direct naar inhoud van 6.6 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Centrum Den Hoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.12DH01-va01

6.6 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en onderzoek

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Bestemmingsplan

In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².

Archeologiebeleid Midden-Delfland

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.

De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.

Archeologie

Bestaande situatie

De ondergrond van het plangebied bestaat uit zeekleiafzettingen, die vanaf circa 4000 v.Chr. in het gebied sedimenteerden. Deze wadafzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Wormer. Rond 3200 v.Chr. vernatte het onderzoeksgebied en ontstond grootschalige veengroei, waarbij het zogenaamde Hollandveen Laagpakket werd gevormd. De omstandigheden in dit gebied waren in het algemeen zeer nat. De veenkussens waren alleen bewoonbaar nabij watervoerende geulen, die het gebied ontwaterden. In het plangebied kan bewoning op het veen hebben plaatsgevonden tijdens het Neolithicum en de IJzertijd. Rond 300 v.Chr. werden er in dit veengebied geulen uitgeschuurd, waarin zandige sedimenten werden afgezet: de geulafzettingen van de Gantel Laag (Laagpakket van Walcheren). Een uitloper hiervan loopt ten zuiden van het plangebied (met een zeer klein deel binnen de contouren van het onderhavige plangebied; figuur 6.3). Naast de geulen werd een dik kleipakket afgezet: de dekafzettingen van de Gantel Laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.12DH01-va01_0015.png" Figuur 6.3 Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Midden-Delfland, inclusief de zones waarin bebouwing aanwezig was tijdens de Nieuwe tijd (bron: kaart van Kruikius, 1712)

Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap. Hierdoor zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Deze geulafzettingen vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen in zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen. Tijdens de Romeinse tijd werden de afzettingen intensief bewoond. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel nederzettingen als verkavelingssystemen zijn op verschillende locaties in Midden-Delfland gedocumenteerd.

In de Late Middeleeuwen ontstond er in de bocht van de Kickert en de Gaag ter hoogte van een overtoom een klein buurtschap, Den Hoorn. Aan de zuidkant van het water lag de Corneliskapel, ten noorden van het water lagen in het begin van de 16e eeuw enkele boerderijen binnen het plangebied langs de westzijde van de Dijkshoornseweg. In het begin van de 18e eeuw stonden er ook enkele huizen langs de Hoornsekade ten westen van de Dijkhoornseweg (zie figuur 6.3). Rondom deze bebouwing bestond de rest van het plangebied uit moestuinen en boomgaarden. Ten behoeve van de tuinbouw werd sindsdien de bovengrond opgehoogd met zogenaamde opgevaren gronden, die hier tot 70 cm dik kunnen zijn. Richting het noorden worden de opgevaren gronden wat dunner, tot een dikte van 40 cm. Volgens de oudste kadasterkaart uit ongeveer 1830 is de bewoning slechts iets in westelijke richting uitgebreid.

Het plangebied is bebouwd en opgehoogd in de periode voor er aandacht werd besteed aan het voorkomen van archeologische resten. In het plangebied heeft dan ook geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Er zijn ook geen vondsmeldingen/waarnemingen geregistreerd in de landelijke database voor archeologische gegevens (Archis2).

Archeologische verwachting

Uit de ruimtelijke verspreiding van bekende archeologische vindplaatsen in (de omgeving van) Midden-Delfland, in combinatie met de bekende gegevens over de geologische ontwikkeling van het gebied, blijkt dat men door de eeuwen heen zoveel mogelijk woonde in de droge gebieden. Vanaf de Late Middeleeuwen ging de mens echter toenemend ingrijpen in het landschap en werd men geleidelijk minder afhankelijk van de lokale geologische omstandigheden. Hierdoor ontstonden bewoningsclusters en bewoningslinten.

Binnen het plangebied is sprake van een kleidek, dat is afgezet op een veenondergrond. Zoals boven reeds aangegeven kan er bewoning uit het Neolithicum en de IJzertijd hebben plaatsgevonden in dit veen. Echter, omdat we niet weten waar we de watervoerende geulen moeten plaatsen, geldt dat de algemene trefkans voor resten uit deze perioden in dit plangebied laag is. Voor wat betreft de Romeinse tijd geldt dat de afwezigheid van de relatief hooggelegen geulafzettingen van de Gantel Laag binnen het plangebied, en de aanwezigheid daarvan direct ten zuiden van het plangebied het aannemelijk maakt dat eventuele bewoning zich direct ten zuiden van het plangebied zal hebben bevonden. Binnen het plangebied geldt wel een trefkans voor zogenaamde off-site structuren, zoals verkavelingsgreppels, sloten en duikers. Het plangebied bevindt zich voor het grootste deel in een zone die op de kaart van Kruikius staat aangegeven als een bewoningsgebied. De trefkans voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd is dan ook zeer hoog.

Gewenste ontwikkeling

De huidige bebouwing, beplanting en bestrating in het gebied maakt het vrijwel onmogelijk om vooruitlopend op het vaststellen van dit bestemmingsplan eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Ter bescherming van de (nog) onbekende archeologische waarden dient dan ook een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

De archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt binnen het plangebied een lage tot hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Deze verwachting heeft voornamelijk betrekking op overblijfselen uit de Romeinse tijd (laag) en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd (hoog). Omdat binnen het plangebied geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, kan dit beeld niet nader worden aangescherpt.

In het onderhavige bestemmingsplan dienen twee archeologische medebestemmingen te worden opgenomen; Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 (figuur 6.4). De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 heeft betrekking op de hierboven beschreven hoge verwachtingszone die gekoppeld is aan de ligging van het plangebied in de historische dorpskern van Nootdorp. In dit gebied kunnen archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden verwacht. In deze zone worden bodemverstorende ingrepen tot 50 m² en 40 cm -maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Er wordt hier afgeweken van de wettelijk gestelde grens van 100 m², omdat de aard van de te verwachten archeologische resten dusdanig is dat relatief kleine bodemingrepen hier al grote schade aan kunnen toebrengen. In de lage archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m² verhoogd naar 200 m². Hier wordt een aanzienlijk lagere dichtheid aan archeologische resten verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.12DH01-va01_0016.png"

Figuur 6.4 Binnen het gehele plangebied is sprake van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Er is sprake van twee verschillende zones (Waarde - Archeologie 1 en 2). Hierbinnen dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden.

Conclusie

Gelet op de schaal van het onderhavige bestemmingsplan en de in het gebied aanwezige bebouwing is het niet wenselijk en mogelijk om vooruitlopend op de vaststelling van het plan de in het gebied aanwezige archeologische resten te karteren en waarderen. Om deze resten te beschermen wordt op het plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gelegd. Binnen de gebieden met een dubbelbestemming dient het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden te allen tijde zoveel mogelijk voorkomen te worden. Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid.

Conform het gemeentelijk archeologiebeleid dienen er in dit bestemmingsplan twee dubbelbestemmingszones opgenomen te worden. Binnen de gebieden met een dubbelbestemming is het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszone gekoppelde vrijstellingsgrens overschrijden, gebonden aan een vergunningstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform het doel van het Verdrag van Malta en de Monumentenwet. Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na een archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Op deze manier wordt documentatie en berging van eventueel aanwezige archeologische resten gewaarborgd. Wanneer vindplaatsen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gespaard en worden behouden in situ, zal het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk worden ingepakt en afgedekt.

Ondanks dat bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.

Monumenten

Binnen het plangebied is een viertal gemeentelijke monumenten aanwezig. Dit zijn:

  • Dijkshoornseweg 58: Woning (Voorhuis voormalige boerderij);
  • Rijksstraatweg 1: Woonhuis met stalgebouwen;
  • Woudseweg 24: Onderwijzerswoning;
  • Woudseweg 26: Voormalig schoolgebouw.

Woning (Voorhuis voormalige boerderij)

De woning aan de Dijkshoornseweg betreft het voorhuis van een voormalige boerderij in een eenvoudige traditionele trant in het begin van de 20e eeuw. Het pand is van belang vanwege de architectonische, bouwhistorische en cultuurhistorische waarde. Het goed verzorgde en gaaf bewaard gebleven metselwerk van de voorgevel heeft een toegevoegde waarde.

Woonhuis met stalgebouwen

Het complex bestaat uit een rentenierswoning gebouwd woonhuis, een stalgebouw en een stenen schuur en herinnert aan de periode dat Den Hoorn nog een zeer klein dorp was, waar agrarische activiteiten direct aan de oude dorpskern grensden. 

Onderwijzerswoning en voormalig schoolgebouw

Het woonhuis, dat is gebouwd als onderwijzerswoning, en het schoolgebouw, met twee lokalen en een raadszaal, zijn gelijktijdig gebouwd in 1873. De gebouwen hebben een directe monumentale waarde voor de gemeente Midden-Delfland, omdat ze de historische structuur en opzet deels behouden hebben en tevens historische ontwikkelingen ten aanzien van het onderwijs in het gebied tonen. Hoewel de architectonische waarde minder van belang is, betreft het een bouwwerk dat voor dit deel van Den Hoorn karakteristiek en opvallend is. De sterke architectonische samenhang tussen de beide gebouwen verleent een belangrijke ensemblewaarde aan de gebouwen aan de Woudseweg.

Deze gemeentelijke monumenten worden via de Monumentenwet beschermd.

Cultuurhistorische elementen

Het plangebied is de laatste twee eeuwen sterk veranderd. Evenwel is de ruimtelijke structuur, zoals vastgelegd door Kruikius in 1712, nog steeds te herkennen. Het gaat daarbij om de historische linten en de verkaveling van het landschap. Met name de historische linten zijn nog duidelijk herkenbaar. In paragraaf 2.2 van deze toelichting zijn deze linten beschreven. De ruimtelijke kwaliteit van de linten wordt beschermd door het conserverende karakter van dit bestemmingsplan, waarbij de hoofdgebouwen met een bouwgrens zijn vastgelegd, en de ter plaatse geldende welstandseisen.