Plan: | Butengebiet Dantumadiel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1891.bpBUbuitengeb-0401 |
In het Streekplan Fryslân 2007 staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. De provincie stuurt daarbij op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.
Als centraal uitgangspunt van haar ontwikkelingsgerichte ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Het gaat de provincie 'om de kwaliteit fan de romte'. Daarnaast biedt de provincie 'romte foar kwaliteit'. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte, aldus de provincie. Het gaat de provincie vooral om het instandhouden en verder ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân. De provincie wil een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân. Vanuit dit centrale uitgangspunt streeft de provincie naar onder andere een herkenbaar Fryslân (het vasthouden en versterken van de herkenbare kwaliteiten), een leefbaar Fryslân en een waterbestendig Fryslân.
Het landschap met daarbinnen de vele karakteristieke steden en dorpen en de kenmerkende functies landbouw, natuur, water en recreatie, vormt het kapitaal van Fryslân, aldus de provincie. Dit kapitaal wil de provincie samen met andere partijen instandhouden en verder versterken. Meer dan voorheen spelen de kernkwaliteiten van de landschapstypen een richtinggevende rol in de totale belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De provincie vindt het verder noodzakelijk om de groene en blauwe ruimten te reserveren voor functies die hiermee een directe relatie hebben. Als één van de grondgebruikers zich deels terugtrekt verdient het de voorkeur dat de andere landelijke functies de leeggevallen ruimte opvullen. Door versterkt in te zetten op concentratie van verstedelijking kan de druk op het landelijk gebied worden beheerst. Dat is voor alle gebruikers van de groene en blauwe ruimten van belang, niet in de laatste plaats voor de landbouw.
Verder is het duidelijk dat de verschillende gebruikers van het landelijk gebied elkaar nodig hebben. De landbouw kan niet zonder een goede waterhuishouding, terwijl sommige vormen van natuur niet zonder de landbouw kunnen. Ook natuur is afhankelijk van de waterkwantiteit en –kwaliteit. Daarnaast zorgt de natuur voor de aantrekkelijkheid van gebieden waarvan de recreatie weer afhankelijk is. De provincie zet daarom in op multifunctionaliteit als een belangrijke ruimtelijke oplossingsrichting. Multifunctionaliteit is echter niet overal in dezelfde mate toepasbaar. Er zijn bijvoorbeeld gebieden waar bestaande kernkwaliteiten zo belangrijk zijn dat functiescheiding voorrang heeft boven functieverweving, zoals natuurgebieden met zeer kwetsbare waarden. Het gaat de provincie "om de kwaliteit van de romte". Het gaat de provincie dus vooral om het in stand houden en verder ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân, opdat de Friese landschapstypen en hun ontwikkelingsgeschiedenis herkenbaar blijven en de ruimtelijke kwaliteit en het identiteitsgevoel versterkt worden. Blijvende herkenbaarheid van de kernkwaliteiten van de landschapstypen dient een richtinggevende rol te spelen in de totale belangenafweging bij ruimtelijke ontwikkelingen, aldus de provincie.
De provincie onderscheidt binnen haar grondgebied een aantal landschapstypen. Het grondgebied van Dantumadiel is gerekend tot de volgende twee landschapstypes:
De kernkwaliteiten van het gebied van de Noordelijke Wouden zijn:
De kernkwaliteiten voor het kleigebied zijn:
In de Nota Ruimte is het gebied van de Noardlike Fryske Wâlden aangewezen als een Nationaal Landschap. Deze kwalificatie zet het gebied nadrukkelijker op de kaart. In het streekplan is het beleid voor de Nationale Landschappen verder uitgewerkt. De provincie maakt in haar ruimtelijk beleid geen onderscheid tussen gebieden in of buiten de nationale landschappen.
De Provinsje Fryslân heeft naar aanleiding van de maatschappelijke dialoog over de schaalvergroting in de agrarische sector ('megastallen') een brief (d.d. 27 april 2011) de gestuurd naar de Friese gemeentes waarin het provinciale interimbeleid is verwoord.
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft in de brief 'gemeentelijk beleid rondom grootschalige (intensieve) veehouderij (d.d. 25 maart 2011) gemeenten en provincies verzocht om gedurende de maatschappelijke niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en voor stallen met meer dan één bouwlaag. Hiermee wordt feitelijk een tijdelijke stop op megastallen nagestreefd.
De Provinsje Fryslân heeft op 27 april 2011 aan de gemeenten een brief gezonden over schaalvergroting in de veehouderij. Daarin is verzocht om gedurende de heroverweging van het provinciale beleid voor de grootschalige melkveehouderij en de intensieve veehouderij, planologisch niet mee te werken aan plannen voor schaalvergroting > 300 NGE.
Bij brief van 24 januari 2012 is het nieuwe beleid voor grootschalige melkveehouderijen bekend gemaakt. Dit houdt in dat de provincie voorwaarden stelt aan de ruimtelijke inpassing van grootschalige melkveehouderijen. Schaalvergroting naar een grootschalige melkveehouderij is - naast de bestaande procesvoorwaarde van een integrale onderbouwing bij een bouwvlak > 1,5 ha (De Nije Pleats) - mogelijk onder de volgende twee aanvullende voorwaarden:
Deze twee aanvullende voorwaarden worden nog verder uitgewerkt en vervolgens geborgd via een partiële herziening van de Verordening Romte Fryslân.
Op 21 december 2011 hebben Provinciale Staten ingestemd met het nieuwe provinciale beleid en ingestemd met het intrekken van het interim-beleid voor melkveehouderijen (brief van 27 april 2011). Dit betekent dat planologische wijzigingen voor lopende en nieuwe aanvragen voor schaalvergroting naar grootschalige melkveehouderijen, vanaf nu worden beoordeeld overeenkomstig het nieuwe beleid.
Vooruitlopend op de partiële herziening van de Verordening Romte Fryslân, zal de provincie niet meewerken aan uitzonderingen voor bouwvlakken > 3 hectare. Provinciale Staten willen namelijk eerst inzicht hebben in de bijzondere situaties waarvoor bij uitzondering een ontheffing > 3 hectare zou kunnen worden verleend. Dit zal worden uitgewerkt in het kader van de partiële herziening van de verordening Romte.
Voor de intensieve veehouderij blijft het interim-beleid van 27 april 2011 gelden. De heroverweging van het provinciale beleid voor de intensieve veehouderij, neemt de provincie ter hand zodra meer bekend is over volksgezondheidseffecten en het standpunt van het rijk daarover.
Voor grote uitbreidingen van intensieve veehouderijen geldt voorlopig een stop in afwachting van Rijksbeleid over "megastallen".
In de provinciale verordening Ruimte ("Verordening Romte Fryslân") zijn bindende regels voor gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen. Deze hebben onder andere betrekking op de agrarische bedrijven, de landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing in het buitengebied, de begrenzing en compensatie van de Ecologische Hoofdstructuur. De voor dit bestemmingsplan relevante regels hebben vooral betrekking op de thema's 'ruimtelijke kwaliteit', ''cultuurhistorie en archeologie'. schaalvergroting agrarische bedrijven' , 'bestaande bedrijven in het landelijk gebied' , 'recreatie en toerisme' en 'landbouw'.
De verordening stelt het volgende over deze thema's:
'Ruimtelijke kwaliteit' (artikel 3.1.1.): in een bestemmingsplan voor het landelijk gebied wordt een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de kernkwaliteiten per landschapstype. Ook moet worden aangegeven hoe de volgens het plan gewenste beeldkwaliteit, bebouwingstypologieën en bebouwingsvormen en het materiaal- en kleurgebruik worden gerealiseerd. Een ruimtelijk plan moet voorzien in een zorgvuldige inpassing van agrarische bedrijven binnen de kernkwaliteiten van het landschapstype.
'Cultuurhistorie en archeologie' (artikel 3.2.1.): in een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met cultuurhistorische elementen en structuren, de archeologische waarden en verwachtingswaarden.
'Schaalvergroting agrarische bedrijven' (artikel 3.3.1): een ruimtelijk plan leidt niet tot een bouwperceel groter dan 1,5 hectare. Hiervan kan worden afgeweken als in de plantoelichting wordt gemotiveerd op welke wijze de regeling van de situering, omvang en invulling van het agrarisch bouwperceel waarborgt dat het agrarisch bedrijf zorgvuldig binnen de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype en qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast.
'Bestaande bedrijven in het landelijk gebied' (artikel 5): Bestaande niet-agrarische bedrijven mogen met maximaal 15% van de bestaande oppervlakte uitbreiden. Een uitbreiding met 50% is toegestaan als onderbouwd is dat het bedrijf landschappelijk, milieuhygienisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving.
'Recreatie en toerisme' (artikel 6): nieuwe recreatieve voorzieningen of uitbreidingen van bestaande voorzieningen zijn toegestaan in of aansluitend op een stedelijk centrum, een regionaal centrum of en recreatiekern. Per nieuwe of uit te breiden voorziening zijn maximaal 200 kampeerplaatsen of maximaal 50 recreatiewoningen toegestaan. Voor jachthavens geldt een maximale omvang van 250 ligplaatsen. Voor een dagrecreatieve inrichting geldt een maximum aantal van 100.000 bezoekers.
'Landbouw' (artikel 7): bij een agrarisch bedrijf is mestverwerking,
mestbewerking, mestvergisting en/of de verbranding, vergisting of vergassing van biomassa toegestaan. Nevenactiviteiten zoals detailhandel in streekeigen producten, zorg, natuur- en landschapsbeheer, lichte bedrijfsactiviteiten en kleinschalige horeca, dagrecreatie of verblijfsrecreatie.
Een ruimtelijk plan bevat geen bouwmogelijkheid voor een stal voor de huisvesting van vee met een grotere goothoogte dan 5 meter. Een hogere goothoogte voor niet-gestapelde stallen is mogelijk als het gebouw inpasbaar is in de kernkwaliteiten van het gebied.
Glastuinbouwbedrijven worden niet toegestaan. Nieuwe gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn mogelijk als is aangetoond dat gebruik maken van een vrijkomend agrarisch bouwperceel niet mogelijk is.
'Natuur' (artikel 8): gronden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur moeten een passende bestemming krijgen. De regeling in het bestemmingsplan moet voorzien in behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die significant negatieve effecten kunnen hebben op wezenlijke kenmerken en waarden van die gronden. Voor natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur geldt dat een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden vereist is.
'Windturbines' (artikel 10): bouwmogelijkheden voor nieuwe kleine windturbines in het buitengebied worden niet toegestaan.
De Nota Erfgoed omvat het provinciaal beleid op het terrein van de cultuurhistorie. Onder cultuurhistorie verstaat de provincie het volgende: "Sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling" (Nota Belvedère, 1999). De Nota Erfgoed bestaat uit een tweetal afzonderlijke deelnota's: de deelnota Archeologie (vastgesteld in november 2003) en de deelnota Cultuurhistorie en monumentenzorg (vastgesteld in november 2004).
De deelnota Archeologie 2004-2007 omvat interim provinciaal archeologiebeleid; beleid dat geldt tot aan de vaststelling van nieuwe wetgeving op het gebied van archeologie. Inmiddels is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. De deelnota Archeologie is daarmee komen te vervallen. In deze paragraaf wordt daarom niet nader op deze deelnota ingegaan.
De deelnota Cultuurhistorie en monumentenzorg 2005-2010 bevat onder andere voorstellen inzake de Cultuurhistorische Kaart (CHK).
In de periode 1999-2002 heeft de provincie het cultuurhistorisch erfgoed in Fryslân geïnventariseerd en gedigitaliseerd. Het resultaat is de CHK. De CHK heeft een informatieve en signalerende functie bij planvorming van ruimtelijke inrichting. De informatie is ingedeeld in vier lagen: aardkunde, archeologie (de FAMKE; de digitale Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra), historische geografie en bouwhistorie. In het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid wordt gevraagd met deze elementen en structuren rekening te houden bij plannen en ontwikkelingen. Er wordt voortdurend gewerkt aan de verbetering, aanvulling en verdieping van de gegevens over cultuurhistorie. Op dit moment (zomer 2012) geldt de CHK2.
In het Natuurbeheerplan staat voor welke Friese gebieden er subsidie beschikbaar is voor het beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen. Voor de aangewezen gebieden is aangegeven wat de natuurambitie is. Ook staat erin welk beheertype daarbij hoort. Op basis van dit Natuurbeheerplan kunnen grondeigenaren subsidies aanvragen voor verschillende vormen van natuurbeheer. Het aanvragen van subsidies is vrijwillig.
Het Natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties of consequenties voor bestemmingsplannen. De begrenzing van natuurgebieden heeft geen consequenties voor de uit een vigerend bestemmingsplan voortvloeiende bestaande gebruiksmogelijkheden van begrensde gronden en ook niet voor daarnaast gelegen gronden.
Op de website van de provincie is de recentste kaart behorend bij het Natuurbeheerplan te vinden.