direct naar inhoud van 5.2 Landschap is basis voor de gebiedsbestemmingen
Plan: Butengebiet Dantumadiel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401

5.2 Landschap is basis voor de gebiedsbestemmingen

De gebiedsbestemmingen sluiten qua naamgeving en begrenzing aan bij de landschapsindeling uit de Nota Ruimtelijk Beleid Buitengebied. De landschapstypen zijn hier ingedeeld op basis van hun ontstaansgeschiedenis:

  • Het woudenlandschap
  • Het veen- en miedenlandschap
  • Het terpenlandschap

De belangrijkste kenmerken van de landschapstypen en hun ontstaanswijze zijn nog herkenbaar in het landschap aanwezig. In de Nota ruimtelijk beleid voor het buitengebied is een beschrijving opgenomen van deze drie gebieden. In de volgende paragrafen is hier nader op ingegaan.

Voor dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de Nota Ruimtelijk Beleid voor een drietal bestemmingen die de kernkwaliteiten van deze drie landschapstypen minimaal beschermen én een regeling te bieden die herstel en ontwikkeling van die kwaliteiten mogelijk maakt.

In dit bestemmingsplan op basis van de belangrijkste kwaliteiten en kenmerken van de hoofdlandschapstypen drie verschillende gebiedsbestemmingen opgenomen: het woudenlandschap, het veenlandschap (in de Nota ruimtelijk beleid het 'miedenlandschap') en het terpenlandschap. In de hierna volgende paragrafen volgt per gebiedstype een beschrijving van de kernkwaliteiten en het hieruit afgeleide beleid voor die gebieden. Het omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden (vroeger het 'aanlegvergunningenstelsel') wordt hier ook besproken.

Dit bestemmingsplan regelt de hoofdlijnen. Bij alle grotere ingrepen in het landschap is een procedure vereist (bijvoorbeeld bij de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of het toestaan van een vervolgfunctie op een beëindigd agrarisch bedrijf). Op dat moment wordt voor die locatie maatwerk geleverd aan de hand van de specifieke situatie en wens ter plaatse. Een nieuwe ontwikkeling wordt zowel aan het bestemmingsplan als aan de richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen getoetst. De richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen in Bijlage 4 bij de regels.

5.2.1 Het woudenlandschap
5.2.1.1 De kernkwaliteiten

Het woudenlandschap onderscheidt zich van zijn omgeving door de grote mate van beslotenheid. Het landschap wordt gedomineerd door elzensingels die de langgerekte strokenverkaveling markeren. De elzensingels hebben van oudsher een functie als geriefhout, brandhout en als veekering. Tegenwoordig hebben de singels vooral een landschappelijke functie en betekenis en kenmerken ze het de Noardlike Fryske Wâlden. Daarbij hebben ze ook een belangrijke functie voor de natuur.Dieren kunnen er hun voedsel en schuilplaatsen vinden. De singels kunnen zorgen voor het behoud en herstel van de biodiversiteit, het microklimaat en het microreliëf. Ze kunnen ook een rol spelen bij duurzaamheid, zoals de regionale energieproductie (energie halen uit snoeihout).

In dit deelgebied liggen de meeste dorpen. Het zijn zogenaamde streekdorpen die op smalle oost-west gerichte zandruggen liggen. In het verleden lagen ze daar niet, maar door voortschrijdende ontginning zijn de dorpen verschoven naar de hoger gelegen zandruggen. Een aantal streken is aan elkaar gegroeid, doordat op onregelmatige manier het tussenliggende gebied is verdicht. Een voorbeeld hiervan is de as Rinsumageest-Driezum. In dit deelgebied zijn ook meerdere voormalige stinzen en states te vinden, buitenplaatsen van allure. In Feanwâlden ligt de enige stins (de Schierstins) die niet is uitgebouwd tot state. Andere bijzondere elementen in dit gebied zijn de halepaden die verschillende dorpen met elkaar verbinden. Een groot deel van het woudenlandschap maakt onderdeel uit van het Nationaal landschap de Noardlike Fryske Wâlden.

Het grondgebruik is voornamelijk agrarisch. In de omgeving van de dorpen ligt het accent meer op extensieve landbouw, met kleinere, hobbymatige boerenbedrijven.

Door het besloten karakter van het gebied en de aanwezigheid van vele paden is het aantrekkelijk voor recreatief medegebruik.

De kernkwaliteiten van het woudenlandschap zijn als volgt samen te vatten:

  • grote mate van beslotenheid als gevolg van de langgerekte strokenverkaveling met houtwallen en elzensingels op de kavelgrenzen;
  • pingoruïnes en dobbes;
  • streekdorpen/bebouwingslinten op de oost-west lopende zandruggen;
  • halepaden.
5.2.1.2 De regeling in het bestemmingsplan

Het woudenlandschap is bestemd als "Agrarisch - woudenlandschap". De kernkwaliteiten zijn benoemd in de bijbehorende planregels voor het woudenlandschap.

Het vergunningenstelsel voor het woudenlandschap

Vanuit de in de voorgaande paragrafen beschreven kernkwaliteiten en kenmerken van het wouden landschap bepaald welke ingrepen (werken en/of werkzaamheden) wel of niet vergunningplichtig moeten zijn of welke werken zonder meer zijn toegestaan.

Omdat deze werkzaamheden de kernkwaliteiten van het woudenlandschap versterken zijn de volgende werken en/of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning toegestaan ("toegestaan gebruik"):

  • het aanleggen en aanplanten van houtsingels
  • aanpassen van de infrastructuur met het oog op de verkeersveiligheid.

Omdat ze de kernkwaliteiten van het woudenlandschap schaden zijn de volgende werken en/of werkzaamheden niet toegestaan ("strijdig gebruik"):

  • de gronden buiten de bouw- en bestemmingsvlakken gebruiken als tuin;
  • het graven, dempen, uitdiepen of wijzigen van waterpartijen zoals pingoruïnes of dobben;
  • de gronden gebruiken voor de bloembollenteelt (via de bestemmingsomschrijving uitgesloten).

Voor de volgende werken en/of werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het gaat hier om ingrepen die de kernkwaliteiten in beperkte mate kunnen schaden of waarvan het op voorhand niet duidelijk is of ze de kernkwaliteiten aantasten. Het kan ook gaan om werken of werkzaamheden die de kernkwaliteiten juist weer kunnen versterken, maar wel als dit op de juiste manier wordt gedaan. Of de vergunning kan worden verleend (en onder welke voorwaarden) is afhankelijk zijn van de aard, locatie en omvang van de ingreep. Overleg tussen initiatiefnemer en gemeente is hier gewenst.

  • kappen en verwijderen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
  • boom-/sierteelt houtteelt en fruitteelt (via de afwijkingsregels geregeld);
  • het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten langs houtsingels;
  • aanleggen en wijzigen van beschoeiingen, kaden en dijken;
  • het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers;
  • afgraven, ophogen en egaliseren van gronden vanaf een diepte van 50 centimeter;
  • het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
5.2.1.3 Specifieke regeling voor de houtsingels

De gemeentes die in het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden liggen hebben samen een proefplan voor een bestemmingsplanregeling voor dit gebied. De regeling biedt een mogelijkheid om te komen tot schaalvergroting in de landbouw, waarbij de beslotenheid van het landschap behouden blijft.

Het proefplan bevat voorbeeldregels een voorbeeld van een verbeelding en kaarten met de houtsingels en dykswâlen. Deze laatste komen in de gemeente Dantumadiel overigens niet voor.

Voor de houtsingels wordt op de houtsingelkaart (bijlage de planregels) onderscheid gemaakt in:

  • te behouden houtsingels en
  • houtsingels die eventueel verwijderd kunnen worden;
  • locaties waar compensatie van de te verwijderen singels plaats kan vinden.

Op de houtsingelkaart zijn ook verschillende deelgebieden aangewezen waarvan de verkavelingsstructuur een gelijkenis vertoond. Per deelgebied is de gemiddelde oppervlakte van de percelen en de lengte-breedteverhouding vastgelegd. Hiermee is de landschapsstructuur bepaald. Aan de hand van deze getallen kunnen veranderingen in het landschap worden beoordeeld. Ook zijn compensatievoorkeursgebieden aangewezen: te compenseren singels worden bij voorkeur in deze gebieden aangelegd.

Als een agrariër kavels wil vergroten moet hij een inrichtingsplan indienen waarbij rekening is gehouden met de houtsingels die niet verwijderd mogen worden en de gemiddelde oppervlakte en de lengte-breedteverhouding. Als het inrichtingsplan aan de voorwaarden voldoet kan een vergunning worden verleend.

In het vergunningenstelsel is daarom een regeling opgenomen om het houtsingelstelsel van de Noardlike Fryske Wâlden te beschermen. Zonder een vergunning mag het verkavelingspatroon (door het kappen van houtsingels of het dempen van sloten) niet worden gewijzigd. In het regionale beleid voor dit gebied is onderscheid gemaakt in houtsingels die zeker behouden moeten blijven en houtsingels die minder waardevol zijn en verwijderd en gecompenseerd kunnen worden. De houtsingels die behouden moeten blijven zijn op de kaart aangeduid als "houtsingel". De overige houtsingels die zijn opgenomen op de Houtsingelkaart mogen eventueel gekapt en gecompenseerd worden. In een inrichtingsplan moet de initiatiefnemer aantonen dat:

  • de gemiddelde oppervlakte van de percelen cultuurgrond behorend bij het bedrijf na uitvoering van het inrichtingsplan niet meer bedraagt dan de gemiddelde oppervlakte die voor dat deelgebied aangehouden moet worden.
  • de verhouding tussen lengte en breedte van alle bij de herinrichting betrokken percelen zich bevindt tussen de aangegeven interval.

In de Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels zijn de voorwaarden voor de verschillende deelgebieden opgenomen. De beide deelgebieden zijn verschillend van karakter, daarom gelden voor beide deelgebieden andere regels. en inrichtingsplan moet aan die voorwaarden voldoen.

Voor de bedrijfsvoering kan het gewenst zijn om percelen met doorgangen (dammen) in de singels met elkaar te verbinden. Zo is het makkelijker om met de tractor meerdere percelen tegelijk te bereiken en te bewerken. Houtsingels kunnen daarmee in stand worden gehouden. De volgende eisen gelden hiervoor:

  • er mogen maximaal twee dammen in de lange zijden tussen twee percelen of maximaal één dam in de kopse kant van een singel worden gerealiseerd, mits daarmee tenminste 75% van de doorsneden singel blijft bestaan (geldt voor zowel de koppen als de lange zijden van de percelen).
  • dammen mogen niet breder zijn dan 10 meter.
  • dammen moeten zo gesitueerd worden dat er niet over een grote lengte "dwars door" een besloten gebied kan worden gekeken.
  • in deze gevallen is boscompensatie op basis van het bestemmingsplan niet vereist.Op basis van de Boswet kan compensatie wel vereist zijn.

Voorwaarde is dat de dam maximaal 10 meter breed is en dat de houtsingel voor minimaal 75% in stand blijft.

5.2.2 Het terpenlandschap
5.2.2.1 De kernkwaliteiten

Dit landschap van de oude kleigronden kenmerkt zich door vaarten, natuurlijke
waterlopen, boerenerven en kleine dorpen. Terpen, oude kreken en kruinige percelen (akkers die vanaf de randen bolrond zijn geploegd om de afwatering te verbeteren) zorgen voor microreliëf in dit gebied. De erven en dorpen vormen puntvormige verdichtingen in een open en weids landschap.

Kenmerkend voor het gebied is de onregelmatige blokverkaveling, die voortkomt uit de loop van oude prielen of getijdekreken waardoor zeewater het land in en uit kon stromen. Binnen deze onregelmatige verkaveling ligt de bebouwing schijnbaar zonder ordeningsstructuur in het buitengebied. De dorpen hebben een eigen (op)vaart en ook veel boerenerven zijn via het water ontsloten. De koppeling van de boerderijen an de Dokkumer Ee laat dat beeld goed zien. Door ruilverkavelingen is en deel van de onregelmatigheid verdwenen en zijn percelen groter geworden.Het agrarische karakter is beeldbepalend met overwegend veehouderijen.

De kernkwaliteiten van het terpenlandschap zijn als volgt samen te vatten:

  • onregelmatige blokverkaveling op oude kleigronden met vaarten, natuurlijke waterlopen;
  • boerenerven liggen verspreid en op terpen en zijn vaak ontsloten door (op)vaarten;
  • microreliëf in de vorm van terpen, kreken en kruinige percelen;
  • historische dijklichamen.
5.2.2.2 De regeling in het bestemmingsplan

Het terpenlandschap is bestemd als "Agrarisch - terpenlandschap". De kernkwaliteiten zijn benoemd in de bijbehorende planregels voor het terpenlandschap.

Het vergunningenstelsel voor het terpenlandschap

Vanuit de in de voorgaande paragrafen beschreven kernkwaliteiten en kenmerken van het terpenlandschap bepaald welke ingrepen (werken en/of werkzaamheden) wel of niet vergunningplichtig moeten zijn of welke werken zonder meer zijn toegestaan.

Omdat ze de kernkwaliteiten van het terpenlandschap versterken zijn de volgende werken en/of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning toegestaan ("toegestaan gebruik"):

  • het kappen van bosschages (met uitzondering van de erfbeplanting en de beplanting rond de eendenkooien) om de weidsheid van het landschap te versterken;
  • aanpassingen in de infrastructuur met het oog op de verkeersveiligheid.

Omdat ze de kernkwaliteiten van het terpenlandschap schaden zijn de volgende werken en/of werkzaamheden niet toegestaan ("strijdig gebruik"):

  • boom- en sierteelt, bollenteelt, fruitteelt en houtteelt en de aanleg van andere houtopstanden of bomen, anders dan voor de erfbeplanting;
  • de gronden buiten de bouw- en bestemmingsvlakken gebruiken als tuin;
  • het aanleggen van landschapselementen, zoals bosjes en singels;
  • het afgraven, wijzigen of afschuiven van dijklichamen en en terpen (geregeld in de dubbelbestemming "Waarde -Terp").
  • het dempen van kreken
  • het graven, dempen, uitdiepen of wijzigen van waterpartijen zoals dobben en pingoruïnes.

Voor de volgende werken en/of werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het gaat hier om ingrepen die de kernkwaliteiten in beperkte mate kunnen schaden of waarvan het op voorhand niet duidelijk is of ze de kernkwaliteiten aantasten. Het kan ook gaan om werken of werkzaamheden die de kernkwaliteiten juist weer kunnen versterken, maar wel als dit op de juiste manier wordt gedaan. Of de vergunning kan worden verleend (en onder welke voorwaarden) is afhankelijk zijn van de aard, locatie en omvang van de ingreep. Overleg tussen initiatiefnemer en gemeente is hier gewenst.

  • Kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult.
  • Het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten en het daarmee wijzigen van de verkaveling.
  • Aanleggen en wijzigen van beschoeiingen en kaden.
  • Het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers.
  • Afgraven, ophogen en egaliseren van gronden vanaf een diepte van 50 centimeter.
  • Het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
  • Het vergroten van een terp om een uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk te maken.
5.2.3 Het veenlandschap
5.2.3.1 De kernkwaliteiten

De veengebieden zijn open, laaggelegen gebieden. Het zijn veenweidegebieden, die van oudsher als hooilanden (graslanden) worden gebruikt om hooi te oogsten. Door de lage ligging waren deze graslanden te vochtig om gebruikt te worden als weiland. De gebieden worden gekenmerkt door open water, rietlanden, vele vaarten, bosjes en moeras. In het veenlandsch ap liggen meerdere laagveenmoerassen zoals De Sippefennen, it Houtwiel en de Zwagermieden.

De veengebieden zijn lange tijd slechts spaarzaam bewoond geweest, maar ten tijde van de ruilverkavelingen zijn boerderijen naar dit gebied uitgeplaatst. Zo is bijvoorbeeld aan het Bûtenfjild bij Feanwâlden een nieuw agrarisch lint ontstaan. De boerderijen zijn gekoppeld aan de weg. Dorpen komen in dit deelgebied niet voor. De langgerekte verkaveling is typerend voor het gebied. De weidsheid van het gebied wordt incidenteel onderbroken door puntvormige verdichtingen van boerderijen en een enkel bosje. Bijzondere elementen in dit deelgebied zijn de eendenkooien aan de randen van het gebied.

Het agrarische grondgebruik heeft de sterk de overhand met veel weilanden. Een deel van het gebied is natuurgebied. De afgelopen jaren is mede hierdoor ook een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur in ontwikkeling door toevoeging van nieuwe natuurgebieden, soms door middel van agrarisch natuurbeheer. Hierbij gaat het om voormalige agrarische gebieden gelegen in de lage delen, die minder geschikt zijn voor intensief agrarisch gebruik.

Binnen het veenlandschap komt een gebied voor met specifieke kwaliteiten: het miedenlandschap. Deze gebieden zijn aangeduid op de verbeelding als "specifieke vorm van agrarisch - miedenlandschap". Mieden zijn oude veenmoerassen die vanaf ongeveer 1.000 jaar geleden zijn ontwatert en geschikt gemaakt voor landbouwkundig gebruik. De mensen gingen wonen op de hogere zandruggen. Kenmerk van het tegenwoordige landschap van de mieden is de grote openheid van laag gelegen weiland, afgewisseld met bosjes en ruige rietvelden van eerdere petgaten. Uit die petgaten is in de 19de en begin 20ste eeuw turf gewonnen. Een ander kenmerk zijn de plaatselijke zand- en/of leemopduikingen die zich kenmerken door grillige kavelstructuren. Deze lokale hoogteverschillen zijn vaak deels met singels begroeid waardoor een halfopen landschap is ontstaan. Deze gebieden zijn op de Singelkaart aangeduid als (jonge) heideontginningslandschap. In het gehele mieden- en veengebied vindt momenteel bebossing plaats.

De kernkwaliteiten van het veenlandschap zijn als volgt samen te vatten:

  • open en laaggelegen gebieden met meestal een opstrekkende verkaveling.
  • het voorkomen van lage en drasse graslanden met de bijbehorende kenmerkende flora en fauna
  • weidsheid, onderbroken met een enkel bosje of boerderij
  • natuurgebieden in de lage en natte delen
  • eendenkooien aan de rand van het gebied
5.2.3.2 De regeling in het bestemmingsplan

Het veenlandschap is bestemd als "Agrarisch - Veenlandschap". De kernkwaliteiten zijn benoemd in de bijbehorende planregels voor het veenlandschap.

Het vergunningenstelsel voor het veenlandschap

Vanuit de in de voorgaande paragrafen beschreven kernkwaliteiten en kenmerken van het miedenlandschap bepaald welke ingrepen (werken en/of werkzaamheden) wel of niet vergunningplichtig moeten zijn of welke werken zonder meer zijn toegestaan.

Omdat ze de kernkwaliteiten van het veenlandschap versterken zijn de volgende werken en/of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning toegestaan ("toegestaan gebruik"):

  • het kappen van bosschages (met uitzondering van de erfbeplanting) om de weidsheid van het landschap te versterken, met uitzondering van de gebieden die zijn aangeduid als "miedenlandschap";
  • het aanpassen van de infrastructuur met het oog op de verkeersveiligheid.

Omdat ze de kernkwaliteiten van het veenlandschap schaden zijn de volgende werken en/of werkzaamheden niet toegestaan ("strijdig gebruik"):

  • het kappen van bosschages (met uitzondering van de erfbeplanting) in het gebied dat is aangeduid als "miedenlandschap";
  • boom-, bollen- en sierteelt, fruitteelt en houtteelt (in de bestemmingsomschrijving geregeld);
  • het graven, dempen, uitdiepen of wijzigen van waterpartijen zoals pingoruïnes en dobbes;
  • de gronden buiten de bouw- en bestemmingsvlakken gebruiken als tuin.
  • het aanleggen van landschapselementen, zoals bosjes en singels met uitzondering van het gebied dat is aangeduid als "miedenlandschap".

Voor de volgende werken en/of werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het gaat hier om ingrepen die de kernkwaliteiten in beperkte mate kunnen schaden of waarvan het op voorhand niet duidelijk is of ze de kernkwaliteiten aantasten. Het kan ook gaan om werken of werkzaamheden die de kernkwaliteiten juist weer kunnen versterken, maar wel als dit op de juiste manier wordt gedaan. Of de vergunning kan worden verleend (en onder welke voorwaarden) is afhankelijk zijn van de aard, locatie en omvang van de ingreep. Overleg tussen initiatiefnemer en gemeente is hier gewenst.

  • Kappen van de erfbeplanting wanneer deze is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult.
  • Het aanleggen van landschapselementen, zoals bosjes en singels in het miedenlandschap.
  • Het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen, sloten en vaarten en het daarmee wijzigen van de verkaveling.
  • Aanleggen en wijzigen van beschoeiingen en kaden.
  • Het graven, dempen of wijzigen van waterpartijen zoals vijvers.
  • Het scheuren en frezen van grasland.
  • Het aanleggen, verwijderen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
5.2.4 Cultuurhistorische elementen

In de gemeente komt een groot aantal cultuurhistorische elementen voor. Het gaat dan om onder meer terpen, resten van dijktraces', reliëf, archeologische terreinen, historische padenstructuren en natuurelementen zoals petgaten. De cultuurhistorische elementen zijn benoemd in onder meer het geldende bestemmingsplan, de Nota Belvedere (1999) en op de provinciale beleidsadvieskaarten.

Hierna is aangegeven hoe met de verschillende elementen is omgegaan in dit bestemmingsplan.

Element   Bestemming   Bescherming  
Terp   dubbelbestemming "Waarde - terp".   vergunningenstelsel voor ingrepen in de bodem  
Archeologisch waardevolle gebieden (AMK-terreinen)   dubbelbestemming "Waarde - archeologie".   vergunningenstelsel en onderzoeksplicht voor bodemingrepen vanaf 50 m2.  
Reliëf   dubbelbestemming "Waarde - Reliëf"   vergunningenstelsel voor bodemingrepen met het doel reliëf te beschermen  
Cultuurhistorische elementen zoals halepaden in het woudenlandschap   opgenomen in de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Agrarisch - Woudenlandschap".
 
'behoud, herstel en ontwikkkeling van ..'

vergunningenstelsel voor het verharden of wijzigen van de verharding van de paden.  
Landschappelijk waardevolle wegen   Bestemd als "Verkeer - landschappelijk waardevolle wegen"   aanbrengen of veranderen van de verharding is vergunningplichtig.

rooien en kappen van opgaand houtgewas is vergunningplichtig  
Kerken   bestemming "Maatschappeljk" + aanduiding voor eventuele begraafplaats.   Binnen het betreffende bestemmingsvlak is alleen een kerk toegestaan.  
Kloosterterreinen, Middeleeuwse kloosters, uithoven, states/stinzen en andere archeologische terreinen.   dubbelbestemming 'Waarde - archeologie"   Doel is instandhouding of veilig stellen van vondsten. vergunningenstelsel voor ingrepen in de bodem vanaf 50 m2.
 
Dijk   dubbelbestemming "Waarde - Dijk".   vergunningenstelsel met als doel instandhouding van de dijk.
Alle bodem- en wateringrepen vergunningplichtig  
Dobben en pingoruïnes   Opgenomen in de bestemmingsomschrijvingen van de gebiedsbestemmingen als te behouden elementen.   Vergunningenstelsel met als doel instandhouding van de dobbe of pingoruïne. Dempen is niet toegestaan.  
Historische kanalen en waterlopen   bestemming "Water"   bestemming beschermt de loop van de watergang.  
Petgaten en eendenkooien   meebestemd in de bestemming "Natuur". eendenkooi nader aangeduid als 'eendenkooi'.   vergunningenstelsel gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden.  
Molens   Bestemming "Maatschappelijk"   in de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat op de percelen waar een molen staat alleen een molen is toegestaan.  
Tolhuizen en landhuizen   bestemming 'Wonen' of 'Maatschappelijk' afhankelijk van huidige gebruik   geen nadere regeling nodig  
Historische dorps- en bebouwingsstructuren, zoals lintbebouwing langs vaarwater of dijken   met name de bestemming "Wonen" en enkele (agrarische) bedrijven   de bebouwingsstructuur is met bouwvlakken vastgelegd.  

5.2.4.1 Archeologische waarden

In het plangebied komen archeologische waarden voor. Een deel van de (mogelijke) vindplaatsen is bekend. Dit zijn meestal de oude kloosterterreinen en terpen. Een deel van deze terreinen is beschermd via de Monumentenwet, dit zijn de archeologische monumenten. Een ander deel is niet via de wet beschermd, maar hier zijn wel vondsten bekend: dit zijn de AMK-terreinen. Deze terreinen zijn bestemd als "Waarde - Archeologie". In de bestemmingsregels is een vergunningenstelsel opgenomen dat deze gebieden beschemd tegen bodemingrepen. Behoud van deze gebieden is het uitgangspunt.

In de rest van de gemeente bestaat ook de kans dat er archeologische resten of elementen in de bodem aanwezig zijn, maar dat deze nog niet bekend zijn. Dit zijn de zogenaamde archeologische verwachtingswaarden. Per soort gebied kan de kans op vondsten groot of klein zijn. Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) zijn deze gebieden aangegeven. Er is onderscheid gemaakt in periodes: de IJzertijd-Middeleeuwen en de Steentijd-Bronstijd. Binnen deze gebieden zijn verschillende onderzoeks- of behoudverplichtingen vastgesteld. Hoe hoger de verwachtingswaarde is, hoe eerder een bodemingreep (bij een kleinere oppervlakte) vooraf onderzocht moet worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologisch bodemmateriaal. Conclusie van het onderzoek kan zijn dat er geen archeologische vondsten te verwachten zijn of dat er nader onderzoek nodig is.

Gebieden die volgens de FAMKE voorkomen in Dantumadiel:

gebied volgens de FAMKE
 
regeling in bestemmingsplan  
gebied waar geen onderzoek nodig is   geen regeling in het bestemmingsplan nodig.
 
IJzerijd - Middeleeuwen: karterend onderzoek 1   Dubbbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde 2"

Karterend onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 500 m2. Minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 per planlocatie.
 
IJzertijd - Middeleeuwen: karterend onderzoek 2   Dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwactingswaarde 3".

Karterend onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 2.500 m2. Minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 per planlocatie.
 
IJzertijd - Middeleeuwen: karterend onderzoek 3   Dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde 4".

Historisch en karterend onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 5.000 m2. Minimaal 6 boringen per locatie en minimaal 6 boringen per planlocatie.
 
IJzertijd - Middeleeuwen: streven naar behoud - beschermd (= wettelijk beschermde monumenten)   Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch monument".

Zijn voor de atttentiewaarde opgenomen. Deze terreinen zijn al via de wet beschermd.
 
IJzertijd -Middeleeuwen: streven naar behoud
(AMK-terreinen)  
Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch waardevol gebied".

Vergunning- en onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 50 m2.
 
IJzertijd - Middeleeuwen: waarderend onderzoek voor terpen   Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch waardevol gebied".

Vergunning- en onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 50 m2.
 
Bronstijd - Steentijd: waarderend onderzoek (vuursteenvindplaats)   Dubbelbestemming "Waarde -archeologische verwachtingswaarde 1"

Waarderend onderzoek verplicht bij bodemingrepen van meer dan 500 m2.
 
Bronstijd - Steentijd: waarderend onderzoek (dobbe)   Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch waardevol gebied".


waarderend onderzoek bij bodemingrepen vanaf 50 m2.
 

Voor de gebieden met een onderzoeksplicht betekent dat niet alleen een onderzoek moet worden gedaan, maar ook rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek. Uit het onderzoek kan blijken dat er geen archeologische resten te verwachten zijn, het terrein wordt dan 'vrijgegeven'. Mochten er dan toch nog vondsten gedaan worden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, dan moet een (amateur-) archeoloog de kans krijgen de vondsten veilig te stellen.

Een andere uitkomst kan zijn dat nader onderzoek noodzakelijk. Aan de hand van dat nadere onderzoek wordt een advies gegeven over hoe het beste kan worden omgegaan met de vondsten. Bijvoorbeeld op de plek behouden ('in-situ behoud') of opgraven van de vondsten. Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag en bepaald of en wanneer een terrein wordt vrijgegeven, er nader onderzoek nodig is en wat er met eventuele vondsten moet gebeuren. Deze voorwaarden zijn als voorwaardelijke verplichting in de planregels van de archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

Voor de wettelijk beschermde monumenten is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het bevoegd gezag.