direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kesteren, Schaapsteeg 9
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

De initiatiefnemer heeft het voornemen om een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren aan de Schaapsteeg 9 in het buitengebied van Kesteren. Het gebouw zal in gebruik worden genomen als opslaglocatie voor caravans, campers en vergelijkbare kampeermiddelen en wordt mogelijk gemaakt op basis van de gemeentelijk VAB-regeling door bestaande agrarische bedrijfsgebouwen te slopen. De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het VAB-beleid. In voorliggend wijzigingsplan (vorm van bestemmingsplan) wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Schaapsteeg 9, in het buitengebied ten zuidwesten van de kern Kesteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0002.png"

Afbeelding 1.1: globale ligging van het plangebied in de omgeving (bron: openstreetmaps.nl)

1.3 Geldende plannen

Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden vigeert thans het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' uit 2014. Navolgende afbeelding toont de vigerende planologische situatie. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak. Aan de zuidwestkant geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor'. Ook geldt er een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' maar die dubbelbestemming is later, door de vaststelling van het parapluplan Archeologie uit 2018, komen te vervallen. In het parapluplan zijn geen archeologische dubbelbestemmingen ter plaatse van het plangebied opgenomen.

Op 9 maart 2017 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe het bestemmingsplan 'VAB-beleid' vastgesteld. In dat bestemmingsplan is het beleid over hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing van de gemeente doorvertaald in een juridisch-planologische regeling voor het buitengebied. Het bestemmingsplan 'VAB-beleid' herziet op dat onderdeel de regelingen van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren'. Voor alle overige delen blijft het bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0003.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' ter plaatse van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor de in het bestemmingsplan begrepen gronden gelden tevens de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Plattelandswoningen', vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2013;
  • Bestemmingsplan 'Parapluregeling Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 april 2018;
  • Bestemmingsplan 'Parapluregeling Archeologie', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2018.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Het nieuwe bedrijfsgebouw zal in de toekomstige situatie in gebruik worden genomen als opslaglocatie voor caravans, campers etc.. Een opslagbedrijf met niet-agrarische bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan binnen de bestaande bestemming 'Agrarisch'. Het initiatief is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Conform een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan 'VAB-beleid' is het mogelijk om voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te hergebruiken ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf. In artikel 3.4 van het bestemmingsplan 'VAB-beleid' is daartoe de wijzigingsregeling 'Hergebruik/functiewijziging ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf' opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van de regeling zijn enkele voorwaarden verbonden. In het vervolg van deze paragraaf is de wijzigingsregeling opgenomen en is beschreven op welke wijze voorliggend initiatief voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden.

Artikel 3.4 Hergebruik/functiewijziging ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor hergebruik/ functiewijziging van voormalige bedrijfsgebouwen ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf, indien en voor zover:

  • a. de bedrijfsontwikkeling van agrarische en/of andere bedrijven in de omgeving niet onevenredig wordt belemmerd;
  • b. het bedrijf voorziet in een plaatsgebonden behoefte welke niet of niet doelmatig op een bedrijventerrein kan worden gevestigd;
  • c. er sprake is van een ambachtelijk bedrijf, een kunstnijverheidsbedrijf, een bedrijf ten behoeve van de extensieve dag- of verblijfsrecreatie, kleinschalige horeca gerelateerd aan de recreatieve functie van het buitengebied, een opslagbedrijf of overige bedrijven in maximaal categorie 2 volgens de VNG richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering';
  • d. het legale agrarische bebouwing betreft die minstens 5 jaar rechtmatig is gebruikt;
  • e. hergebruik is toegestaan tot de volgende maximale gebruiksoppervlakten:

Categorie
 
Maximale gebruiksoppervlakte bij volledige sloop en herbouw  
opslagbedrijven
 
75% van bestaand  

  • f. er mag nooit sprake zijn van een toename van het aantal m3 aan bedrijfsbebouwing;
  • g. cumulatie van functies is niet toegestaan;
  • h. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing, voor zover meer dan onder sub e is bedoeld, wordt afgebroken, behalve indien het bedrijfsbebouwing betreft welke als Rijks- of gemeentelijk monument is aangemerkt, dan wel voor de betreffende bebouwing in het plan de bestemming “Waarde - Cultuurhistorie karakteristiek” is opgenomen;
  • i. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter plaatse;
  • j. geen buitenopslag van goederen, materiaal of materieel is toegestaan;
  • k. geen detailhandel is toegestaan, uitgezonderd detailhandel voor kleinschalige verkoop van ter plaatse geproduceerde producten waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
  • l. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat geen sprake zal zijn van een zodanige toename van een publieks- en/of verkeersaantrekkende werking dat sprake zal zijn van een onevenredig nadelige invloed op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen;
  • m. de omvang van het bestemmingsvlak wordt afgestemd op de nieuwe functie en de bestaande of geprojecteerde bebouwing;
  • n. de wijziging geschiedt door het verwijderen van de bestaande bestemming en door het opnemen van de nieuwe bestemming(en) het verwijderde gedeelte volledig betreffende, waarbij het maximaal aantal m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte en de categorie voor de functie van het toegestane bedrijf wordt aangegeven en, in voor zover nodig, het geven van regels;
  • o. in het wijzigingsplan inzicht wordt gegeven in de uitkomsten van onderzoek naar bodemverontreiniging, flora en fauna en regenwaterretentie en is gebleken dat de betreffende belangen in voldoende mate zijn verzekerd.

Ad.

  • a. de bedrijfsontwikkeling van bedrijven in de omgeving wordt niet belemmerd. Hier wordt nader op ingegaan in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten;
  • b. Een dergelijke kleinschalige opslagfunctie, waarbij het gaat om opslag van kampeermiddelen die slechts enkele keren per jaar worden opgehaald en gebracht, past erg goed in het buitengebied. Een dergelijk bedrijf met weinig activiteiten en daardoor nauwelijks invloed op de omgeving zou onnodig ruimte op een bedrijventerrein innemen, die beter ingenomen kan worden door bedrijven met meer activiteiten die wel nadelige invloed op omwonenden zouden kunnen hebben.
  • c. het toekomstige bedrijf aan huis betreft een opslagbedrijf. In de VNG richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering' is een opslagbedrijf aangewezen als een categorie 2-inrichting;
  • d. de bestaande bedrijfsgebouwen binnen het plangebied zijn legale agrarische bedrijfsgebouwen die voor een periode langer dan 5 jaar als zodanig in gebruik zijn geweest;
  • e. bij volledige sloop en herbouw is de maximale gebruiksoppervlakte 75% van de gesloopte bebouwing. De te slopen bebouwing heeft een oppervlakte van 459 m². 75% hiervan is 344,25 m². In de toekomstige situatie wordt een hoger gedeelte van circa 337,5 m² gerealiseerd via deze regeling.
  • f. er zal sprake zijn van een afname van m³. De te slopen bebouwing heeft een volume van circa 1.700 m³. Het nieuwe hoge deel van de schuur zal een kleiner volume hebben (ca. 1.687m³) dan de huidige schuren.
  • g. onderhavig initiatief betreft een functiewijziging, de bebouwing zal enkel voor opslag worden gebruikt. Er vindt geen cumulatie van functies plaats;
  • h. alle bestaande bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt. De gebouwen zijn niet aangewezen als gemeentelijk- of rijksmonument;
  • i. voor dit initiatief is een schetsontwerp opgesteld waarin de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plangebied is opgenomen, zie bijlage 1. In de regels van voorliggend document is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat het plangebied dient te worden ingericht volgens de landschappelijke uitgangsprincipes van het schetsontwerp uit bijlage 1 van de regels. Het niet voldoen aan deze verplichting is een vorm van strijdig gebruik van de ingebruikname van het bedrijfsgebouw;
  • j. met de functiewijziging wordt geen buitenopslag van goederen, materiaal of materieel toegestaan. Dit is geborgd in de regels van dit plan;
  • k. onderhavig plan betreft een functiewijziging ten behoeve van een opslagbedrijf. Er vindt geen detailhandel plaats. Dit wordt geborgd in de regels van dit plan;
  • l. Het gaat om droge opslag van caravans, campers en vergelijkbare kampeermiddelen. Deze worden slechts enkele keren per jaar opgehaald en gebracht. Het aantal verkeersbewegingen zal daarom beperkt blijven en er zal geen sprake zijn van een onevenredig nadelige invloed op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.
  • m. voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat het bestaande agrarisch bouwvlak van het plangebied wordt verwijderd. De gronden ter plaatse van de woning en het nieuwe bedrijfsgebouw krijgen een bestemming 'Wonen'. De gronden ten noorden van de nieuwe bedrijfslocatie behouden de bestaande agrarische bestemming. De oprichting van een agrarisch bedrijf is in de toekomstige situatie echter niet meer toegestaan binnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch';
  • n. zie de motivatie onder m;
  • o. eventueel aanwezige betreffende belangen met betrekking tot bodem, flora en fauna en regenwaterretentie zijn voldoende verzekerd. Hier wordt nader op ingegaan in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Aan de Schaapsteeg 9 in het buitengebied van Kesteren ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie. het bedrijf is niet meer in gebruik maar het bebouwingscluster is nog in tact. Vooraan de Schaapsteeg staat de bedrijfswoning, een historische boerderijwoning, die in slechte bouwkundige staat verkeerd. De woning wordt omgeven door verschillende bedrijfs- en bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van 460 m² (Schuur A: 335 m², schuur B: 62 m² Schuur C: 36 m² en een niet overdekte kuilplaat: 26 m²). Deze gebouwen verkeren ook in slechte staat. Rondom de bebouwing ligt een verhard buitenterrein. Aan de noordkant gaat het bebouwingscluster over in een weiland. Dit weiland loopt door tot achter de woning aan de Schaapsteeg 7 en grenst aan de noordkant aan de ontsluitingsweg van de woning aan de Schaapsteeg 5. Achter deze ontsluitingsweg ligt de spoorlijn tussen Echteld en Kesteren. Aan de zuidkant van het plangebied staat de woning aan de Schaapsteeg 11. Het plangebied wordt van deze woonlocatie gescheiden door een hekwerk. Beplanting is aan deze zijde niet aanwezig. Aan de west- en oostzijde wordt het plangebied van de Schaapsteeg en het naastgelegen schildersbedrijf gescheiden door hoge hagen die het zicht op het plangebied nagenoeg ontnemen. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0004.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0005.png"

Aanzicht op de bestaande bedrijfswoning vanaf de Schaapsteeg (bron: afbeelding initiatiefnemer)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft de wens om een nieuw opslaggebouw voor het bedrijf aan huis te realiseren en het gebouw in gebruik te nemen voor droge opslag van caravans, campers en vergelijkbare kampeermiddelen. Om dit nieuwe gebouw te kunnen realiseren wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke VAB-regeling. Alle bestaande bedrijfs- en bijgebouwen zullen worden gesloopt. Aan de hand van navolgende uitsnede van het schetsontwerp zal het plan verder worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0006.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie (bron: Buro SRO)

Opslaggebouw voor het bedrijf aan huis

Het nieuwe opslaggebouw voor het bedrijf aan huis krijgt een landelijke uitstraling en een oppervlak van ca 488 m². Het gebouw zal bestaan uit een hoger gedeelte van circa 337,5 m² en een lager gedeelte van circa 150 m². Het gebouw krijgt een landelijke uitstraling en gezien de omvang biedt het gebouw plaats voor het stallen van 10 tot 15 caravans / campers. De caravans en campers worden voor lange tijd opgeslagen en slechts enkele malen per jaar opgehaald en teruggebracht. Om de ontwikkeling mogelijk te maken kan gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.4 van het bestemmingsplan 'VAB-beleid', zie verder 1.3. Op basis hiervan kan na sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing een gebouw van maximaal 344,25 m² (75% van 459 m²) worden gebouwd. De overige vierkante meters die worden gebouwd, kunnen vergunningsvrij worden gerealiseerd op basis van Bor Bijlage II artikel 2 sub 3.

Het gebouw wordt, gezien vanaf de Schaapsteeg, aan de achterzijde van de historische boerderij geplaatst. Daarmee vormt het een overgang tussen het bebouwingscluster op de hoek van de Schaapsteeg en Oude Broekdijk én het landschappelijke agrarisch deel ten noorden hiervan. Het gebouw is in oost-westelijke richting gepositioneerd zodat zij een erf omsluit die gevormd word door de woning aan de Schaapsteeg nr. 11, de historische boerderij en de schuur zelf. Voor het gebouw komt een verhard buitenterrein met enkele parkeerplaatsen. Het plangebied blijft via de bestaande oprit ontsloten op de Schaapsteeg en er komt een nieuwe oprit die de locatie ontsluit op de Oude Broekdijk. Hiervoor wordt gekozen om het aantal toekomstige ontsluitingen op de rustige en landelijke Schaapsteeg te beperken.

Woning

Vanwege de huidige bouwkundige staat van de historische boerderij heeft de initiatiefnemer tevens de wens om de woning te renoveren. Er is bewust niet voor sloop gekozen omdat anders een beeldbepalend gebouw teniet wordt gedaan. Het renoveren van de woning zal de uitstraling van het gebouw flink doen verbeteren. Ook zullen technieken worden toegepast om de woning energiezuiniger te maken.

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling wordt aangegrepen om het plangebied landschappelijk in te passen. Rondom de woning en het nieuwe opslaggebouw wordt groen toegevoegd in de vorm van hagen, bomen en een hoogstamboomgaard. Tevens worden de woning en het opslaggebouw nadrukkelijker van de zuidelijk gelegen woning aan de Schaapsteeg 11 gescheiden door het aanplanten van een bomenrij (Gewone Es). Verder worden de mogelijkheden bekeken op welke manier de biodiversiteit op de locatie kan worden versterkt, bijvoorbeeld door het inzaaien van akkerranden. In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is geborgd dat het plangebied dient te worden ingericht volgens de landschappelijke uitgangsprincipes van het schetsontwerp uit bijlage 1 van de regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

3.1.3 Conclusie

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI. Het initiatief heeft daarmee geen invloed op één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Bij voorliggend initiatief is alleen sprake van vervangende nieuwbouw. Er is geen sprake van een toename van gebouwen of bouwwerken met een ruimtebeslag groter dan 500 m². Het initiatief is daardoor niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Het plan past daarmee binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is in maart 2021 voor het laatst geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

3.2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.
3.2.3 Omgevingsverordening

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

3.2.4 Conclusie

Het plangebied ligt binnen een intrekgebied. In artikel 2.38 uit de omgevingsverordening is bepaald dat een nieuwe ontwikkeling de winning van fossiele energie niet mogelijk mag maken binnen een intrekgebied. Voorliggend initiatief maakt geen winning van fossiele energie mogelijk en voldoet daarmee aan het bepaalde in artikel 2.38. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening stellen verder geen specifieke eisen aan de beoogde functiewijziging van voorliggend initiatief.

Het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Neder-Betuwe 2018

Op 31 mei 2018 heeft de gemeenteraad van Neder-Betuwe de Structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen.

De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0007.png"

Afbeelding 3.2.: Uitsnede Structuurvisiekaart

De gemeente streeft nog steeds naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen, mits het landelijk karakter (lees: de kwaliteit) van de kern niet verloren gaat. De ontwikkeling en het behoud van compacte dorpskernen bespaart waar mogelijk uitbreiding aan de randen en ongewenste realisatie van bebouwing in het buitengebied. Hoewel het voorliggende bestemmingsplan conserverend is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dient bij eventuele toekomstige ontwikkelingen in de kernen gezocht te worden naar inbreidingsmogelijkheden.

Naast de beoogde gemeentelijke ambities, is in de structuurvisie een toetsingskader voor particuliere initiatieven opgenomen. Initiatieven worden in eerste instantie getoetst aan de visie. Indien het initiatief past binnen de uitgangspunten van de visie, wordt onderzocht of het initiatief inpasbaar is in de directe omgeving. Hiermee dragen particuliere initiatieven in belangrijke mate bij aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

In aanvulling op het voorgaande is in de structuurvisie per kern een ontwikkelingsrichting geschetst. Deze ontwikkelingsrichting dient als leidraad voor toekomstige ruimtelijke initiatieven.

Vrijkomende agrarische bebouwing

Indien de agrarische bedrijfsvoering op een perceel wordt stopgezet, dan wil de gemeente ruimte bieden om

gebruik te maken van haar VAB-beleid. Via het VAB-beleid worden mogelijkheden geboden voor hergebruik van bestaande bebouwing of nieuwbouw in samenhang met sloop van agrarische opstallen en het versterken van de landschappelijke inpassing.

Planspecifiek

Volgens de Structuurvisiekaart ligt het plangebied binnen de 'teeltrijke oeverwallen' (groene kleur) en 'ontwikkeling laanboomteelt' (groene strepen). Voorliggend plan betreft een functieverandering voor een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied van Kesteren. De locatie betreft een voormalig agrarisch bedrijf (zie ook paragraaf 3.3.2). Door voorliggend initiatief krijgt het plangebied een nieuwe toekomstbestendige functie en wordt verloedering van een locatie in het buitengebied voorkomen. Het initiatief past daarmee binnen de Structuurvisie.

3.3.2 VAB-beleid

Het gemeentelijk VAB-beleid is opgenomen in de ‘Beleidsnotitie hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing Neder-Betuwe 2016’. De beleidsnotitie is opgesteld om de vitaliteit en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te behouden en te vergroten, zonder daarbij de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te beperken. De beleidsnotitie richt zich op:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken;
  • de regeling voor bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied.

Planspecifiek

Om de functiewijziging van een agrarische bedrijfslocatie naar een woonfunctie met een bedrijf aan huis (opslagbedrijf) mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsregeling uit het bestemmingsplan 'VAB-beleid' van de gemeente Neder-Betuwe. Dat bestemmingsplan vormt de juridisch- planologische doorvertaling van het gemeentelijke VAB-beleid. In paragraaf 1.3 is aangetoond dat voorliggend initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden. Zo wordt het plangebied landschappelijk ingepast en worden er geen agrarische bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Het initiatief past binnen het VAB-beleid van de gemeente Neder-Betuwe.

3.4 Conclusie

Voorliggend initiatief is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer
4.1.1.1 Regelgeving

De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:

  • Beleidsrapportage met daarin de visie van de gemeente tot 2020. Belangrijk onderdeel hierin is ook het Uitvoeringsprogramma, waarin staat welke projecten de gemeente de komende jaren wil uitvoeren en voor welke projecten geld beschikbaar is.
  • Achtergrondrapportage met daarin achtergrondinformatie bij de beleidsrapportage. In de achtergrondrapportage zijn de resultaten van de inventarisatie en (knelpunt)analyse opgenomen.

4.1.1.2 Doorwerking wijzigingsplan

Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden binnen het plangebied (agrarisch bedrijf) treden er als gevolg van voorliggend plan geen noemenswaardige veranderingen op. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied in de bestaande en nieuwe situatie zijn vergelijkbaar met elkaar. Het plangebied blijft op de zelfde wijze ontsloten op de Schaapsteeg en er komt een nieuwe ontsluiting op de Oude Broekdijk, die aan de zuidkant van het plangebied ligt. Deze tweede nieuwe ontsluiting zorgt voor een betere doorstroming van het bestemmingsverkeer en komt de verkeerssituatie ter plaatse van het plangebied ten goede.

4.1.2 Parkeren
4.1.2.1 Regelgeving

De Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (11 mei 2017) en het 'Parapluplan Parkeren' (26 april 2018) is van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies.

4.1.2.2 Doorwerking bestemmingsplan

Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe het aspect 'parkeren' ten aanzien van bouwen en gebruik geregeld. Dit bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' met de daarin opgenomen parkeerregeling is van kracht voor het plangebied. De gemeente heeft de parkeernormen ontleend aan de landelijke kencijfers van het CROW. Voor een opslaggebouw (arbeidsextensief, bezoekersextensief) is in de Nota Parkeernormen Neder-Betuwe een vaste parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² opgenomen. Het opslaggebouw krijgt een oppervlak van 490 m². De parkeerbehoefte van het opslagbedrijf komt daarmee uit op afgerond 7 parkeerplaatsen (1,3*4,90). Het is echter aannemelijk dat de parkeerbehoefte van het opslagbedrijf in de praktijk een stuk lager uitpakt. De schuur wordt in gebruik genomen voor droge opslag van caravans, campers, en vergelijkbare kampeermiddelen, die voor lange tijd worden opgeslagen en slechts enkele malen per jaar worden opgehaald en teruggebracht. Gezien de omvang van de nieuwe schuur zal het gaan om kleinschalige opslag van 10 tot 15 caravans/campers. De beschikbaarheid van twee parkeerplaatsen wordt voldoende geacht om in de parkeerbehoefte te voorzien. Daarnaast zijn ook drie parkeerplaatsen nodig voor de bestaande bedrijfswoning (bron: Nota Parkeernormen Neder-Betuwe). De totale parkeerbehoefte komt daarmee uit op 5 parkeerplaatsen. Op het verharde buitenterrein voor het nieuwe opslaggebouw is meer dan voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van vijf auto's, waardoor binnen eigen terrein aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan. De beschikbaarheid van het aantal parkeerplaatsen conform bovenstaande norm is als een afwijkingsregeling opgenomen in de regels van voorliggend plan.

4.1.3 Conclusie

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor het aspect verkeer is hiermee aangetoond.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Voorliggend initiatief heeft geen functiewijziging naar een bodemgevoelige functie tot gevolg. Het nieuwe opslaggebouw krijgt een opslagfunctie. Er is geen sprake van het langdurig verblijf van mensen. Daarnaast is de bedrijfswoning al reeds aanwezig binnen het plangebied. Hiermee zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet bodembescherming. Nader bodemonderzoek is niet aan de orde.

4.2.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0008.png"

Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.

Doorvertaling wijzigingsplan

De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuw geluidgevoelig object zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. De bestaande bedrijfswoning is reeds aanwezig en het nieuwe opslaggebouw is niet aan te merken als een geluidsgevoelig object. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt de bestaande weginfrastructuur niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. In de paragraaf 4.4 Bedrijven en Milieuzonering is tevens aangetoond dat de nieuwe bedrijfsactiviteiten ook geen geluidhinder op geluidsgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied tot gevolg hebben.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Regelgeving

In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.

Doorvertaling wijzigingsplan

Aan de zuidwestkant van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren' de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' opgenomen. De zone is toegekend aan weerszijden van de Betuweroute, die ten zuiden op een halve kilometer afstand van het plangebied ligt. In de regeling van de geluidzone is bepaald dat binnen de zone geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd. De bedrijfswoning is gelegen binnen de zone maar betreft een bestaande woning waarvoor de regeling niet van toepassing is. Voorliggend initiatief maakt geen andere geluidgevoelige objecten binnen de 'geluidzone - spoor' mogelijk.

4.3.4 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.4 Bedrijven en Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.wpKEschaapsteeg9-vst1_0009.jpg"

Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.

4.4.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat de agrarische bedrijfsmogelijkheden van het plangebied worden verwijderd. Daar komt een nieuw opslagbedrijf voor terug. Anders dan voor het aspect geur zijn de maximale milieucontouren van de bedrijfsactiviteiten in de bestaande en toekomstige situatie gelijk aan elkaar. Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor beide activiteiten een maximale milieucontour van 30 m op basis van geluid. Voor het dichtstbijzijnde milieugevoelige object, de woning aan de Schaapsteeg 11 ten zuiden van het plangebied, treden er ten aanzien van het aspect milieuzonering daarom geen negatieve veranderingen op.

In omgekeerde werking kan worden gesteld dat voorliggend initiatief geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk maakt. De bestaande bedrijfswoning ligt op 55 m vanaf het agrarisch bedrijf aan de Schaapsteeg 16.

Voor dat agrarisch bedrijf is, anders dan voor het aspect geur (zie 4.6), een maximale richtafstand van 30 m van toepassing. Voorliggend initiatief voorziet niet in verplaatsing van de bestaande bedrijfswoning in de richting van het bedrijf. Daarom kan geconcludeerd worden dat er aan de richtafstand wordt voldaan. Aan de oostkant van het plangebied ligt een hoveniersbedrijf. Het bedrijf is aan te merken als een milieu-categorie 2 inrichting met een maximale richtafstand van 30 m op basis van geluid. De bedrijfswoning ligt op minimaal 50 m vanaf het hoveniersbedrijf. Er wordt voldaan aan de richtstand. Bedrijven in de omgeving van het plangebied zorgen niet voor milieuhinder op de bedrijfswoning en ter plaatse van de bedrijfswoning is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Voorliggend initiatief beperkt omliggende bedrijven ook niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

4.4.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Onderzoek

De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en in plaats van een agrarisch bedrijf is in de toekomstige situatie een opslagbedrijf toegestaan binnen het plangebied. Zoals ook nader gemotiveerd in paragraaf 4.1 treden er geen noemenswaardige veranderingen op ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. Hiermee draagt het project niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling in dit wijzigingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³   max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe

Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.

4.6.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Voorliggend initiatief maakt geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk. De bestaande bedrijfswoning is een geurgevoelig object voor agrarische bedrijven anders dan het eigen agrarisch bedrijf. Tegenover de bedrijfswoning, aan de Schaapsteeg 14 / 16, is een rundveebedrijf gelegen. Om te kunnen bepalen of het agrarisch bedrijf geuroverlast tot gevolg heeft, kan getoetst worden met de normen van 'vaste afstandsdieren'. In het buitengebied bedraagt deze norm 50 meter tussen het dichtstbij gelegen emissiepunt van het agrarisch bedrijf en het geurgevoelige object. De bedrijfswoning binnen het plangebied ligt op minimaal 90 meter tot de dichtstbij gelegen stal. Daarmee wordt er voldaan aan de norm. Omdat voorliggend initiatief herbouw van de bedrijfswoning dichter op het agrarisch bedrijf niet mogelijk maakt, kan worden gesteld dat er ten aanzien van het aspect geur geen belemmeringen zijn. Ter plaatse van de bedrijfswoning is sprake van een goed woon- en leefklimaat en het agrarisch bedrijf wordt ook niet belemmerd in de ontwikelingsmogelijkheden. In de omgeving van het plangebied liggen geen andere agrarische bedrijven waar vanuit het aspect geur rekening mee dient te worden gehouden.

In omgekeerde werking heeft voorliggend initiatief tot gevolg dat door het verdwijnen van het agrarisch bouwvlak, de oprichting van een agrarisch bedrijf niet meer is toegestaan binnen het plangebied. Geurhinder op de omgeving kan daardoor worden uitgesloten. Dit komt mede ten goede aan het woon- en leefklimaat van de zuidelijk gelegen woning aan de Schaapsteeg 11.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2018

Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.

Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  • 1. de externe veiligheidsrisico's goed in beeld zijn gebracht;
  • 2. de gemeentelijke organisatie zich bewust is van de aanwezige risico's;
  • 3. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor de externe veiligheid;
  • 4. beleidsuitvoering en handhaving zorgen voor de beheersbaarheid van bestaande en nieuwe EV risico's;
  • 5. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn bij een calamiteit.
4.7.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Voorliggend initiatief heeft geen toename van het aantal (beperkt) kwetsbare objecten tot gevolg. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Het opslaggebouw is niet aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object. Het gebouw zal alleen worden gebruikt als opslaglocatie voor campers en caravans. Er zullen geen werknemers voor langere tijd in het gebouw aanwezig zijn. Het nieuwe bedrijf is ook niet aan te merken als een risicovolle inrichting, waardoor het bedrijf niet is aan te merken als een risicobron voor (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Een nadere beoordeling vanuit het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

4.7.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Algemeen

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2009 - 2015, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en -Verordening Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2012) en de Keur voor waterkeringen en wateren;

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van het “hydrologisch neutraal” bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland

De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater dienen te worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100% afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 20 of 30 cm stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.

Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren( 2014 tot en met 2018) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.

Waterplan 2014-2018 (GRP)

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:

  • Een veerkrachtig, robuust en duurzaam watersysteem.
  • Een optimaal functionerende waterketen.
  • Een effectieve en efficiënte waterorganisatie.

Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.

4.8.2 Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rivierenland. Het waterschap is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie ook bijlage 1. Voorliggend initiatief voorziet in een herontwikkeling van de bestaande agrarische bedrijfslocatie naar een bedrijfslocatie met een opslagfunctie. Er vinden verschillende fysieke ingrepen plaats ter plaatse van het bestaande bebouwingscluster. Drie bestaande bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt en daar komt één opslaggebouw voor terug. Om het nieuwe opslaggebouw te kunnen realiseren hoeven er geen watergangen te worden gedempt. De bestaande terreinverharding rondom de bedrijfswoning wordt voor een deel vervangen voor groen. Voor het nieuwe opslaggebouw wordt een nieuw verhard buitenterrein aangelegd. Per saldo voorziet voorliggend plan mogelijk in een beperkte toename van het verhard oppervlak, maar deze toename blijft ruim onder de grens van 1.500 m2 van het waterschap Rivierenland voor ontwikkelingen in het buitengebied en geldt een vrijstelling van de compensatieplicht.

De bedrijfswoning blijft op dezelfde wijze aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Ter plaatse van het plangebied liggen verder geen watergangen of gebieden die vanuit het aspect water bescherming genieten. Er zijn derhalve geen waterhuishoudkundige belangen in het geding. Om die reden is er geen vooroverleg met het waterschap nodig.

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

4.9.1.1 Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.9.1.2 Gebiedsbescherming

Natura2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

4.9.2 Doorvertaling wijzigingsplan
4.9.2.1 Soortenbescherming

Om de gevolgen van de sloopactiviteiten vanuit het aspect ecologie te kunnen beoordelen is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (bijlage 2). De belangrijkste conclusie is dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming.

4.9.2.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ca 2 km ten zuiden van het plangebied. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot het Natura 2000-gebied en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Volledigheidshalve is voor het aspect stikstof een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 3.

Daarin is de conclusie opgenomen dat zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

4.9.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling wijzigingsplan
4.10.2.1 Archeologie

Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Ter plaatse van het plangebied zijn geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. De bouwwerkzaamheden binnen het plangebied hebben geen negatieve effecten op het aspect archeologie tot gevolg. Nader archeologisch onderzoek is niet aan de orde.

4.10.2.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waaronder monumenten gelegen. Ook ligt het plangebied niet in een gebied dat vanuit het aspect cultuurhistorie bescherming geniet. Negatieve effecten op het aspect cultuurhistorie kunnen op voorhand worden uitgesloten.

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit wijzigingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Er zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningsverbindingen aanwezig in het plangebied. Daarmee wordt geconcludeerd dat er geen beperking is voor de ontwikkeling van het perceel.

4.12 Explosieven

4.12.1 Regelgeving

In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn.

4.12.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek gedaan naar of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Het onderzoek kan niet uitwijzen of het plangebied een onverdachte of verdachte locatie betreft. Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend wijzigingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het wijzigingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

4.13 Spuitzonering

4.13.1 Regelgeving

Bij het telen van bollen-, boom- en fruit in de open lucht kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van belang zijn. Dit vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten. Er gelden, behoudens het niet mogen belasten van oppervlaktewater (Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit), in Nederland geen wettelijke bepalingen over een minimaal aan te houden afstanden tussen de teeltgronden en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen en bedrijven. In de bestemmingsplanpraktijk word daarom een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een genoemde teelten en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide indicatieve vuistregel. Sinds 1 januari 2017 is het grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 35 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.13.2 Doorvertaling wijzigingsplan

Voorliggend plan betreft een functiewijziging van een bedrijf. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en voorliggend initiatief maakt geen andere milieugevoelige objecten mogelijk. Het aspect spuitzonering vormt zodoende geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaardregels van de gemeente Neder-Betuwe. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht. Voor onderhavig wijzigingsplan wordt aangesloten bij de systematiek van het moederplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld", vastgesteld door de gemeente Neder-Betuwe op 30 mei 2013. Waar de regels op de hieronder beschreven onderdelen afwijken, staat dat per artikel genoemd.

5.2 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. In voorliggend wijzigingsplan is de lijst met begrippen gefilterd ten behoeve van de leesbaarheid.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

In de bestemmingsregels zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Deze zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de verschillende bestemmingen.

Agrarisch

De gronden ten noorden van het bebouwingscluster behouden de bestemming Agrarisch, zonder bouwvlak.

Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden ter plaatse van de bestaande woning en het nieuwe opslaggebouw. Naast het ingebruik nemen van de gronden voor woondoeleinden is een bedrijf aan huis toegestaan in de vorm van een opslagbedrijf. In de regels zijn de bouwmogelijkheden voor het nieuwe opslaggebouw nader gedefinieerd. Ook zijn in de regels van deze bestemming voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor de aspecten 'parkeren' en landschappelijke inpassing'.

Geluidzone - spoor

Deze aanduiding is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren'. Binnen deze zone mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd.

Vrijwaringszone - weg

Deze aanduiding is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Kesteren'. Binnen deze zone mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels 

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen, zwembaden en ten aanzien van de bestaande situatie. Daarnaast is een regeling inzake parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd dan wel het gebruik wordt gewijzigd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen d.d. 30 mei 2013. Indien de parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan de rechtsopvolger van de voorgenoemde nota.

Algemene gebruiksregels 

Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het wijzigingsplan. Daarnaast zijn regels voor (niet-publieksgerichte) aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Algemene afwijkingsregels 

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het wijzigingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Er zijn onder meer algemene afwijkingsregels opgenomen voor evenementen, publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed & breakfastaccommodaties, parkeren en jongerenontmoetingsplaatsen.

Algemene wijzigingsregels 

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. In dit plan is er voor gekozen omwille van de leesbaarheid enkel de meest relevante wijzigingsbevoegdheden op te nemen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht 

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een wijzigingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. De initiatiefnemer stelt omwonenden op de hoogte van voorliggend initiatief.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Voorliggend initiatief raakt niet aan provinciale belangen. Het waterschap is via de digitale watertoets reeds op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie ook 4.8. Op het ontwerp wijzigingsplan behouden zij de mogelijkheid tot het geven van zienswijzen. De mogelijke ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.

7.2 Inspraak

Aangezien er sprake is van een wijzigingsplan waarbij gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid dat reeds bekend is, wordt het plan direct als ontwerp-wijzigingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg start de formele wijzigingsplanplanprocedure. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpwijzigingsplan. Indien nog worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het wijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties moet worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 9 december 2021 tot en met 19 januari 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er een zienswijze ingediend. Deze heeft niet geleid tot aanpassingen in het plan.

7.4 Vaststellingsfase

Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.