direct naar inhoud van Regels
Plan: Elsenbosch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.OBTELSENBOSpbp-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Elsenbosch van de gemeente Westland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.OBTELSENBOSpbp-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw

een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden onderneming

een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.

1.7 achtererf

De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 arbeidsmigrant

een persoon die vanwege economische motieven tijdelijk naar gemeente Westland komt om een inkomen te verwerven middels Greenport gerelateerde werkzaamheden;

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit de oude tijden.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen.

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto`s. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt eenoverdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder.

1.14 bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bevi-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijgebouw

een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is en ruimtelijk ondergeschikt is van respectievelijk aan het hoofdgebouw en geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft.

1.20 blinde gevel

een gevel waarin geen te openen en/of doorzichtige kozijnopeningen zijn aangebracht.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen.

1.24 bouwperceel

een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bouwwijze

de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn: vrijstaand, twee-aan-een of aaneengebouwd.

1.29 bruto vloeroppervlak

de vloeroppervlakte van alle bovengrondse bouwlagen gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, inclusief trapgaten, lift- en leidingschachten, exclusief schalmgaten of vides.

1.30 dakkapel

een constructie welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak.

1.31 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.32 dakopbouw

een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning.

1.33 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 erf

al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geluidshinderlijke inrichtingen

bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de bestaande aan- en uitbouwen of bijgebouwen.

1.39 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.40 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtsreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.41 kap

een constructie van uitsluitend een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.

1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.43 laad- en losplaats

een locatie waar onmiddellijk nadat (een) voertuig(en) tot stilstand is gebracht, bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht plaatsvindt, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.

1.44 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.45 ontwikkeling

hetgeen opnieuw is ontstaan, ontworpen en gemaakt.

1.46 oorspronkelijke achtergevel

de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.

1.47 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.48 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.49 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.50 recreatie

vrijetijdsbesteding ter ontspanning.

1.51 risicovolle inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.52 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.53 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.54 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.55 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals: verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, verkeerskundige kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.56 terras

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.57 tijdelijk bouwwerk

een bouwwerk dat bedoeld is om voor een periode van ten hoogste vijftien jaar op een bepaalde plaats aanwezig te zijn.

1.58 tijdelijke functie

functie die gedurende een periode van 10 à 15 jaar beoogt is voor een bepaalde plaats, waarna omzetting in een andere, binnen het gebied passende functie wordt beoogt.

1.59 uitbouw

uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.60 voorerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een aanduiding op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.61 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en/of daar waar deze op de verbeelding is aangegeven met een specifieke bouwaanduiding.

1.62 voorgevelrooilijn

de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de verbeelding is aangegeven met een gevellijn.

1.63 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.64 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.65 woonunit

een te verplaatsen of te verwijderen bouwwerk, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen;

1.66 WVVP

Westlands Verkeer en Vervoersplan (Verkeer- en vervoerbeleid 2005-2015 met bijbehorende bijlagen).

1.67 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 de buitenwerkse maat

maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, instellingen en organisaties gericht op de aan de Greenport gerelateerde product-, teelt-, techniek- en procesontwikkeling;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de ondersteuning van arbeidsmigranten, zoals bijvoorbeeld informatiepunten, (niet-zelfstandig) kantoor ten behoeve van een uitzendorganisatie en voorzieningen ten behoeve van (taal)cursussen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' (vm): een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg met daarbij behorende voorzieningen, zoals kantoor en magazijn, weggerelateerde detailhandel met een oppervlakte van ten hoogste 200 m2, ondergeschikte horeca en autowasvoorzieningen, een en ander met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2.
  • d. ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' (os);
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'groen' (g): opgaand groen;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, elektrische laadpalen, nutsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' [sba-ok] een overkapping met een bouwhoogte van ten hoogste 7,5 meter worden gebouwd, waarbij deze ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' in de aangegeven voorgevelrooilijn (gevellijn) dient te worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt, behoudens het bepaalde onder b., ten hoogste 5 meter;
  • f. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen, behoudens de overkapping als bedoeld onder b., bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient over ten minste 80% van de breedte van een bouwperceel in de aangegeven voorgevelrooilijn (gevellijn) te worden gebouwd;
  • h. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • i. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd dient de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen ten minste 1,5 m te bedragen;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erfafscheidingen: 2 m;
  • b. van vlaggenmasten: 8 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • b. Bevi-inrichtingen zjin niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan met een bedrijfsvloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak en minder is dan 3.000 m2;
  • e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • f. detailhandel is niet toegestaan, behoudens het bepaalde in lid 3.1;
  • g. het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van andere bedrijven, instellingen en organisaties dan genoemd mits:

  • a. deze passend worden geacht binnen de Greenport;
  • b. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen - Huisvesting Arbeidsmigranten', met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er dient sprake te zijn van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, waarbij binnen het wijzigingsgebied in totaal ten hoogste 128 personen gehuisvest mogen worden;
  • b. er voldaan te worden aan de parkeernormen zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2005 (WVVP);
  • c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving, waaronder de Wet geluidhinder en het gemeentelijk hogere waarden beleid;
    • 2. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond;
    • 3. de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuit, dit ter beoordeling van de verkeerskundige van de gemeente;
    • 4. er geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade wordt veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.

Artikel 4 Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van de agrarische sector uit maximaal categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, ondersteunend aan het bedrijf gevestigd op het naastgelegen perceel;
  • b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, groen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;
  • c. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken gelden de algemene regels als genoemd in Artikel 17 alsmede dat:

  • a. de maatvoering van bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken bedraagt:

  maximale bouwhoogte   maximale oppervlakte  
bedrijfsgebouw   de op de planverbeelding aangegeven bouwhoogte   het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage  
(niet-zelfstandige) kantoorruimte     50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak en max. 3.000 m2  
kas   de op de planverbeelding aangegeven bouwhoogte   het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage  
overige bedrijfsbouwwerken      
erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn     1 m  
erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn     2 m  
een (vlaggen-)mast     8 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde     3 m  

  • b. de afstand van een bedrijfsgebouw tot aan de bestemmingsgrens minimaal 1,5x de bouwhoogte bedraagt;
  • c. indien de bestaande vergunde afstand van een bedrijfsgebouw tot aan de bestemmingsgrens minder bedraagt dan de afstand als genoemd onder b., dan mag tot en met de bestaande afstand worden teruggebouwd, mits de goot- en bouwhoogte en oppervlakte aan deze zijde niet worden vergroot;
  • d. de afstand van een bedrijfsgebouw tot aan de (oorspronkelijke) gevels van woningen die onderdeel uitmaken van een rustige woonwijk bedraagt minimaal 30 meter;
  • e. de afstand van een wkk-installatie en een (natte) koeltoren tot het hoofdgebouw plus aan- en uitbouw van een woning, niet zijnde de bedrijfswoning van het glastuinbouwbedrijf, bedraagt minimaal 65 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken voor bedrijfsgebouwen en overige bedrijfsbouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor:

  • a. het éénmalig vergroten van het bebouwingspercentage met maximaal 10% (bovenop het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage), mits:
    • 1. dit noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht;
    • 2. de infrastructuur ter plaatse (waaraan het bedrijf is gelegen) is toegerust op het verwerken van de voorziene hoeveelheid vervoersbewegingen, dit ter beoordeling van de verkeerskundige;
    • 3. de ontsluiting en het aantal benodigde parkeerplaatsen niet op bezwaren stuit, dit ter beoordeling van de verkeerskundige;
    • 4. dit niet op stedenbouwkundige bezwaren stuit;
    • 5. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.
  • b. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de bestemmingsgrens, mits:
    • 1. dit niet op stedenbouwkundige bezwaren stuit;
    • 2. dit geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen;
  • b. zelfstandige kantoorruimte;
  • c. showroom;
  • d. detailhandel;
  • e. horeca;
  • f. een geluidzoneringsplichtig bedrijf;
  • g. een bedrijf dat valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • h. activiteiten uit kolom 1, zoals opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:

  • a. om een bedrijf toe te laten uit maximaal één categorie hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om een bedrijf toe te laten dat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen;
  • b. water;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. ontsluitingswegen, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' (os);
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' [sba-rm]: tevens voor een reclamemast c.q. prijzenzuil ten behoeve van de bedrijven op het terrein en een vulpunt ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een reclamemast c.q. prijzenzuil, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' [sba-rm], bedraagt ten hoogste 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. weggerelateerde horecabedrijven tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'groen': (g) opgaand groen;
  • c. ontsluitingswegen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' (os), en parkeervoorzieningen,
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, voet- en fietspaden en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

6.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • e. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient over ten minste 50% van de breedte van een bouwperceel in de aangegeven voorgevelrooilijn (gevellijn) te worden gebouwd;
  • g. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd dient de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen ten minste 1,5 m te bedragen;
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erfafscheidingen: 2 m;
  • b. van vlaggenmasten: 8 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

6.3 Specifieke bouwregels
6.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Gebouwen binnen de bestemming ‘Horeca’ mogen slechts dan worden gebouwd, indien een erfafscheiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' [sba-ea], gelegen binnen de naastgelegen bestemming 'Kantoor' is opgericht en in stand wordt gehouden.

6.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen.

Artikel 7 Kantoor

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren ten behoeve van aan de Greenport of huisvesting van arbeidsmigranten gerelateerde instellingen en bedrijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'groen' (g): opgaand groen;
  • c. ontsluitingswegen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' (os), en parkeervoorzieningen;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, voet- en fietspaden en water.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten minste de met de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • e. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 100% van het bouwperceel, met een maximum van 750 m2 bvo;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient over de volle breedte van het bouwperceel in de aangegeven voorgevelrooilijn (gevellijn) te worden gebouwd;
  • g. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd dient de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen ten minste 1,5 m te bedragen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - blinde gevel' [sba-bg] dienen de gevels op de verdiepingen als blinde gevel te worden uitgevoerd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erfafscheidingen: 2 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' [sba-ea] een erfafscheiding met een bouwhoogte van ten minste 2 m en ten hoogste 4 m dient te worden opgericht;
  • b. van vlaggenmasten: 8 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

7.3 Specifieke bouwregels
7.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Gebouwen binnen de bestemming ‘Kantoor’ mogen slechts dan worden gebouwd, indien een erfafscheiding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' [sba-ea] binnen deze bestemming is opgericht en in stand wordt gehouden.

7.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen
  • b. detailhandel;
  • c. horeca, met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte horeca ten behoeve van een kantine.

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Erkers

Een erker is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • de erker wordt gesitueerd tenminste 0,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw en tenminste 0,5 uit de kap;
  • de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een maximum van 1,5 meter;
  • de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
  • de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de eerste verdieping (bovenkant vloer) van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels
8.3.1 Afwijken ten behoeve van parkeren in de voortuin

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve de aanleg van een parkeerplaats, mits:

  • a. dit niet ten koste gaat van de verkeersveiligheid;
  • b. dit niet ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
  • c. hiervoor voldoende fysieke ruimte aanwezig is (minimaal 2,4 x 5 m);
  • d. hierdoor geen onevenredige hinder ontstaat voor de aangrenzende percelen.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede een meerstrookse rotonde met toeleidende en afrijdende banen, opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • a. bij deze bestemming behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals geluidswerende voorzieningen, kunstwerken, bruggen, tunnels, dammen, duikers, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen (mits verkeersveilig) en water.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeerslichting, ten hoogste 3 m bedraagt;

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, bruggen, duikers, kunstwerken, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter geleiding begeleiding en regeling van het verkeer een bouwhoogte mogen hebben van ten hoogste 3 m.

11.3 Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden;
  • b. ter waarborging van de waterhuishouding.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • d. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m d geldt bij herbouw van hoofdgebouwen het volgende:
    • 1. de bouwwijze zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan wordt gehandhaafd;
    • 2. bij twee-aaneengebouwde of vrijstaande gebouwen bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfgrens ten minste 3 meter.
12.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 % van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m2;
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m2 mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2;
  • c. indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1m;
  • d. de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt:
    • 1. bij aaneengebouwde en half vrijstaande woningen: 3 meter;
    • 2. bij vrijstaande woningen: 5 meter.
  • e. de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een zijerf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • f. indien er sprake is van een voorerf zijn hierop onder de volgende voorwaarden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan:
    • 1. ten hoogste 50% van het voorerf mag worden bebouwd;
    • 2. de bebouwing mag over ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
    • 4. de bebouwing mag er niet toe leiden dat de volgens 12.2.2 onder a en b ten hoogst toelaatbare bebouwing op het erf wordt overschreden;
  • g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m;
  • h. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • i. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • j. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • k. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • l. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

12.3 Specifieke bouwregels
12.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Het bouwen van een nieuwe woning is uitsluitend toegestaan indien kan worden aangetoond dat voldaan wordt aan de in de Wet geluidhinder, met inachtneming van de uitbreidingsmogelijkheden van (en eventuele aanvullende privaatrechtelijke afspraken met) het nabijgelegen bedrijf met bestemming 'Bedrijf - Agrarisch Aanverwant Bedrijf'.

12.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 12.2.2 onder a of b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

12.5.1 Aan-huis-gebonden ondernemingen

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen, mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.

Artikel 13 Wonen - Huisvesting Arbeidsmigranten

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Huisvesting Arbeidsmigranten' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen voor arbeidsmigranten in tijdelijke huisvesting, waarbij per bestemmingsvlak ten hoogste het middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal personen gehuisvest mogen worden;
  • b. ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' (os);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'groen' (g): opgaand groen;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, erven, groen en water.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

13.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. als hoofgebouwen mogen uitsluitend tijdelijke woonunits worden gerealiseerd;
  • b. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.

13.2.2 Bijgebouwen en overkappingen
  • a. bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • b. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste 50 m2;
  • c. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

  • a. van erfafscheidingen: 2 m;
  • b. van vlaggenmasten: 6 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Voorwaardelijke verplichting

Ten aanzien van de tijdelijke huisvesting als bedoeld in lid 13.1 onder a geldt dat de tijdelijkheid van de situatie voor alle partijen kenbaar en voldoende verzekerd dient te zijn via een privaatrechtelijke overeenkomst.

Artikel 14 Waarde - Archeologie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming "Waarde - Archeologie";

en gelden tevens de volgende bouwregels ten aanzien van:

14.2.1 Onderliggende bestemming

Op de gronden mogen ten behoeve van de onderliggende bestemming(en) bouwwerken, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw-)regels, binnen de beschermingszone worden gebouwd, mits:

  • a. voor de verlening van de omgevingsvergunning burgemeester en wethouders schriftelijk advies hebben gevraagd aan de archeologische deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige, tenzij geen archeologisch onderzoek benodigd is.
14.2.2 Uitzonderingen onderliggende bestemming

De verplichting voor een archeologisch onderzoek geldt niet voor:

  • a. kassen;
  • b. bouwwerken, werken en werkzaamheden met een maximale oppervlakte van 500 m² en maximale diepte beneden maaiveld van 50 cm;
14.2.3 Voorwaarden

Indien uit het in lid 14.2.1 onder a. genoemd archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. grondwerken dieper 50 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven of dempen van (hoofd-)watergangen en waterpartijen en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
14.3.2 Uitzonderingen verbod

Het verbod als bedoeld in lid 14.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • d. die archeologisch onderzoek betreffen of daarop zijn gericht;
  • e. welke betrekking hebben op:
    • 1. kassen;
    • 2. bouwwerken, werken en werkzaamheden met een maximale oppervlakte van 500 m² en maximale diepte beneden maaiveld van 50 cm;

14.3.3 Voorwaarden
  • a. de werken of werkzaamheden die onder het verbod vallen, zijn slechts toelaatbaar indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet worden verstoord;
  • b. indien uit het onder a. genoemd archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. voor de verlening van de omgevingsvergunning hebben burgemeester en wethouders schriftelijk advies gevraagd aan de archeologische deskundige van de gemeente Westland of een daarvoor in de plaats gestelde deskundige, tenzij geen archeologisch onderzoek benodigd is.

Artikel 15 Waterstaat - Waterkering

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een regionale waterkering. Ingeval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen of verplaatsen, indien ter plaatse de waterkerende functie is komen te vervallen of de ligging van de waterkering is gewijzigd, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

17.1 Percentages op de planverbeelding
17.1.1 Percentage op de planverbeelding

Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage geeft aan, hoeveel procent van het oppervlak van dat bouwvlak maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

17.1.2 Geen percentage op de planverbeelding

De op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken waarin geen percentages zijn geplaatst, mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald.

17.1.3 Uitzonderingen

Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage heeft geen betrekking op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, exclusief overkappingen.

17.2 Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
17.2.1 Hoogte-aanduiding op de planverbeelding

De op de planverbeelding aangegeven hoogte-aanduiding geeft de maximale goot- dan wel bouwhoogte van gebouwen in meters aan.

17.2.2 Geen hoogte-aanduiding op de planverbeelding

Indien op de planverbeelding geen hoogte-aanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- dan wel bouwhoogte het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze planregels.

17.3 Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding

De in artikel 17.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne- installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in artikel 17.4 en door schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, dakkapellen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald.

17.4 Algemene hoogtematen

Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maten, tenzij in Hoofdstuk 2 anders is bepaald:

  • erfafscheidingen tussen voorgevelrooilijn en openbare weg: 1 m
  • erfafscheidingen elders: 2 m
  • overkappingen: 3 m
  • straatmeubilair: 3 m
  • lichtmasten: 20 m
  • antennes ten behoeve van telecommunicatie niet zijnde schotelantennes: 5 m
  • overige bouwwerken: 2 m

17.5 Overschrijding bouwgrenzen

De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen;
  • b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  • d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt;
  • e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • f. bestaande dakopbouwen, luifels en uitbouwen aan de voorzijde.

17.6 Ondergrondse bouwwerken

De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.

17.7 Parkeernormering

Bij elke ontwikkeling wordt het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2005 toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden.

17.8 Beeldkwaliteit
17.8.1 Beeldkwaliteitplan

De in Bijlage 3 bij deze regels opgenomen beschrijving van de gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing is mede een toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

17.8.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 17.8.1, mits de welstandcommissie een positief advies heeft uitgebracht over een bouwplan dat afwijkt van de in de toelichting opgenomen beschrijving van de beeldkwaliteit.

17.9 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels:

  • a. Maatvoering achterzijde:
    • 1. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak;
    • 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    • 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.
  • b. Maatvoering voorzijde:
    • 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak;
    • 2. de dakkapel ligt aan alle zijden tenminste 0,5 m vrij in het dakvlak
    • 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m;
    • 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 meter uit de onderkant van het dakvlak staan.

17.10 Bestaande bouwwerken

Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

18.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van bouwwerken of de bouwwerken te laten gebruiken als seksinrichting.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten;
  • b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten;
  • c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  • e. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  • f. overschrijding van bouwgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
  • g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden.
  • h. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan (WVVP), indien:
    • 1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeervoorziening wordt voorzien;
    • 3. er binnen de werkingsduur van dit plan afwijkende parkeernormen worden vastgesteld.

19.2 Afwijking niet verlenen

Een omgevingsvergunning wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' wijzigen naar de bestemmingen 'Verkeer', met inachtneming van de volgende regels:

  • a. er dient sprake te zijn van noodzaak tot verbreding van de N213;
  • b. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
    • 1. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving, waaronder de Wet geluidhinder;
    • 2. de economische uitvoerbaarheid is aangetoond;
    • 3. er geen onevenredige hinder, gevaar en/of schade wordt veroorzaakt in relatie tot de aangrenzende percelen.

Artikel 21 Overige regels

21.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.1.1 Verbod op werken of werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verleend door het bevoegd gezag, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van openbare wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere openbare oppervlakteverhardingen;
  • b. het bouwrijp maken van gronden ten behoeve van hoofdgebouwen.
21.1.2 Uitzonderingen verbod op werken of werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in lid 21.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerktreding van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
21.1.3 Toelaatbaarheid van werken of werkzaamheden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.1.1 zijn alleen toelaatbaar indien die passen in het waterhuishoudingsbeleid van het Hoogheemraadschap van Delfland en indien deze vooraf daarover een positief advies heeft uitgebracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

22.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 22.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 22.1 met maximaal 10%.

22.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 22.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

22.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 22.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

22.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 22.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

22.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 22.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Elsenbosch' van de gemeente Westland