direct naar inhoud van 6.6 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Den Hoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp11DH01-va02

6.6 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en onderzoek

In 1998 is door het Nederlandse parlement het Verdrag van Valetta goedgekeurd. In 2007 heeft dit zijn beslag gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Hierin stelt het rijk zich op het standpunt dat op gemeentelijk niveau in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden ter plaatse, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of omgevingsvergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.

De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een omgevingsvergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A).

In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom omgevingsvergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een omgevingsvergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Archeologie

Bestaande situatie

De ondergrond van het plangebied bestaat uit zeekleiafzettingen, die vanaf circa 4000 v.Chr. in het gebied sedimenteerden. Deze wadafzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Wormer. Rond 3200 v.Chr. vernatte het onderzoeksgebied en ontstond grootschalige veengroei, waarbij het zogenaamde Hollandveen Laagpakket werd gevormd. De omstandigheden in dit gebied waren in het algemeen zeer nat. De veenkussens waren alleen bewoonbaar nabij watervoerende geulen, die het gebied ontwaterden. In het plangebied kan bewoning op het veen hebben plaatsgevonden tijdens het Neolithicum en de IJzertijd.

Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Een uitloper hiervan loopt door het zuidwestelijk deel van het plangebied (zie onderstaande afbeelding). Naast de geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag.

Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingsystemen uitgezet. Sporen van zowel nederzettingen als verkavelingsystemen zijn op verschillende locaties in Midden-Delfland gedocumenteerd, onder andere in het deel van de Harnaschpolder dat direct aan het huidige plangebied grenst.


afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp11DH01-va02_0005.jpg"

Afbeelding 1: het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Zuid-Holland.

In de Late Middeleeuwen ontstond er in de bocht van de Kickert en de Gaag ter hoogte van een overtoom een klein buurtschap, Den Hoorn. Aan de zuidkant van het water lag de Corneliskapel, ten noorden van het water lagen in het begin van de 16e eeuw enkele boerderijen binnen het plangebied langs de westzijde van de Dijkshoornseweg (zie onderstaande afbeelding). In het begin van de 18e eeuw stonden er ook enkele huizen langs de Hoornsekade ten westen van de Dijkhoornseweg. Rondom deze bebouwing bestond de rest van het plangebied uit moestuinen en boomgaarden. Ten behoeve van de tuinbouw werd sindsdien de bovengrond opgehoogd met zogenaamde opgevaren gronden, die hier tot 70 cm dik kunnen zijn. Richting het noorden worden de opgevaren gronden wat dunner, tot een dikte van 40 cm. Volgens de oudste kadasterkaart uit ongeveer 1830 is de bewoning slechts iets in westelijke richting uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp11DH01-va02_0006.jpg"

Afbeelding 2: het plangebied (globaal) geprojecteerd op de kaart van Kruikius uit 1712.

Een groot deel van het plangebied is bebouwd en opgehoogd in de periode voor er aandacht werd besteed aan het voorkomen van archeologische resten. Dit geldt echter niet voor ontwikkelingsgebied Harnaschpolder. Hier heeft in 2001 karterend booronderzoek plaatsgevonden, waarbij geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische waarden.

Gewenste ontwikkeling

De huidige bebouwing, beplanting en bestrating in het gebied maakt het vrijwel onmogelijk om vooruitlopend op het vaststellen van dit bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Ter bescherming van de (nog) onbekende archeologische waarden dient dan ook een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

De archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp11DH01-va02_0007.jpg"

Afbeelding 3: het plangebied geprojecteerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Volgens de archeologische beleidskaart geldt binnen het plangebied een lage tot hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten (afbeelding 3). Deze verwachting heeft voornamelijk betrekking op overblijfselen uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Omdat de kaart gebaseerd is op een archeologisch verwachtingsmodel voor de gehele gemeente, geeft deze een globaal beeld. Voor kleinere gebieden kan dit beeld worden aangescherpt.

Binnen het westelijk deel van het onderhavig plangebied (ontwikkelingsgebied Harnaschpolder) heeft in 2001 archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten. Op basis van deze conclusie is het toenmalige plangebied vrijgegeven voor ontwikkeling. Voor het huidige bestemmingsplan worden deze conclusies overgenomen. Aan dit deel van het plangebied wordt dan ook geen medebestemming Waarde – Archeologie toegekend (afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp11DH01-va02_0008.jpg"

Afbeelding 4: kaart met de gebieden met medebestemming 'Waarde - Archeologie' waarvoor een omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd bij bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden.


Binnen het zuidelijk deel van het onderhavig plangebied bevindt zich de woonwijk De Oude Veiling. Zoals de naam aangeeft is deze wijk ontwikkeld op een voormalig veilingterrein. Op basis van oud kaartmateriaal is vastgesteld dat zich hier een uitgebreid systeem van vaarten bevond. Aangenomen wordt dat deze circa 1,5 - 2 m diep zijn geweest. Het uitgraven van deze vaarten, alsmede de uitgebreide saneringswerkzaamheden die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de bouw van de huidige woonwijk, hebben aanzienlijke schade toebracht aan het eventueel aanwezige bodemarchief uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. De hoge archeologische verwachting komt daarmee te vervallen. Wel is het mogelijk dat zich in het veen onder de kleilaag archeologische resten uit de IJzertijd en het Neolithicum bevinden. Voor dit deel van het plangebied wordt de archeologische verwachting bijgesteld naar 'laag' en zal een vrijstelling worden gehanteerd voor bodemingrepen met een maximale verstoringsoppervlakte van 200 m² en diepte van 2 m onder het maaiveld.

Conclusie

Er zijn onvoldoende mogelijkheden om vooruitlopend op de vaststelling van het bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om een zorgvuldige omgang met archeologische waarden te waarborgen wordt in het bestemmingsplan op het merendeel van het plangebied dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd. Omdat het plangebied bestaat uit drie verschillende archeologische verwachtingszones, is er sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid. Binnen de gebieden met de genoemde dubbelbestemming is het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de beoogde ontwikkeling gebonden aan een omgevingsvergunningenstelsel. Een dergelijke vergunning dient te worden aangevraagd wanneer geplande bodemingrepen de vrijstellingsgrenzen van respectievelijk 50 m² & 40 cm -maaiveld, 200 m² & 40 cm -maaiveld en 200 m² & 200 cm -maaiveld overschrijden. In de afweging die ten grondslag ligt aan de omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Wet op de Archeologische Monumentenzorg.

Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Zo wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.

Door voorafgaand en tijdens verstoringen de genoemde maatregelen te treffen voldoet het plangebied voor het aspect archeologie aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.

Monumenten

Binnen het plangebied is een viertal gemeentelijke monumenten aanwezig. Dit zijn:

  • Hoornsekade nabij nr. 43: vrijstaande tuindersschoorsteen;
  • Hoornsekade 50: Voordijkshoornse molen, molenromp met schuur en kleine woning;
  • Hoornseweg 12: R.K.Kerk HH Antonius en Cornelis;
  • Schoolstraat 1: voormalig zusterhuis bij R.K.Kerk HH Antonius en Cornelis;
  • nabij Lookwetering 13,14: twee voetgangersbruggen.

Tuindersschoorsteen

Deze cirkelvormige bakstenen schoorsteen is gebouwd omstreeks 1900 is de enige overgebleven tuindersschoorsteen in deze omgeving en is als herinnering aan de tuinbouwgeschiedenis van het dorp van hoge monumentale en cultuurhistorische waarde.

Voordijkshoornse molen

Dit complex van molenromp, schuur en kleine woning gegroepeerd rond en op een voorboezemsloot vormt een verwijzing naar het verleden van het Hollands polderlandschap tussen de nieuwe woonwijken van Delft en Den Hoorn. De molen is gebouwd in 1737 als windwatermolen, de schuur en woning zijn rond 1900 gebouwd. In de beeldbepalende molenromp is in 1924 een elektrisch gemaal geplaatst dat nu nog een functie vervult voor de waterhuishouding in het gebied. Na een aantal jaren verdwenen de in onbruik geraakte wieken en de kap en werd een deel van de romp gesloopt.

Het complex is een voorbeeld van een vooroorlogse combinatie van woon- en bedrijfscomplex en van de ontwikkelingen op het gebied van waterhuishouding in dit gebied.

R.k.-kerk HH Antonius en Cornelis en zusterhuis

De kruiskerk is rond 1900 in neogotische stijl gebouwd en is voor de gemeente van belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarde. De bouwmassa met toren vormt een belangrijk herkenningspunt in Den Hoorn en daarbuiten.

Het bij de kerk behorende zusterhuis is gebouwd in 1922, eveneens in neo-gotische stijl. Beide gebouwen zijn voor de gemeente van belang vanwege de architectuur- en cultuurhistorische waarden.

Twee voetgangersbruggen

Deze twee voetgangersbruggen vormen een eenheid met het verder van het dorp afgelegen bruggetje (nabij Lookwatering 54). De bruggetjes (ook wel kwakels genoemd) zijn een karakteristiek overblijfsel uit de eerste helft van de 20e eeuw en zijn illustratief voor de voor- en naoorlogse bloeiperiode van de kwekerijen en tuinderijen in de Harnaschpolder. De kwakels hebben in hun oorspronkelijke vorm een boogvorm, waardoor de platte schuiten die werden gebruikt om de tuinbouwproducten te vervoeren er makkelijk onderdoor konden varen.

Deze gemeentelijke monumenten worden via de Monumentenwet beschermd en zijn op de verbeelding aangeduid.

Cultuurhistorische elementen

Het plangebied is de laatste twee eeuwen sterk veranderd. Evenwel is de ruimtelijke structuur, zoals vastgelegd door Kruikius in 1712, nog steeds te herkennen. Het gaat daarbij om de historische linten en de verkaveling van het landschap. Met name de historische linten zijn nog duidelijk herkenbaar. In paragraaf 2.2 van deze toelichting zijn deze linten beschreven. De ruimtelijke kwaliteit van de linten wordt beschermd door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, waarbij de hoofdgebouwen met een bouwgrens zijn vastgelegd, en de ter plaatse geldende welstandseisen.

Verder heeft de molen aan de Hoornseweg 50 van oudsher een ruimtelijk-functionele relatie met de watergang. Om die reden heeft deze watergang ook een cultuurhistorische waarde. Deze watergang is bestemd als water en blijft ook om waterstaatkundige redenen gehandhaafd.