Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
14.1 Wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in de leden 14.2 en 14.3 bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
-
a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 13.1 onder a niet kunnen worden gebouwd;
-
b. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogtescheidingslijnen, hoogte van andere bouwwerken, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, maten en afstanden, eventueel met een overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedraagt dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
-
c. het wijzigen van de bestemmingsgrenzen, indien dit in verband met de uitvoering van het bestemmingsplan op voorwaarde dat de grenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven en sprake is van een onevenredige benadeling van belangen van derden.
14.2 Beoordeling
Aan de in lid 14.1 bedoelde wijzigingen zal slechts medewerking worden verleend, indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en het beoogde stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast.
14.3 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in lid 14.1 is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.