Plan: | Butengebiet Dantumadiel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401 |
De gebiedsbestemmingen sluiten qua naamgeving en begrenzing aan bij de landschapsindeling uit de Nota Ruimtelijk Beleid Buitengebied. De landschapstypen zijn hier ingedeeld op basis van hun ontstaansgeschiedenis:
De belangrijkste kenmerken van de landschapstypen en hun ontstaanswijze zijn nog herkenbaar in het landschap aanwezig. In de Nota ruimtelijk beleid voor het buitengebied is een beschrijving opgenomen van deze drie gebieden. In de volgende paragrafen is hier nader op ingegaan.
Voor dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de Nota Ruimtelijk Beleid voor een drietal bestemmingen die de kernkwaliteiten van deze drie landschapstypen minimaal beschermen én een regeling te bieden die herstel en ontwikkeling van die kwaliteiten mogelijk maakt.
In dit bestemmingsplan op basis van de belangrijkste kwaliteiten en kenmerken van de hoofdlandschapstypen drie verschillende gebiedsbestemmingen opgenomen: het woudenlandschap, het veenlandschap (in de Nota ruimtelijk beleid het 'miedenlandschap') en het terpenlandschap. In de hierna volgende paragrafen volgt per gebiedstype een beschrijving van de kernkwaliteiten en het hieruit afgeleide beleid voor die gebieden. Het omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden (vroeger het 'aanlegvergunningenstelsel') wordt hier ook besproken.
Dit bestemmingsplan regelt de hoofdlijnen. Bij alle grotere ingrepen in het landschap is een procedure vereist (bijvoorbeeld bij de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of het toestaan van een vervolgfunctie op een beëindigd agrarisch bedrijf). Op dat moment wordt voor die locatie maatwerk geleverd aan de hand van de specifieke situatie en wens ter plaatse. Een nieuwe ontwikkeling wordt zowel aan het bestemmingsplan als aan de richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen getoetst. De richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen in Bijlage 4 bij de regels.
Het woudenlandschap onderscheidt zich van zijn omgeving door de grote mate van beslotenheid. Het landschap wordt gedomineerd door elzensingels die de langgerekte strokenverkaveling markeren. De elzensingels hebben van oudsher een functie als geriefhout, brandhout en als veekering. Tegenwoordig hebben de singels vooral een landschappelijke functie en betekenis en kenmerken ze het de Noardlike Fryske Wâlden. Daarbij hebben ze ook een belangrijke functie voor de natuur.Dieren kunnen er hun voedsel en schuilplaatsen vinden. De singels kunnen zorgen voor het behoud en herstel van de biodiversiteit, het microklimaat en het microreliëf. Ze kunnen ook een rol spelen bij duurzaamheid, zoals de regionale energieproductie (energie halen uit snoeihout).
In dit deelgebied liggen de meeste dorpen. Het zijn zogenaamde streekdorpen die op smalle oost-west gerichte zandruggen liggen. In het verleden lagen ze daar niet, maar door voortschrijdende ontginning zijn de dorpen verschoven naar de hoger gelegen zandruggen. Een aantal streken is aan elkaar gegroeid, doordat op onregelmatige manier het tussenliggende gebied is verdicht. Een voorbeeld hiervan is de as Rinsumageest-Driezum. In dit deelgebied zijn ook meerdere voormalige stinzen en states te vinden, buitenplaatsen van allure. In Feanwâlden ligt de enige stins (de Schierstins) die niet is uitgebouwd tot state. Andere bijzondere elementen in dit gebied zijn de halepaden die verschillende dorpen met elkaar verbinden. Een groot deel van het woudenlandschap maakt onderdeel uit van het Nationaal landschap de Noardlike Fryske Wâlden.
Het grondgebruik is voornamelijk agrarisch. In de omgeving van de dorpen ligt het accent meer op extensieve landbouw, met kleinere, hobbymatige boerenbedrijven.
Door het besloten karakter van het gebied en de aanwezigheid van vele paden is het aantrekkelijk voor recreatief medegebruik.
De kernkwaliteiten van het woudenlandschap zijn als volgt samen te vatten:
Het woudenlandschap is bestemd als "Agrarisch - woudenlandschap". De kernkwaliteiten zijn benoemd in de bijbehorende planregels voor het woudenlandschap.
Het vergunningenstelsel voor het woudenlandschap
Vanuit de in de voorgaande paragrafen beschreven kernkwaliteiten en kenmerken van het wouden landschap bepaald welke ingrepen (werken en/of werkzaamheden) wel of niet vergunningplichtig moeten zijn of welke werken zonder meer zijn toegestaan.
Omdat deze werkzaamheden de kernkwaliteiten van het woudenlandschap versterken zijn de volgende werken en/of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning toegestaan ("toegestaan gebruik"):
Omdat ze de kernkwaliteiten van het woudenlandschap schaden zijn de volgende werken en/of werkzaamheden niet toegestaan ("strijdig gebruik"):
Voor de volgende werken en/of werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het gaat hier om ingrepen die de kernkwaliteiten in beperkte mate kunnen schaden of waarvan het op voorhand niet duidelijk is of ze de kernkwaliteiten aantasten. Het kan ook gaan om werken of werkzaamheden die de kernkwaliteiten juist weer kunnen versterken, maar wel als dit op de juiste manier wordt gedaan. Of de vergunning kan worden verleend (en onder welke voorwaarden) is afhankelijk zijn van de aard, locatie en omvang van de ingreep. Overleg tussen initiatiefnemer en gemeente is hier gewenst.
De gemeentes die in het Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden liggen hebben samen een proefplan voor een bestemmingsplanregeling voor dit gebied. De regeling biedt een mogelijkheid om te komen tot schaalvergroting in de landbouw, waarbij de beslotenheid van het landschap behouden blijft.
Het proefplan bevat voorbeeldregels een voorbeeld van een verbeelding en kaarten met de houtsingels en dykswâlen. Deze laatste komen in de gemeente Dantumadiel overigens niet voor.
Voor de houtsingels wordt op de houtsingelkaart (bijlage de planregels) onderscheid gemaakt in:
Op de houtsingelkaart zijn ook verschillende deelgebieden aangewezen waarvan de verkavelingsstructuur een gelijkenis vertoond. Per deelgebied is de gemiddelde oppervlakte van de percelen en de lengte-breedteverhouding vastgelegd. Hiermee is de landschapsstructuur bepaald. Aan de hand van deze getallen kunnen veranderingen in het landschap worden beoordeeld. Ook zijn compensatievoorkeursgebieden aangewezen: te compenseren singels worden bij voorkeur in deze gebieden aangelegd.
Als een agrariër kavels wil vergroten moet hij een inrichtingsplan indienen waarbij rekening is gehouden met de houtsingels die niet verwijderd mogen worden en de gemiddelde oppervlakte en de lengte-breedteverhouding. Als het inrichtingsplan aan de voorwaarden voldoet kan een vergunning worden verleend.
In het vergunningenstelsel is daarom een regeling opgenomen om het houtsingelstelsel van de Noardlike Fryske Wâlden te beschermen. Zonder een vergunning mag het verkavelingspatroon (door het kappen van houtsingels of het dempen van sloten) niet worden gewijzigd. In het regionale beleid voor dit gebied is onderscheid gemaakt in houtsingels die zeker behouden moeten blijven en houtsingels die minder waardevol zijn en verwijderd en gecompenseerd kunnen worden. De houtsingels die behouden moeten blijven zijn op de kaart aangeduid als "houtsingel". De overige houtsingels die zijn opgenomen op de Houtsingelkaart mogen eventueel gekapt en gecompenseerd worden. In een inrichtingsplan moet de initiatiefnemer aantonen dat:
In de Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels zijn de voorwaarden voor de verschillende deelgebieden opgenomen. De beide deelgebieden zijn verschillend van karakter, daarom gelden voor beide deelgebieden andere regels. en inrichtingsplan moet aan die voorwaarden voldoen.
Voor de bedrijfsvoering kan het gewenst zijn om percelen met doorgangen (dammen) in de singels met elkaar te verbinden. Zo is het makkelijker om met de tractor meerdere percelen tegelijk te bereiken en te bewerken. Houtsingels kunnen daarmee in stand worden gehouden. De volgende eisen gelden hiervoor:
Voorwaarde is dat de dam maximaal 10 meter breed is en dat de houtsingel voor minimaal 75% in stand blijft.
Dit landschap van de oude kleigronden kenmerkt zich door vaarten, natuurlijke
waterlopen, boerenerven en kleine dorpen. Terpen, oude kreken en kruinige percelen (akkers die vanaf de randen bolrond zijn geploegd om de afwatering te verbeteren) zorgen voor microreliëf in dit gebied. De erven en dorpen vormen puntvormige verdichtingen in een open en weids landschap.
Kenmerkend voor het gebied is de onregelmatige blokverkaveling, die voortkomt uit de loop van oude prielen of getijdekreken waardoor zeewater het land in en uit kon stromen. Binnen deze onregelmatige verkaveling ligt de bebouwing schijnbaar zonder ordeningsstructuur in het buitengebied. De dorpen hebben een eigen (op)vaart en ook veel boerenerven zijn via het water ontsloten. De koppeling van de boerderijen an de Dokkumer Ee laat dat beeld goed zien. Door ruilverkavelingen is en deel van de onregelmatigheid verdwenen en zijn percelen groter geworden.Het agrarische karakter is beeldbepalend met overwegend veehouderijen.
De kernkwaliteiten van het terpenlandschap zijn als volgt samen te vatten:
Het terpenlandschap is bestemd als "Agrarisch - terpenlandschap". De kernkwaliteiten zijn benoemd in de bijbehorende planregels voor het terpenlandschap.
Het vergunningenstelsel voor het terpenlandschap
Vanuit de in de voorgaande paragrafen beschreven kernkwaliteiten en kenmerken van het terpenlandschap bepaald welke ingrepen (werken en/of werkzaamheden) wel of niet vergunningplichtig moeten zijn of welke werken zonder meer zijn toegestaan.
Omdat ze de kernkwaliteiten van het terpenlandschap versterken zijn de volgende werken en/of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning toegestaan ("toegestaan gebruik"):
Omdat ze de kernkwaliteiten van het terpenlandschap schaden zijn de volgende werken en/of werkzaamheden niet toegestaan ("strijdig gebruik"):
Voor de volgende werken en/of werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het gaat hier om ingrepen die de kernkwaliteiten in beperkte mate kunnen schaden of waarvan het op voorhand niet duidelijk is of ze de kernkwaliteiten aantasten. Het kan ook gaan om werken of werkzaamheden die de kernkwaliteiten juist weer kunnen versterken, maar wel als dit op de juiste manier wordt gedaan. Of de vergunning kan worden verleend (en onder welke voorwaarden) is afhankelijk zijn van de aard, locatie en omvang van de ingreep. Overleg tussen initiatiefnemer en gemeente is hier gewenst.
De veengebieden zijn open, laaggelegen gebieden. Het zijn veenweidegebieden, die van oudsher als hooilanden (graslanden) worden gebruikt om hooi te oogsten. Door de lage ligging waren deze graslanden te vochtig om gebruikt te worden als weiland. De gebieden worden gekenmerkt door open water, rietlanden, vele vaarten, bosjes en moeras. In het veenlandsch ap liggen meerdere laagveenmoerassen zoals De Sippefennen, it Houtwiel en de Zwagermieden.
De veengebieden zijn lange tijd slechts spaarzaam bewoond geweest, maar ten tijde van de ruilverkavelingen zijn boerderijen naar dit gebied uitgeplaatst. Zo is bijvoorbeeld aan het Bûtenfjild bij Feanwâlden een nieuw agrarisch lint ontstaan. De boerderijen zijn gekoppeld aan de weg. Dorpen komen in dit deelgebied niet voor. De langgerekte verkaveling is typerend voor het gebied. De weidsheid van het gebied wordt incidenteel onderbroken door puntvormige verdichtingen van boerderijen en een enkel bosje. Bijzondere elementen in dit deelgebied zijn de eendenkooien aan de randen van het gebied.
Het agrarische grondgebruik heeft de sterk de overhand met veel weilanden. Een deel van het gebied is natuurgebied. De afgelopen jaren is mede hierdoor ook een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur in ontwikkeling door toevoeging van nieuwe natuurgebieden, soms door middel van agrarisch natuurbeheer. Hierbij gaat het om voormalige agrarische gebieden gelegen in de lage delen, die minder geschikt zijn voor intensief agrarisch gebruik.
Binnen het veenlandschap komt een gebied voor met specifieke kwaliteiten: het miedenlandschap. Deze gebieden zijn aangeduid op de verbeelding als "specifieke vorm van agrarisch - miedenlandschap". Mieden zijn oude veenmoerassen die vanaf ongeveer 1.000 jaar geleden zijn ontwatert en geschikt gemaakt voor landbouwkundig gebruik. De mensen gingen wonen op de hogere zandruggen. Kenmerk van het tegenwoordige landschap van de mieden is de grote openheid van laag gelegen weiland, afgewisseld met bosjes en ruige rietvelden van eerdere petgaten. Uit die petgaten is in de 19de en begin 20ste eeuw turf gewonnen. Een ander kenmerk zijn de plaatselijke zand- en/of leemopduikingen die zich kenmerken door grillige kavelstructuren. Deze lokale hoogteverschillen zijn vaak deels met singels begroeid waardoor een halfopen landschap is ontstaan. Deze gebieden zijn op de Singelkaart aangeduid als (jonge) heideontginningslandschap. In het gehele mieden- en veengebied vindt momenteel bebossing plaats.
De kernkwaliteiten van het veenlandschap zijn als volgt samen te vatten:
Het veenlandschap is bestemd als "Agrarisch - Veenlandschap". De kernkwaliteiten zijn benoemd in de bijbehorende planregels voor het veenlandschap.
Het vergunningenstelsel voor het veenlandschap
Vanuit de in de voorgaande paragrafen beschreven kernkwaliteiten en kenmerken van het miedenlandschap bepaald welke ingrepen (werken en/of werkzaamheden) wel of niet vergunningplichtig moeten zijn of welke werken zonder meer zijn toegestaan.
Omdat ze de kernkwaliteiten van het veenlandschap versterken zijn de volgende werken en/of werkzaamheden zonder omgevingsvergunning toegestaan ("toegestaan gebruik"):
Omdat ze de kernkwaliteiten van het veenlandschap schaden zijn de volgende werken en/of werkzaamheden niet toegestaan ("strijdig gebruik"):
Voor de volgende werken en/of werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het gaat hier om ingrepen die de kernkwaliteiten in beperkte mate kunnen schaden of waarvan het op voorhand niet duidelijk is of ze de kernkwaliteiten aantasten. Het kan ook gaan om werken of werkzaamheden die de kernkwaliteiten juist weer kunnen versterken, maar wel als dit op de juiste manier wordt gedaan. Of de vergunning kan worden verleend (en onder welke voorwaarden) is afhankelijk zijn van de aard, locatie en omvang van de ingreep. Overleg tussen initiatiefnemer en gemeente is hier gewenst.
In de gemeente komt een groot aantal cultuurhistorische elementen voor. Het gaat dan om onder meer terpen, resten van dijktraces', reliëf, archeologische terreinen, historische padenstructuren en natuurelementen zoals petgaten. De cultuurhistorische elementen zijn benoemd in onder meer het geldende bestemmingsplan, de Nota Belvedere (1999) en op de provinciale beleidsadvieskaarten.
Hierna is aangegeven hoe met de verschillende elementen is omgegaan in dit bestemmingsplan.
Element | Bestemming | Bescherming | |
Terp | dubbelbestemming "Waarde - terp". | vergunningenstelsel voor ingrepen in de bodem | |
Archeologisch waardevolle gebieden (AMK-terreinen) | dubbelbestemming "Waarde - archeologie". | vergunningenstelsel en onderzoeksplicht voor bodemingrepen vanaf 50 m2. | |
Reliëf | dubbelbestemming "Waarde - Reliëf" | vergunningenstelsel voor bodemingrepen met het doel reliëf te beschermen | |
Cultuurhistorische elementen zoals halepaden in het woudenlandschap | opgenomen in de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Agrarisch - Woudenlandschap". |
'behoud, herstel en ontwikkkeling van ..' vergunningenstelsel voor het verharden of wijzigen van de verharding van de paden. |
|
Landschappelijk waardevolle wegen | Bestemd als "Verkeer - landschappelijk waardevolle wegen" | aanbrengen of veranderen van de verharding is vergunningplichtig. rooien en kappen van opgaand houtgewas is vergunningplichtig |
|
Kerken | bestemming "Maatschappeljk" + aanduiding voor eventuele begraafplaats. | Binnen het betreffende bestemmingsvlak is alleen een kerk toegestaan. | |
Kloosterterreinen, Middeleeuwse kloosters, uithoven, states/stinzen en andere archeologische terreinen. | dubbelbestemming 'Waarde - archeologie" | Doel is instandhouding of veilig stellen van vondsten. vergunningenstelsel voor ingrepen in de bodem vanaf 50 m2. |
|
Dijk | dubbelbestemming "Waarde - Dijk". | vergunningenstelsel met als doel instandhouding van de dijk. Alle bodem- en wateringrepen vergunningplichtig |
|
Dobben en pingoruïnes | Opgenomen in de bestemmingsomschrijvingen van de gebiedsbestemmingen als te behouden elementen. | Vergunningenstelsel met als doel instandhouding van de dobbe of pingoruïne. Dempen is niet toegestaan. | |
Historische kanalen en waterlopen | bestemming "Water" | bestemming beschermt de loop van de watergang. | |
Petgaten en eendenkooien | meebestemd in de bestemming "Natuur". eendenkooi nader aangeduid als 'eendenkooi'. | vergunningenstelsel gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden. | |
Molens | Bestemming "Maatschappelijk" | in de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat op de percelen waar een molen staat alleen een molen is toegestaan. | |
Tolhuizen en landhuizen | bestemming 'Wonen' of 'Maatschappelijk' afhankelijk van huidige gebruik | geen nadere regeling nodig | |
Historische dorps- en bebouwingsstructuren, zoals lintbebouwing langs vaarwater of dijken | met name de bestemming "Wonen" en enkele (agrarische) bedrijven | de bebouwingsstructuur is met bouwvlakken vastgelegd. |
In het plangebied komen archeologische waarden voor. Een deel van de (mogelijke) vindplaatsen is bekend. Dit zijn meestal de oude kloosterterreinen en terpen. Een deel van deze terreinen is beschermd via de Monumentenwet, dit zijn de archeologische monumenten. Een ander deel is niet via de wet beschermd, maar hier zijn wel vondsten bekend: dit zijn de AMK-terreinen. Deze terreinen zijn bestemd als "Waarde - Archeologie". In de bestemmingsregels is een vergunningenstelsel opgenomen dat deze gebieden beschemd tegen bodemingrepen. Behoud van deze gebieden is het uitgangspunt.
In de rest van de gemeente bestaat ook de kans dat er archeologische resten of elementen in de bodem aanwezig zijn, maar dat deze nog niet bekend zijn. Dit zijn de zogenaamde archeologische verwachtingswaarden. Per soort gebied kan de kans op vondsten groot of klein zijn. Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) zijn deze gebieden aangegeven. Er is onderscheid gemaakt in periodes: de IJzertijd-Middeleeuwen en de Steentijd-Bronstijd. Binnen deze gebieden zijn verschillende onderzoeks- of behoudverplichtingen vastgesteld. Hoe hoger de verwachtingswaarde is, hoe eerder een bodemingreep (bij een kleinere oppervlakte) vooraf onderzocht moet worden op de mogelijke aanwezigheid van archeologisch bodemmateriaal. Conclusie van het onderzoek kan zijn dat er geen archeologische vondsten te verwachten zijn of dat er nader onderzoek nodig is.
Gebieden die volgens de FAMKE voorkomen in Dantumadiel:
gebied volgens de FAMKE |
regeling in bestemmingsplan |
gebied waar geen onderzoek nodig is | geen regeling in het bestemmingsplan nodig. |
IJzerijd - Middeleeuwen: karterend onderzoek 1 | Dubbbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde 2" Karterend onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 500 m2. Minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 per planlocatie. |
IJzertijd - Middeleeuwen: karterend onderzoek 2 | Dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwactingswaarde 3". Karterend onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 2.500 m2. Minimaal 6 boringen per hectare en minimaal 6 per planlocatie. |
IJzertijd - Middeleeuwen: karterend onderzoek 3 | Dubbelbestemming "Waarde - archeologische verwachtingswaarde 4". Historisch en karterend onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 5.000 m2. Minimaal 6 boringen per locatie en minimaal 6 boringen per planlocatie. |
IJzertijd - Middeleeuwen: streven naar behoud - beschermd (= wettelijk beschermde monumenten) | Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch monument". Zijn voor de atttentiewaarde opgenomen. Deze terreinen zijn al via de wet beschermd. |
IJzertijd -Middeleeuwen: streven naar behoud (AMK-terreinen) |
Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch waardevol gebied". Vergunning- en onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 50 m2. |
IJzertijd - Middeleeuwen: waarderend onderzoek voor terpen | Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch waardevol gebied". Vergunning- en onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 50 m2. |
Bronstijd - Steentijd: waarderend onderzoek (vuursteenvindplaats) | Dubbelbestemming "Waarde -archeologische verwachtingswaarde 1" Waarderend onderzoek verplicht bij bodemingrepen van meer dan 500 m2. |
Bronstijd - Steentijd: waarderend onderzoek (dobbe) | Dubbelbestemming "Waarde - Archeologisch waardevol gebied". waarderend onderzoek bij bodemingrepen vanaf 50 m2. |
Voor de gebieden met een onderzoeksplicht betekent dat niet alleen een onderzoek moet worden gedaan, maar ook rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek. Uit het onderzoek kan blijken dat er geen archeologische resten te verwachten zijn, het terrein wordt dan 'vrijgegeven'. Mochten er dan toch nog vondsten gedaan worden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, dan moet een (amateur-) archeoloog de kans krijgen de vondsten veilig te stellen.
Een andere uitkomst kan zijn dat nader onderzoek noodzakelijk. Aan de hand van dat nadere onderzoek wordt een advies gegeven over hoe het beste kan worden omgegaan met de vondsten. Bijvoorbeeld op de plek behouden ('in-situ behoud') of opgraven van de vondsten. Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag en bepaald of en wanneer een terrein wordt vrijgegeven, er nader onderzoek nodig is en wat er met eventuele vondsten moet gebeuren. Deze voorwaarden zijn als voorwaardelijke verplichting in de planregels van de archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.
Voor de wettelijk beschermde monumenten is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het bevoegd gezag.