definitief |
NL.IMRO.1774.BUIBPstnicolaasklo-0401 |
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Dinkelland is een gemeentelijke uitwerking van het LOP Noordoost Twente en Twenterand. De doelstelling van het plan is richtlijnen te formuleren voor de inrichting van het landschap. Het LOP heeft ter inzage gelegen en is in september 2008 vastgesteld.
Meer concreet is het de bedoeling dat het LOP een bijdrage levert aan:
- behoud, herstel , versterking en vernieuwing van landschappelijke kwaliteiten;
- een vitaal en veerkrachtig landschap;
- een gezamenlijke aanpak;
- stellen van landschappelijke randvoorwaarden ten aanzien van ontwikkelingen, die mogelijk zijn binnen de kaders van het bestemmingsplan buitengebied. Deze ontwikkelingen moeten in balans zijn met de reeds bestaande agrarische functies in het gebied en geen beperking vormen voor deze agrarische functies.
In het LOP Noordoost Twente en Twenterand zijn 16 verschillende landschappelijke eenheden onderscheiden, die van elkaar verschillen in opbouw van de ondergrond en de ontwikkeling van het landschap. Binnen de gemeente Dinkelland zijn zes landschappelijke eenheden te onderscheiden. Per landschappelijke eenheid is de gewenste ontwikkeling benoemd.
De ontwikkelingsrichting in het LOP wordt bepaald door:
- de verschillen tussen de landschapstypen,
- de gaafheid, kenmerkendheid of potenties van de landschapstypen,
- het reconstructiebeleid Noordoost Twente (streefbeeld 2015) en de zoneringen,
- wel of geen onderdeel van de PEHS (inclusief ecologische verbindingszones),
- de mate van verstedelijkingsdruk.
Relevant voor dit bestemmingsplan zijn de landschappelijke eenheden Dinkeldal en Grensgebied.
Dinkeldal
Naar herstel van de Dinkeldalsysteem gaat vanuit het beleid al veel aandacht uit. Het LOP ondersteunt deze ontwikkeling. De boven- en middenloop van de Dinkel krijgen de ruimte voor natuurlijke dynamiek en meandering, binnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur (EHS). De benedenloop vormt een nat open inundatie- en retentiegebied waar het water wordt geborgen. De habitatgebieden Agelerbroek en Voltherbroek vormen aaneengesloten natuurgebieden.
De aandacht in het LOP gaat vooral uit naar behoud en herstel van de historisch landschappelijke waarden van het oude cultuurlandschap langs de randen van het Dinkeldal en rond Tilligte. Het betreffen waarden zoals het kleinschalige reliëf (geïsoleerde koppen) en de verspreid liggende éénmansessen (kampen) met hun oude bebouwingen (essen en hoevezwermen) en de vele landschapselementen. Kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik tussen de hogere koppen en de lagere delen dient hier te worden gestimuleerd.
Grensgebied
Het grensgebied wordt gekenmerkt door grote open agrarische gebieden, aaneengesloten natuurgebieden zoals habitatgebied Bergvennen-Brecklenkampsche veld en kleinschalig oud cultuurlandschap zoals Breklenkamp en de omgeving van Lattrop. De grote open gebieden lenen zich door hun matige gaafheid en grote schaal over het algemeen voor ontwikkeling van grondgebonden landbouw.
Daarentegen bij het kleinschalig oud cultuurlandschap heeft behoud en herstel van de historisch landschappelijke waarden prioriteit, zoals het kleinschalige reliëf (geïsoleerde koppen), de verspreid liggende éénmansessen (kampen) met hun oude bebouwingen (essen en hoevezwermen) en de vele landschapselementen. Kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik tussen de hogere koppen en de lagere delen dient in dit oud cultuurlandschap te worden gestimuleerd, om de kleinschalige variatie tot uitdrukking te brengen.
De Geele Beek die overgaat in de Rammelbeek is van grote ecologische waarde. Ook is het ontwikkelen van deze beek van belang voor het watersysteem van de Dinkel. Vandaar dat de aandacht uitgaat naar de ontwikkeling van deze beken.
De ontwikkelingsrichting wordt bepaald door het landschapstype, in dit geval het essen- en kampenlandschap. De ontwikkelingsrichtingen zijn:
• Behoud landschapswaarden
Hieronder vallen essen- en kampenlandschappen met hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden en een hoge mate van gaafheid. (deze gaafheid is bepaald op basis van enkele veldbezoeken). Behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten vormt het hoofdaccent, zoals behoud van karakteristieke steilranden, houtsingels- en wallen rond essen en kampen en erfbeplantingen.
De gebieden vallen grotendeels binnen de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met een dubbelaccent op grondgebonden landbouw en landschap/cultuurhistorie (streefbeeld 2015).
• Herstel en versterking landschapswaarden
Herstel en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden is van toepassing in gebieden waar de gaafheid is verminderd en waar landschapsherstel wenselijk is om de herkenbaarheid van het gebied te vergroten.
Daarnaast vallen hieronder gebieden waar een stevige (ruimtelijke) landschapsstructuur noodzakelijk is, bijvoorbeeld in gebieden waar de verstedelijkingsdruk hoog is. Gestreefd wordt naar herstel en versterking van de de fijnmazigheid en verwevenheid van het landschap door aanleg van groenblauwe structuren in een netwerk van o.a. houtwallen, singels bosjes, erfbeplantingen en paden.
De gebieden vallen grotendeels binnen de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met een dubbelaccent op grondgebonden landbouw en landschap/cultuurhistorie (streefbeeld 2015).
• Boerenland
Het accent is gericht op grootschalig boeren in een kleinschalig landschap. Er is meer ruimte voor grootschalige (grondgebonden) landbouw, het creëren van grote huiskavels en verbeteren van de structuur dan in behoud en herstel gebieden, mits de karakteristieken van het kampen- en essenlandschap overeind blijven. Bijvoorbeeld minder waardevolle beplantingen die de bedrijfsvoering belemmeren kunnen worden verwijderd en elders gecompenseerd.
De gebieden komen grotendeels overeen met de in het kader van de reconstructie aangegeven verwevingsgebieden, met het hoofdaccent op grondgebonden landbouw (streefbeeld 2015).
De welstandsnota heeft een tweeledige functie het dient zowel als toetsingkader voor de bouwaanvragen en heeft een inspiratieve waarde; het stimuleren van goede, passende ontwerpen.
Het welstandsbeleid onderscheidt verschillende typen criteria. Aan welke criteria een bouwplan wordt getoetst is afhankelijk van het soort gebied en het type bouwwerk. De welstandsnota onderscheidt algemene en gebiedsgerichte criteria.
Op basis van de samenhang tussen karakteristieken van (cultuur)historie, stedenbouw en architectuur zoals die in de bebouwing herkenbaar is, is voor de gemeente Dinkelland een gebiedstypologiekaart met te onderscheiden deelgebieden gemaakt. De hoofdindeling naar gebiedstypen is gemaakt naar de functionele verschijningsvorm van een gebied. Op basis van de huidige welstandsnota valt het klooster St. Nicolaas binnen het hoofdgebiedstype groengebieden en buitengebied (G-gebieden).
Binnen de hoofdindeling naar functionele verschijningsvorm en ontstaanswijze is een nader onderscheid gemaakt op basis van kenmerkende ruimtelijke verschijningsvormen. Het terrein van de St. Nicolaasstichting valt binnen het type G1-gebieden: groene gebieden met een duidelijke relatie tot de cultuurhistorie. De groene gebieden met een duidelijke relatie met de cultuurhistorie zijn over het algemeen delen van landgoederen, kastelen, kloostercomplexen of oude begraafplaatsen of overblijfselen van verdedigingslinies. De gestelde criteria bieden voor de welstandstoets aanknopingspunten voor het ontwerp, het niveau van welstand geeft daarnaast een indicatie voor de mate van ontwerpvrijheid. De niveaus van welstand bepalen in hoofdlijnen de mate van gedetailleerdheid van de gebiedsgerichte criteria. Het klooster St. Nicolaas valt onder het welstandsniveau bijzonder.
Om de vereiste kwaliteit te waarborgen is besloten om voor het klooster St. Nicolaas een beeldkwaliteitsplan te maken. Dit beeldkwaliteitsplan is tegeleijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld. De voorgenomen aanpassing van de dakhelling en de locatie van de fietsenstalling worden niet behandeld in het beeldkwaliteitplan. De dakhelling wordt beleefd en de fietsenstalling wordt zo gerealiseerd dat deze opgaat in de aan te leggen groenstrook. Het plan voldoet aan het beeldkwaliteitplan.
Het plan is niet strijdig met het recent door de gemeenteraad van Dinkelland vastgestelde geluidbeleid.
Met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007, kan in Nederland niet meer vrijblijvend worden omgegaan met het archeologisch erfgoed. Het opstellen van een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om alle beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling te geven. Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid is voor de gemeente Dinkelland een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd.
Aan de op de kaart weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Deze beleidsadviezen zijn overgenomen in het gemeentelijk beleidsplan voor archeologie. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen terreinen van archeologische waarde, historische kernen en algemene archeologische verwachtingszones.
Voor het plangebied klooster St. Nicolaas geldt het beleidsadvies voor algemene archeologische verwachtingszones.
a. vrijstelling van de onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 40 cm voor plangebieden met een omvang kleiner dan 2500 m2 waarbinnen gebied met een hoge archeologische verwachting valt;
b. idem voor plangebieden met een omvang kleiner dan 5000 m2 in gebieden waarbinnen gebied met een middelmatige archeologische verwachting valt;
c. algemene vrijstelling voor plangebieden of ingrepen met een lage archeologische verwachting;
d. algemene vrijstelling voor delen van verwachtings- of bufferzones die als verstoord op de verwachtingskaart zijn aangegeven.
e. aan elke vrijstelling wordt de voorwaarde verbonden dat tijdens (bouw)werkzaamheden (amateur)archeologen in de gelegenheid worden gesteld om waarnemingen te verrichten en dat gelegenheid wordt geboden om archeologisch (nood)onderzoek toe te staan.
In plangebieden met meerdere verwachtingszones dienen bij bodemingrepen dieper dan 40 cm alle zones onderzocht te worden. In plangebieden met een lage archeologische verwachting dient onderzoek uitgevoerd te worden als grenzend aan het plangebied archeologisch waardevolle resten bekend zijn.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in 4.5.