direct naar inhoud van 4.2 Water
definitief
NL.IMRO.1774.BUIBPstnicolaasklo-0401

4.2 Water

4.2.1 Watertoets

In juni 2008 is voor een deel van het terrein van de St. Nicolaasstichting een watertoets opgesteld door Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte (projectnr. 19.05).

In het onderzoek is gekeken naar de noodzakelijke waarborgen voor de gebiedsspecifieke waterhuishouding en de daarvoor gestelde criteria en aandachtspunten. Deze waarborgen worden gegeven door een zogenaamde watertoets. De meerwaarde van deze watertoets is dat vroegtijdig systematisch aandacht is voor het meewegen van wateraspecten in de ruimtelijke plannen.

Beleidskader en uitgangspunten

Het lagergelegen deel van het gebied is aangewezen als geschikte locatie voor de berging van hemelwater. Dit betekent dat dit lager gelegen deel op termijn zodanig zal worden ingericht dat hier in de toekomst af en toe water op maaiveld kan komen te staan. Bij nieuwe ontwikkelingen mag de toename van het verhard oppervlak niet leiden tot een toename van de afvoer uit het plangebied. Het waterschap vraagt daarom aandacht voor het zo mogelijk lokaal infiltreren van het hemelwater afkomstig van daken en parkeerplaatsen. Gezien de resultaten van het geohydrologisch onderzoek is lokale infiltratie goed mogelijk in dit gebied. Door het plangebied loopt watergang 36-0-2-12 van de legger der wateren van het waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap streeft ernaar bestaande verduikeringen zoveel mogelijk op te heffen en watergangen weer zichtbaar en beleefbaar te maken. De watergang zal ter hoogte van de bebouwing weer zichtbaar worden gemaakt . De verlegging en inrichting van de watergang en het opheffen van de verduikering is afgestemd met het waterschap.


Overwegingen en beoordeling

De watertoets richt zich primair op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plan van de St. Nicolaasstichting voorziet grofweg in de (vervangende) nieuwbouw van enkele gebouwen voor verzorging, het verleggen van een beek en realisatie van enkele parkeerplaatsen.


Doelstelling: mogelijkheden voor retentie

Het oppervlak aan gebouwen en parkeervoorzieningen zal toenemen. Hierdoor zal ook het percentage verhard oppervlak groter worden.

Er zal worden gekeken naar de mogelijkheden om water in het gebied zelf op te vangen. Omdat het plan voorziet in het vervangen van bestaande gebouwen en verleggen van de beek, is het mogelijk om passende maatregelen te treffen. Het plan zal optimaal gebruik maken van de mogelijkheden van infiltratie en retentie. Onderzoek wijst uit dat de waterdoorlatendheid infiltratie mogelijk is. Er wordt gekeken op welke wijze hemelwater kan worden opgevangen in bijvoorbeeld de oeverzones van de nieuwe beekloop. De exacte wijze waarop dit zal plaatsvinden zal nader moeten worden onderzocht.

Door de aanleg van extra parkeerplaatsen wordt het verhard oppervlak vergroot. Er zal voor worden gezorgd dat water zoveel mogelijk in de grond kan infiltreren. De waterdoorlatendheid van de bodem lijkt dit goed mogelijk te maken.


Doelstelling: natuurlijkere watersysteem

De waterloop wordt in de huidige situatie nauwelijks positief beleefd. Er zullen maatregelen worden genomen om de natuur- en belevingswaarde van het water te verhogen. Door het verleggen van de waterloop is het mogelijk deze verbetering toe te passen. Het plan voorziet in een waterloop die meanderend door het terrein zal gaan lopen. Ook zal worden voorzien in een goede bereikbaarheid en beleving van de beek(zone).


Doelstelling: eigenaar beekloop en verantwoordelijkheid onderhoud

Het waterschap wil het liefst geen eigenaar meer zijn van de beekloop en geen verantwoordelijkheid hebben voor het onderhoud. Het waterschap wil betalen voor aanlegkosten voor het vernatten/ afplaggen van weilanden. Ook willen zij betalen voor blauwe diensten. Er is een standaard vergoeding voor blauwe diensten.

De wens van het waterschap zal in het kader van de aanleg en beheerfase nader overlegd moeten worden. In de overeenkomst zullen tevens afspraken moeten worden gemaakt over het peilbeheer en mogelijk voorkomende situaties waarbij dit peilbeheer niet (meer) past bij de uitgangspunten van de waterloop.


Conclusie

De herontwikkeling van het terrein St. Nicolaasstichting beidt goede kansen om een aantal doelstellingen met betrekking tot water te realiseren.

Onderzoek naar de waterdoorlatendheid van de bodem geeft aan dat er goede mogelijkheden zijn voor retentie. Naast retentie zijn er ook mogelijkheden om water af te voeren richting de nieuwe waterloop. Het herinrichten en het verleggen van de beekloop biedt goede mogelijkheden om de waterhuishouding beter te reguleren.

De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn positief. Er zijn goede mogelijkheden om bij te dragen aan een natuurlijkere inrichting (natuurwaarde) en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van water (belevingswaarde). Om de kansen ten volle te benutten is een goede afstemming en coördinatie vereist tussen het peilbeheer en inrichting van de waterloop.

De ontwikkelingen zoals in dit plan omschreven hebben niet of nauwelijks invloed op het water. Het waterschap heeft geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling op het terrein van Klooster St. Nicolaas.

4.2.2 Geohydrologisch onderzoek

In juni 2008 is voor een deel van het terrein van de St. Nicolaasstichting een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy bv (rapportnr. 08025249).

Doel van het onderzoek is het bepalen van enkele geohydrologische parameters, waaronder de waterdoorlatendheid (k-waarde), teneinde de mogelijkheden voor hemelwaterinfiltratie te kunnen bepalen.


Bodemopbouw en grondwater

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig humeus, zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. Plaatselijk is de ondergrond zwak tot matig humeus. Tevens is de ondergrond plaatselijk zwak tot matig grindig. Het grondwaterniveau varieert van circa 1,7 tot 2,2 m -mv.

Doorlatendheid

Op de onderzoekslocatie zijn 6 doorlatendheidsmetingen in de volgende onverzadigde bodemlagen uitgevoerd, waarbij het volgende is geconcludeerd:

• (zwak humeus) zwak siltig, zeer fijn zand (MP1, MP2, MP4 en MP5). De bodemlaag heeft een gemiddelde doorlatendheid van 1,41 m/dag en wordt als goed doorlatend geclassificeerd.

• zwak siltig, zwak grindig, zeer fijn zand (MP3). De bodemlaag heeft een doorlatendheid van 3,42 m/dag en wordt als goed doorlatend geclassificeerd.

De onderzochte bodemlaag ter plaatse van MP6 (zwak humeus, zwak siltig, matig fijn zand) kon niet met een constant debiet worden verzadigd. Er is derhalve geen eenduidig meetresultaat verkregen. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door een onderliggende humeuze, slecht doorlatende bodemlaag.


Advies infiltratiemogelijkheden

De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem. Rekeninghoudend met factoren die de doorlatendheid kunnen beïnvloeden, wordt bij dimensionering bij voorkeur een minimale k-waarde aangehouden van 1,0 m/dag. Econsultancy bv acht de onderzochte bodemlagen, met uitzondering van de bodem ter plaatse van MP6, geschikt voor de infiltratie van hemelwater. Bij het maken van de keuze voor het type infiltratievoorziening(en) is het tevens van belang rekening te houden met het actuele grondwaterniveau. Uiteraard is de hoeveelheid te infiltreren hemelwater, afkomstig van het toekomstig verhard oppervlak, eveneens bepalend voor de dimensionering. Econsultancy bv adviseert om de keuze voor de omgang met het hemelwater af te stemmen met de gemeente Dinkelland en het waterschap Regge en Dinkel.