direct naar inhoud van REGELS
Plan: Dijckerwaal fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ONWDIJCKERWLf2obp-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Dijckerwaal fase 2 met identificatienummer NL.IMRO.1783.ONWDIJCKERWLf2obp-VA01 van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden onderneming

een onderneming die is of kan zijn gevestigd in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon die in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.

1.9 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen.

1.10 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één of meerdere personen van wie de huisvesting gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein daar noodzakelijk is.

1.12 bedrijventerrein

een cluster van aaneengesloten percelen bestemd voor bedrijven, dienstverlening en de daarbij behorende voorzieningen.

1.13 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of vergund zijn om tot stand te zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 boveninsteek

de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang.

1.24 dakkapel

een constructie die ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, en die vrij ligt in het hellend dakvlak.

1.25 dakopbouw

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw of de betreffende woning.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 detailhandel in volumineuze goederen

een detailhandelsbedrijf nader te onderscheiden in de volgende branchegroepen:

  • a. detailhandel met betrekking tot woninginrichting waaronder meubelen, parket, tenten, zonwering en vloerbedekking;
  • b. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • c. detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, boten, caravans, motoren, keukens, badkamers, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmaterialen, onderdelen en/of materialen;
  • d. bouwmarkten.

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaars-kantoren en bankfilialen.

1.29 erf

al dan niet bebouwd perceel die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidhinderlijke bedrijven

bedrijven als bedoeld in artikel 41, lid 3 van de Wet geluidhinder in verbintenis met artikel 2.1, lid 3, en bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken of vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

1.33 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.34 kantoor-/praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.35 leisure

een onderneming gericht op de vrijetijdsbesteding, waaronder begrepen detailhandel, horeca, recreatie, sport, care en daarmee naar aard gelijk te stellen activiteiten.

1.36 netto-bedrijfsvloeroppervlak

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de genoemde functie, exclusief de hieraan ondersteunende voorzieningen (zoals keuken, uitgifteruimte, toiletten en dergelijke).

1.37 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.38 onzelfstandig kantoor

een kantoor dat ter plaatse rechtstreeks verbonden is aan en ten dienste staat van een bedrijf.

1.39 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.

1.40 overkapping

een overig bouwwerk voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.43 peil

het peil:

  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen is de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor overige bouwwerken is de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.

1.44 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.45 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.47 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals:

  • verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame;
  • kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoor-zieningen en brandkranen;
  • afval-inzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.48 voorgevel

de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.49 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de diepte van een aanlegsteiger

de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is.

2.9 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.10 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf” (B) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 2” (b = 2): bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals gegeven in Bijlagen regels van deze regels;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1” (b = 3.1): bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals gegeven in Bijlagen regels van deze regels;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2” (b = 3.2): bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals gegeven in Bijlagen regels van deze regels;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en los-voorzieningen;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding “nutsvoorziening” (nv), een nutsvoorziening;
  • f. ter plaatse van de functieaanduiding “ontsluiting” (os), uitsluitend een uitrit voor verkeer;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – muur” [sba-muu], een muur die hoger is dan de maximale hoogte voor erfafscheidingen als in dit artikel en in de algemene bouwregels, gegeven in artikel 17 van deze regels, is bepaald;
  • h. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 2” [sba-2], specifieke bouwregels.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 2” [sba-2] mogen de bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. op de overige gronden bedraagt de maximale totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen het op de planverbeelding met de maatvoering “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • c. de maximale bouwhoogte van het bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale bouwhoogte (m)” aangeven bouwhoogte.

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt 2 m;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - muur” (sba-muu) bedraagt de minimale bouwhoogte van de erfafscheiding 3 m en de maximale bouwhoogte 4 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van straatverlichting bedraagt 7 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht-)verkeer, met dien verstande dat:

  • a. geëist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen;
  • b. daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak zoals op de planverbeelding aangegeven met de maatvoering “maximum bebouwingspercentage (%)”

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruik algemeen

Voor het gebruik van de gronden in het algemeen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • b. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • c. geluidhinderlijke bedrijven zijn niet toegestaan;
  • d. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan met een bruto-vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto-vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m²;
  • e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • f. detailhandel is niet toegestaan;
  • g. leisure is niet toegestaan;
  • h. showrooms zijn slechts toegestaan indien de uit te stallen goederen behoren tot de normale bedrijvigheid/bedrijfsvoering, waarbij geen detailhandel wordt begrepen, omdat geen verkoopfunctie (kassa) ter plaatse aanwezig mag zijn om ter plaatste goederen of diensten te betalen, met een maximum oppervlakte van 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 75 m2 , tenzij er sprake is van een afwijkende eerder vergunde situatie.

3.4.2 Opslag

Het is verboden de gronden gelegen buiten het achtererfgebied te gebruiken voor de opslag van goederen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en water;
  • b. natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. voet- en fietspaden en uitritten;
  • e. geluidsschermen;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding “specifieke vorm van groen – ontsluitingsweg/inrit 1” (sg-oi-1), één uitrit of twee uitritten voor gemotoriseerd verkeer, met dien verstande, dat een uitrit met het oog op de verkeersveiligheid geheel niet tegenover de ontsluiting van de woonwijk mag zijn gesitueerd zoals die is aangegeven in artikel 7, functieaanduiding “ontsluiting” (os), van deze regels;
  • g. ter plaatse van de functieaanduiding “specifieke vorm van groen – ontsluitingsweg/inrit 2” (sg-oi-2), één uitrit voor gemotoriseerd verkeer;
  • h. ter plaatse van de maatvoering “minimum breedte (m)”, de minimale breedte van de groenvoorziening.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

4.3 Wijzigingsbevoegdheid
4.3.1 Wijziging voor ontsluiting Dijckerwaal

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor de nieuwe ontsluiting van de Dijckerwaal via de woonwijk die in artikel 10 van deze regels wordt mogelijk gemaakt, door de bestemming “Groen” te wijzigen in de bestemming “Woongebied - 1”, als geregeld in artikel 10 van deze regels, met dien verstande dat:

  • a. de ontsluiting voldoet aan de eisen van verkeersveiligheid;
  • b. de ontsluiting voor het overige een goed woon- en leefklimaat garandeert;
  • c. advies wordt ingewonnen bij de verkeerskundige en de stedenbouwkundige van de gemeente Westland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan wordt overgegaan;
  • d. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast met inachtneming van de milieueisen die zijn gesteld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming, en met inachtneming van de overige van toepassing zijnde wet- en regelgeving;
  • e. na de wijziging op de gronden waarop de ontsluiting is gesitueerd de regels van de bestemming “Woongebied - 1” gelden als gegeven in artikel 10 van deze regels.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving


De voor "Natuur" (N) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel, de versterking en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • b. de verbetering van het milieu voor de actuele en potentiële natuurlijke levensgemeenschappen;
  • c. de opbouw van het landschap, waaronder water;
  • d. beperkt recreatief medegebruik, waaronder moeten worden verstaan wandelen, fietsen en ongemotoriseerd varen;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen;
  • i. voorzieningen van algemeen nut.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de uit te voeren werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.1, aanhef en onder a., b. en c.;
  • b. staanplaats voor wagens;
  • c. agrarische doeleinden, met uitzondering van agrarische doeleinden in het kader van natuurbeheer;
  • d. sport-, wedstrijd- of speelterrein, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, parkeerterreinen, lig- of speelweiden, zwem-gelegenheden en buitenmaneges;
  • e. het winnen van bosstrooisel of mos;
  • f. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3 voor het kamperen door groepen met als doelstelling het onderhoud en beheer van het natuurgebied, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige natuurlijke waarden.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod op werken of werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming "Natuur" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door burgemeester en wethouders, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen, egaliseren of scheuren van grasland;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • f. het vellen en/of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas dan wel waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben;
  • g. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt;
  • h. het bemalen of draineren van de grond en het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding;
  • i. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, olie of gas.

5.5.2 Uitzonderingen op verbod op werken of werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in lid 5.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de inrichting van de ecologische verbindingszone waarvoor deze bestemming is bedoeld;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • c. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • d. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik, met uitzondering van het blijvend scheuren van grasland;
  • e. vallen onder het vellen of rooien bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • f. behoren tot het periodiek kappen van hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik.

5.5.3 Toelaatbaarheid van werken of werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5.1 zijn alleen toelaatbaar:

  • als, nadat de waterbeheerder is gehoord in het geval dat de waterhuishouding en/of de waterafvoer in het geding is, door die werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de in lid 5.1 genoemde doeleinden dan wel waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast; dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Tuin” (T) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. de bijbehorende verhardingen, mede voor een uitrit.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erkers;
  • b. overige bouwwerken.

6.2.2 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

  • a. de erker wordt gesitueerd tenminste 0,50 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw en tenminste 0,50 m lager dan de goot;
  • b. de maximale diepte van de erker bedraagt 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelgrens met een maximale diepte van 1,50 m;
  • c. de maximale breedte van de erker bedraagt 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
  • d. de maximale goothoogte van de erker bedraagt 3 m of 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • e. de maximale bouwhoogte van de erker bedraagt 4 m.

6.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2 m achter de voorgevelrooilijn bedraagt 1 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van de andere overige bouwwerken bedraagt 2 m.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer” (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeerswegen, met inbegrip van opstelstroken, busstroken en opritten;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers, verkeersborden en straatverlichting;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsen-stallingen en een bushalte;
  • e. groenvoorzieningen en watergangen voor de begrenzing en de waterafvoer van de wegen en de parkeerplaatsen, zoals bermen en taluds; 
  • f. reclame-uitingen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. ter plaatse van de functieaanduiding “brug” (br), tevens een brug over een waterloop;
  • i. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding “ontsluiting” (os), de ontsluitingsweg ten behoeve van de woonwijk die in artikel 10 van deze regels wordt mogelijk gemaakt, bestaande uit 2x1 rijstrook.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend overige bouwwerken gebouwd, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte daarvan, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, 3 m bedraagt.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid
7.3.1 Wijziging voor ontsluiting Dijckerwaal

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor de nieuwe ontsluiting van de Dijckerwaal via de woonwijk die in artikel 10 van deze regels wordt mogelijk gemaakt, door de bestemming “Verkeer” te wijzigen in de bestemming “Woongebied - 1”, als geregeld in artikel 10 van deze regels, met dien verstande dat:

  • a. de ontsluiting voldoet aan de eisen van verkeersveiligheid;
  • b. de ontsluiting voor het overige een goed woon- en leefklimaat garandeert;
  • c. advies wordt ingewonnen bij de verkeerskundige en de stedenbouwkundige van de gemeente Westland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan wordt overgegaan;
  • d. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast met inachtneming van de milieueisen die zijn gesteld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming, en met inachtneming van de overige van toepassing zijnde wet- en regelgeving;
  • e. na de wijziging op de gronden waarop de ontsluiting is gesitueerd de regels van de bestemming “Woongebied - 1” gelden als gegeven in artikel 10 van deze regels.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Water” (WA) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en verkeer te water;
  • b. natuurvriendelijke oevers;
  • c. voorzieningen zoals taluds, groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Wonen” (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. hoofdgebouwen en andere bouwwerken die nodig zijn voor het wonen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  • d. ter plaatste van de functieaanduiding “cultuurhistorische waarden” (cw), cultuurhistorische waarden;
  • e. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1], specifieke bouwregels;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – muur” (sba-muu), een muur die hoger is dan de maximale hoogte voor erfafscheidingen als in de algemene bouwregels, gegeven in artikel 17, bepaald.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande eengezinswoningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • c. andere overige bouwwerken;

en gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels.

9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en per bouwvlak één hoofdgebouw;
  • b. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale bouwhoogte (m)” aangeven bouwhoogte;
  • c. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale goothoogte (m)” aangeven goothoogte;
  • d. de maximale hellingshoek van het dak van het hoofdgebouw bedraagt 45o, met uitzondering van ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1];
  • e. de voorgevel van iedere woning dient in of op een afstand van ten hoogste 1 m achter en evenwijdig aan de naar de weg toegekeerde bouwgrens te worden geplaatst, met uitzondering van ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1];
  • f. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1] bedraagt de maximale bruto-inhoud van het hoofdgebouw, exclusief het restant van de bunker waarop dit deels is gebouwd, 1.500 m3.
  • g. ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1] bedraagt de maximale goothoogte van het hoofdgebouw, exclusief het restant van de bunker waarop dit deels is gebouwd, 10 m vanaf het peil of 5,50 m vanaf de bovenkant van genoemde bunker.

9.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1] gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het erf (zij-, achter- en voorerf) bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m²
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²;
  • c. indien niet in de perceelgrens wordt gebouwd, bedraagt de minimale afstand tot de perceelgrens 1 m;
  • d. de maximale diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt:
    • 1. bij aaneen gebouwde of half-vrijstaande woningen 3 m;
    • 2. bij vrijstaande woningen 5 m;
  • e. de maximale breedte van aangebouwde of vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen, gezien vanaf de voorzijde, op een erf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag 3,50 m bedragen;
  • f. indien er sprake is van een voorerf zijn hierop onder de volgende voorwaarden aangebouwde of vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen toegestaan:
    • 1. ten hoogste 50 % mag worden bebouwd;
    • 2. de bebouwing mag over ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
    • 3. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
    • 4. de bebouwing mag er niet toe leiden dat de volgens lid 9.2.3, onder a. en b., ten hoogste toelaatbare bebouwing op het erf wordt overschreden;
  • g. de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw tot een maximum van 4 m;
  • h. op het aangebouwde bijbehorende bouwwerk mogen geen andere bouwwerken worden geplaatst, zoals borstweringen of balkonhekken;
  • i. de aangebouwde bijbehorende bouwwerken moeten worden gebouwd op een afstand van ten minste 2 m achter – de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van – de voorgevel van de woning;
  • j. de maximale bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 m;
  • k. de maximale goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 m;
  • l. de maximale hellingshoek van het dak van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt 45o;
  • m. de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3 m.

9.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1”

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – 1” [sba-1] gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het erf bedraagt ten hoogste 150 m2;
  • b. de maximale goothoogte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt 4,50 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 4,50 m.

9.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en 2m achter de voorgevelrooilijn bedraagt 1 m;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - muur” (sba-muu) bedraagt de minimale bouwhoogte van de erfafscheiding 3 m en de maximale bouwhoogte 4 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt 2 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van straatverlichting bedraagt 7 m;
  • e. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3 m.

9.2.6 Parkeernormen

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, geldt de regel, dat voor het creëren van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in het Westlands verkeer en vervoersplan, zoals dit als Bijlagen regels van deze regels onlosmakelijk deel uitmaakt van de planregels, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

9.2.7 Cultuurhistorische waarden

Op de gronden ter plaatse van de functieaanduiding “cultuurhistorische waarden” (cw) dient bij het verlenen van de omgevingsvergunning rekening te worden gehouden met de gemeentelijke monumenten-verordening.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken van het bouwen op kleinere afstand tot perceelgrens

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2, onder f., voor het plaatsen van één zijgevel van een woning op een afstand van ten minste 2,50 m uit één van de zijdelingse perceelgrenzen, met dien verstande dat:

  • a. daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur;
  • b. de verkaveling en de belangen van derden niet in onevenredige mate worden geschaad.

9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Aan-huis-gebonden onderneming

Op de gronden is het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming toegestaan mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto-vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming alleen door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en de activiteiten vallen onder het begrip “inrichting type A” als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; en
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

9.4.2 Parkeernormen

Voor het gebruik geldt de regel, dat voor het creëren van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in het Westlands verkeer en vervoersplan, zoals dit als Bijlagen regels van deze regels onlosmakelijk deel uit van de planregels, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

9.4.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. kamerbewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

9.5.1 Wijziging in bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor een betere situering van woningbouw op de gronden met de bestemming “Woongebied - 2”, als geregeld in artikel 11 van deze regels, door de bestemming “Wonen” te wijzigen in de bestemming “Woongebied - 2”, met dien verstande dat:

  • a. met de wijziging een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd;
  • b. advies wordt ingewonnen bij de stedenbouwkundige van de gemeente Westland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan wordt overgegaan;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast met inachtneming van de milieueisen die zijn gesteld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming, en met inachtneming van de overige van toepassing zijnde wet- en regelgeving;
  • d. na de wijziging de regels van de bestemming “Woongebied - 2” gelden als gegeven in artikel 11 van deze regels.

Artikel 10 Woongebied - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Woongebied - 1” (WG-1) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. hoofdgebouwen en andere bouwwerken die nodig zijn voor het wonen;
  • c. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de bestemming, waaronder woonstraten en ontsluitingswegen op doorgaande verkeersstructuren, voetpaden en fietspaden, fietsenstallingen en een bushalte;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, watergangen en waterpartijen, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  • e. terwijl ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding – zonder bebouwing” (sba-zbb) geen hoofdgebouwen zijn toegestaan.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • c. andere overige bouwwerken;

en gelden de volgende regels.

10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het maximale aantal woningen bedraagt 225;
  • b. de hoofdgebouwen worden vrijstaand, half-vrijstaand of aaneengesloten gebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt 11 m;
  • d. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt 7 m;
  • e. de onderlinge afstand tussen de achtergevels van de hoofdgebouwen bedraagt minimaal 16 m;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e. bedraagt de onderlinge afstand tussen de achtergevels van de hoofdgebouwen minimaal 8 m indien het aangrenzende achterliggende hoofdgebouw in de achtererfgrens is gesitueerd;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder e. en f. is het bouwen van hoofdgebouwen in de achtererfgrens met aaneengesloten achtergevels toegestaan.

10.2.3 Specifieke bouwregels ten opzichte van watergang

Indien hoofdgebouwen met bijbehorende tuinen en achtererfgebied direct grenzen aan de watergang, dan dient, indien de watergang een minimale breedte van 4 m heeft, een vrije ruimte van minimaal 1 m aanwezig te zijn bij de oever ten dienste van het onderhoud van de watergang.

10.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het erf (zij- en achtererf) bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning met een maximum van 50 m²;
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²;
  • c. bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
  • d. de maximale diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt 4 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d. bedraagt de maximale diepte van garages, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, 6 m;
  • f. de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en garages aan de achterzijde van het hoofdgebouw bedraagt 4 m en maximaal 0,40 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • g. de maximale goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en garages aan de zijkant van het hoofdgebouw bedraagt 3 m;
  • h. de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en garages aan de zijkant van het hoofdgebouw bedraagt 7 m;
  • i. in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.3, onder f. en g., mag de maximale bouwhoogte en/of goothoogte worden opgehoogd met maximaal 1,5 m ten behoeve van een dakterras;
  • j. de maximale bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 4 m;
  • k. de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3 m;
  • l. dakkapellen aan de voorzijde van de woning zijn niet toegestaan.

10.2.5 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en de voorgevelrooilijn bedraagt 1 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt 2 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van straatverlichting bedraagt 7 m.

10.2.6 Parkeernormen

Voor het creëren van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen gelden de volgende regels:

  • a. 1,7 parkeerplaatsen per woning voor goedkope woningen;
  • b. 1,9 parkeerplaatsen per woning voor middeldure woningen;
  • c. 2,1 parkeerplaatsen per woning voor dure woningen;
  • d. voor het overige en aanvullend gelden de beleidsregels die zijn neergelegd in het Westlands verkeer en vervoersplan, zoals dit als Bijlagen regels van deze regels onlosmakelijk deel uitmaakt van de planregels, terwijl indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging.

10.2.7 Groen

Voor het creëren van voldoende groen in de vorm van wijkgroen, buurtgroen, blokgroen en verkavelingsgroen, gelden de volgende regels:

  • a. de beleidsregels van het masterplan Waelpark zoals die als Bijlagen regels van deze regels onlosmakelijk deel uitmaken van de planregels;
  • b. de wijziging van de onder a. genoemde beleidsregels indien die beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken van het bouwverbod

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, onder e., voor het realiseren van hoofdgebouwen ter plaatse van de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing” (sba-zbb), en wel indien is aangetoond dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden in verband met de geluidbelasting vanwege de nabijgelegen verkeerswegen.

10.3.2 Afwijken voor de bouw van dakkapellen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.3, onder l., voor de bouw van een dakkapel met dien verstande dat:

  • a. de dakkapel onderdeel is van een stedenbouwkundig ensemble en stedenbouwkundig hiermee van belang is;
  • b. de dakkapel architectonisch is mee ontworpen met het hoofdgebouw;
  • c. er advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.

10.3.3 Afwijken voor de bouw van architectonische elementen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1, onder c. en d., voor de bouw van architectonische elementen met dien verstande dat:

  • a. het architectonisch element onderdeel is van een stedenbouwkundig ensemble en stedenbouwkundig hiermee van belang is;
  • b. het architectonisch element is mee ontworpen met het hoofdgebouw;
  • c. er advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.

10.3.4 Afwijken voor hogere erfafscheiding

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.4, onder a., voor de bouw van hogere erfafscheiding tussen de openbare weg en de zijerfgrens, met dien verstande dat:

  • a. de maximale bouwhoogte 2 m bedraagt;
  • b. er advies is ingewonnen bij de gemeentelijke stedenbouwkundige.

10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Aan-huis-gebonden onderneming

Op de gronden is het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming toegestaan mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto-vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming alleen door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en de activiteiten vallen onder het begrip “inrichting type A” als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; en
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

10.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. kamerbewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.5.1 Verbod op werken of werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming “Woongebied - 1” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door burgemeester en wethouders, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van openbare wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere openbare oppervlakteverhardingen;
  • b. het bouwrijp maken van gronden ten behoeve van hoofdgebouwen.

10.5.2 Uitzonderingen op verbod op werken of werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in lid 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

10.5.3 Toelaatbaarheid van werken of werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.5.1 zijn alleen toelaatbaar indien die passen in het waterhuishoudingsbeleid van het Hoogheemraadschap van Delfland en indien deze vooraf daarover een positief advies heeft uitgebracht.

10.6 Wijzigingsbevoegdheid
10.6.1 Wijziging voor de bouw van een appartementsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor de bouw van appartementen binnen de bestemming “Woongebied - 1”, met dien verstande dat:

  • a. het maximale aantal woningen, waaronder appartementen, zoals bepaald in lid 10.2.1, onder a., tot maximaal 250 mag toenemen;
  • b. de maximale bouwhoogte van het appartementsgebouw 20 m is;
  • c. het aantal parkeerplaatsen voor dat appartementsgebouw overeenstemt met de parkeernormering volgens het Westlands verkeer en vervoersplan dat als Bijlagen regels van de regels onlosmakelijk deel uitmaakt van deze planregels;
  • d. advies wordt ingewonnen bij de stedenbouwkundige van de gemeente Westland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan wordt overgegaan;
  • e. na de wijziging de regels van de bestemming “Woongebied - 1” gelden als gegeven in dit artikel, voor zover daarvan niet in het voorgaande is afgeweken.

10.6.2 Wijziging voor aanleg bypass rotonde

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor de aanleg van een verkeersverbinding (bypass van de rotonde) door de bestemming “Woongebied - 1” te wijzigen in de bestemming “Verkeer” of de bestemmingen “Verkeer” en “Woongebied - 1”, als geregeld in artikel 7 en in dit artikel, met dien verstande dat:

  • a. de verkeersverbinding deel zal uitmaken van de permanente infrastructuur;
  • b. over de inpassing en de uitvoering van de weg en het wegprofiel de advies wordt ingewonnen bij de verkeerskundige van de gemeente Westland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan wordt overgegaan;
  • c. over de inpassing en uitvoering van de weg en het wegprofiel advies wordt ingewonnen bij de stedenbouwkundige en de groendeskundige van de gemeente Westland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan wordt overgegaan;
  • d. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast met inachtneming van de milieueisen die zijn gesteld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming, en met inachtneming van de overige van toepassing zijnde wet- en regelgeving;
  • e. na de wijziging op de gronden waarop de verkeersverbinding is gesitueerd de regels van de bestemming “Verkeer” gelden als gegeven in artikel 7 van deze regels en op het overige de regels van de bestemming “Woongebied - 1” als gegeven in dit artikel.

Artikel 11 Woongebied - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Woongebied - 2” (WG-2) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. hoofdgebouwen en andere bouwwerken die nodig zijn voor het wonen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  • d. een waterloop ten behoeve van de waterhuishouding en de daarbij behorende voorzieningen, zoals taluds, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • c. andere overige bouwwerken;

en gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels.

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale bouwhoogte (m)” aangeven bouwhoogte;
  • b. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt de op de planverbeelding met de maatvoering “maximale goothoogte (m)” aangeven goothoogte;
  • c. de goothoogte als bedoeld in b. mag alleen worden overschreden door een kap.

11.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het erf (zij-, achter- en voorerf) bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m²;
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²;
  • c. indien niet in de perceelgrens wordt gebouwd, bedraagt de minimale afstand tot de perceelgrens 1 m;
  • d. de maximale diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt:
  • bij aaneen gebouwde of half-vrijstaande woningen 3 m;
  • bij vrijstaande woningen 5 m;
  • e. de maximale breedte van aangebouwde of vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen, gezien vanaf de voorzijde, op een erf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag 3,50 m bedragen;
  • f. indien er sprake is van een voorerf zijn hierop onder de volgende voorwaarden aangebouwde of vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen toegestaan:
  • ten hoogste 50 % mag worden bebouwd;
  • de bebouwing mag over ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
  • de bebouwing mag er niet toe leiden dat de volgens lid 11.2.2, onder b. en c., ten hoogste toelaatbare bebouwing op het erf wordt overschreden;
  • g. de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt 4 m;
  • h. de maximale goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • i. de maximale bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 5 m;
  • j. de maximale goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt 3 m;
  • k. de maximale bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3 m.

11.2.4 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen tussen de openbare weg en de voorgevelrooilijn bedraagt 1 m;
  • b. de maximale bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt 2 m;
  • c. de maximale bouwhoogte van andere overige bouwwerken bedraagt 3 m;
  • d. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van straatverlichting bedraagt 7 m.

11.2.5 Parkeernormen

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, geldt de regel, dat voor het creëren van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in het Westlands verkeer en vervoersplan, zoals dit als Bijlagen regels van deze regels onlosmakelijk deel uitmaakt van de planregels, en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en bouwhoogte van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, indien over een lengte van meer dan 2,50 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de goot- en bouwhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,50 m;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 11.2.1, onder b. of c., ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Aan-huis-gebonden onderneming

Op de gronden is het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden onderneming toegestaan mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto-vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming alleen door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning is vereist, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en de activiteiten vallen onder het begrip “inrichting type A” als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; en
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

11.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • b. kamerbewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid
11.5.1 Wijziging in bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor een betere situering van woningbouw op grond van dit artikel, door de bestemming “Woongebied - 2” te wijzigen in bestemming “Wonen”, als geregeld in artikel 9 van deze regels, met dien verstande dat:

  • a. met de wijziging een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd;
  • b. advies wordt ingewonnen bij de stedenbouwkundige van de gemeente Westland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan wordt overgegaan;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast met inachtneming van de milieueisen die zijn gesteld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming, en met inachtneming van de overige van toepassing zijnde wet- en regelgeving;
  • d. na de wijziging de regels van de bestemming “Wonen” gelden als gegeven in artikel 9 van deze regels.

Artikel 12 Leiding - Riool

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Leiding - Riool” (L-R) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse riool(pers)leiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen op deze gronden gelden de volgende regels:

  • a. er mogen voor de in lid 12.1 gegeven bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, onder b., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Leiding - Riool” zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepgewortelde beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

12.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking is verleend, zoals bedoeld in lid 12.3;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

12.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 12.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en alvorens te beslissen schriftelijk advies is ingewonnen in bij de leidingbeheerder(s).

Artikel 13 Leiding - Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Leiding - Water” (L-W) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse waterleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen op deze gronden gelden de volgende regels:

  • a. er mogen voor de in lid 13.1 gegeven bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, onder b., mits:

  • a. de belangen met betrekking tot de waterleiding dit toelaten;
  • b. alvorens omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterleiding.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Leiding - Water” zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven dan wel indrijven van voorwerpen;
  • c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • d. het brengen van andere oppervlakteverhardingen.

13.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de waterleiding;
  • b. van geringe omvang zijn of zijn gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de waterleiding;
  • c. niet van ingrijpende betekenis zijn.

13.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in lid 13.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien het belang van de waterleiding daardoor niet onevenredig wordt geschaad en alvorens te beslissen schriftelijk advies is ingewonnen in bij de leidingbeheerder(s).

Artikel 14 Waarde - Archeologie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde - Archeologie” (WR-A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op deze gronden mag worden gebouwd met dien verstande, dat indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, de bestemming “Waarde - Archeologie” prevaleert.

14.2.2 Onderliggende bestemming

Op de gronden mogen ten behoeve van de onderliggende bestemming(en) bouwwerken, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw-)regels, binnen de beschermingszone worden gebouwd, mits:

  • a. voor de verlening van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders schriftelijk advies hebben gevraagd aan de archeologische deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige, tenzij geen archeologisch onderzoek benodigd is.

14.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 14.2.1, onder a., genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, verbinden burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. grondwerken dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven of dempen van (hoofd-)watergangen en waterpartijen en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakte-verhardingen.

14.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het verbod als bedoeld in lid 14.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • d. die archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht.

14.3.3 Toelaatbare werkzaamheden

De werken of werkzaamheden die onder het verbod vallen, zijn slechts toelaatbaar indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden verstoord.

14.3.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 14.3.3 genoemde archeologische onderzoek blijkt, dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de in lid 14.3.1 bedoelde kunnen worden verstoord, verbinden burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h., van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.3.5 Advies over verlening omgevingsvergunning

Voor verlening van de omgevingsvergunning dienen burgemeester en wethouders vooraf schriftelijk advies aan te vragen aan de archeologische deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige, tenzij geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Artikel 15 Waterstaat - Waterkering

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterkering” (WS-WK) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2, onder b., indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid
15.4.1 Wijzigen voor verwijderen waterkering

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het verwijderen van de waterkering, mits:

  • a. de betreffende waterkering niet langer de functie van waterkering heeft en niet langer noodzakelijk is;
  • b. op de gronden waarop de waterkering niet meer zal liggen de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering” wordt verwijderd;
  • c. advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan te besluiten.

15.4.2 Wijzigen voor aanleggen waterkering

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het aanleggen van de waterkering, mits:

  • a. de betreffende waterkering noodzakelijk is gelet op de gewijzigde waterhuishouding in het plangebied;
  • b. op de gronden waarop de waterkering komt te liggen de dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering” wordt gelegd;
  • c. advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan te besluiten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Hoogteaanduidingen op de planverbeelding
17.1.1 Maximale hoogte

De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduiding geeft de maximale goot- dan wel bouwhoogte van gebouwen in meters aan.

17.1.2 Geen hoogteaanduiding

Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- dan wel bouwhoogte het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels.

17.2 Overschrijding van hoogteaanduidingen op de planverbeelding
17.2.1 Ondergeschikte bouwdelen

De in lid 17.1 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne-installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in lid 17.3, en door schoorstenen, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwonderdelen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

17.2.2 Liftkokers

De in lid 17.1 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door liftkokers, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 van deze planregels anders is bepaald.

17.3 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van overige bouwwerken gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 van deze planregels anders is bepaald:

erfafscheidingen:
- tussen de openbare weg en 2 m achter de voorgevelrooilijn
- erfafscheiding elders  

1, 00 m
2,00 m  
overkappingen   3,00 m  
straatmeubilair   3,00 m  
lichtmasten   20,00 m  
antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes   5,00 m  
overige bouwwerken   2,00 m  

17.4 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  • b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
  • e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van waterrioolstoffen;
  • f. hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 0,50 m bedraagt;
  • g. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde.

17.5 Ondergrondse bouwwerken

Voor ondergrondse bouwwerken geldt dat:

  • a. de regels van dit plan van overeenkomstige toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. ondergrondse ruimten slechts mogen worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, lid 1 onder c., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 19 Algemene aanduidingsregels

19.1 Gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie"
19.1.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” zijn de gronden primair bestemd voor bescherming van de mens tegen schadelijke geluidhinder, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, afkomstig van een industriegebied.

19.1.2 Bouwregels voor bescherming tegen geluidhinder

Op of in deze gronden mogen volgens de gebiedsaanduiding uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor het tegengaan of beperken van de geluidhinder nodig zijn en waarvoor de maximale maten zijn gegeven in artikel 17, onderdeel 17.3, van deze regels.

19.1.3 Bouwregels volgens onderliggende bestemming

Op of in de gronden mogen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten, mits deze de geluidhinder bouwtechnisch niet versterken en mits deze voldoende tegen de geluidhinder volgens de normen van de Wet geluidhinder zijn beschermd.

19.2 Gebiedsaanduiding "veiligheidszone - LPG"
19.2.1 Doel gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – LPG” zijn de gronden primair bestemd voor bescherming van de mens tegen gevaar afkomstig van gevaarlijke inrichtingen of gevaarlijke objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

19.2.2 Bouwregels voor bescherming tegen gevaar

Op of in deze gronden mogen volgens de gebiedsaanduiding uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor het tegengaan of beperken van het gevaar nodig zijn en waarvoor de maximale maten zijn gegeven in artikel 17, lid 17.3, van deze regels.

19.2.3 Bouwregels volgens onderliggende bestemming

Op of in de gronden mogen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten, mits deze gebouwen of andere bouwwerken niet kunnen worden aangemerkt als kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, tenzij op grond van onderzoek is aangetoond dat die objecten voldoen aan de wettelijke normen van plaatsgebonden risico en grondgebonden risico.

19.3 Gebiedsaanduiding "veiligheidszone - munitie"
19.3.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “geluidzone – munitie” zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming van mens en dier tegen ontploffingsgevaar of brandgevaar vanwege de waarschijnlijke aanwezigheid van ondergrondse conventionele explosieven afkomstig van de Tweede Wereldoorlog.

19.3.2 Bouwregels voor bescherming tegen gevaar

Op of in deze gronden mogen volgens de gebiedsaanduiding uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken die voor het tegengaan van het gevaar, als bedoeld in lid 19.3.1, nodig zijn, die een maximale bouwhoogte van 3 m hebben en waarvoor voor het overige de algemene bouwregels gelden als gegeven in artikel 17, lid 17.3, van deze regels.

19.3.3 Bouwregels volgens onderliggende bestemming

Op of in de gronden mogen gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming of bestemmingen die op die gronden rust of rusten, mits uit onderzoek is aangetoond dat zich in die gronden geen explosieven bevinden als bedoeld in lid 19.3.1.

19.4 Gebiedsaanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 1"
19.4.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “wetgevingzone – wijzigingsgebied 1” zijn de gronden primair bestemd voor het toepassen van de in artikel 10 opgenomen wijzigingsbevoegdheid met het oog op het realiseren van een bypass bij de rotonde op de Naaldwijkseweg.

19.5 Gebiedsaanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 2"
19.5.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “wetgevingzone – wijzigingsgebied 2” zijn de gronden primair bestemd voor het toepassen van de in artikelen 4 en 7 van deze regels opgenomen wijzigingsbevoegdheden met het oog op de nieuwe ontsluiting van de Dijckerwaal via de woonwijk die in artikel 10 van deze regels wordt mogelijk gemaakt.

19.6 Gebiedsaanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 3"
19.6.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “wetgevingzone – wijzigingsgebied 3” zijn de gronden primair bestemd voor het toepassen van de in artikelen 9 en 11 van deze regels opgenomen wijzigingsbevoegdheden met het oog op een betere situering van woningbouw die op grond van artikel 11 van deze regels wordt mogelijk gemaakt

Artikel 20 Algemene afwijkingsregels

20.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - tenzij op grond van hoofdstuk 2 van deze planregels deze bevoegdheid al is gegeven – met een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels voor:

  • a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%, waarbij het primair moet gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en waarbij het niet bedoeld is om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  • b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  • c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel;
  • d. het bouwen van straatmeubilair of andere overige bouwwerken die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  • f. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  • g. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of ruimtelijke kwaliteit in plaats van esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen;
  • h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden;
  • i. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands verkeer en vervoersplan, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

Artikel 21 Algemene wijzigingsregels

21.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 22 Algemene procedureregels

22.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

22.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden, die onderdeel uitmaken van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

22.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, gelden de volgende procedureregels:

  • a. burgemeester en wethouders maken het voornemen tot het stellen van nadere eisen tevoren in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • b. het ontwerp van het besluit tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende een termijn van twee weken voor een ieder op het gemeentekantoor ter inzage;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van een ieder om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en mondeling een zienswijze in te dienen over het ontwerp van het besluit;
  • d. indien over het ontwerp van het besluit een of meer zienswijzen zijn ingediend, dan wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders stellen de indieners van de zienswijzen in kennis van hun besluit.

Artikel 23 Overige regels

23.1 Onderlinge rangorde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Voor zover de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  • a. in de eerste plaats de regels van dubbelbestemming “Waterstaat - Waterkering”;
  • b. in de tweede plaats de regels van dubbelbestemming “Leiding - Riool”;
  • c. in de derde plaats de regels van dubbelbestemming “Leiding - Water”;
  • d. in de vierde plaats de regels van dubbelbestemming “Waarde - Archeologie”;
  • e. in de vijfde plaats de regels van gebiedsaanduidingen “veiligheidszone – lpg” en “veiligheidszone – munitie”;
  • f. in de zesde plaats de regels van gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie”.

23.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

23.3 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 18 van deze regels is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2°, van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwen
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 24.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1.1 met maximaal 10%.
  • 3. Lid 24.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Lid 24.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

24.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik, zoals gegeven in lid 24.2, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Dijckerwaal fase 2.