direct naar inhoud van Artikel 14 Bedrijf - Paardenhouderij
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPBUITENGEBIED-0402

Artikel 14 Bedrijf - Paardenhouderij

 

14. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Paardenhouderij’ aangewe­zen gronden zijn bestemd voor:

a.    bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combi­natie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b.    bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een be­drijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige be­drijfsmatige activiteit;

 

en mede bestemd voor:

c.    het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied, ter plaatse van de algemene aanduidingregel “milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied”;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.    wegen en paden;

e.    water;

 

met de daarbijbehorende:

f.     tuinen, erven en terreinen;

g.    voorzieningen, zoals tredmolens en/of paardenbakken, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

h.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14. 2.    Bouwregels

14. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 14.1. onder a en b ge­noemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkap­pingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde paardenhouderij worden gebouwd;

b.    het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bestemmingsvlak bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning”;

c.    de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de bedrijfswoning zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;

d.    de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfs­woning zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden ge­bouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, de bedrijfswoning op meer dan 50 m van de weg is gesitueerd, dan wel de gebouwen vóór de voorgevel van een bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande afstand dan wel de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;

e.    de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal vol­doen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn ge­steld:

 

Functie van een bouwwerk

Maximale

opper­vlakte/inhoud

Goothoogte in m

Dakhelling

in °

Hoogte in m

 

per

gebouw of overkapping

gezamenlijk

max.

min.

max.

max.

Bedrijfsgebouw, waaronder een over­kapping

-#

-

6,00

18

60

12,00

Bedrijfswoning

750 m³*

-

3,50*

30*

60*

9,00*

Aan- en uit­bouwen, bijge­bouwen en overkappingen bij de bedrijfs­wo­ning

-

100 m²

3,50

-

60

-**

#             bij gebouwen of overkappingen, die groter zijn dan:

-       500 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een landschappe­lijk inpassingsplan;

-       2.000 m³, dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrich­tingsplan ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing en een goede ruimtelijke kwaliteitsverhouding tot de bestaande be­bouwing;

*              tenzij de bestaande maatvoering meer bedraagt, in welk geval de maatvoering van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande maatvoering zal bedragen;

**            de bouwhoogte van een aan-, uit- of bijgebouw of overkapping zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.

14. 2. 2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswo­ning(en) of bedrijfsgebouw(en) ten hoogste 2,00 m zal bedra­gen;

b.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.

14. 3.    Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van een paardenhouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b.    het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:

1.    het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;

2.    de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;

3.    de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² be­draagt;

4.    parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5.    detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden de­tailhandel;

c.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente bewoning;

d.    het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;

e.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

f.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van manegeactiviteiten met de daarbijbehorende horecadoelein­den;

g.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel.

14. 4.    Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 14.1. en 14.3. onder a en toestaan dat de uitoefening van een paardenhouderij wordt gecombineerd met een onder­geschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:

1.    de gronden zijn gelegen binnen een bestemmingsvlak. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouw­gronden worden gebruikt;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen ten tijde van de verleende ontheffing, met een maximum van 500 m², wordt gebruikt ten behoeve van de onderge­schikte tweede tak of de deeltijdfunctie;

4.    er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;

5.    alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toe­gelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing worden ondergebracht;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de ver­keersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

b.    het bepaalde in lid 14.3. onder d en toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of een derde (huishouden van een) persoon;

2.    de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;

3.    er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;

4.    er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;

5.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks­mogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

c.    het bepaalde in lid 14.3. onder e en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewo­ning in de vorm van bed and breakfast, mits:

1.    de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande woongedeelte. Er wordt uitgegaan van een bestaande en­tree (deur);

2.    er maximaal twee kamers gerealiseerd worden voor maxi­maal 5 personen;

3.    er geen keukenblok in de wooneenheden wordt gemaakt;

4.    het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;

5.    er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vesti­ging;

6.    de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontslui­ting van vol­doende omvang;

7.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

8.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeers­veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14. 5.    Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

 

a.    de bestemming ‘Bedrijf - Paardenhouderij’, behoudens de gronden waar op basis van bijlage 4 geen bedrijfswoning aanwezig is, wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Agrarisch - 1’ of ‘Agrarisch - 2’, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 36 en/of artikel 3 of 4 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    de agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkhe­den van de aangrenzende gronden;

 

b.    de bestemming ‘Bedrijf - Paardenhouderij’ wordt gewijzigd in de be­stemming ‘Bedrijf - Voormalig agrarisch’, ten behoeve van een functieverandering van een bestemmingsvlak, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    de functie van paardenhouderij ter plaatse is beëindigd;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten min­ste drie jaar ten behoeve van de paardenhouderij in ge­bruik zijn geweest;

5.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de ge­bruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.