumgebied van Zevenhuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3.: zicht op het voormalige gemeentekantoor vanaf de kruising Dorpsstraat - Burg. Boerstraat (Bron: Google Streetview).

1.3 Planbeschrijving

De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op gewenste herontwikkeling van de voormalige gemeentehuislocatie. Het huidige kantoorpand staat reeds enige tijd te koop, maar is door de gebrekkige uitstraling, de huidige bestemming en (daardoor) beperkte transformatiemogelijkheden niet aantrekkelijk voor marktpartijen. De beoogde herontwikkeling van het verouderde en leegstaande pand kan een belangrijke impuls geven aan de uitstraling en leefbaarheid van het centrum van Zevenhuizen. Zeker gezien de prominente en zichtbare plek die deze locatie inneemt, op de kruising van twee belangrijke routes door het dorpscentrum. Van de beoogde herontwikkeling wordt verwacht dat deze een grote impuls zal geven aan het gehele centrumgebied van Zevenhuizen en dat deze zal leiden tot meer particuliere investeringen in vastgoed in de Dorpsstraat.

Programma

Om de kansen voor herontwikkeling (sloop-nieuwbouw) te vergroten, alsmede om de omgeving de gelegenheid te bieden om mee te praten over de invulling voor deze locatie, bestaat de wens om de huidige bestemmingsregeling te verruimen. Daartoe is het grootste deel van het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van de bestemming Centrum. Binnen deze bestemming wordt vrijheid geboden voor een nieuwe invulling, zowel in ruimtelijke als in functionele zin.

De bestemming 'Centrum' biedt ruimte voor de functies wonen (met aan-huis-gebonden beroepen), maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca (uitsluitend op de begane grond) en detailhandel. In de regels is bepaald dat de totale brutovloeroppervlak aan maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca niet meer mag bedragen dan 750 m2, om te voorkomen dat (elders in het centrum) structurele leegstand ontstaat. Het brutovloeroppervlak ten behoeve van horeca mag niet meer bedragen dan 200 m2. Tot slot is er een maximum gesteld aan het aantal woningen (41 in totaal).

Ruimtelijke randvoorwaarden

Voor de (her)ontwikkeling van het voorliggende plangebied gelden enkele ruimtelijke randvoorwaarden. Deze zijn hieronder puntsgewijs benoemd:

  • het plan heeft een alzijdig en open karakter. Dat wil zeggen dat alle naar de openbare ruimte gekeerde gevels voorkanten dienen te zijn met daarin van zelf sprekend de entree. Lange gesloten gevels dienen te worden voorkomen;
  • het behoud van een praktische pleinruimte die  ruimte biedt aan parkeren, standplaatsen voor de weekmarkt en dorpsevenementen als het Oogstfeest en Koningsdag;
  • dorpse maat en schaal;
  • maximaal vier bouwlagen, met eventueel een stedenbouwkundig accent op de hoeken Dorpsstraat - Burg. Boerstraat en Bosgracht - Burg. Boerstraat.

Pleinruimte

De huidige pleinruimte voor het voormalige gemeentekantoor vormt een belangrijk element binnen het plangebied en het dorp Zevenhuizen. Het straalt echter weinig sfeer en intimiteit uit. Daarom is bij de herontwikkeling van het gebied gezocht naar een meer besloten pleinruimte, die ook makkelijk is in te delen. Op het nieuwe rechthoekig vormgegeven plein kunnen parkeren en evenementen, zoals de weekmarkt, goed plaatsvinden. De aanwezigheid van enkele functies in de plint van het nieuwe appartementencomplex draagt positief bij aan de levendigheid van het plein. Op deze manier ontstaat er een integrale kwaliteitsverbetering.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het relevante beleidskader uiteen gezet. Daarna komen in hoofdstuk 3 de omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting op de juridische regeling in dit bestemmingsplan, dus de regels en de verbeelding. Hoofdstuk 5 tot slot geeft een beschrijving van de uitvoerbaarheid (zowel de financiële uitvoerbaarheid alsook de maatschappelijke uitvoerbaarheid).

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het rijksbeleid (SVIR en Barro) worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

Wel is op dit bestemmingsplan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking van toepassing, in het kader van de Visie Ruimte en Mobiliteit , alsmede de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland is een toelichting gegeven op de toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Kortheidshalve wordt hier naar verwezen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Ruimte, Programma Mobiliteit en Verordening Ruimte

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Dit beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden.

In de VRM zijn voor het plangebied de volgende beleidsuitgangspunten van belang:

  • 1. 'Beter benutten van bebouwde ruimte, maar ook van nieuwe woon- en werklocaties daarbuiten':
  • 2. 'Behoud en versterking leefkwaliteit van de bebouwde ruimte':
  • 3. 'Kernen': elke kern ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur.

Toepassing plangebied

  • 1. Aan het uitgangspunt van het beter benutten van de bebouwde ruimte wordt met onderhavig plan invulling gegeven door verdichting, herstructering van binnenstedelijke transformatie van het voormalige gemeentehuis;
  • 2. In het kader van het behouden en versterken van de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte wordt ingezet op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte middels transformatie van het voormalige gemeentehuis;
  • 3. Hieraan wordt met dit plan invulling gegeven door toepassing van een dorpse maat, schaal en korrel passend bij de dorpskern van Zevenhuizen. Voorts dient de ontwikkeling te voldoen aan de ruimtelijke randvoorwaarden. Zodoende wordt de karkateristieke structuur van de kern gewaarborgd.

De beleidsuitgangspunten zijn uitgewerkt in regelgeving, onder meer in de Verordening Ruimte (VR). Op dit bestemmingsplan is vanuit de VR met name de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De provincie Zuid-Holland past de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toe en heeft deze aangevuld (Lid 1 Verordening Ruimte):

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke (her)ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    • c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toepassing van de ladder

  • 1. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een centrumdorpse ontwikkeling met een gemengde bestemming voor maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en rijwoningen. Concreet zal de plint worden ingevuld met een zorgcentrum bestaande uit twee huisartsenpartijken, een apotheek en een fysiotherapiepraktijk.
    • a. Het aantal woningen dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt - 22 appartementen en 19 grondgebonden woningen, zijnde 41 woningen - is in lijn met en passend binnen de gemeentelijke woonvisie en de gemeentelijke woningbouwprogrammering. De regionale woningbouwafspraken hebben vorm gekregen in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013-2019 (RAW). Gemeenten monitoren in het kader van de RAW eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Basis voor uitvoering van de RAW vormen de gemeentelijke woonvisies en de gemeentelijke woningbouwprogramma´s. Uit het gemeentelijk woningbehoefteonderzoek blijkt dat zowel jongeren als ouderen op zoek zijn naar appartementen in of nabij het dorpscentrum. Het beoogde plan voorziet in deze behoefte. Verhuisstromen geven aan dat Zevenhuizen-Zuid, het grotere uitleggebied bij Zevenhuizen, een regionale markt bedient. Zevenhuizenaren verhuizen graag binnen de bestaande kern. Voor een grondgebonden woning kunnen zij kunnen terecht in in 1 van de 19 grondgebonden woningen in een centrumdorpse woonmilieu. Op basis van het voorgaande wordt gesteld dat de herontwikkeling van het voormalige gemeentehuis voorziet in een actuele woningbehoefte.
    • b. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet - naast woningen - in maximaal 750 m2 brutovloeroppervlak aan maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca. De totale brutovloeroppervlakte ten behoeve van horeca is daarbij beperkt tot 200 m2. In aanvulling daarop wordt tevens detailhandel toegestaan, mits ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Het voorgenoemde programma beschikt over de nodige flexibiliteit, voorziet in een lokale behoefte en heeft bovendien een kleinschalig karakter (maximaal 60 m2), passend bij de aard en schaal van het centrum van Zevenhuizen. Daarmee wordt voldaan aan de eerste trede van de ladder.
  • 2. Met de voorliggende ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking door transfomatie van een bestaande binnenstedelijke locatie. Hiermee wordt toepassing gegeven aan het primaire uitgangspunt om beschikbare gronden te benutten voor herstructurering en transformatie. Bovendien leidt de voorliggende ontwikkeling tot een belangrijke kwaliteitsimpuls ter plaatse. Dit doordat voorliggend plan de herontwikkeling van het voormalige gemeentehuis mogelijk maakt waardoor toekomstige leegstand wordt voorkomen. Concreet word de plint ingevuld met een gezondheidscentrum, bestaande uit twee huisartsenpraktijken, een apotheek en een fysiotherapiepraktijk. Eén huisarts laat een praktijk aan huis achter. De andere heeft in de huidige situatie een woonhuis verbouwd tot praktijk. Deze kan weer als woonhuis op de markt. De fysiotherapeut heeft huidige praktijk in een verbouwde woning aan de Dorpsstraat. Met een centrumbestemming kan deze locatie op meerder manieren worden ingevuld, maar gebruik als woning ligt het meest voor de hand. De apotheek tenslotte is op zijn huidige locatie aan de Dorpsstraat 110 uit zijn jasje gegroeid. Met de komst van 1400 woningen in Zevenhuizen-Zuid is deze locatie niet meer toekomstbestendig. Deze locatie heeft een centrumbestemming. Het achterblijvende pand is geschikt voor bijvoorbeeld detailhandel, of er kan woningbouw worden gerealiseerd. Gesteld kan woorden dat de genoemde invulling van de plint geen ontwrichtend effect heeft op de bestaande detailhandels- en voorzieningenstructuur.
  • 3. De derde trede van de ladder is niet van toepassing.

Detailhandel binnen de centra

Het provinciale detailhandelsbeleid is er op gericht om detailhandelsvoorzieningen zo veel als mogelijk te bundelen en te concentreren in de centra van steden, dorpen en wijken. Dit om synergie met andere voorzieningen die op publiek gericht zijn te stimuleren. De provincie gaat uit van beperkte uitbreidingsmogelijkheden en verkiest kwalitatieve versterking van winkelcentra boven kwantitatieve versterking. Het provinciale detailhandelsbeleid is er enerzijds op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Anderzijds wordt de dynamiek in de detailhandel bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om ondergeschikte detailhandel te realiseren. De Verordening Ruimte biedt in artikel 2.1.4 lid 3 de mogelijkheid om ondergeschikte c.q. kleinschalige detailhandel mogelijk te maken. Het mogelijk maken hiervan zorgt voor dynamiek binnnen het bestaande aanbod, wat eveneens voor levendigheid in het dorp zorgt. Daarmee is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de provinciale verordening.

2.2.2 Conclusie

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de gestelde eisen met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking en in lijn is met het gestelde in het provinciaal beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Zuidplas 2030

De Structuurvisie Zuidplas 2030 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die Zuidplas in de komende decennia wil realiseren. De gemeente Zuidplas wil een gemeente zijn van springlevende dorpen en buurtschappen, waar volop ruimte is voor bedrijvigheid en daarnaast met aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1: uitsnede kaartbeeld structuurvisie Zuidplas 2030.

In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Dorp of buurtschap' met de nadere aanduiding 'Concentratie voorzieningen' (zie afbeelding 2.1.). De dorpen in Zuidplas zijn levendige woongemeenschappen, waarvan het buitengebied ook vanuit het centrum goed bereikbaar is. De kleinschalige woonomgeving in Zevenhuizen is geleidelijk gegroeid tot het dorp dat we nu kennen. Het dorp kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie en rijk verenigingsleven.

Commerciële functies in de dorpskern spelen een grote rol bij de levendigheid van het dorp. Waar bedrijven zich zo veel mogelijk vestigen aan de randen van de dorpen, streeft de gemeente naar dorpscentra met detailhandel en zakelijke dienstverlening. Een levendige middenstand zorgt voor aangename centra die het dorpse gevoel versterken. Hiervoor is wel een voorwaarde dat het winkelaanbod voldoende aansluit bij de wensen van de inwoners, zowel qua diversiteit als openingstijden.

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van de voormalige gemeentehuislocatie, waarbij ruimte wordt geboden voor de bouw van nieuwe woningen en kleinschalige voorzieningen. Deze ontwikkeling draagt onder meer bij aan het versterken van het voorzieningenaanbod in de woongebieden van de gemeente Zuidplas. Tevens zorgt de toevoeging van kleinschalige voorzieningen voor een levendig centrum en wordt toekomstige leegstand voorkomen. Met de ontwikkeling wordt het dorpse gevoel versterkt doordat middels de stedenbouwkundige randvoorwaarden de dorpse maat, schaal en korrel worden gewaarborgd. Verwacht wordt dat de herontwikkeling een belangrijke impuls geeft aan de omgeving, waardoor er weer meer in het centrumgebied geïnvesteerd gaat worden. De beoogde ontwikkeling past daarmee binnen de koers uit de structuurvisie.

2.3.2 Woonvisie 'Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas'

De gemeentelijke woonvisie “Wonen in de dorpen van de gemeente Zuidplas” d.d. 29 november 2011 zet het volkshuisvestelijke beleid voor de komende jaren uiteen. In de woonvisie is aangegeven dat sinds 2007 de omstandigheden ingrijpend zijn veranderd. Het motto voor de bestaande woongebieden is: 'vitale dorpen behouden'. Het is belangrijk om de productie van nieuwe woningen op peil te houden. Het is daarbij van belang dat er wordt gebouwd vanuit de dorpen en dat gewerkt wordt aan aantrekkelijke, levendige dorpskernen. De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen binnen de koers van de woonvisie.

2.3.3 Economische visie 2016

De gemeentelijke economische visie (2016) vormt het economische beleidsplan voor de komende jaren in Zuidplas. In de visie is onder andere aangegeven dat Zuidplas een gemeente moet zijn met goed bereikbare ruimte voor bedrijven die het beste gedijen in een omgeving die uitdagend is voor creatieve en gedreven ondernemers. Door de ontwikkeling van ongeveer 1.400 woningen in Zevenhuizen-Zuid wordt verwacht dat er extra draagvlak voor voorzieningen ontstaat. De economische visie streeft er naar deze voorzieningen zo veel mogelijk in het dorpscentrum te clusteren, zodat ze elkaar kunnen versterken. Het onderhavige plan draagt hieraan bij.

De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen binnen de koers van de economische visie.

2.3.4 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (d.d. 4 juni 2015) zijn meer gebieden dan voorheen welstandsvrij gemaakt. Alleen kwetsbare gebieden - waaronder dorpskernen - zijn niet welstandsvrij. Het voorliggende plangebied is gelegen binnen de dorpskern van Zevenhuizen, waarvoor een zwaar welstandsniveau geldt (zie afbeelding 2.2.). Toekomstige bouwplannen worden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voorgelegd aan de welstandscommissie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0005.jpg"

Afbeelding 2.2: uitsnede kaart welstandsnota (globale ligging plangebied is met rode stip aangegeven)

2.3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is in lijn met het gestelde in het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

3.2 Archeologie en cultuurhistorie

3.2.1 Kader

Archeologie

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De Wamz verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals dit in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten

De gemeente Zuidplas heeft per 23 november 2010 vastgesteld beleid. Aan de hand van de hiervan onderdeel uitmakende archeologische verwachtingen- en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Een onderzoekverplichting geldt voor gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Bij de evaluatie van de beleidsadvieskaart is op 23 juli 2013 besloten dat er geen onderzoekverplichting meer geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting.

Cultuurhistorie

De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de provinciale Structuurvisie.

3.2.2 Onderzoek

Archeologie

Volgens de verwachtingen- en beleidsadvieskaart geldt er voor het plangebied een zeer hoge archeologische verwachting. Binnen deze zone is er een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische resten, waardoor onderzoek noodzakelijk is indien de bodemverstorende werkzaamheden een grotere oppervlakte hebben dan 50 m² en dieper reiken dan 30 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0006.jpg"

Afbeelding 3.1: uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Zuidplas; het plangebied is wit omcirkeld.

De locatie van het oude gemeentehuis is in 2010 en 2011 archeologisch onderzocht. In 2010 is een bureauonderzoek uitgevoerd door adviesbureau Hazenberg (datum 30 juli 2010, geen rapportnummer). De belangrijkste conclusie is dat onder en rondom het gemeentehuis nog archeologische resten aanwezig kunnen zijn die teruggaan tot het ontstaan van Zevenhuizen in de middeleeuwen.

In 2011 zijn rondom het gemeentehuis enkele archeologische boringen gezet door adviesbureau Archeomedia (rapport A11-092-I). Het lijkt erop dat plaatselijk de bodem tot ruim 2 m onder het maaiveld verstoord is. Het is niet duidelijk in hoeverre er nog eventuele fundamentresten te verwachten zijn van oude bebouwing. Ook wordt er geen uitspraak gedaan over de aan- of afwezigheid van archeologische resten onder het gemeentehuis.

Een nieuw onderzoek voorafgaande aan de sloop zal weinig nieuwe informatie opleveren en zal nog steeds niets kunnen zeggen over de aan- of afwezigheid van archeologische resten onder de huidige bebouwing. Een archeologisch onderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding (conform protocol opgraven) is dus nodig. Dit houdt in dat tijdens de sloop van de funderingen de werkzaamheden worden begeleid en bij aanwezigheid van archeologische resten deze worden opgegraven. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning dient een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen te worden opgenomen.

Cultuurhistorie

Op grond van de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland is de Bosgracht aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle lijnstructuur van hoge waarde. Om de instandhouding van deze watergang te waarborgen, is de Bosgracht - voor zover binnen het voorliggende plangebied gelegen - voorzien van de bestemming 'Water'. Naast de Bosgracht zijn er geen andere cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of elementen bekend. Derhalve geldt er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Conclusie

Onder en rondom het gemeentehuis zijn nog archeologische resten aanwezig, die kunnen teruggaan tot het ontstaan van Zevenhuizen in de middeleeuwen. Omdat een nieuw onderzoek voorafgaand aan de sloop weinig nieuwe informatie zal opleveren, wordt dit niet nodig geacht. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning dient een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen te worden opgenomen. Een archeologisch onderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding (conform protocol opgraven) is benodigd. Er zijn daarom geen beperkingen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

3.3.1 Kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

3.3.2 Onderzoek

De voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op gewenste herontwikkeling van de voormalige gemeentehuislocatie. Om de kansen voor herontwikkeling (sloop-nieuwbouw) te vergroten voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een globale eindbestemming, waarbinnen veel vrijheid wordt geboden voor een nieuwe invulling, zowel in ruimtelijke als in functionele zin.

Het bestemmingsplan maakt de volgende niet-woonfuncties mogelijk:

Inrichting   Milieucategorie   Richtafstand in meters  
Overige zakelijke dienstverlening: kantoren   1   10  
Supermarkten, detailhandel voor zover n.e.g.   1   10  
Horeca, niet zijnde discotheken en muziekcafé's   1   10  
Maatschappelijke voorzieningen (tot milieucategorie 1)   1   10  

Op grond van de VNG-brochure zijn de voorgenoemde functies aan te merken als inrichtingen in milieucategorie 1, waarvoor een indicatieve richtafstand van 10 meter geldt. Maatschappelijke voorzieningen zoals basisscholen, kerkgebouwen e.d. - die zijn aan te merken als categorie-2 inrichtingen (met een richtafstand van 30 meter) - zijn expliciet uitgesloten.

Omdat het voorliggende plangebied op basis van de VNG-brochure gezien kan worden als een 'gemengd gebied', kan gemotiveerd van deze richtafstand worden afgeweken. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat gelegen is nabij hoofdinfrastructuur. De locatie is gelegen in het centrum van Zevenhuizen, waar verscheidene functies aanwezig zijn, waaronder (kleinschalige) bedrijvigheid, detailhandel, horeca en wonen. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Gelet op de aanwezige functies is ter plaatse van de voorliggende locatie sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. Dat betekent dat de indicatieve richtafstand van categorie-1 inrichtingen kan worden teruggebracht tot 0 meter. Daarmee wordt in principe voldaan aan de indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure.

Naast de voorgenoemde niet-woonfuncties, maakt het voorliggende bestemmingsplan tevens de bouw van woningen mogelijk. Omdat in de directe omgeving van het plangebied uitsluitend functies in milieucategorie 1 kunnen worden gerealiseerd (zoals detailhandel, horeca en zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen) en er sprake is van een gemengd gebied, vormen de omliggende niet-woonfuncties geen belemmering voor de voorgenoemde ontwikkeling van woningen.

Bij de toekomstige uitwerking van de bouwplannen dient beoordeeld te worden of sprake is een acceptabele milieusituatie. Daarbij dient te worden opgemerkt dat eventuele geluidhinder kan worden overgedragen door een bouwkundige constructie heen. Indien er bedrijvigheid met een grote geluiduitstraling of een horecagelegenheid waarbij muziek ten gehore wordt gebracht wordt gerealiseerd zijn aanvullende bouwkundige maatregelen (doos in doos constructie) ter reductie van geluidoverdracht mogelijk noodzakelijk. Het Activiteitenbesluit biedt hier voor genoeg handvatten zodat onevenredige overlast is uit te sluiten

3.3.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande past dit bestemmingsplan binnen de richtlijnen van bedrijven en milieuzonering.

3.4 Bodem

3.4.1 Kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden als is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen al in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

3.4.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen bestemmingswijziging is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd conform de richtlijnen uit de NEN 5725. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Uit het historisch bodemonderzoek is gebleken dat er voldoende bodeminformatie van de locatie beschikbaar is om te concluderen dat de locatie voldoende is onderzocht. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De bevindingen van het historisch onderzoek geven geen aanleiding om een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uit te voeren. Opgemerkt wordt dat zich ter plaatse van de locatie puinhoudende lagen in de bodem bevinden en dat er mogelijk nog een ondergrondse tank aanwezig is. Tijdens toekomstige bouwwerkzaamheden zal hier rekening mee gehouden moeten worden.

3.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen bodemhygiënische redenen aanwezig zijn, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde bestemmingswijziging en toekomstige bouwplannen.

3.5 Externe veiligheid

3.5.1 Kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van tenminste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

3.5.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. Wel is de N219 - direct ten oosten van het plangebied - aangemerkt als transportroute voor gevaarlijke stoffen.

N219

Ten oosten van het plangebied is de provinciale weg N219 gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Om het invloedsgebied van deze weg te bepalen, is het noodzakelijk om de getransporteerde stofcategorieën per jaar te analyseren. Op basis van de risicokaart zijn de jaarintensiteiten van de verschillende stofcategorieën als volgt:

Stofcategorie   Omschrijving   Jaarintensiteit  
LF1   Brandbare vloeistoffen   1.243  
LF2   Brandbare vloeistoffen   598  
LT1   Toxische vloeistoffen   0  
LT2   Toxische vloeistoffen   37  
GF1   Brandbare gassen   0  
GF2   Brandbare gassen   24  
GF3   Brandbare gassen   378  
GT4   Toxische gassen   0  

Tabel 3.1: Jaarintensiteiten gevaarlijke stoffen over de N219 (Bron: Risicokaart)

Het invloedsgebied van de N219 wordt bepaald door de stofgroep die de grootste effectafstand heeft in geval van een incident, in casu LT2 (toxische vloeistoffen). De stofgroep LT2 heeft een invloedsgebied van 950 meter. Dit invloedsgebied overlapt het plangebied. Het groepsrisico in relatie tot wegen wordt in het algemeen bepaald door het transport van LPG (de stofgroep GF3). Het invloedsgebied van LPG bedraagt 325 meter overlapt het plangebied eveneens.

Het voorliggende plangebied is gelegen op meer dan 150 meter van de N219. Een vuistregel (HART-methode) stelt dat bij een afstand van 150 meter uit de as van de weg en een dichtheid van 200 personen per hectare, de oriëntatiewaarde wordt overschreden indien er meer dan 3.130 transporten met GF3 plaatsvinden. Een bevolkingsdichtheid van 200 personen per hectare wordt met zekerheid niet gehaald in het plangebied. De omgeving van het plangebied is te beschrijven als een dorps woonmilieu met overwegend grondgebonden woningen. Ter vergelijking: stadsbebouwing met hoogbouw heeft een gemiddelde dichtheid van 120 personen per hectare.

Gelet op de ligging van het plangebied, de bebouwingsdichtheid in de omgeving van het plangebied en de intensiteit die ruim onder de 3.130 transporten ligt, is een overschrijding van de oriëntatiewaarde met zekerheid niet aan de orde. De bijdrage van de voorliggende ontwikkeling aan het groepsrisico is dan ook verwaarloosbaar.

De intensiteit van LPG-transport is laag (378 transporten per jaar) en de dichtheid van het gebied is niet hoger dan 200 personen per hectare. Omdat er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde is en de bijdrage aan het groepsrisico verwaarloosbaar zal zijn, is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico op basis van het Bevt niet benodigd. Derhalve gelden er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Voor de volledigheid worden verderop in deze paragraaf de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd.

Relevante scenario's: BLEVE en toxisch scenario

De brandweer bereidt zich voor op de gevolgen van een zogenaamd 'maatgevend scenario'. Voor gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn wordt dit scenario door LPG transporten gevormd. Voor LPG transport is het maatgevende scenario een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een ketelwagon tijdens transport. Een warme BLEVE treedt op bij een externe brand, een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het optredende effect (drukgolf) en het moment van exploderen is afhankelijk van de inhoud van de tank. Het toxisch scenario (toxische wolk) heeft het grootste effectgebied en is daarmee tevens een relevant scenario.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Bij het toxisch scenario speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Ten behoeve van deze zelfredzaamheid is het van belang dat het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) wordt ingezet. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd bij ontwikkelingen afsluitbare ventilatiesystemen in de woningen en andere gebouwen toe te passen waarmee kan worden voorkomen dat toxische stoffen binnentreden. Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen is het zinvol dat toekomstige gebruikers van het gebied door middel van risicocommunicatie worden geïnformeerd en geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij zelf kunnen nemen.

Bestrijdbaarheid

Om de bestrijdbaarheid te vergroten dient het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen te beschikken. Tevens dient bij de inrichting van het plan in overleg met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) rekening te worden gehouden met voldoende bereikbaarheid voor hulpdiensten. Overleg met de VRR vindt regelmatig plaats en zal worden gecontinueerd gedurende het proces van de planvorming en het ontwerpen opdat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zal zijn.

3.5.3 Conclusie

De aanwezige risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Hollands Midden.

3.6 Duurzaamheid

Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden.

Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. In dit besluit is voor nieuwbouw van woningen de EnergiePrestatieNormering (EPN) opgenomen. De EPN houdt in dat eisen worden gesteld aan het maximale energieverbruik van het gebouw. Dit is vastgelegd in een getal: de EnergiePrestatieCoëfficiënt (EPC). Sinds 1995 is het verplicht een EPC berekening (0,4 sinds 2005 en 0 vanaf 2020) in te dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Voor alle nieuw te realiseren bouwwerken zullen zodoende EPC berekeningen moeten worden uitgevoerd, op welke wijze de aspecten 'energie' en 'duurzaamheid' bij het bouwen betrokken worden.

Voor de (nieuwe) bebouwing in het plangebied geldt dat deze minimaal moet voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen met betrekking tot duurzaamheid en energie. Het treffen van een verdere uitwerking op het gebied van duurzaamheid en energie zal door de initiatiefnemer zelf worden bepaald.

3.7 Flora en fauna

3.7.1 Kader

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

3.7.2 Onderzoek

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Soortenbescherming

Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat negatieve effecten op (verblijfplaatsen van) vleermuizen niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Het gebouw kan functioneren als paar-, winter-, kraam- en/of zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis en/of laatvlieger.

Nader onderzoek naar paar-, winter-, kraam- en/of zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en/of laatvlieger is noodzakelijk. Mogelijk kan de aanwezigheid van kraam- en/of winterverblijfplaatsen aan de hand van bouwtekeningen en/of aanvullende informatie over de bouwconstructie worden uitgesloten. Indien er verblijfplaatsen aanwezig zijn en worden aangetast, dient een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Tevens dienen maatregelen te worden getroffen om negatieve effecten op vleermuizen te voorkomen.

Gebiedsbescherming

Op basis van bureauonderzoek en een veldbezoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, danwel in een Beschermd Natuurmonument of in de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig bekend als het Natuurnetwerk Nederland, NNN) is gelegen. Tevens is bepaald of het plangebied binnen de groene gebieden van de Provinciale Verordening Ruimte (NNN, recreatiegebied en provinciale weidevogelgebieden) ligt.

Gebiedsbescherming is niet van toepassing. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenpolder, Polder Stein´ ligt op meer dan 10 kilometer afstand van het plangebied. Beschermde natuurmonumenten die buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden liggen bevinden zich op grotere afstand van het plangebied. Het meest nabijgelegen Belangrijk weidevogelgebied ligt op ongeveer 3 kilometer afstand van het plangebied. Het meest nabijgelegen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op ongeveer 1.3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de lokale aard en omvang van het plangebied en het voornemen worden negatieve effecten op beschermde gebieden niet verwacht. Alleen de Wet natuurbescherming is bij dit project van toepassing.

3.7.3 Conclusie

Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied worden aangetast.

Voor het voornemen is vanuit de discipline ecologie nog vervolgonderzoek nodig om te bepalen of tijdens de uitvoering binnen de kaders, die de Wet natuurbescherming stelt, kan worden gehandeld. Nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen is nodig om te bepalen of en welke mitigerende maatregelen nodig zijn. Mogelijk is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig voor het verloren gaan van verblijfplaatsen. Compensatie en mitigatie wordt dan in de ontheffing geregeld. Het bevoegd gezag kent deze ontheffing toe, mits er voldoende maatregelen genomen worden die borgen dat er alternatieve verblijfplaatsen in gebruik kunnen worden genomen door de geschade diersoorten voor, tijdens en na het project. Het aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, worden de voornaamste conclusies overgenomen in de toelichting.

Schade aan broedende vogels dient te worden voorkomen. Er dient buiten het broedseizoen te worden gewerkt, of onder begeleiding van een vogelexpert tijdens de start van de werkzaamheden.

Voorliggend plan is in lijn met de regelgeving betreffende gebiedsbescherming.

3.8 Geluid

3.8.1 Kader

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:

  • 1. nieuwe infrastructuur;
  • 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.

De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones hebben. Indien er binnen deze zones nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Het voorliggende plangebied is gelegen binnen de onderzoekszones van de Burgemeester Klinkhamerweg (N219) en Burgemeester Boerstraat. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten gaan worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerpbesluit van de hogere grenswaarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.  

Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wet geluidhinder (Wgh) hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Het voorliggende plangebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn.

Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh.

3.8.2 Onderzoek

In het kader van de voorliggende ontwikkeling is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder weergegeven.

De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 3.11. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai is conform de Standaard Rekenmethode II van bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de verkeerscijfers uit het RVMH versie 2.4 van de gemeente Zuidplas voor het jaar 2026.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0007.jpg"

Afbeelding 3.2: Resultaten quickscan geluidsbelasting gezoneerde wegen.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Burgemeester Klinkhamerweg en van de Burgemeester Boerweg, ter plaatse van het plangebied, lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wgh.

Het plangebied is gelegen in een 30 km/uur zone. De omliggende 30 kilometer per uur wegen hebben een maximale intensiteit van 1.500 voertuigen per etmaal. Op basis van dit gegeven kan geconcludeerd worden dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zonder aftrek niet wordt overschreden. Ook kan geconcludeerd worden dat de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen samen niet boven de 53 dB zal uitkomen. Indien de gecumuleerde geluidsbelasting ter plaatse van de woningen ten hoogste 53 dB bedraagt dan is een standaard gevelwering van 20 dB conform het Bouwbesluit voldoende. Er wordt dan een maximaal binnenniveau van 33 dB behaald. Dit betekent dat akoestisch-bouwtechnische maatregelen aan de gevelwering van de woningen in dit geval niet nodig zijn.

3.8.3 Conclusie

In het kader van de Wgh en op basis van een goede ruimtelijke ordening staat het aspect wegverkeerslawaai het vaststellen van het plan niet in de weg. Ten aanzien wegverkeerslawaai wordt geconcludeerd dat het binnenniveau ter plaatse van de woningen ten gevolge van alle wegen te samen niet boven de 33 dB zal uitkomen. Er is sprake van een garantie op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.9 Luchtkwaliteit

3.9.1 Kader

Op grond van de Wet milieubeheer dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de Wet luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling mag volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsbeleid Luchtkwaliteit (NSL);
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  • Woningbouw: < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: < 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en < 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 < 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen + 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 < 1,2 bij één ontsluitingsweg.
3.9.2 Onderzoek en conclusie

Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool (zie afbeelding 3.2) blijkt dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee voldoet de voorliggende ontwikkeling aan de Wet luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0008.jpg"

Afbeelding 3.2.: NIBM-tool

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald ter plaatse van het projectgebied. In de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In de volgende afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Dorpsstraat weergegeven voor het peiljaar 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0009.jpg"

Afbeelding 3.3.: overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 peiljaar 2015 (NSL-monitoringstool)

Uit afbeelding 3.3 blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO2, en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

3.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In onderstaande tabel is per voorziening de verkeersgeneratie aangegeven.

Voorziening (nieuw)   Aantal/oppervlakte   Verkeersgeneratie  
Woningen (koop, appartementen, goedkoop)   10   43  
Woningen (koop, appartementen, middelduur)   7   35  
Woningen (koop, appartementen, duur)   4   27  
Woningen (koop, tussen,hoek)   19   128  
Buurt- of dorpscentrum (horeca/ondergeschikte detailhandel/dienstverlening/maatschappelijke voorzieningen)   750 m2   480  
Totaal   713  

Uitgaande van de maximale norm (ligging centrum) en het volledig benutten van de planologische rechten, bedraagt het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie maximaal 713. Daarbij dient in acht te worden genomen dat de thans aanwezige functies (voormalig gemeentehuis en dienstwoning) eveneens een verkeersaantrekkende werking hebben. In onderstaande tabel is een overzicht gemaakt van de huidige functies en het aantal verkeersbewegingen dat daar bij hoort. Ook hierbij is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Voorziening (bestaand)   Aantal/oppervlakte   Maximum aantal verkeersbewegingen   Verkeersgeneratie  
Kantoor (met baliefunctie)   2.750 m2   10,8 per 100 m2   297  
(Bedrijfs)woning   1   8,1   8  
Totaal   305  

Gelet op het voorgaande bedraagt het maximum aantal extra verkeersbewegingen in de toekomstige situatie 408 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag. In de dagelijkse praktijk zal het aantal verkeersbewegingen vermoedelijk (fors) lager uitvallen. Onder meer doordat de beoogde voorzieningen een lokaal verzorgingsgebied hebben, waardoor veel bezoekers met de fiets of te voet zullen komen.

Het verkeer wordt in de toekomstige situatie via de Dorpsstraat en Wethouder Kreftlaan afgewikkeld op de Zuidplasweg.

Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is door de gemeente de parkeerbehoefte vastgesteld aan de hand van de gemeentelijke 'Beleidsnota parkeernormen'. Deze nota is opgesteld op basis van de CROW-publicatie 'Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie' (CROW-publicatie 317, oktober 2012). Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een flexibel ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het voormalige gemeentehuis in Zevenhuizen. Om de parkeerbehoefte te berekenen is door DTV Consultants een parkeeradvies opgesteld, zie bijlage 3 (Memo parkeeradvies Nieuwbouw Zevenhuizen, d.d. 12 april 2017). In deze memo zijn de maximale cijfers voor stedelijkheidsgraad "matig stedelijk" en gebiedtype "rest bebouwde kom" gehanteerd.

Het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte wordt uitgebreid en bij de toekomstige woningen wordt een privéparkeerterrein met 41 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op de locatie van de markt worden 14 parkeerplaatsen opgeofferd ten tijde van de markt.

Vanwege de aanwezigheid van een privéparkeerterrein, waar niet alle auto's van bewoners en bezoekers geparkeerd kunnen worden, zijn de cijfers opgedeeld. Voor alle woningen is 1,0 parkeerplaats op het privéterrein gerekend. Het bezoekersaandeel van 0,3 parkeerplaatsen is toebedeeld aan de openbare parkeerplaatsen. Het overige aandeel van het totaal voor de betreffende woningtypes, is ook toebedeeld aan de openbare parkeerplaatsen. Voor het woningtype koop, tussen, hoek is voor één woning een extra privéplek gerekend omdat voor de totaal 40 woningen 41 parkeerplekken gerealiseerd worden. Verder worden overdag 6 wisselparkeerplaatsen op het privéterrein toegewezen aan huisartsen en fysiotherapeuten. Hierdoor is op eenzelfde wijze ook voor deze functies onderscheid in het parkeren op het privéterrein en openbare parkeerplaatsen gemaakt.

Als gevolg van de ontwikkelingen komen verschillende parkeerplaatsen te vervallen. Er worden echter ook nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd; deels in het openbaar gebied en deels op het parkeerterrein, zie onderstaande afbeelding 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0010.jpg"

Afbeelding 3.4.: toekomstige parkeersituatie (bron: Stijlgroep landschap en stedelijke ruimte)

Aan de hand van de uitgangspunten uit de Beleidsnota Parkeernormen van gemeente Zuidplas is een parkeerbalans opgesteld voor de nieuwbouwplannen in het centrum, zie onderstaande tabel. Daarvoor zijn kengetallen van het CROW en cijfers uit een parkeeronderzoek gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0011.jpg"

Uit de resultaten van de parkeerbalans kan worden geconcludeerd dat er op alle momenten in de week een overschot of een balans is in het aantal parkeerplaatsen. Op een marktdag ochtend en een werkdag nacht is de parkeerbalans in evenwicht. Op een zaterdag is een licht overschot in het aantal parkeerplaatsen. Verder is op een werkdag ochtend en werkdag middag een ruim overschot in het aantal parkeerplaatsen berekend.

Gelet op het bovenstaande is de parkeerbalans positief. Dat betekent dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om de parkeervraag op te vangen.

3.11 Water

3.11.1 Kader

Europees, nationaal en provinciaal beleid

Op Europees en nationaal niveau geven de Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan, de Waterwet, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het advies Waterbeheer 21e eeuw het beleid voor water. Op provinciaal niveau is dat het Provinciaal Waterplan.

Beleid van de waterbeheerder

De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Het Waterbeheerplan 2016-2021, dat op 19 juni 2016 is vastgesteld, vervangt het Waterbeheerplan 2010-2015. In het Waterbeheerplan geeft het hoogheemraadschap haar visie en ambities op het waterbeheer voor de lange termijn; het geeft richting aan het handelen van het Hoogheemraadschap en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het Hoogheemraadschap kunnen verwachten. Daarnaast biedt het ruimte voor eigen initiatief en verantwoordelijkheid.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 bevat nieuwe accenten, die de rode draad vormen voor de werkzaamheden in de komende planperiode: het Hoogheemraadschap staat daarbij voor doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving.

Het Hoogheemraadschap voert haar taken uit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Daarbij wordt zorg gedragen voor de leefbaarheid van het gebied en het vergroten van de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem. Het hoogheemraadschap gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van inwoners, bedrijven en partners. Daarnaast worden particuliere initiatieven gestimuleerd.

3.11.2 Onderzoek

Hieronder volgt de inhoudelijke toetsing van het plan aan de verschillende 'waterthema's', zoals die beschreven staan in de Handreiking Watertoets. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.

Huidige situatie

In de bestaande situatie is het plangebied voor een groot deel verhard. Alleen aan de zuidzijde van het plangebied zijn enkele openbare groenvoorzieningen en een watergang aanwezig. Het gaat daarbij om de Bosgracht, die parallel aan de Ringvaart is gelegen. Naast de Bosgracht zijn er geen andere watergangen in het plangebied aanwezig.

Ontwikkeling

Het voorliggende bestemmingsplan faciliteert de herontwikkeling van het voormalige gemeentehuis (sloop-nieuwbouw). Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt het thans aanwezige kantoorpand gesloopt, waarna nieuwbouw plaatsvindt. In de toekomstige situatie wordt het gedeelte van het plangebied ten noorden van de Bosgracht vermoedelijk grotendeels verhard. De Bosgracht en de daaraan gekoppelde groenstructuur blijft behouden en zal niet worden verhard.

Veiligheid

Direct ten westen van het plangebied, parallel aan de Bosgracht, bevindt zich een waterkering. De beschermingszone van deze waterkering overlapt een deel van het plangebied. Omdat de toekomstige bebouwing niet binnen de kern- of beschermingszone van de waterkering is gesitueerd, vormt de waterkering geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Om de instandhouding van de beschermingszone te waarborgen is een deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is bouwen niet zonder meer toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1892.BpCentrumZhn-Va01_0012.jpg"

Afbeelding 3.4.: uitsnede Legger waterkeringen van het HHSK

Oppervlaktewatersysteem

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit lichte klei. Er is in het plangebied sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hier van nature tussen 0,4 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Het plangebied is gelegen binnen de peilgebieden Ringvaart en Eendragtspolder. De grens tussen beide peilgebieden wordt gevormd door de Bosgracht, die aan de zuidzijde van het plangebied is gelegen. Het maaiveld ten oosten van de Bosgracht varieert tussen NAP -0,90m en NAP -0,50m. Ten westen van de Bosgracht varieert het maaiveld tussen NAP -2,7m en NAP -0,90m. Binnen het peilgebied 'Ringvaart' geldt een zomer- en winterpeil van NAP -2,15m. Voor de Eendragtspolder bedraagt het zomer- en winterpeil NAP -5,00m

Wateroverlast

Het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is in 2005 getoetst aan de NBW-normen voor wateroverlast. Het plangebied kent volgens deze toetsing geen wateropgave. Indien bij de uitwerking van het bestemmingsplan een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 optreedt in het plangebied, dient 9,74% van de netto-toename van het verharde oppervlak te worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater. Omdat de gronden met de bestemming 'Centrum - uit te werken' in de huidige situatie al vrijwel geheel zijn verhard, zal de toename aan verhard oppervlak in de toekomstige situatie nooit meer dan 500 m2 bedragen. Zodoende is watercompensatie niet benodigd.

Riolering

Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Schoon regenwater van gevels en daken dient bij voorkeur te worden benut (toiletspoeling, daktuinen e.d.) of te worden afgevoerd naar de bodem (infiltratie) en indien dit niet mogelijk of gewenst is dan rechtstreeks afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater via een regenwaterriool.

Volksgezondheid

Door het afkoppelen van hemelwater van de DWA worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Indien nieuwe wateren worden gerealiseerd en/of oevers van bestaande wateren worden vergraven, verdient het aanbeveling flauwe, natuurvriendelijke oevers te creëren.

Bodemdaling

Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling zal het (grond)waterpeil niet worden aangepast. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Grondwateroverlast

Het grondwater zit (vrij) ondiep. Indien ondergrondse constructies worden gebouwd, waarvan de onderkant dieper ligt dan de hoogste grondwaterstand, wordt geadviseerd waterdicht te bouwen om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

Waterkwaliteit

In het plangebied zijn geen riooloverstorten van gemengde rioleringsstelsels aanwezig. Bij afkoppelen moet beoordeeld worden of het afstromend hemelwater van verharde terrein- en dakoppervlakken geen nadelige gevolgen heeft voor de huidige waterkwaliteit.

Het tegengaan van riooloverstorten door de afkoppeling van hemelwater van de DWA komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede. Het ontstaan van (nieuwe) vervuilingsbronnen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij de toekomstige ontwikkelingen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee dienen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking te worden gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Keur en Legger

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de 'Keur van Schieland en de Krimpenerwaard'. In deze verordening van het Hoogheemraadschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Hoogheemraadschap.

De Legger van het Hoogheemraadschap is een register waarin functie, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren (zoals sloten en vaarten), waterbergingen en natuurvriendelijke oevers vastgelegd zijn. Ook geeft de Legger de ligging van wateren, waterbergingen en natuurvriendelijke oevers aan, zodat duidelijk is waarop de Keur van toepassing is. De watergang binnen het voorliggende plangebied is niet opgenomen in de Legger van het Hoogheemraadschap.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater.

Het beheer van de boezemkeringen en watergangen is voor het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap is tevens verantwoordelijk voor het onderhoud aan de boezemwaterkering en hoofdwatergangen. De onderhoudsplicht voor overige watergangen ligt bij de kadastrale eigenaar. Voor hoofdwatergangen geldt een onderhoudsstrook van 5 meter (gemeten vanaf de insteek van het talud) en voor overige watergangen is dit 1 meter.

Activiteiten binnen deze onderhoudsstroken zijn vergunningplichtig op grond van de Keur. Onderhoudsstroken dienen (zwaar) onderhoudsmaterieel te kunnen dragen. Er mogen zich geen obstakels bevinden in de onderhoudsstroken. In voorkomende gevallen kan van bovengenoemde maten worden afgeweken met een ontheffing van het Hoogheemraadschap, mits het onderhoud gewaarborgd is en op een reguliere manier kan worden uitgevoerd.

3.11.3 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in (her)ontwikkeling van de gemeentehuislocatie. Omdat het te ontwikkelen gebied in de bestaande situatie vrijwel geheel verhard is, zal de voorliggende ontwikkeling niet of nauwelijks leiden tot een toename aan verhard oppervlak. Watercompensatie is derhalve niet benodigd.

3.12 M.e.r. beoordeling

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. De realisatie van de supermarkt kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, 100 hectare en/of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2. Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn eerder in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de (her)ontwikkeling van de gemeentehuislocatie gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora- en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer, parkeren en duurzaamheid. De effecten zijn echter niet van dien aard dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.

3.13 Kabels en leidingen

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming, zoals straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen relevante kabels of leidingen aanwezig. Ook zijn er geen beschermingszones opgenomen.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast. 

Verbeelding 

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels 

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken (zie paragraaf 4.4 van deze toelichting).

Toelichting 

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

4.2 Wijze van bestemmen

Om zoveel mogelijk ontwikkelingsvrijheid te bieden, is de locatie van het voormalige gemeentehuis voorzien van een globale eindbestemming. Deze globale eindbestemming biedt enerzijds de gewenste rechtszekeheid richting omwonenden, maar biedt tegelijkertijd voldoende flexibiliteit om het plangebied te herontwikkelen. Een globale eindbestemming biedt daarnaast een directe bouwtitel, wat betekent dat wanneer het bouwplan past binnen de in de bestemming genoemde regels, een bouwvergunning ('omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen') kan en moet worden afgegeven.

4.3 Inleidende regels

In het hoofdstuk “Inleidende regels” (hoofdstuk 1 van de regels) komen de volgende artikelen voor. 

Begrippen

In dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 1) zijn de in de regels gehanteerde begrippen verklaard.

Wijze van meten

Dit artikel (hoofdstuk 1, artikel 2) geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.  

4.4 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk "Bestemmingsregels" (hoofdstuk 2 van de regels) komen de volgende artikelen voor.

Artikel 3 Centrum

De locatie van het voormalige gemeentehuis is voorzien van de bestemming 'Centrum'. Deze bestemming biedt ruimte voor wonen (met aan-huis-gebonden beroepen), maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca (uitsluitend op de begane grond) en ondergeschikte detailhandel. Voor niet-woonfuncties zijn in de gebruiksregels beperkingen opgenomen ten aanzien van het brutovloeroppervlakte, om te voorkomen dat (elders in het centrum) structurele leegstand ontstaat. Ook is er een maximum aan het aantal woningen gesteld.

In de bouwregels is bepaald dat uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd, waarbij uitsluitend gestapelde en aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte is eveneens op de verbeelding weergeven.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De openbare ruimte is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Ter plaatse zijn de gronden bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen, alsmede voor de bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder groenvoorzieningen. Evenementen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein'.

Artikel 5 Water

Deze bestemming is opgenomen voor een deel van de Bosgracht, ten zuiden van het voormalige gemeentehuis. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

De gronden parallel aan de Bosgracht hebben een waterkerende functie. Daarom is voor deze gronden de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” opgenomen. Deze bestemming geldt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemmingen. Ter plaatse van de dubbelbestemming gelden beperkingen bij bouwen en bodemingrepen, om zo de waterkerende functie te beschermen.

4.5 Algemene regels

In het hoofdstuk “Algemene regels” (hoofdstuk 3 van de regels) komen de volgende artikelen voor.

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen. Daarnaast is een regeling met betrekking tot parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de 'Beleidsnota parkeernormen' van de gemeente Zuidplas. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan voor geringe afwijkingen van de bouwregels, voor zover al niet elders in de regels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden. Het is zeker niet de bedoeling dat dit artikel algemeen wordt toegepast om de maten te vergroten. Het is uitsluitend bedoeld om aan praktische problemen het hoofd te kunnen bieden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel is aangegeven dat wanneer in het bestemmingsplan wordt verwezen naar een andere (wettelijke) regeling, hiermee de regeling bedoeld wordt zoals deze geldt op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Overgangs- en slotregels

In het hoofdstuk “Overgangs- en slotregels" (hoofdstuk 4 van de regels) komen de volgende artikelen voor. 

Artikel 12 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Artikel 13 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van de regels van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Exploitatieplan en kostenverhaal

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop aangewezen bouwplannen zijn voorgenomen. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

De (her)ontwikkeling van de gemeentehuislocatie wordt gezien als een activiteit die exploitatieplichtig is, omdat sprake is van de bouw van een of meer hoofdgebouwen. Omdat de gronden momenteel volledig in eigendom zijn van de gemeente Zuidplas, is een exploitatieplan niet benodigd. Omdat de gronden momenteel volledig in eigendom zijn van de gemeente Zuidplas, is een exploitatieplan niet benodigd. De kosten worden gedekt door de verkoop van de locatie.

Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Voorbereidingsfase

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. Deze vooraankondiging heeft plaatsgevonden in het huis-aan-huisblad Hart van Holland.

Overleg

Conform ex artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de wettelijke overlegpartners. In dat kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse betrokken instanties. Voorliggend bestemminsplan is onder andere voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland. De provincie heeft aangegeven geen op- of aanmerkingen op het plan te hebben.

Participatie

Op basis van het voorontwerp bestemmingsplan is een breed participatietraject ingezet voor het centrumplan. Het centrum van Zevenhuizen gaat immers iedereen in het dorp aan. Hiertoe heeft het eerste planontwerp met het voorontwerpbestemmingsplan van 16 november 2016 tot en met 8 december 2016 voor een ieder ter inzage gelegen in het kader van inspraak. Op 23 november 2016 heeft een druk bezochte informatieavond plaatsgevonden. Er zijn daarna nog avonden georganiseerd met de winkeliersvereniging, de Oranjevereniging en de organisatie van het Oogstfeest. De Centrale Vereniging Ambulante Handel heeft de Weekmarkt in gesprekken vertegenwoordigd. Ook het actiecomité "Mooi Zevenhuizen" heeft een verbeterplan opgesteld dat de basis was voor een intensief traject om het centrumplan beter op de wensen vanuit Zevenhuizen te laten aansluiten. Op basis van dit participatietraject is het centrumplan op onderdelen aangepast en verbeterd. De ingekomen reacties zijn beantwoord in de participatienota, die als Bijlage 4 bij deze toelichting is gevoegd.

5.2.2 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden er - indien nodig - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant en een huis-aan-huis blad worden geplaatst en dient - met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening - ook via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

5.2.3 Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan zal binnen 12 weken na terinzagelegging door de gemeenteraad moeten worden vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en het bestemmingsplan worden vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit kan uitsluitend wanneer ook een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend of tegen die onderdelen die de gemeenteraad gewijzigd heeft vastgesteld.