direct naar inhoud van 5.6 Natuur- en bosgebieden
Plan: Butengebiet Dantumadiel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401

5.6 Natuur- en bosgebieden

In het plangebied ligt een aantal bestaande natuurgebieden. Deze bestaande natuurgebieden zijn als zodanig bestemd. Daarnaast wordt op een aantal locaties (Klyndobbe en Oer de Wiel) nieuwe natuur ontwikkeld. Hiervoor zijn zelfstandige bestemmingsplannen gemaakt. De te ontwikkelen natuurgebieden maken deel uit van de door de Provinsje Fryslân begrensde Ecologische Hoofdstructuur.

De gebieden die door de Provinsje Fryslân in de verordening Romte zijn aangewezen als natuurgebieden (Ecologische Hoofdstructuur) zijn bestemd als "Natuur". Een deel van de Ecologische Hoofdstructuur is momenteel nog in agrarisch gebruik en nog in eigendom bij agrariërs. Deze gronden hebben hun agrarische bestemming gehouden. De Ecologische Hoofdstructuur bestaat naast nieuwe natuurgebieden ook uit beheersgebieden. In beheersgebieden bestaat de mogelijkheid om op vrijwillige basis voor een bepaalde periode een beheersovereenkomst af te sluiten. Omdat de overeenkomsten vrijwillig zijn en niet tot doel hebben om een gebied definitief als natuurgebied in te richten behouden ook deze gronden de agrarische gebiedsbestemming.

Daarnaast is bij het toekennen van de natuurbestemmingen gebruik gemaakt van de kaarten die horen bij het ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Bûtengebiet (zie ook Bijlage 1 Ecologisch onderzoek).

De bestaande als zodanig ingerichte natuurgebieden hebben de bestemming "Natuur" gekregen. De specifieke typen natuurgebieden zijn aangeduid als:

  • "specifieke vorm van natuur - a" voor voormalige dijkgedeelten en uiterwaarden met een aan dijken en vroegere rivierarmen gebonden vegetatie;
  • "specifieke vorm van natuur - b" voor water, oeverstroken, rietland, plas-drasgebieden en schraal grasland met de daarin voorkomende flora en fauna;
  • "specifieke vorm van natuur - c" voor parkbos met bijbehorende flora en fauna;
  • "specifieke vorm van natuur - d" voor rietland en moeras met bijbehorende vegetatie;
  • "specifieke vorm van natuur - e" voor water, oeverstroken en zilte graslanden met zoutminnende vegetatie.

Het ontwikkelen van nieuwe natuurgebieden is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. De bevoegdheid is beperkt tot gebieden die door de provincie zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur of onderdeel uitmaken van het natuurcompensatieplan voor de Centrale As. In het geval van bestemmingswijziging mag deze wijziging geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor omliggende percelen (zoals verdroging of vernatting).

Buiten deze grotere natuurgebieden komen hier en daar in het buitengebied kleine natuurelementen of bospercelen voor. Deze zijn bestemd als "Natuur" of "Bos". De percelen met de bestemming "Bos" zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Bûtengebiet. De bestemmingen "Bos" en "Groenvoorzieningen" zoals die in het voorgaande bestemmingsplan Bûtegebiet van toepassing waren zijn samengevoegd in een nieuwe bestemming "Bos".

De houtsingels die op grond van de houtsingelinventarisatie niet gekapt mogen zijn aangeduid als "houtsingel". In 5.2.1.3 is nader ingegaan op het beleid en de regels voor de houtsingels.

Ecologisch onderzoek

In het onderzoeksrapport "Ecologisch onderzoek bestemmingsplan Buitengebied Dantumadiel" is voor het bestemmingsplan Bûtengebiet n de gemeente Dantumadiel aangegeven welke beschermde natuurwaarden aanwezig zijn en welke voorwaarden in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen om te voorkomen dat de uitvoering van het bestemmingsplan leidt tot schade aan natuurwaarden die op basis van de natuurwetgeving niet wordt toegestaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 1 Ecologisch onderzoek. Hierna volgen de belangrijkste zaken uit het ecologisch onderzoek.

In het rapport is een beschrijving gegeven van de in en in de omgeving van de gemeente voorkomende beschermde natuurgebieden (Natura2000, Ecologische Hoofdstructuur en natuurwaarden buiten de beschermde natuurgebieden). Ook is een onderzoek naar de in gemeente voorkomende soorten gedaan. Dit onderzoek is gebaseerd op gegevens uit landelijke en provinciale verspreidingsatlassen en/of waarnemingsverslagen (zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders en libellen), gegevens van de Provinsje Fryslân (vaatplanten, zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen, dagvlinders en libellen) en op internet beschikbare gegevensbronnen, zoals Het Natuurloket, Telmee, Zoogdieratlas en Waarneming.nl.

Het gemeentelijk ruimtelijk beleid met betrekking tot de beschermde soorten is gericht op de volgende aspecten:

  • Tegengaan van direct en indirect oppervlakteverlies. Bij indirect oppervlakteverlies moet voor bepaalde soorten worden gedacht aan het verlies van leefgebied als gevolg van verstoringzones rond bebouwing.
  • Het voorkomen van een groot aantal (beschermde) soorten is afhankelijk van de waterkwaliteit en van gevoelige grondwatersystemen. Zorgvuldig beheer van het oppervlaktewater en waterpeilen is daarom van groot belang. Hydrologische ingrepen moeten kritisch worden bekeken (ontwatering en verdroging).
  • Voor veel diersoorten is het behoud van rust (geluid, licht, trillingen en verstoring door mensen) in foerageergebieden en rust- en voortplantingsplaatsen van groot belang.
  • Bij het geheel of gedeeltelijk verbouwen of slopen van bouwwerken dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten zoals broedvogels, vleermuizen en steenmarter.
  • Bij het kappen van bomen en opgaand groen dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten, zoals broedvogels en vleermuizen.
  • Bij het vergraven van gronden dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten zoals broedvogels.
  • Bij het vergraven of dempen van poelen, watergangen of oevers van sloten dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van beschermde soorten in de groepen broedvogels, libellen, vissen en amfibieën.
  • Aanleg van (straat)verlichting kan een negatief effect hebben op verschillende beschermde dieren en planten. Door aangepaste lichtarmaturen te gebruiken, kan de lichtuitstraling naar het omringende gebied worden voorkomen.
  • Nieuwe gebouwen en opgaande begroeiing in het landschappelijk open buitengebied worden bij voorkeur zoveel mogelijk direct grenzend aan bestaande bebouwing en begroeiing geplaatst om zo verstoring van weidevogels en ganzen te voorkomen, dan wel te minimaliseren.
  • Voor het voortbestaan van de populaties van de meeste zwaar beschermde soorten is het van belang dat verbindingszones worden ingericht en beheerd voor de aangewezen doelsoorten.

In dit bestemmingsplan zijn de bestaande natuurgebieden bestemd met een passende bestemming afgestemd op de specifieke natuurtypen die in de verschillende gebieden voorkomen. In dit bestemmingsplan zijn daarnaast mogelijkheden opgenomen om onder meer nieuwe stallen op te richten, sloten te dempen of om een woonperceel anders in te richten. Bij deze bouwwerkzaamheden, waarbij soms bomen gekapt moeten worden of een gebouw wordt gesloopt moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen. Dit houdt onder meer in dat bomen niet gekapt mogen worden in het broedseizoen of als een verblijfplaats zijn voor zwaar beschermde soorten als uilen, roofvogels of vleermuizen.

Omgevingsvergunningen en wijzigingsplannen worden getoetst aan de natuurwetgeving. Zowel direct (via de afwegingskaders bij de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden), het toetsingskader van de Wabo (artikel 2.27) en indirect via de algemene zorgplicht uit de Flora- en Faunawet. Daarvoor zal in een aantal gevallen een specifiek ecologisch onderzoek op de locatie zelf plaats moeten vinden. Elke situatie is daarbij verschillend, maatwerk is nodig. Maatregelen die nodig kunnen zijn om schade aan soorten te voorkomen of te mitigeren kunnen bijvoorbeeld de in de hiervoor opgenomen opsomming van maatregelen zijn.

Wanneer beschermde soorten of gebieden door een ruimtelijke ingreep worden aangetast is een ontheffing van de Flora- en faunawet of de EHS-regels vereist. Bij dergelijke ontheffingen moet een onderbouwing worden geleverd waarin onder meer is aangegeven hoe mitigatie en/of compensatie plaats gaat vinden. De ontheffing moet worden verleend door de Dienst regelingen. Zonder ontheffing kan de ingreep geen doorgang vinden.