Plan: | De Kreken fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.OWZKREKENf2opb-VA01 |
Door de ontstane veranderende marktomstandigheden gedurende de crisis heeft het Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom (OBWZ) alle plannen kritisch tegen het licht gehouden en daar waar nodig en mogelijk gewijzigd. Door het aanbod meer op de vraag aan te passen denkt het OBWZ de markt beter te kunnen bedienen, waardoor de financiële risico's worden beperkt. Tussen de gemeente en BPD is een samenwerkingsovereenkomst vastgesteld.
Het uitgangspunt dat de nieuw te ontwikkelen woonbuurten een aantrekkelijk vestigingsmilieu moeten bieden aan de internationale gemeenschap in Den Haag en omgeving wordt hier losgelaten. Bouwen voor de lokale markt wordt het nieuwe uitgangspunt. Een andere pijler onder de herziene plannen is dat de vraag uiteindelijk zal bepalen wat er gebouwd wordt. Zo zullen er bijvoorbeeld meer drie- en vier-onder-één-kapwoningen en rijwoningen in verschillende prijsklassen komen in plaats van overwegend vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen.
Het vigerende bestemmingsplan 'Poeldijk Westhof' voor het gebied voldoet niet meer aan de nieuwe plannen van De Westlandse Zoom. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Poeldijk Westhof' wordt in een aantal fases ontwikkeld vanwege de economische uitvoerbaarheid en om beter te kunnen reageren op de wijzigende marktomstandigheden.
Het bestemmingsplan 'De Kreken fase 2' is een globaal eindplan voor de bouw van maximaal 495 woningen. Om in te kunnen spelen op ontstane veranderende marktomstandigheden en een gefaseerde ontwikkeling, is gekozen voor een globale planopzet voor het nog te ontwikkelen woongebied. Hierbij heeft het overgrote deel van het plangebied de globale eindbestemming "Woongebied". Deze bestemming biedt een grote mate van flexibiliteit. Tegelijkertijd zijn in de planregels meer gedetailleerde bepalingen opgenomen om enige rechtszekerheid te bieden.
Het plangebied is gelegen aan de kern Poeldijk en wordt begrensd door Paul Captijnlaan, de Nieuweweg en verder door fase 1 en fase 3 van De Kreken.
Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het volgende bestemmingsplan op de dag dat het bestemmingsplan van kracht wordt als bedoeld in artikel 3.8. lid 5, van de Wet ruimtelijk ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt het beleidskader, de ruimtelijk - functionele structuur en de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven, alsmede de ruimtelijke kwaliteiten. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.
In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, bodem, ecologie, en cultuurhistorie behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de resultaten van de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Structuurvisie
De gemeente heeft een structuurvisie met bijbehorende kaart opgesteld. In de visie worden de ruimtelijk gewenste ontwikkelingen tot 2025 aangegeven, met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is het nieuwe ruimtelijke afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen in Westland. Daarmee vervangt het de ruimtelijke componenten uit de Visie Greenport Westland 2020.
Uitsnede structuurvisie
In de visie zijn de gronden van de 'Kreken' aangewezen als te ontwikkelen woongebied. De oorspronkelijke ontwikkeling van De Westlandse Zoom is niet haalbaar gebleken, waardoor tot aanpassing van het programma is besloten. Hierdoor heeft het programma van De Westlandse Zoom direct invloed op het reguliere woningbouwprogramma van Westland. Dat zal een intensiever bebouwing betekenen, waarbij de opgave is om deze aan te laten sluiten op de woningbouwbehoefte van Westland nu en in de toekomst.
Het woningbouwprogramma moet zich onderscheiden van de regionale bouwprogramma's, passend bij het Westlandse, dorpse woonmilieu, waar ook grote behoefte aan is. Van belang is dat de intensievere bebouwing bij de herprogrammering Westlandse Zoom niet een te stedelijk woonmilieu creëert, omdat dat niet aansluit bij onze ambities en daar binnen Haaglanden reeds een overaanbod aan is.
Westlandse Zoom
Het project De Westlandse Zoom was een samenwerking tussen de gemeenten Westland en Den Haag, het Stadsgewest Haaglanden en de Provincie Zuid Holland. In 2002 hebben deze partijen het Convenant Westlandse Zoom ondertekend. Oorspronkelijk doel was het realiseren van een luxe woonmilieu ter ondersteuning van der Haagse ambities als Internationale Stad van Vrede en Recht. Volgens het principe “rood voor groen” zou als integraal onderdeel van het project de regionale groen/blauwe verbinding tussen Midden Delfland en de Kust verbeterd worden en een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis worden gerealiseerd.
Inmiddels is duidelijk dat het project De Westlandse Zoom niet op de beoogde wijze kan worden gerealiseerd. De situatie op de woningmarkt in de periode 2008-2012 is zodanig ingrijpend gewijzigd dat het overeengekomen woningbouwprogramma niet gerealiseerd kan worden en een aanpassing van de woningbouwplannen voor de betrokken locaties noodzakelijk is gebleken. Inmiddels is de beëindigingsovereenkomst Convenant Westlandse Zoom getekend door de gemeenten Westland en Den Haag, het Stadsgewest Haaglanden en de Provincie Zuid Holland. In de beëindigingsovereenkomst is opgenomen dat beide betrokken gemeenten Den Haag en Westland een eigen woningbouwprogramma opstellen dat passend is binnen de regionale afspraken. Aangezien De Westlandse Zoom niet alleen voorziet in woningbouw, maar ook in de aanleg van groenzones en langzaamverkeer verbindingen is in de beëindigingsovereenkomst opgenomen dat de gemeente een aantal voorzieningen uit het convenant Westlandse Zoom fase 1 van De Westlandse Zoom zal voltooien.
Westlands Verkeers- en Vervoersplan
Met het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de, eind 2005 vastgestelde, Greenportvisie 2025. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven. Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting.
Beleid Duurzaam Bouwen
De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw, woning- en utiliteitsbouw, wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het plangebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Handhavingsbeleid
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
De gemeente maakt deel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. In het bestemmingsplan is dan ook afstemming met het volgende regionale beleid tot uitdrukking gekomen.
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.
De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.
In de RSP2020 is aangegeven dat nieuwe groene topwoonmilieus worden ontwikkeld in De Westlandse Zoom in de gemeenten Den Haag en Westland. Het plangebied is aangewezen als ontwikkellocatie voor De Westlandse Zoom.
Visie Ruimte en Mobiliteit
Algemeen
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.
In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:
Ruimtelijke hoofdstructuur
Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.
De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
Volgens de Verordening ruimte moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vast te stellen Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten BSD bij PS. Indien in regionale visies of bestemmingsplannen locaties worden opgenomen buiten bestaand stads- en dorpsgebied die groter zijn dan 3 hectare, dienen die dus door PS in het Programma ruimte te worden opgenomen, voor zover zij daar al niet in opgenomen zijn. Bij een verschil tussen het Programma ruimte en de regionale visie, is het programma leidend.
Daarop vooruitlopend, staan in dit Programma ruimte kaarten en tabellen met woningbouwlocaties en plannen/reserveringen voor bedrijventerreinen buiten BSD groter dan 3 ha. Het betreft zowel “harde” als “zachte” capaciteit. De kaart is voorzien van een overzicht met de namen van de plaatsen en plannen en met de oppervlaktes van de locaties.
Woningbouwlocaties
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit. De Kreken fase 2 (Poeldijk Westhof) is zowel op de kaart als bijbehorende tabel 1 opgenomen als woningbouwlocatie in het Programma ruimte.
Uitsnede tabel 1 Programma Ruimte
Provinciale verordening
Op grond van artikel 2.1.5 van de verordening is de ontwikkeling van onderhavig plan in strijd met het provinciale beleid omdat deze gronden zijn bestemd als 'Teeltgebied'.
Er zijn reeds afspraken gemaakt met de provincie Zuid Holland over het woningbouwprogramma van De Kreken fase 2 (voorheen Poeldijk Westhof) om deze gronden als woningbouwlocatie te ontwikkelen, maar formeel kan dit alleen door af te wijken van artikel 2.1.5. lid 1. De afwijking is mogelijk op grond van artikel 2.1.5 lid 3 van de verordening. De provincie heeft in haar zienswijze aangegeven dat zij, aangezien het plan is opgenomen in de regionale woonvisie, van oordelel zijn dat door opname in de regionale woonvisie voldoende sprake is van een zwaarwegend algemeen belang op basis waarvan van artikel 2.1.5 lid 1 van de verordening afgeweken kan worden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur-Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Het hoofdzakelijk ontwikkelen van woningbouw, water en groen is passend in het beleid. Het beleidskader staat het plan zodoende niet in de weg.
Binnen het plangebied vielen tijdens de inventarisatie de volgende (groepen van) functies te onderkennen:
Kassen:
De kassen in het plangebied waren ook in het voorgaande bestemmingsplan wegbestemd voor de functie 'Uit te werken woondoeleinden'. De kassen zullen langzamerhand worden ontmanteld waarna omzetting naar water en woningen zal volgen.
Braakliggend terrein
Het overgrote deel van de gronden bestaat uit braakliggend terrein. Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente, de Westlandse Zoom en één andere partij.
Woningen
De bestaande woningen (Nieuweweg en Paul Captijnlaan) in het plangebied zijn in het voorgaande bestemmingsplan "Poeldijk Westhof" bestemd als in te passen woonfunctie of als wegbestemde uit te werken woondoeleinden.
Water
Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de Langesloot, die deel uitmaakt van de Delflandse boezem. Aan de Noordzijde loopt de boezemwatergang, de Molenwatering (een oude kreek, die onderdeel was van het watersysteem van de Gantel) met een tweetal uitlopers.
Onder de Nieuweweg bevindt zich een belangrijke waterverbinding, die de Molenwatering koppelt aan de Nieuwe Vaart. Aan de zuidkant van de Nieuweweg loopt een duiker, die een verbinding vormt tussen het polderwater in het plangebied en het polderwater aan de overkant van de Nieuwe Vaart. Polder en boezem kruisen elkaar middels sifons.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten door de gebiedontsluitingsweg de Nieuweweg, de Paul Captijnlaan en de Verburghlaan. De overige wegen in het plangebied ontsluiten enkel agrarische percelen.
Waterkering en waterberging
Binnen het plangebied De Kreken fase 2 ligt een waterkering. In onderstaand figuur zijn de waterkeringen binnen het gehele plangebied van "De Kreken" weergegeven.
Het gaat om twee regionale waterkeringen. Bij deze waterkeringen hoort onderstaand leggerprofiel.
Archeologische waarden
De regio rond het plangebied is gevormd in het Holoceen, het huidige geologische tijdperk dat na de laatste ijstijd is begonnen (ca. 11.700 jaar geleden). In deze periode steeg de zeespiegel door de temperatuurstijging, aanvankelijk snel maar later nam de snelheid af. Hierdoor vormde zich vanaf ongeveer 5000 jaar geleden een rij strandwallen langs de kust. Ten zuiden van het plangebied ligt een zandopduiking, een restant van een oude strandwal. Deze zandkopjes vormden een ideale vestigingsplek voor bewoning gedurende de IJzertijd en ook de Romeinse tijd. Ze zijn nu afgedekt door recentere sedimenten.
Door de bescherming van de strandwallen ontstond hierachter een rustig milieu waarin een dik veenpakket kon groeien. Na deze periode van veengroei was in het Westland tot driemaal sprake geweest van een verhoogde invloed van de zee, waarbij de veenvorming werd onderbroken. Tijdens deze zogenaamde transgressies zijn in het plangebied verschillende geologische afzettingen gevormd (Laagpakket van Walcheren): de Gantel Laag (circa 300-50 v.Chr.) en de Laag van Poeldijk (circa 1100-1300 na Chr.).
Tijdens de Gantel-fase sneed de zee zich verder landinwaarts in via de Gantel, die rond 300 v.Chr. ten zuidwesten van Naaldwijk het land binnendrong. Een zijtak van de Gantel liep door het plangebied (afb. 1). Op de oevers van deze getijdekreek vond intensieve bewoning plaats gedurende de IJzertijd en met name de Romeinse tijd.
Tijdens de Poeldijk-fase overstroomde een groot deel van het huidige grondgebied van de gemeente Westland. De afzettingen zijn waarschijnlijk tot stand gekomen door stormvloeden in combinatie met dijkdoorbraken en kunnen zowel een conserverende als erosieve invloed hebben gehad op de reeds aanwezige bodem (en eventueel daarin aanwezige archeologische waarden).
In de afgelopen tien jaar heeft een aantal onderzoeken de rijke archeologische geschiedenis van (de omgeving van) het plangebied aangetoond. Direct ten zuiden van het plangebied zijn op een strandwal sporen van een nederzetting uit de IJzertijd gevonden. Eeuwen later is op dezelfde locatie een hofstad gebouwd, die rond 1200 na Chr. is verlaten. Daarnaast hebben booronderzoeken een aantal archeologisch kansrijke locaties in kaart gebracht. De hoge verwachting hier is echter nog niet bevestigd door middel van gravend onderzoek.
Binnen het plangebied bevinden zich geen terreinen die op de Archeologische Monumentenkaart van de RCE zijn geregistreerd als terrein van archeologische betekenis.
Historisch-geografische gegevens
Op de kaart van Kruikius uit 1712 is te zien dat het plangebied gelegen is in de Dijkpolder en nog grotendeels onbebouwd was. Eén erf ligt langs de weg en wordt op de Bonnekaart uit 1872 de Westhof genoemd. Van het andere erf is geen naam van het beschikbare kaartmateriaal bekend. Dit erf is na proefsleuvenonderzoek niet behoudenswaardig geacht. Waarschijnlijk waren de niet-bebouwde percelen in gebruik als weiland of bouwland.
Het gebied van de “Westlandse Zoom” is met name herkenbaar aan een hoofdstructuur van wegen, groen en water waartussen een rationele verkaveling met glastuinbouwbedrijven ligt. Die hoofdstructuur of ladderstructuur wordt gehandhaafd en verbeterd. De landschapsstructuren in De Westlandse Zoom zijn in de Noordwest – Zuidoost richting de volgende:
Buiten het plangebied van De Westlandse Zoom wordt deze reeks beëindigd door het veenweidenlandschap van Midden-Delfland. De waterstructuur is gekoppeld aan de in het plangebied voorkomende landschapstypen met respectievelijk duinpoelen, hoofdwatergangen, boezemwater en bijbehorende afwateringssloten.
Van de hoofdontsluiting structuur is met name de Lozerlaan/Wippolderlaan haaks op de kust. Parallel aan de kust zijn de wegen minder belangrijk en ook als zodanig vormgegeven. Het betreft hier de Haagweg, Madeweg, Nieuweweg, Poeldijkseweg, Heulweg en Veilingroute.
Oorspronkelijk doel was het realiseren van een luxe woonmilieu ter ondersteuning van de Haagse ambities als Internationale Stad van Vrede en Recht. Volgens het principe “rood voor groen” zou als integraal onderdeel van het project de regionale groen/blauwe verbinding tussen Midden Delfland en de Kust verbeterd worden en een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis worden gerealiseerd.
Herprogrammering
De ontstane economische situatie heeft tot een herprogrammering van de woningbouw geleid, echter zonder dat de belangrijke groen/blauwe/paarse dragers ingrijpend worden aangetast. Daarnaast is de gehele 2e fase geschrapt evenals het project Kwintsheul – Bovendijk, dat met zijn rationele opzet als tuinbouwgebied minder geschikt is voor woningbouw en zeer geschikt voor (duurzaam) glas en voor uitbreiding van het bedrijventerrein Bovendijk. De nieuwe verbinding met de Veilingroute ondersteunt de handhaving van de glas/bedrijvenbestemming.
In onderstaande opsomming zijn de woningaantallen na herprogrammering opgenomen:
Gemeentelijk beleid ten aanzien van convenant De Westlandse Zoom
In 2014 is met de beeindigingsovereenkomst tussen de gemeente Den Haag, Westland, Haaglanden en de provincie Zuid-Holland vastgelegd welke verplichtingen de gemeente Den Haag en Westland hebben in het realiseren van de doelstellingen van het convenant.
Ten behoeve van de parkstructuur langs de Captijnlaan en in de Kreekzone is de opgave voor te realiseren groen circa 6,1 hectare. Dit komt voort uit de afspraken die tussen de gemeente Den Haag en Westland zijn gemaakt en de afspraken omtrent ruimtelijke invulling die zijn gemaakt in de Samenwerkingsovereenkomst OBWZ. Dit is circa 123 m2 per woning bij realisatie van 495 woningen (maximaal aantal voor dit bestemmingsplan).
Dit groen wordt ingevuld met 5,0 ha hoofdstructuurgroen buiten de ontwikkelvelden en circa 1,1 ha groen in de woonvelden (gebieden aangeduid als Woongebied). In de bestemmingen Woongebied-1 en Woongebied-2 is in de regels opgenomen dat per woning 22 m2 aan groen gerealiseerd moet worden.
Momenteel wordt onderzocht of en op welke wijze ook bereikbare koop of sociale huurwoningen gerealiseerd kunnen worden in De Westlandse Zoom, waaronder in De Kreken fase 2. Het ontwikkelingsbedrijf Westlandse Zoom (OBWZ) staat positief tegenover het mogelijk maken van een aanbod voor meer doelgroepen, de aandeelhouders van OBWZ onderzoeken momenteel onder welke voorwaarden dit kan worden gerealiseerd. Voor de aandeelhouder Gemeente Westland heeft dit een hoge prioriteit. Het bestemmingsplan staat de realisatie van sociale- en/of bereikbare woningbouw overigens niet in de weg.
Voor het spelen wordt gestreefd naar de landelijke richtlijn, waarbij 3% van het bebouwd oppervlak (lees woonvelden) als handvat geldt. Het aantal geschikte plekken voor de juiste doelgroep - de kwalitatieve invulling - staat echter voorop. In de woonbuurten wordt circa 1.000 m2 aan speelvoorziening toegevoegd. De overige speelvoorzieningen en -aanleidingen worden in de groene en parkachtige hoofdstructuur gerealiseerd.
Afbeelding spelen binnen plangebied
Huidige kwaliteit van het gebied
luchtfoto De Kreken fase 2; bron: Google Maps
In het gebied zijn woningen en agrarische gebieden aanwezig (al dan niet met kas) met bijbehorende ontsluitingswegen. Het grootste deel van het plangebied is onbebouwd.
Het grootste deel van de gronden is in eigendom bij de gemeente Westland en Bouwfonds Property Development.
Stedenbouwkundig raamwerk
Voor het geheel van de planlocatie is een ontwerp gemaakt voor de hoofdstructuur. Deze hoofdstructuur beslaat de volgende onderdelen:
De groen- en waterstructuur is nader uitgewerkt in eenvoudige doorsnedes en wordt geïllustreerd aan de hand van referentiebeelden. De buurten in fase 2 worden later uitgewerkt. Wel is, om een beeld te krijgen van het uitgeefbaar gebied en het te realiseren woningaantal, een eenvoudig stratenpatroon opgenomen in de plankaart. In de dimensionering van de buurten is rekening gehouden met een efficiënte maatvoering voor de toekomstige verkavelingsplannen.
1 - Boezem water
De kreek wordt als herkenbaar relict in stand gehouden en als centraal element voor het plan gebruikt. In de doodlopende tak wordt doorstroming gecreëerd door een rondlopend water circuit te maken (a) en een windmolentje te plaatsen die het polderwater oppompt en in de boezem brengt (b).
2 - Polderwater
Het polderwater wordt om de kreek heengeleid via een bestaande waterpartij (a) waardoor de sifon onder de kreek kan worden opgeheven. De bestaande waterpartij aan de oostzijde van het plan wordt daarnaast uitgebreid (b) en als buurtscheidend element en opgenomen in het totale circuit van (nieuwe) waterlopen.
1 - gebruiksgroen
De drager van het plan is het groene raamwerk. Dit groene raamwerk is opgebouwd rondom twee zones met gebruiksgroen met een verschillend karakter; het landelijk krekenpark (a) en het heuvelpark van de geluidswal langs de Paul Captijnlaan (b).
2 - noord-zuid scheg
Deze gebruikszones worden onderling verbonden door een noord-zuid scheg die doorloopt als langzaamverkeersroute naar het Tuinderspad. Het overige groen is buurtscheidend en deels gekoppeld aan de invalsroutes (singel, middenberm) zodat de toekomstige bewoners kunnen thuiskomen via riante hoofdwegen.
1 - auto
De hoofdwegen voor de auto zijn met elkaar verbonden maar vormen geen logisch doorgaande route. De wijk krijgt op de volgende punten een entree voor autoverkeer: Paul Captijnlaan (a), Verburghlaan t.h.v. kruising met De Ruijtbaan (b) en de Dr. Weitjeslaan (c).
2 - langzaam verkeer
De langzaamverkeersroutes zijn maximaal aangetakt op de omgeving. Er wordt aangetakt op; de bushalte aan de Nieuweweg , de Nieuweweg nabij de kreek, het parkje/buurtje aan de Verburghlaan bij het eind van de kreek. Tevens wordt er ter hoogte van De Boerstraat een wandelbrug aangelegd die de bestaande woningen verbindt aan de nieuwe woonwijk.
Het plan kent drie verschillende woonmilieus:
1 - dorps
In fase 3 wordt het woonmilieu gekenmerkt als dorps,in aansluiting op de bestaande buurten rond de Dr. Weitjenslaan.
2- suburbaan
In fase 2 (het plangebied van dit bestemmingsplan) wordt het woonmilieu gekenmerkt als suburbaan (met een vleugje Haagse chique).
3 - landelijk
De kavels langs de Nieuweweg en de kreek krijgen een landelijk karakter, in aansluiting met de bestaande erven.
appartementen
Verspreid in het plan is ruimte voor kleinschalige appartementencomplexen (maximaal 4 bouwlagen, waarbij de 4e bouwlaag als kap of setback wordt uitgevoerd). Deze kleine complexen kunnen als ruimtelijk accent dienen en zijn altijd gekoppeld aan de hoofdinfrastructuur en/of de hoofdgroenstructuur. De appartementen kunnen worden gerealiseerd op de plekken zoals aangegeven op de bestemmingsplankaart.
Op de hoek van de Nieuweweg en de Paul Captijnlaan is er ruimte gereserveerd voor een gebouw met commerciële functie/dienstverlening (horeca). Het gebouw is in maat en schaal vergelijkbaar met het pand aan de overzijde van de Paul Captijnlaan (dat o.a. eetcafé Westpoort huisvest). Daarnaast moet het gebouw gericht zijn op zowel de Nieuweweg als de Paul Captijnlaan. De maximale hoogte is 5 bouwlagen (vergelijkbaar met het gebouw aan de overzijde). Het gebouw wordt ontsloten via de invalsweg naar de wijk. Hier bevindt zich ook de parkeervoorziening. Het parkeren dient goed ingepast te worden met groen in verband met de uitstraling naar de wijkentree.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en als verder aangevuld in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
Bij de beoordeling of de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast, moet eerst nagegaan worden of er met woningbouwplan De Kreken fase 2 sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.
Met het bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt, namelijk woningbouw. Het woningbouwplan De Kreken fase 2 vormt een onderdeel van het totale woningbouwproject Westlandse Zoom.
In de provinciale Verordening ruimte 2014 is bepaald, dat gedeputeerde staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting bij het bestemmingsplan kan - volgens de provinciale regels - in dat geval worden verwezen naar die regionale visie, als motivering of gedeeltelijke motivering van het aanwezig zijn van de actuele regionale behoefte.
Voor zover de hiervoor genoemde aanvaarding door gedeputeerde staten het voorliggende bestemmingsplan betreft, is de regionale Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 aanvaard. Daarvoor gold de regionale woonvisie die door de provincie op 3 november 2015 was aanvaard en welke aanvaarding gold tot de aanvaarding van de woonvisie van 2017.
De te realiseren woningbouw zoals dit vanuit de regionale woningbehoefte in het Westland gerealiseerd dient te worden is in de structuurvisie Westland 2025 verdeeld over de verschillende kernen. Per kern is een ruimtelijk ontwikkelingskader vastgesteld door de gemeenteraad. In dit ruimtelijk ontwikkelingskader zijn binnenstedelijke gebieden aangewezen waarbinnen het realiseren van nieuwbouw mogelijk is, tevens zijn de uitleglocaties hierin aangewezen.
Het gebied De Kreken fase 2 valt binnen de uitleglocaties die door de gemeente Westland zijn aangewezen en passen binnen het Programma Ruimte van de provincie Zuid-Holland.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Plangebied en gebiedstype
De VNG-publicatie kent twee typen omgeving, de rustige woonwijk en rustig buitengebied en gemengd gebied. De definities van deze gebiedstypen zijn hieronder opgenomen.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen per milieucategorie. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel en zijn afhankelijk van het gebiedstype.
Analyse
Het is voor het woningbouwplan De Kreken van belang allereerst het gebiedstype vast te stellen. Daarna is het nodig vast te stellen welke categorie bedrijvigheid het bestemmingsplan toestaat. Door de richtafstanden toe te passen op de toegestane bedrijfscategorieën is vervolgens vast te stellen of de afstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande bedrijvigheid volgens de VNG-publicatie voldoende is.
Gebiedstype
De ligging van het plangebied is in onderstaande figuur weergeven. Ten noordwesten van het plangebied loopt de provinciale weg N211 (Nieuweweg). Ten noordoosten is de Paul Captijnlaan aanwezig, die het bedrijventerrein ABC Westland ontsluit. Dit terrein ligt eveneens ten noordoosten van de beoogde woningen. De N211, de Paul Captijnlaan en de Arckelweg, die in het verlengde ligt van de Paul Captijnlaan, zijn geluidgezoneerde wegen. Aan de zuidoostzijde loopt de Verburghlaan, een ontsluitingsweg voor de kern Poeldijk met een rijsnelheid van 30 km/uur: deze weg heeft geen geluidzone volgens de Wet geluidhinder.
Voor de ontwikkeling van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeer. In onderstaande figuur staat de gecumuleerde geluidsbelasting voor twee maatgevende hoogtes (7.5 en 13.5 meter). Dit betreft de contouren met de in het onderzoek aangegeven maatregelen.
Uit deze figuren blijkt dat in het overgrote deel van het plangebied een gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer van meer dan 48 dB optreedt. De waarde van 48 dB is de voorkeurswaarde voor geluid vanwege wegverkeer bij nieuwe woningen. Hoewel gecumuleerd geluid niet aan deze waarde hoeft te worden getoetst, is bij deze waarde aangesloten om te bepalen of er sprake is van een verhoogde geluidsbelasting.
In de definitie van gemengd gebied is opgenomen dat gebieden naast de hoofdinfrastructuur als gemengd gebied kunnen worden beschouwd. De verhoogde geluidsbelasting op deze locaties rechtvaardigt kleinere richtafstanden. In dit geval ligt rond het plangebied hoofdinfrastructuur. Uit de figuren blijkt dat in het gebied inderdaad een verhoogde geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer optreedt. Uit deze analyse blijkt dat de rand van het plangebied voldoet aan de definitie van gemengd gebied. De omgevingsdienst Haaglanden definieert de rand van het gebied als eerstelijnsbebouwing vanaf de wegen.
Binnen de woonwijk vindt verder geen functiemenging plaats. Achter de eerstelijnsbebouwing is daarmee sprake van het gebiedstype rustige woonwijk.
Toegestane bedrijvigheid
In de bestemmingsplannen van de gebieden rond het plangebied zijn de toegestane milieucategorieën opgezocht. Voor het bedrijventerrein ABC Westland zijn voor de kavels de toegestane bedrijfscategorieën opgenomen. Voor de bestemmingen in Bestemmingsplan De Kreken fase 1 is dit niet altijd het geval. Hier zijn bestemmingen opgenomen met de aanduiding 'maatschappelijk'. In de bijbehorende regels is opgenomen dat toegestaan zijn: 'bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten'. Dit is volgens de VNG-publicatie bedrijvigheid van categorie 1 of 2. Daarom is in dit onderzoek voor die kavels categorie 2 aangehouden. In het Glastuinbouwgebied Boomawatering is specifiek glastuinbouw toegestaan. Dit betreft volgens de publicatie bedrijvigheid van categorie 2. Daarom is dit hele gebied als bedrijvigheid met categorie 2 beschouwd.
In onderstaande figuur zijn de milieucategorieën van de bedrijvigheid rond het plangebied van De Kreken fase 2 aangegeven.
Afstandsanalyse
De kavelcategorieën uit figuur 4 zijn gecombineerd met de richtafstanden voor gemengd gebied. In figuur 5 zijn de contouren voor gemengd gebied weergegeven van deze afstanden rond de bedrijven. In figuur 6 zijn de contouren weergegeven voor een rustige woonwijk. Ook zijn in deze figuur de geprojecteerde bouwvlakken voor woningbouw opgenomen (groen gearceerd).
Uit de figuren 5 en 6 blijkt dat aan de randen van het gebied bebouwing als gemengd gebied mogelijk is. Immers voldoet het gehele gebied aan de richtafstanden voor gevaar, stof, geluid en geur. Buiten de rode lijn in figuur 6 is een rustige woonwijk mogelijk. Buiten die afstand voldoet de afstand aan alle richtafstanden uit de VNG-publicatie.
Voor geluid wordt een nadere analyse uitgevoerd. Immers blijkt dat grote bedrijven met veel transportbewegingen aanwezig zijn, waardoor mogelijk een grotere afstand voor geluid nodig is. Het bedrijventerrein is bedoeld voor op- en overslag voor agro- en foodgerelateerde bedrijven. Een grotere impact voor de aspecten gevaar, stof en geur is daarmee niet te verwachten.
Uit de bijgevoegde analyse Bijlage 1 blijkt dat buiten de rode lijn in figuur 6 woningbouw mogelijk is. Buiten deze lijn voldoet de afstand aan alle richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering voor een rustige woonwijk.
Nabij hoofdinfrastructuur geldt gemengd gebied als gebiedstype. De drukke wegen rond het plangebied geven aanleiding om langs deze wegen, aan de randen van het woongebied, uit te gaan van gemengd gebied.
Door deze indeling toe te passen van het plangebied is in beginsel een passende afstand tussen bedrijvigheid en gevoelige functies in acht genomen. Volgens de VNG-publicatie is voor het plan dan sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is in een separate rapportage nader beschouwd.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied voor het grootste deel te typeren is als rustige woonwijk. De randen van het gebied zijn te typeren als gemengd gebied. Door de nieuw te bouwen woningen buiten de richtafstanden van de omliggende bedrijven te projecteren is in beginsel een passende afstand tussen bedrijvigheid en gevoelige functies in acht genomen voor de aspecten gevaar, stof, geluid en geur.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat het wettelijk kader voor de toegestane geluidsbelasting van een (spoor)weg en gezoneerde industrieterreinen bij geluidsgevoelige bestemmingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook andere geluidbronnen beoordeeld. In zijn algemeenheid gelden eisen voor de maximaal toegestane geluidsbelasting als een geluidsgevoelige bestemming in een aandachtsgebied van de bron is geprojecteerd. Daarnaast is er een waarde waaraan de bestemming bij voorkeur voldoet; bij een geluidsbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximale waarde gelden voorwaarden bij de ontwikkeling van geluidsgevoelige bestemmingen. Boven de maximale waarde zijn in principe geen geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan. De nieuwe geluidsgevoelige objecten die dit plan toelaat zijn woningen.
Als de Wgh van toepassing is en de geluidsbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeurswaarde en lager dan de maximale ontheffingswaarde, kan de gemeente een zogenaamde hogere waarde (ontheffing) verlenen. In het 'Toetsingskader voor hogere geluidsgrenswaardebesluiten' d.d. 04-03-2008 geeft de gemeente Westland randvoorwaarden bij het toepassen van deze ontheffingsmogelijkheid. Voor het vaststellen van een hogere waarde moet zijn onderzocht of maatregelen kunnen worden getroffen om een lagere geluidsbelasting te realiseren. In de Wet geluidhinder en dit Westlandse beleid wordt hierbij een voorkeursvolgorde gehanteerd, te weten:
Als de Wgh niet van toepassing is geldt een vergelijkbare motivatieplicht en een trits van type maatregelen. Voor wat betreft bedrijven past de gemeente daarbij de systematiek uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering gemotiveerd toe.
Wegverkeerslawaai
Op 13 juni 2018 is door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (zie Bijlage 2).
Omgeving
Het plan ligt binnen de geluidszone van de volgende volgens de Wet geluidhinder (Wgh) gezoneerde geluidsbronnen:
Voor deze wegen is conform de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidszone van 250 meter vanaf de as van de weg gehanteerd.
In het kader van goede ruimtelijke ordering zijn ook de wegen, waarop de Wgh niet van toepassing is betrokken in de beoordeling. Het gaat om de volgende wegen:
Voor deze 30 km/uur wegen is conform de 'Werkinstructie akoestisch onderzoek t.b.v. externe adviseurs' van de omgevingsdienst Haaglanden een aandachtsgebied van 50 meter toegepast. In de onderstaande figuur zijn de geluidszones weergeven.
Weg- en verkeersgegevens
De verkeersgegevens van de Nieuweweg, Paul Captijnlaan, Verburghlaan, Arckelweg en de zuidelijke tak van ABC Westland zijn aangeleverd door de omgevingsdienst Haaglanden. De aangeleverde gegevens zijn de verwachte verkeersintensiteiten in 2030, tien jaar na realisatie van het bestemmingsplan, en zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH), aangeleverd in juli 2017. Voor de betrokken wegen zijn de kenmerken opgenomen in onderstaande tabel.
Gecumuleerde geluidsbelastingen
In bijlage 4.4 van het onderzoek zijn de geluidscontouren ten gevolge van alle wegen, dus inclusief de Verburghlaan en de bestemmingswegen ABC Westland op de maatgevende hoogten (7.5 en 13.5 meter) zonder aftrek artikel 110g Wgh weergegeven. Voor deze wegen hoeft niet aan de grenswaarden in de Wet geluidhinder getoetst te worden.
Samenvatting resultaten
Ten gevolge van Nieuweweg, de Paul Captijnlaan en de Arckelweg wordt de voorkeurswaarde bij maximaal 495 woningen overschreden. De Wet geluidhinder (Wgh) en het ontheffingenbeleid van de gemeente schrijft voor dat bij overschrijding van de voorkeurswaarde geluidsbeperkende maatregelen moet worden onderzocht.
Maatregelen
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van (een deel van) het plangebied de voorkeurswaarde ten gevolge van de Nieuweweg en de Paul Captijnlaan wordt overschreden. In het kader van de
Wet geluidhinder en het 'Toetsingskader hogere geluidsgrenswaarde besluiten Wet geluidhinder 2007' van de gemeente Westland kunnen niet zonder meer hogere waarden aangevraagd worden. Hiervoor moet een afweging naar effecten en kosten van mogelijke aanvullende maatregelen in beeld gebracht worden.
Industrielawaai
Op 13 juni 2018 is door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een onderzoek uitgevoerd naar industrielawaai (zie Bijlage 3).
Bedrijventerrein ABC Westland
Op ABC Westland zijn meerdere bedrijven gevestigd. Het bestemmingsplan staat bedrijfsactiviteiten tot een zekere milieucategorie toe. Uit de toelichting op het bestemmingplan blijkt dat het terrein bedoeld is voor Agrologistieke bedrijvigheid. In onderstaand figuur 2 zijn de toegestane milieucategorieën weergegeven.
Voor de bedrijven aan de rand van het bedrijventerrein, grenzend aan het plangebied, is de daadwerkelijke geluidsbelasting onderzocht. Deze bedrijven zijn op 10 september 2015 bezocht en in samenspraak met hen zijn de bedrijfsactiviteiten opgesteld. Daarbij is door de bedrijven aangegeven welke toekomstontwikkelingen zij voor de toekomst zien.
Voor de bedrijven die gevestigd zijn in de zuidwestzijde van het bedrijventerrein zijn de bedrijfssituaties inclusief benodigde uitbreiding opgesteld. De rood gearceerde bedrijven in figuur 3 zijn als akoestisch relevant beschouwd samen met de parkeerplekken die eveneens in deze figuur zijn opgenomen. De overige bedrijven ondervinden afscherming van de bedrijfspanden aan de zuid-westzijde van het terrein naar De Kreken toe. Vandaar dat deze bedrijven als niet akoestisch relevant zijn beschouwd.
Met de ODH is afgesproken dat de bestaande bedrijfsvoeringen met uitbreidingsmogelijkheden als uitgangspunt voor dit onderzoek mogen worden gebruikt.
In de bedrijfssituaties is eerst de algemene situatie voor de zuidwestzijde van het bedrijventerrein beschreven, waarna specifiek naar de akoestisch relevante bedrijven is gekeken. Aangezien de bedrijven met seizoensgevoelige producten werken, wisselen de werktijden van de bedrijven door het jaar heen. In de winter van 07.00 tot ca. 19.00 uur, van mei t/m september van 05.00 tot ca. 22.00 uur.
De beschrijving van de bedrijfssituatie beperkt zich in het kader van dit onderzoek tot de voor de geluidsimmissie relevante bronnen (installaties en werkzaamheden) en hun bedrijfsduur. Hierbij wordt een bedrijfssituatie bedoeld, waarin de inrichting maximaal werkzaam is in een situatie die regelmatig voorkomt. Bij het vaststellen van de representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan van de worstcase-scenario voor de dag-, avond- en nachtperiode, waarbij per bron gekeken is of de bron maximaal is in de zomer dan wel winter. De maximale uitgangspunten per bron zijn toegepast. Dit betekent dat de zomer en winter bedrijfsvoering bij elkaar is gevoegd.
De akoestisch relevante bedrijven zijn:
Algemeen voor alle bedrijven
Alle bovengenoemde bedrijven, op Van den Berg Roses (501) na, zijn gevestigd in de hallen die in eigendom zijn bij ABC Westland Beheer. Van den Berg Roses is gevestigd op het bedrijventerrein ABC Westland, maar heeft de hal in eigen beheer. De activiteiten van de bedrijven op het bedrijventerrein betreffen in hoofdzaak distributie, opslag en transport van bloemen en landbouwproducten. De activiteiten die van belang zijn voor de geluidsimmissie van de bedrijven bij de woningen zijn:
Bij een aantal bedrijven blijven de vrachtwagens overnachten aan de docks als ze buiten de werktijden aankomen om de volgende ochtend direct gelost te worden. De vrachtwagen blijft gedurende de gehele nacht aan het dock staan, waarbij de koeling op elektriciteit, afkomstig van het dock, of van de eigen dieselmotor draait. De verhouding tussen diesel en elektrische koeling is 50%/50%. Deze verhouding volgt uit het feit dat de helft van de docks van een stroomaansluiting is voorzien.
Tijdens het bezoek op 10 september 2015 werd bij het achteruit rijden naar de docks geen achteruitrijsignalering waargenomen. Voor de in dit onderzoek gehanteerde situatie is deze achteruitrijsignalering wel meegenomen. Er gelden geen verplichtingen om zonder achteruitrij-signalering te rijden.
In bovenstaand figuur 2 zijn de op het bedrijventerrein aanwezige parkeerplekken weergegeven. De parkeerplekken zijn openbaar en horen niet specifiek bij een bedrijf. Vandaar dat de parkeerplaatsen apart zijn beschouwd. Bij de volgende bedrijven kunnen auto's geparkeerd worden:
In onderstaand figuur 4 is de ligging van de parkeerplaatsen met rode lijnen weergegeven.
Op het terrein wordt bij ieder bedrijf geladen en gelost. Het laden en of lossen van een vrachtwagen duurt ongeveer 30 minuten. Het stilstaan en laden en lossen is akoestisch niet relevant. Het positioneren en wegrijden van de vrachtwagen is wel akoestisch relevant.
Elk bedrijf heeft een eigen bedrijfssituatie, dat wil zeggen alle relevante stationaire en mobiele geluidsbronnen en de bijbehorende bedrijfstijden per bedrijf. Indien gesproken wordt over locatie dan wordt de docklocatie bedoeld, zoals is aangegeven in figuur 2.
De koelingen zijn toegekend aan een bedrijf indien de koeling op het dak van het betreffende bedrijf staat, waarbij de koeling 100% actief is in de dag, 85% in de avond en 40% in de nacht. Deze percentages zijn conservatief en tot stand gekomen omdat het in de avond- en nachtperiode koeler is dan in de dagperiode. Daarnaast staan de docks veel minder open in de nacht- en avondperiode dan in de dagperiode, wat minder koelverlies betekent.
Resultaten
De bedrijven op het bedrijventerrein moeten in de bestaande situatie bij bestaande woningen voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Het blijkt dat Europe Retail Packing hier voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, als de maximale geluidsniveaus niet aan voldoet. Aangezien geen maatwerkvoorschriften zijn opgesteld voldoet het bedrijf momenteel niet aan de regelgeving voor geluid.
Voor dit onderzoek zijn de mogelijkheden van de bedrijven meegenomen. Europe Retail Packing produceert momenteel meer geluid dan toegestaan. De planmogelijkheden voor dit bedrijf zijn daarmee beperkt door de ligging van reeds aanwezige woningen.
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geldt dat in de dagperiode wel wordt voldaan. Voor de avond- en de nacht wordt niet voldaan bij bestaande woningen. Dit wordt veroorzaakt door de bronnen achteruitrijsignalering en koeling vrachtwagen. De overschrijding in de avondperiode is 6 dB, in de nachtperiode 5 dB. Daarom is voor de avond en nacht een groepsreductie van respectievelijk 6 en 5 dB toegepast.
Ditzelfde bedrijf voldoet niet aan de grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus in de avond- en nachtperiode. Dit wordt veroorzaakt door achteruitrijsignalering en koeling vrachtwagen. De volgende reducties zijn toegepast op bronnen:
Rekenresultaten
In onderstaande figuren zijn de contouren voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus weergegeven op 6, 11 en 16 meter hoogte. Het betreft de 55 dB(A)-etmaalwaarde cumulatief van alle bedrijven (paars) en de 50 dB(A)-contour per bedrijf (blauw). In de figuren is daarnaast de 60 dB(A) voor de maximale geluidsniveaus in de nachtperiode weergegeven (oranje). Daarnaast zijn met de dikke zwarte lijnen de grens van gemengd gebied en rustige woonwijk weergegeven.
Uit de contouren blijkt dat met de verkaveling niet voldaan wordt aan de waarden van uit het Activiteitenbesluit. Ook ligt de cumulatieve 55 dB(A)-etmaalwaardecontour binnen het plangebied. Maatregelen zijn daarom noodzakelijk.
In bijlage 3 van het onderzoek zijn de figuren groter weergegeven. Daarnaast is daar voor een aantal rekenpunten inzichtelijk gemaakt wat de dominante geluidsbronnen zijn.
Maatregelen
Om beperking van de activiteiten van de aanwezige bedrijven te voorkomen is het nodig dat maatregelen worden getroffen. Enkel Witkamp wordt belemmerd in haar activiteiten.
In onderstaande tabel is voor een maatgevend punt bij Witkamp de bijdrage van de verschillende bronnen weergeven. Het betreft een maatgevend punt op een hoogte van 11 meter, weergegeven in onderstaande figuur.
Hieruit blijkt dat de koeling bij Witkamp maatgevend is voor de geluidsbelasting in het plangebied. Deze heeft een bronvermogen van 96 dB(A). Dit is in vergelijking met andere koelingen hoog. Door het bronvermogen van deze koeling te reduceren met 10 dB(A)is deze koeling niet meer maatgevend voor de geluidsbelasting. Een dergelijke reductie is mogelijk door bijvoorbeeld het plaatsen van afscherming en/of het vervangen van de koelmotor.
Na reductie van het bronvermogen van bovengenoemde koeling zijn de koelingen van de vrachtwagens maatgevend. Uit overleg met de bedrijven is gebleken dat het niet mogelijk is om geheel over te stappen naar elektrisch gekoeld overnachten. De vrachtwagens zijn van derden. Deze willen of kunnen vaak geen gebruik maken van elektrische koeling. Bronmaatregelen zijn dan ook niet mogelijk.
Daarnaast is vooral het rijden met vrachtwagens maatgevend voor de geluidsbelasting. Door de bedrijven is aangegeven dat organisatorische maatregelen, zoals het verbieden van rijden in dit gebied met vrachtwagens gedurende de nachtperiode, niet mogelijk zijn. Het verder reduceren van de geluidsbelasting is daarmee niet mogelijk.
Overdrachtsmaatregelen zijn eveneens niet te treffen. Vanwege de toegang tot het plangebied kan de wal niet doorgetrokken worden. Ook een hogere wal is niet mogelijk vanwege het ruimtebeslag.
Het is daarmee enkel met een technische maatregel mogelijk de geluidsuitstraling van Witkamp te beperken. Het onderzoek naar de praktische uitvoering van deze maatregel is beschreven in Bijlage 4 DGMR-notitie M.2015.0209.05.N005.
Na het treffen van de maatregelen gelden onderstaande contouren voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Daarmee voldoet de geluidsbelasting per bedrijf bij de beoogde woningen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en worden de bedrijven niet in hun activiteiten belemmerd.
Toekomstige ontwikkelingen
Op het bedrijventerrein is hogere bebouwing mogelijk dan nu aanwezig is. De eigenaren van de panden hebben aangegeven met een vervangingsprogramma te werken, waarbij bebouwing na een aantal jaar wordt afgebroken en nieuw, volgens de dan geldende stand der techniek, weer opgebouwd worden. In dergelijke gevallen wordt vaak gebruik gemaakt van de maximale bouwhoogtes die het bestemmingsplan biedt. In dit geval is dat voor het bedrijventerrein een bouwhoogte van 15 meter.
Installaties zijn veelal op de daken geplaatst. Dit betekent dat deze geluidsbronnen bij een dergelijke vernieuwing van de panden naar een grotere hoogte gaat dan waar bij de berekeningen van is uitgegaan. Daardoor kan de geluidsbelasting in de omgeving toenemen.
Bij bedrijfsgebouwen van een dergelijke hoogte wordt tegenwoordig een balustrade bij de dakrand geplaatst. Deze zorgt voor afscherming van geluid richting het plangebied. Daarnaast is het gebruikelijk bij nieuwbouw van panden ook de installaties te vernieuwen. Moderne koelinstallaties zijn over het algemeen geluidsarmer dan bestaande koelinstallaties. Daarnaast hebben de bedrijven bij nieuwbouw de mogelijkheid om de koelingen zo te positioneren dat de geluidsuitstraling naar het plangebied wordt geminimaliseerd, zonder hier aanvullende kosten voor te hoeven maken.
Op basis hiervan verwachten we door de mogelijkheid van het realiseren van een grotere bouwhoogte in het bestemmingsplan geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de bedrijven op het bedrijventerrein.
Wegverkeerslawaai
Voor het realiseren van de geplande 495 woningen voor het bestemmingsplan 'De Kreken fase 2/4' zal ten gevolge van het geluid afkomstig van het wegverkeer op de Nieuweweg, de Paul Captijnlaan en de Arckelweg, de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden worden. Voor een aantal te realiseren woningen wordt wel de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden en dient een hogere waarde procedure doorlopen te worden. Om het aantal woningen voor deze procedure zo beperkt mogelijk te houden en de omgevingskwaliteit zo goed mogelijk te borgen worden de volgende maatregelen getroffen:
De benodigde hogere waarde per bron en het bijbehorende aantal woningen is in onderstaande tabel weergegeven.
Voor de overige geprojecteerde woningen wordt de voorkeurswaarde niet overschreden.
Voor aanvraag van hogere waarden dient de geluidwering te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer en het bedrijventerrein ABC Westland. Met de hoogte van de geluidsbelastingen op de gevel is dit met geluidsisolerende maatregelen in de gevel op te lossen. Dit dient bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aangetoond te worden.
Daarnaast dient een woning met een hogere waarde, conform het beleid van de gemeente Westland, voorzien te zijn van een geluidluwe gevel (<48 dB). Hier dient bij de uitwerking van de verkaveling en het ontwerp van de woningen rekening mee gehouden te worden.
Industrielawaai
De geluidsbelasting vanwege bedrijventerrein ABC Westland is vastgesteld bij het plangebied De Kreken fase 2. Het doel van het onderzoek is vaststellen of met het plan sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen in het plangebied en of de bedrijven bedreigd worden in hun bedrijfsvoering. Daarbij is uitgegaan van de verkavelingskaart.
Afgesproken met de Omgevingsdienst Haaglanden is dat de gecumuleerde geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein niet meer mag bedragen dan 55 dB(A) bij de woningen. Daarnaast dienen de maximale geluidsniveaus te voldoen aan de 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Tenslotte is aangegeven dat enkel de randen van het woongebied binnen het als 'gemengd gebied' aangeduide gedeelte mogen liggen.
Zonder maatregelen wordt niet aan deze voorwaarden voldaan. Door een maatregel te treffen aan één geluidsbron bij Witkamp is het mogelijk om de geluidsbelasting voldoende te reduceren. Daarmee geldt dat er geen woningen liggen binnen de 55 dB(A)-etmaalwaardecontour als gevolg van alle bedrijven gezamenlijk en dat ter plaatse van mogelijke woningen wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Daarnaast voldoen de bedrijven ter plaatse van de richtafstand voor rustige woonwijk aan de 50 dB(A) per bedrijf voor de toegestane bouwhoogtes.
Daarmee is bij de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
De luchtkwaliteit is voor het bestemminsgplan Poeldijk Westhof onderzocht. Het uitwerkingsplan deed geen afbreuk aan de omstandigheden waaronder het bestemmingsplan was opgesteld. Inmiddels leidt een aanpassing van de Wet milieubeheer overigens tot de kwalificatie van een plan dat 'niet in betekenende mate' een bijdrage levert aan een verslechtering van de luchtkwaliteit aangezien er niet boven de norm van 500 woningen gebouwd zal worden. Niet in betekenende mate betekent in dit geval dat er geen onderzoeksplicht meer is voor dit soort projecten.
Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleine intensivering van het aantal mogelijk te bouwen woningen in het plangebied. Voor dit plangebied geldt dat de norm van 500 woningen niet wordt gehaald. De kleine intensivering leidt daardoor niet in betekende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit op grond van het luchtkwaliteitsrapport uit 2005 alsmede op basis van de wetswijziging in 2007.
In dit geval betreft het een woningbouwlocatie die qua omvang in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is dan ook geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
De luchtkwaliteit wordt met dit bestemmingsplan niet in betekenende mate verslechterd.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (ISO) risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
De Omgevingsdienst Haaglanden heeft een inventarisatie uitgevoerd van de externe risicobronnen in de omgeving van het plangebied. Daaruit blijkt dat 'in de omgeving van het plangebied zich geen inrichtingen bevinden die onder het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) vallen'. Ook activiteiten waarvoor een risico-afstand geldt vanuit andere regelgeving, zoals het Activiteitenbesluit, geven geen beperkingen voor het plangebied en ook de dichtsbijzijnde hogedruk aardgasleiding ligt zodanig ver van het plangebied dat deze geen risico vormt.
Het transport van geklasseerde stoffen over de N211 moet echter wel nader worden beschouwd. Hoewel de ODH aangeeft dat d 10-6 PR-contour op de weg zelf ligt, zodat aan het plaatsgebonden risico wordt voldaan, moet het groepsrisico met een berekening worden vastgesteld en door de worden verantwoord.
Situatieschets
In onderstaand figuur toont de ligging en voorgenomen indeling van het plangebied. Binnen het gebied komen in totaal maximaal 495 nieuwe woningen en een horecagelegenheid.
De N211 ligt direct ten noordwesten van het plangebied. Deze weg behoort niet tot het basisnet, maar is onderdeel van de provinciale routering.
Rekenmethode
De risico's zijn berekend met het model RBMII-versie 2.4. Dit is de meest recente versie van het model dat staat voorgeschreven in de Handleiding risicoberekeningen transport (HART). Om dit model te gebruiken zijn transportgegevens nodig en aanwezigheidsgegevens van de directe omgeving.
Transportgegevens
De transportgegevens voor het beschouwde traject staan uitgewerkt in onderstaande tabel. Voor de N211 hebben we de transportgegevens van de risicoatlas gehanteerd, rekening houdend met een jaarlijkse groei. Voor GF3 is geen sprake van groei en zijn de vervoersintensiteiten constant.
Resultaat
Voor de N211 leidt het transport van geklasseerde stoffen niet tot een 10-6 PR-contour. Daarmee wordt ter hoogte van het plangebied voldaan aan het plaatsgeboden risico. Het groepsrisico staat uitgewerkt in onderstaand figuur. De normwaarde van het groepsrisico blijft afgerond gelijk op 0,01 keer de oriëntatiewaarde. Wel neemt de kans op een lager aantal slachtoffers toe.
Omdat het groepsrisico kleiner is dan de oriëntatiewaarde en omdat het groepsrisico minde rdan 10% toeneemt, hoeft er bij de verantwoording geen rekening te worden gehouden met de aspecten zoals in artikel 8 van het Bevt verwoord. De gemeente dient bij de verantwoording wel rekening te houden met de punten uit artikel 7 van het Bevt:
De Veiligheidsregio Haaglanden wordt bij de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan in de gelegenheid gesteld om over bovenstaande aspecten advies te geven. Het aspect externe veiligheid vormt gelet op bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in juli 2016) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Ten behoeve van de waterparagraaf is op 1 oktober 2018 door Witteveen + Bos een waterhuishoudkundigplan opgesteld welke als Bijlage 6 is toegevoegd.
Oorspronkelijke situatie
Het plangebied werd tot 2006 grotendeels gebruikt voor glastuinbouw. Inmiddels zijn de kassen (grotendeels) gesloopt en kan het gebied gebruikt worden om een woonwijk te ontwikkelen. Aanpassingen van het watersysteem zijn nodig om dit te kunnen realiseren, omdat een woonfunctie andere eisen aan de waterhuishouding stelt en omdat de afstand van de oorspronkelijke watergangen de verkaveling van het gebied beperkt.
Deelplannen 2 en 4 liggen in Dijkspolder 1, waar een streefpeil van NAP -1,32 m wordt gehanteerd. Langs de noordwestelijke rand van het gebied loopt een boezemwatergang waar verschillende watergangen aan verbonden zijn. Tussen de deelplannen 3 en 4 ligt eveneens een boezemwatergang met een zijtak in deelgebied 4. Onderstaande afbeelding geeft de oorspronkelijke waterhuishoudkundige situatie weer.
Afbeelding huidig situatie met daarin deelgebied 2 en 4
Waterkeringen
In de legger van de waterschap zijn zones vastgesteld rondom waterkeringen, deze zones zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. Langs de boezem ligt een regionale waterkering. Hier is het waterstaatswerk is 9,84 m breed en daarlangs ligt een beschermingszone van 15 m.
Bestaande waterkeringen
Veranderingen in de waterhuishouding hebben ook gevolgen voor de waterkeringen. De waterkeringen beschermen het polder tegen het water in de boezem en moeten voldoen aan de beleidsregels van het hoogheemraadschap van Delfland.
De herinrichting van deelgebied 2 en 4 omvat onder ander een gedeeltelijke demping van een bestaand boezemwater. Het betreft de smalle boezemwatergang in deelgebied 4, die parallel met de Nieuweweg loopt. Voor deze demping is reeds in deelgebied 3 (H3) gecompenseerd. De voorgestelde aanpak leidt tot 9 minder beperkingen van het gebiedsontwikkeling door waterkeringen en beschermzones in deelgebied 2 en 4. Door de aanpassing neemt de lengte van de waterkeringen af.
De locatie van de huidige waterkering is te zien in bovenstaande afbeelding. Deze informatie is afkomstig uit in de legger van Delfland [4]. De legger zal aangepast moeten worden wanneer het nieuwe plan wordt uitgevoerd. De regionale waterkering die van belang is voor deelgebied 2 en 4 heeft de volgende eigenschappen;
- traject 80;
- poldercode POL302;
- onderwaterbeloop 1:2;
- bovenwaterbeloop 1:1;
- kruinhoogte NAP +0,10 m;
- kruinbreedte 2;
- binnenbeloop 1:3;
- profielvariant 9.
Het profiel van de waterkering is te zien in onderstaande afbeelding.
Leggerprofiel van de huidige regionale waterkering (deelstroomgebied 3. [5]
De waterstaatswerk is 9,84 meter breed (vanaf de bodem van de boezemwater. Vanaf de buitengrenzen van deze zone begint een 15 meter breed beschermingszone.
De kruinhoogte van de kade ligt op een iets hoger maaiveld dan de maaiveldhoogte in de deelgebieden 2 en 4. Het hoogte van de waterkering is NAP +0,1 m en de maaiveldhoogte NAP -0,02 m. . De waterstand in de boezem is NAP -0,43 men de waterstand aan de andere kant van de dijk is NAP -1,32 m ten zuidoosten en NAP -0,92 m ten zuidwesten van de waterkering.
Als het gaat om het ontwerp van de waterkering in dit deelplan is het van belang dat rekening gehouden wordt met de regels omtrent werkzaamheden in de kernzones en beschermingszone. Met name met het ontwerp van de secundaire watergang E, (zie onderstaande afbeelding) moet rekening gehouden worden met de aanwezige regionale waterkering.
Toekomstige Waterkering
Met de aanpassing van de boezemwatergang ontstaat er meer ruimte voor de ontwikkeling van de woonwijk. Voor de deelgebieden 2 en 4 is het van belang dat er voldoende ruimte aanwezig is tussen het boezemwater in deelgebied 3 en watergang E. Een dwarsdoorsnede van dit ontwerp wordt weergegeven op onderstaabde afbeelding. In de zomer van 2017 is vergunning verleend voor het aanleggen van de waterkering conform dit profiel, De aanleg van deze waterkering maakt onderdeel uit van aanleg werkzaamheden (bouwrijp maken) voor deelplan 3.
Voor deelplan wordt de waterkering volgens dit profiel doorgetrokken op de locatie waar de nu aanwezige zijtak van de boezem wordt gedempt.
Toekomstige waterkering, (door Waterpas)
Verbeelding bestemmingsplan Waterstaat-Waterkering
Inventarisatie en motivatie wijzigingen waterhuishouding
In de nieuwe inrichting van de gebied worden kleine bestaande watergangen vervangen door nieuwe brede, robuuste watergangen (zie onderstaande afbeelding). De waterstructuur in het projectgebied wordt gewijzigd om een aantrekkelijke en economisch rendabele herinrichting mogelijk te maken. Dit heeft een aantal gevolgen voor de indeling van het watersysteem.
Overzicht wijzingen waterhuishouding
De oppervlakteverdeling in de huidige situatie en de toekomstige situatie is te zien in onderstaande tabel. Het totale oppervlak (22,6 ha) is iets groter dan aangegeven in de waterparagraaf [1]. Een nieuwe schatting van de oppervlakteverdeling is berekend door de oppervlakverdeling in het waterparagraaf aan te passen op basis van de extra 2 ha. Voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan van een 50/50 verdeling van verhard en onverhard.
Watersysteem
Het oorspronkelijke systeem bestaat voornamelijk uit secundaire watergangen. Een boezemwatergang in deelgebied 4 ligt parallel aan de Nieuweweg, en een primaire watergang loopt op de grens tussen de twee deelgebieden.
Binnen het boezemsysteem wordt in het noordoosten van deelgebied 4 een watergang gedempt. Dit is omdat de eisen rondom boezemwatergangen niet realiseerbaar zijn met het huidige ontwerp van de bebouwing zoals deze in het ontwikkelingsplan staat. Voor de demping is reeds compensatie in de boezem gerealiseerd.
In het polder gebied waren het zuidelijke en noordelijke deel in de oorspronkelijke situatie verbonden met een sifon. De verbinding loopt onder de boezem door.
Parallel aan de Nieuweweg is nog een kleinere watergang aanwezig. Deze blijft ongewijzigd en staat los van overige watergangen.
In de toekomstige plan stroomt het water door deelgebied 2 en 4 via twee routes naar twee duikers onder de Paul Captijnlaan het gebied uit. De watergangen die in het nieuwe plan een belangrijke functie hebben in de afwatering worden primaire watergangen. De toekomstige primaire en secundaire watergangen in deelstroomgebied 2 en 4 zijn in onderstaande afbeelding te zien.
Primaire en secundaire waterlopen in de toekomstige situatie van deelgebied 2 en 4
Twee groenstroken met water in het midden van deelgebied 2 zijn gepland om voldoende waterberging te verkrijgen en om een aantrekkelijk woongebied te creëren. Deze waterlopen zullen verbonden zijn met elkaar en met de watergangen, via twee of drie duikers.
Voor de afmetingen van de watergangen en duikers en de aanvullende eisen watersysteem wordt verwezen naar de waterparagraaf in Bijlage 6.
Onderhoud watersysteem
Voor het onderhoud van de hoofdwatergangen wordt uitgegaan van varend onderhoud. Delfland is onderhoudsplichtig voor hoofdwatergangen en zal het onderhoud uitvoeren. Met de ontwerpeisen van het waterschap wordt rekening gehouden met het type onderhoud van het watersysteem. Door te voldoen aan de ontwerpeisen voor: het minimum profiel voor watergangen, minimale lengte van de aaneengesloten delen en afmetingen van doorvaarbare duikers en bruggen wordt het vereiste onderhoud mogelijk gemaakt.
Verder moeten er zogenaamde 'opstelplaatsen' aangewezen worden waar onderhoudsmateriaal in en uit de boten kan worden geladen. Hier moet ook het vrijgekomen plantaardige materiaal of bagger uit het water kunnen worden gehaald en afgevoerd.
Waterberging
Voor de deelgebieden gelden verschillende normen betreffen het minimaal vereiste percentage oppervlaktewater. Afspraken hierover zijn vastgelegd in de waterparagraaf. Voor deelgebied 2 en 4 geldt provinciale normering. Deze berekeningen gaan uit van het standstill-beginsel. Dit betekent dat het risico op wateroverlast niet mag toenemen waarbij er tevens rekening mee wordt gehouden dat het landgebruik verandert van glastuinbouw naar bebouwd gebied. Voor de oorspronkelijke situatie (glastuinbouw) is gerekend met een bui met een herhalingstijd van 50 jaar en voor de toekomstige situatie (bebouwd) met een bui die (statistisch gezien) eens in de 100 jaar voorkomt.
Volgens de waterparagraaf dient 7,8 % (1,56 hectare in een gebied met 20 hectare oppervlak) van de totale oppervlakte van de deelgebied 2 en 4 oppervlaktewater te zijn. Met een totale oppervlakte van 22,6 hectare is daarom een wateroppervlakte van 1,76 hectare benodigd voor deze deelgebieden. In het nieuwe ontwerp is een totale oppervlak van 2,1 hectare gepland.
Voor het dempen van boezemwater in deelstroomgebied 2 en 4 is al gecompenseerd door het graven van boezemwater in deelgebied 3. In onderstaande afbeelding zie je een aangepaste versie van tekening 7225-VG-002 van Waterpas. Uit de tekening blijkt dat een totale hoeveelheid van 2.537 m2 boezemwater wordt gegraven. Dit is hoger dan de totale behoefte aan extra berging van 2.187 m2 als gevolg van de voorgestelde dempingen van 600 m2 in deelgebied 3 en 1.587 m2 in deelgebieden 2 en 4.
Compensatie van het dempen van boezemwater in deelgebied 3. Afbeelding is aangepast van Waterpas [3]
Ontwatering
Er zijn berekeningen aan de ontwatering uitgevoerd. Hieruit blijkt dat voor peilgebied Dijkpolder I
(NAP -1,32 m) de sloten en drainage in het wegcunet niet voor voldoende ontwatering zorgen. Volgens de ontwerpuitgangspunten wordt de ontwateringsdiepte van 70 cm gerealiseerd door het leggen van drainageleidingen met een h.o.h. afstand van 45 m. Dit betekent dat ook hier behalve drainage in het wegcunet aanvullende drainage op de percelen wordt geadviseerd.
Voor de uitvoering van dit bestemmingsplan dient 1,88 ha aan water te worden aangelegd. In de plankaart is circa 1,4 hectare water bestemd binnen de bestemming Water. Binnen de bestemming Groen wordt de overige 0,48 hectare water gerealiseerd binnen de parkachtige verbindingszones. De regionale waterkeringen hebben een dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Primaire boezemwatergangen worden op de verbeelding en in de regels weergegeven.
Wet bodembescherming
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Binnen het bestemmingsplangebied is eerder onderzoek verricht naar de volgende locaties:
Met uitzondering van het onderzoek voor Dijkpolderlaan 12 zijn deze onderzoeken allen verouderd. Wel is uit deze onderzoeken gebleken dat er sprake is van diverse soorten bodemvervuiling. Nieuw onderzoek is echter noodzakelijk.
De bodem van een deel van het bestemmingsplangebied is waarschijnlijk vervuild. Nader onderzoek moet plaatsvinden en de bodem moet voor of tijdens het bouwrijp maken geschikt worden gemaakt voor het beoogde gebruik.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Programmatische aanpak stikstof
Ruimte voor economische ontwikkelingen, sterkere natuur en minder stikstof. Dat is het doel van de Programmatische Aanpak Stikstof waarin overheden, natuurorganisaties en ondernemers samenwerken.
Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Het belemmert ook vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken.
De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) moet de hoeveelheid stikstof in die gebieden omlaag brengen. Het programma zorgt in natuurgebieden voor natuurbehoud. En daarnaast krijgen economische activiteiten rondom Natura 2000-gebieden meer ruimte.
De PAS trad op 1 juli 2015 in werking. Ook is onder andere een aanpassing in de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Per 15 december 2015 is de PAS partieel herzien. De afspraken over stikstof staan in het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Alleen als de hoeveelheid laag genoeg is, zijn nieuwe (bedrijfs-)activiteiten met stikstofuitstoot mogelijk. Het rekeninstrument AERIUS berekent hoeveel ruimte er is voor nieuwe economische ontwikkelingen.
Door het bureau Aqua Terra Nova is een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor de gehele Westlandse Zoom. De uitkomsten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport d.d. 3 december 2015. Dit rapport is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Hieronder de belangrijkste bevindingen voor het plangebied De Kreken (inclusief de al vastgestelde bestemmingsplandelen) per soort:
Aanwezige beschermde soorten
Het deelgebied behoort tot het verspreidingsgebied van de kleine modderkruiper. Het voorkomen van de soort kan niet worden uitgesloten. De kleine modderkruiper betreft een beschermde soort conform tabel 2 van de Flora- en faunawet. Bij ruimtelijke ingrepen dient voor de kleine modderkruiper te worden gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode flora en fauna. Een gedragscode welke volstaat en goed aansluit bij de werkzaamheden is Vereniging Stadswerk Nederland ruimtelijke ontwikkeling en inrichting d.d. december 2011. Ontheffing is dan niet noodzakelijk.
Op basis van het onderzoek kunnen voortplantingswateren en verblijfplaatsen van rugstreeppadden worden uitgesloten. Vervolgstappen als een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk. Echter, de soort komt voor in het nabij gelegen Natura2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen. Rugstreeppadden zijn pionier soorten en kunnen zich snel verplaatsen naar nieuw geschikte gebieden. Om vestiging van rugstreeppadden in het deelgebied voor of tijdens te werkzaamheden te voorkomen zijn maatregelen aangereikt. Deze zijn weergegeven bij de aanbevelingen met betrekking tot de rugstreeppad (§6.5 van het onderzoeksrapport). Twee waterlopen van deelgebied 2 maken onderdeel uit van essentieel foerageer- en migreergebied voor vleermuizen (figuur 4.2 in het onderzoeksrapport). Het verwijderen of verstoren van essentiële foerageer- en migreergebieden van vleermuizen is in strijd met de Flora- en faunawet en ontheffingplichtig (de genoemde waterlopen zijn echter gelegen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan).
Volgens de concept tekening van het zuidelijk deel van het deelgebied (figuur 3.2) wordt een van de twee waterlopen verwijderd. Vanwege de functie van de waterloop als essentiële vliegroute is het verwijderen van de waterloop is ontheffing plichtig. Bij het verwijderen van de waterloop wordt de huidige structuur waar de aanwezige gewone dwergvleermuizen van afhankelijk zijn doorbroken. Er dienen voor deze waterloop mitigerende maatregelen te worden genomen om het functioneren van het leefgebied van de gewone dwergvleermuis te behouden. Indien de herinrichting dusdanig wordt aangepast dat de waterlopen wel in de huidige structuur kunnen worden behouden, is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
Maatregelen
Om de vliegroute te beschermen moeten conform de ‘Soortenstandaard Gewone dwergvleermuis’ maatregelen worden genomen. Uitstraling van licht vanuit woningen of straatverlichting naar de waterlopen moet worden voorkomen. Ook tijdens de werkzaamheden dient de uitstraling van licht naar de waterlopen te worden voorkomen. Dit om de functionaliteit van het leefgebied te garanderen. De aanwezige structuur van de waterlopen, T-vorm (gelegen buiten het bestemmingsplangebied), wordt gebruikt als vliegroute en foerageergebied. Deze structuur is erg belangrijk en moet blijven behouden. Om het gebied zo in te richten dat vleermuizen gebruik kunnen blijven maken van vliegroutes en foerageergebied, dient bij de planvorming gebruik te worden gemaakt van lijnvormige structuren als waterlopen of bomenrijen. Bij voorkeur vliegt de soort uit de wind. Geadviseerd wordt bomen of bosschages langs waterlopen te plaatsen zodat vleermuizen in de luwte kunnen vliegen en uit het licht van straatlantaarn, gebouwen of woningen. Uitstraling van licht naar de waterkant dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Om de functionaliteit van het leefgebied te allen tijde te blijven behouden moeten de werkzaamheden worden uitgevoerd conform een ecologisch werkprotocol. Het ecologisch werkprotocol is een praktisch document dat in het veld gebruikt kan worden door de uitvoerder/opzichter om negatieve effecten van het project op beschermde soorten te voorkomen. Aangegeven wordt in welke periode welke werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Per activiteit of effect wordt aangegeven welke mitigerende maatregelen in het veld getroffen dienen te worden. Het betreft mitigerende maatregelen die getroffen worden in het kader van de zorgplicht en een gedragscode. Met een ecologisch werkprotocol wordt invulling gegeven aan het ‘aantoonbaar werken volgens een goedgekeurde gedragscode’.
Programmatische aanpak Stikstof en Natura 2000
Op 3 maart 2017 is door Emphasis een AERIUS berekening gemaakt voor het plangebied (zie Bijlage 8). Dit document bevat resultaten van een stikstofdepositieberekening met AERIUS Calculator. Dit document dient als onderbouwing van depositie onder de drempelwaarde (0.05 mol/ha/j) in het kader van de Wet natuurbescherming. De berekening op basis van stikstofemissies gaat uit van de componenten ammoniak (NH3) en stikstofoxide (NOx), of één van beide.
Hiermee is de depositie van de activiteit berekend en uitgewerkt. Op basis van de gekozen rekeninstellingen zijn de resultaten op Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt.
Uit deze berekening komt naar voren dat er een belasting is van maximaal 0,18 mol/ha/jaar. Dit is niet meldingsplichtig. Al zou het wel meldingsplichtig zijn dan komt uit de berekening dat er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is en dat significante verslechtering uitgesloten kan worden.
Voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan is het noodzakelijk om te werken met een goedgekeurde gedragscode ten behoeve van de kleine modderkruiper en een ecologisch werkprotocol ten behoeve van de gewone dwergvleermuis. Verder staan alle ecologische aspecten en het programma aanpak stifstof en Natura 2000 deze ontwikkeling niet in de weg.
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De Wet bevat drie belangrijke uitgangspunten:
Gemeentelijk beleid
Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
Zones met archeologische waarden of verwachtingen
Op de gemeentelijke beleidskaart zijn voor het plangebied vijf zones met archeologische waarden en archeologische verwachtingen aangegeven. De kaart is aangevuld met informatie afkomstig uit de archeologische onderzoeken die hebben plaatsgevonden. Voor alle zones gelden van elkaar verschillende vrijstellingsgrenzen. In de zones waar geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt de beleidskaart aangehouden.
Bestemming | Beleidszone | Vrijstellingsgrens |
- | Verwachtingszone IV | Geen voorschriften |
Waarde Archeologie 4 | Verwachtingszone III | Plangebied > 500 m² & bodemingreep > 50 cm –mv |
Waarde Archeologie 3 | Verwachtingszone II | Plangebied > 250 m² & bodemingreep > 50 cm –mv |
Waarde Archeologie 2 | Verwachtingszone I | Plangebied > 100 m² & bodemingreep > 50 cm –mv |
Waarde Archeologie 1 | Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting | Plangebied > 0 m² & bodemingreep > 50 cm –mv |
Tabel 1. Overzicht van de vrijstellingsgrenzen t.a.v. archeologisch onderzoek
Verwachtingszone IV
Verwachtingszone IV bestaat uit gebieden waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Het betreft zones waar bestaande vindplaatsen in het verleden reeds zijn opgegraven of waarvoor door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn. Om deze reden worden er in deze zone dan ook geen voorwaarden verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Wel is het zo dat ook in deze zone de algemene meldingsplicht van toevalsvondsten van toepassing blijft en dat een eventuele archeologische inspectie tijdens bodemverstorende werkzaamheden moet worden toegestaan.
Verwachtingszone III
Verwachtingszone III bestaat in het plangebied uit de dekafzettingen van het Laagpakket van Walcheren in het binnendijks gebied. Omdat zich periodiek bewoningsmogelijkheden voordeden vanaf de Midden IJzertijd geldt hier een middelhoge verwachting voor het aantreffen van resten uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Daarnaast kunnen in dit gebied tot nu toe nog onbekende duinafzettingen (met een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten vanaf de vroege prehistorie). Archeologische resten worden in deze zone verwacht op een diepte vanaf 50 cm beneden maaiveld. De dichtheid van archeologische vindplaatsen is naar verwachting klein, waardoor hier een vrijstellingsgrens van plangebieden tot 500 m² wordt gehanteerd.
Verwachtingszone II
Verwachtingszone II bestaat in dit plangebied uit de delen van de geulafzettingen van de Gantel Laag opgenomen die al in de Romeinse tijd waren verland. In de gehele Verwachtingszone II bestaat een hoge kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Archeologische waarden worden in deze zone vanaf 50 cm onder maaiveld verwacht. Voor wat betreft de oppervlakte van de verstoring wordt een vrijstellingsgrens van 250 m² gehanteerd. In deze zone is de dichtheid aan archeologische resten hoger dan in Verwachtingszone II. De kans dat in deze zone archeologische resten worden verstoord bij werkzaamheden tot 100 m² (Verwachtingszone I) is echter klein. Dat geldt ook voor de kans dat er tijdens archeologisch onderzoek op een beperkt oppervlak archeologische resten worden aangetroffen. Een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor plangebieden tot een 250 m² is in deze verwachtingszone dan ook wenselijk.
Verwachtingszone I
Verwachtingszone I bestaat uit een buffer rondom de locaties waar Romeinse wegen worden vermoed. Voor deze gebieden geldt een zeer hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse tijd. Het gaat daarbij voornamelijk om nederzettingen, maar ook grafvelden kunnen worden aangetroffen. Daarnaast bestaat er ook een kans dat zogenaamde off-site structuren, zoals duikers, aanwezig zijn. Uit de ligging van de bekende archeologische vindplaatsen uit de Romeinse tijd blijkt dat deze hier in hoge dichtheid voorkomen en dicht bijeen liggen. Daarom wordt voor Verwachtingszone I vastgehouden aan de wettelijke grens van 100 m² voor de oppervlakte van het plangebied. Omdat de vindplaatsen uit de Romeinse tijd in het merendeel van deze verwachtingszone bedekt zijn geraakt door de afzettingen van de Laag van Poeldijk liggen de vindplaatsen niet direct onder het maaiveld. In deze zone worden bodemingrepen dan ook vrijgesteld van archeologisch onderzoek tot een diepte van 50 cm beneden maaiveld.
Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting
Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting betreft de zone waar booronderzoek heeft aangetoond dat de kans op vindplaatsen groot is. Voor bekende vindplaatsen en zones met een zeer hoge verwachting geldt dat te allen tijde getracht moet worden om bodemingrepen te voorkomen die tot aantasting van de aanwezige archeologische waarden leiden. Indien dit niet mogelijk is en er bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrens van 0 m² en 50 cm beneden maaiveld overschrijden dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Voor deze vrijstellingsgrens wordt afgeweken van de 100 m² uit de Monumentenwet (artikel 41a), omdat voor de onderhavige gebieden al bekend is dat er zich waardevolle archeologische resten bevinden. Bij bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m² kan dan ook al grote schade aan het bodemarchief ontstaan. Bovendien kunnen op deze terreinen archeologische onderzoeken van kleine schaal al waardevolle informatie opleveren over de aanwezige resten. Derhalve wordt voor deze terreinen geen vrijstellingsgrens gehanteerd qua oppervlakte.
Voor wat betreft de diepte wordt een grens van 50 cm -mv gehanteerd, omdat door bodembewerkingen zoals ploegen de bodem boven deze grens vaak is verstoord. Eventuele archeologische resten die zich in deze bovenste 50 cm bevinden, liggen in verstoorde context, waardoor hun informatiewaarde aanzienlijk daalt.
Kassen
Uit recent archeologisch onderzoek is op te maken dat de bodemverstoringen als gevolg van kassenbouw en -sloop beperkt blijven tot de betonnen staanders (kasvoeten) die enige tientallen jaren geleden op een afstand stonden van circa 7 bij 4 m. De aangetroffen bodemverstoring waarmee het archeologisch bodemarchief definitief is verstoord, bedraagt bij elke kasvoet ongeveer 1 vierkante meter. Dit komt neer op circa 3,5 % van het oppervlak. Opgemerkt wordt dat de omvang van deze verstoringen niet het gevolg is van het aanbrengen van de palen zelf, maar het gevolg is geweest van het uittrekken van de zgn. dieper gelegen 'kleefpalen'.
In de tegenwoordige kasbouw wordt gebruik gemaakt van slimme bouw- en constructietechnieken waarmee overspanningen tot 9 m of meer kunnen worden bereikt. Indien wordt uitgegaan van een gemiddelde onderlinge afstand van 6 m tussen de betonnen palen heeft dit bij de constructie van de fundering per paal een verstoring tot gevolg van minder dan 0,2 vierkante meter. Dit komt neer op circa 0,5 % van het oppervlak. Hieruit kan worden opgemaakt dat de daadwerkelijke bodemverstoringen als gevolg van de kassenbouw dermate gering zijn dat het archeologisch bodemarchief nauwelijks zal worden geschaad.
Op basis hiervan stelt de gemeente Westland de kassenbouw vrij van de verplichting tot archeologisch vooronderzoek. Voorwaarde is wel dat van bovenstaande technieken met een beperkte bodemverstoring gebruik wordt gemaakt. Kasbouwmethoden waarbij aaneengesloten oppervlaktes worden ontgraven, die de vrijstellingsgrenzen van de betreffende archeologische verwachtingszone overschrijden, kennen geen vrijstelling. Uiteraard voor zover deze werkzaamheden betrekking hebben op de constructie van de kassen zélf. Andere bodemverstorende activiteiten die hiermee samen (kunnen) hangen, zoals bodemverbeteringen, ontgrondingen, waterbergingen en woningbouw blijven in principe vergunningplichtig, en zijn al dan niet onderzoeksplichtig afhankelijk van de door de gemeente Westland gestelde ondergrenzen.
Voor vrijwel het gehele plangebied geldt een verwachting voor archeologische waarden in de ondergrond. Een uitzondering hierop vormt een perceel waar een vindplaats reeds is opgegraven. Daarnaast zijn er enkele zones waar booronderzoek heeft uitgewezen dat het voorkomen van archeologische resten zeker of zeer waarschijnlijk is. Om de (mogelijk) aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen (met uitzondering van kassen) alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.
Ten aanzien van de bezonning of beschaduwing bestaan geen wettelijke eisen waaraan een nieuw te bouwen bebouwing dient te voldoen. Om deze reden zijn er geen landelijk geldende normen opgesteld voor bezonningsstudie. In de praktijk wordt bij bezonningsstudies veelal gebruik gemaakt van de door TNO opgestelde richtlijn voor bezonning. Om inzicht te verkrijgen in de gevolgen voor de omgeving wat betreft zontoetreding is ten behoeve van de procedure door Mark van Rijnberk een bezonningsstudie uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 11 toegevoegd.
De TNO-richtlijn is in dit onderzoek gebruikt als toetsingskader voor de bezonning van de omgeving. De TNO-richtlijn vindt zijn oorsprong in het Woonwaarderingsstelsel uit 1962, waarbij er een 'lichte norm' (twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober op de vensterbank in de woonkamer) of een 'strenge norm' (drie mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 21 januari tot 22 november op de vensterbank in de woonkamer) kan worden gehanteerd. In dit onderzoek is voor de beoordeling van de bezonningsstudie uitgegaan van de lichte norm van de TNO-richtlijn, zoals gangbaar in de praktijk.
Er is onderzoek gedaan naar een tweetal locaties waar de mogelijkheid is voor het realiseren van gestapelde bouw in de buurt van bestaande woonbebouwing. Deze locatie zijn:
Verburghlaan
Paul Captijnlaan
Uit de bezonningstudie blijkt dat op geen enkel van de getoonde tijdstippen schaduwwerking van het appartementengebouw is op de estaande woningen aan de overzijde van de Verburghlaan. De conclusie is dan ook dat er niet alleen ana de lichte norm wordt voldaan, maar dat er helemaal geen bezonninghinder is voor de bestaande woningen indien een appartementengebouw op de onderzochte locaite wordt gerealiseerd.
Voor de locatie aan de Paul Captijnlaan blijkt tevens uit de bezonningstudie dat aan de lichte norm wordt voldaan. In de periode van 19 februari tot en met 21 oktber is bij alle onderzochte modellen sprake van meer dan twee uren per etmaal bezonning.
De enige vorm van bezonninghinder die zou kunnen optreden bij de bestaande woningen aan de Paul Captijnlaan is vlak voor zonsondergang in de winterperiode. De hinder is zeer beperkt, zowel in tijdsduur als in de periode waarin deze optreedt. De conclusie is dan ook dat ruimschoots aan de lichte norm wordt voldaan, en er geen onevenredige schaduwhinder op zal treden.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Gebruiksregels
De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.
Afwijkingsregels
In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".
Aanleggen of slopen
De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:
Algemene gebruiksregels
In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Overgangs- en slotregels
In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
NL.IMRO.1783.OWZKREKENf2opb-VA01
De dataset bestaat uit:
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.
Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gebruikt om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, diepte, hoogte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestaande functies in het plangebied die in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde)
Bedrijf
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor een nutsvoorziening en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water en parkeervoorzieningen.
Gemengd
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor dienstverlening, horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van horeca activiteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en water.
Groen
De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming "Groen". Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen mogelijk. Onder speelvoorzieningen gaat het in dit plan om kleine speelvoorzieningen met een hoogte lager dan 3 meter.
Tuin
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of de zijtuinen bij de op de gronden aanwezige bebouwing. Het betreft hier in de meeste gevallen bestaande woningen. Op gronden met de bestemming "Tuin" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Verkeer
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft hebben de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen en reclame-uitingen.
Water
Het betreft bestaande (hoofd) watergangen, waarvan zeker is dat deze niet verlegd gaan worden en van belang zijn voor het water. In de bestemming "Woongebied" is eveneens water toegestaan. Het nieuwe water zal dan ook gerealiseerd binnen de gronden met de bestemming "Woongebied".
Wonen
De bestaande woningen zijn opgenomen met de bestemming "Wonen". De regeling voor woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: "Wonen" en "Tuin". De bestemming "Tuin" is reeds toegelicht.
Woongebied
Binnen deze bestemming worden woningen mogelijk gemaakt. Op de planverbeelding is een aanduiding opgenomen hoeveel woningen maximaal mogen worden gerealiseerd. Verschillende typen woningen als vrijstaande, half-vrijstaande, aaneengesloten en gestapelde woningen worden toegestaan. De goot- en bouwhoogte is voor het gehele woongebied 7 meter respectievelijk 11 meter. In een bepaald deel van het woongebied is een goot- en bouwhoogte opgenomen van 14 meter met een afwijkingsmogelijkheid voor een bouwhoogte van 16 meter.
Opzet van de bestemmingslegging
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn meestal bestemd als "Tuin". In 'De Kreken fase 2' komen daarnaast situaties voor waar ook aan de voorkant bebouwing aanwezig is. Deze gronden vallen dan ook binnen de bestemming "Wonen" (voorerf, buiten het bouwvlak).
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf, zonder aan- of uitbouwen) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de planverbeelding bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels voor en naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. de regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen
Aan-huis-gebonden-ondernemingen zijn als ondergeschikte functie onder voorwaarden bij de hoofdfunctie toegestaan. Zo mag onder andere de omvang niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50m2 per woning.
Dubbelbestemmingen
Waarde - Archeologie
Omdat in delen van het plangebied een redelijke tot grote kans aanwezig is van archeologische sporen in de grond heeft een deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Het gaat om de bestemmingen 'Waarde - Archeologie-1', 'Waarde Archeologie-2', 'Waarde- Archeologie-3' en 'Waarde - Archeologie-4'. Aan deze dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met 'Waterstaat - Waterkering' samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregeling
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor (bedrijfs-) woningen, afwijkingen ten aanzien van (bedrijfs-) woningen, (afwijking) algemene regels voor afstanden, (afwijking) algemene regels voor ondergronds bouwen, nadere eisen en voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel algemene gebruiksregels zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel. De slotregel bevat alle bestemmingsplannen, welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan en de titel van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. De grondexploitatie komt in afdeling 6.4 van de Wro aan de orde. In artikel 6.12 lid 1 Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt de definitie gegeven van een bouwplan. In artikel 6.12 lid 2 van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening wordt vermeld dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
Omdat niet met alle grondeigenaren een anterieure overeenkomst is afgesloten ten behoeve van het kostenverhaal, wordt er een exploitatieplan vastgesteld naast dit bestemmingsplan.
In deze paragraaf volgt een weergave van inspraak en wettelijk vooroverleg nadat deze zijn verwerkt en beantwoord.
In de periode van 26 januari 2017 t/m 9 maart 2017 heeft over het voorontwerp van het bestemmingsplan 'De Kreken fase 2' bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op het voorontwerp hebben de volgende instanties gereageerd:
De vooroverleg reacties hebben er toe geleid dat de waterparagraaf is aangepast en tekstueel is verwerkt in de toelichting in paragraaf 3.6.2. Tevens is in paragraaf 3.8.2 de berekening van de te verwachen stikstofdepositie opgenomen en is de AERIUS berekening als bijlage toegevoegd. Een volledige weergave van de reacties is opgenomen in bijgevoegde Bijlage 9.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'De Kreken fase 2' heeft terinzage gelegen voor inspraak van 3 februari 2017 t/m 17 maart 2017. In die periode is 1 inspraakreactie binnengekomen die betrekking heeft op een stuk plangebied dat in het bestemmingsplan 'De Kreken fase 2' is opgenomen.
Op 22 februari 2018 is de ingediende inspraakreactie ingetrokken.
Van 10 augustus 2018 tot 21 september 2018 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn zeven zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 10 van deze toelichting.