direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Pijenkampseveldweg B
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Gemeente Neder-Betuwe ontwikkelt het Agro Business Centre (Hierna ABC) in het gebied aan de Dodewaardsestraat te Opheusden. Op het ABC kunnen zich bedrijven vestigen die direct aan de laanboomteelt gerelateerde activiteiten uitvoeren. Het bedrijf Van Tuijl is voornemens zich te vestigen op het ABC terrein. De realisatie van het bedrijfspand voor Van Tuijl en de realisatie van de benodigde infrastructuur (doortrekken reconstructie Pijenkampseveldweg) is strijdig met het geldende bestemmingsplan. De gemeente Neder-Betuwe heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan het initiatief, omdat het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals onder andere verwoordt in de structuurvisie voor het ABC terrein. Hierbij moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft als doel het planologisch kader vast te leggen, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om het bedrijf te kunnen realiseren conform het bouwplan (zoals weergegeven in bijlage 1) evenals de reconstructie van de Pijenkampseveldweg ter hoogte van het plangebied (zie paragraaf 2.1).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Dodewaardsestraat ten zuiden van de kern Opheusden. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0001.jpg"

1.3 Aanpak

Om vergunning te kunnen verlenen voor realisatie van het nieuwe bedrijf is het nodig om een procedure te voeren om af te wijken van de geldende bestemming. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° de mogelijkheid een zogenaamd projectafwijkingsbesluit te nemen voor projecten die weliswaar strijdig zijn met het geldende bestemmingsplan, maar niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing.

In voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend aan het initiatief. Onder andere de nieuwe functies, het bouwplan en de landschappelijk inpassing zijn hier in verwoord.

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld" vastgesteld op 30 mei 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 2', Groen', 'Water' en 'Verkeer'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4' en 'Waterstaat – Beheerszone watergang'. Daarnaast zijn er nog regelingen opgenomen welke verband houden met het spoor en de weg. Zo valt de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg voor het bedrijfsperceel binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-weg'. Binnen deze zone mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Het gehele plangebied valt binnen de gebiedsaanduiding 'geluidszone-spoor'. Binnen dit gebied mogen geen woningen worden gebouwd. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede uit het bestemmingsplan "Buitengebied Dodewaard en Echteld" opgenomen ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0002.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen)

De watergang aan de zuidkant van het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Infrastructuur ABC", vastgesteld op 2 juli 2015. De watergang heeft de bestemming 'Water' met dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterlopen'.

De geldende bestemmingsplannen laat met recht of via wijzigingsbevoegdheid realisatie van het initiatief niet toe. Om op deze locatie het bedrijf en de ontsluitingsweg te kunnen realiseren is daarom voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld die onderdeel vormt van een projectafwijkingsbesluit.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied wordt begrensd door de Dodewaardsestraat (oostzijde), de Pijenkampseveldweg (westzijde) en de Betuwelijn (zuidkant). Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie van het plangebied weer, waarbij de ingetekende delen momenteel in ontwikkeling zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0003.jpg"

Luchtfoto huidige situatie (schematisch weergegeven deel is in aanleg)

Ten noorden van het plangebied het bedrijf Damcon gerealiseerd (donkergrijze vlak) en is de nieuwe infrastructuur met rotonde aangelegd. De reconstructie van de Pijenkampseveldweg wordt momenteel uitgevoerd tot aan het plangebied, om later (in voorliggend plan) doorgetrokken te worden. Langs de wegen liggen enkele watergangen. Verder bestaat het plangebied op dit moment uit agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0004.png"

Huidige situatie plangebied gezien vanaf Dodewaardsestraat (Google street view)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan bestaat uit twee delen, de ontwikkeling van het bedrijf van Tuijl (fase 1) en de aanleg van infrastructuur (voorbereiding op ontwikkeling fase 2). Beide delen zijn weergegeven in het inrichtingsplan in deze paragraaf. In bijlage 1 is het bouwplan opgenomen.

2.2.1 Bedrijfsactiviteiten

Het bedrijf Van Tuijl is voornemens om zich te vestigen in het plangebied en onderdeel uit te gaan maken van het grotere ABC terrein. Van Tuijl betreft een bedrijf dat zich richt op aan- en verkoop en advisering van alle benodigdheden voor tuinbouw, boomkwekerijen, fruitteelt en akkerbouw. Hierbij heeft Van Tuijl een voorraad van eigen producten, met onder andere opslag van bestrijdingsmiddelen, meststoffen, bamboe en boompalen. Een andere activiteit van het bedrijf is het produceren en in voorraad houden van plastic artikelen. Vanuit het magazijn worden leveringen verzorgd en kunnen producten worden afgehaald. Hiervoor is ook een showroom aanwezig waarin de te produceren producten worden getoond. Het bedrijf richt zich met name op leveranties aan de boomkwekerij sector. Het bedrijf verkoopt onder meer: clips, boomcontainers, boomkwekerijartikelen, gronddoek, kisten, potten (spuitgiet), potten (thermoform), tonkinstokken, vatuplast potten.

Het bedrijf heeft een eigen ontwikkelingsafdeling waar ze samen met de bedrijven in de laanboomsector nieuwe producten ontwikkeld. Vooral de ontwikkelingen rond containervelden en pottenvelden staan niet stil. Het bedrijf is dan ook een kennispartner voor de individuele kweker.

Om voorgaande bedrijfsactiviteiten te kunnen uitoefenen heeft het bedrijf behoefte aan een bedrijfspand met opslag-, productie-, ontwikkelings-, kantoor- en vergaderruimte.

2.2.2 Situering en infrastructuur

Situering

Het te bouwen bedrijfspand bevindt zich op een unieke zichtlocatie op het ABC-terrein in Opheusden. De kavel is gesitueerd in de ronding van de weg die fungeert als hoofdentree van Opheusden en het ABC-terrein. De stedenbouwkundige setting van het kantoor is gericht op deze entree en volgt het verloop van de weg. Tevens zorgt deze ronding voor een 'zachte' overgang naar de overige bebouwing. Achter dit kantoor gedeelte bevindt zich de bedrijfshal. Deze hal is meer gericht op de wegen achter en naast het pand.

Het terrein wordt zo groen mogelijk ingevuld aan de zijde van de entree van het ABC-terrein. In het ontwerp is een vlonder opgenomen die wordt uitgevoerd in hout en als een loper wordt 'uitgerold' richting de hoofdweg en eindigt in een representatieve vlonder aan het open water.

Op de plekken waar zwaar vrachtverkeer komt (aan de Pijenkampseveldweg) zal voor een zware dichte bestrating gekozen worden. Het lichtere verkeer zal zich verplaatsen over half open bestrating. In totaal zijn 19 + 11 parkeerplaatsen opgenomen en drie laaddocks voor het laden en lossen van vrachtwagens, waarmee wordt voldaan aan de behoefte van het bedrijf. Een nadere beschrijving van de aspecten verkeer en parkeren wordt gegeven in paragraaf 4.4. Navolgende afbeelding geeft de hierboven beschreven inrichting van het bedrijfsperceel weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0005.png"

Inrichtingsplan bedrijfsperceel (Bron: Huibers, bureau voor architectuur)

Aanleg infrastructuur

Om het perceel geschikt te maken voor de vestiging van het bedrijf dienen enkele watergangen verlegd te worden en nieuwe infrastructuur aangelegd te worden. De nieuwe waterstructuur komt tussen de Dodewaardsestraat en de bestaande watergang langs de Betuweroute (dit is reeds mogelijk binnen geldende bestemming). De aanleg is momenteel in voorbereiding, maar valt buiten de reikwijdte van dit plan.

De reconstructie van de Pijenkampseveldweg wordt doorgetrokken richting het zuiden en voor een deel evenwijdig aan de Betuwelijn. Het deel behorende tot dit plan is binnen het zwarte kader weergegeven op navolgende afbeelding. Het perceel zal ontsloten worden via de nieuwe weg en vervolgens via de nieuwe rotonde in de Dodewaardsestraat op de hoofdwegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0006.png"

Inrichtingsplan infrastructuur (zwarte kader geeft plangebied aan) 

2.2.3 Bedrijfspand

In het ontwerp is het kantoor gedeelte uitgevoerd in twee bouwlagen zodat de hoogte van het kantoor in goede verhouding staat met de bedrijfshal. Het kantoor gedeelte is opgetrokken uit natuurlijke materialen/ tinten zoals baksteen en houten lamellen. Daarnaast is er veel glas aanwezig om veel licht en lucht binnen te realiseren. De entree met een atrium over alle verdiepingen geeft een representatieve uitstraling voor de gasten van het bedrijf en uiteraard voor het ABC-terrein. Dit is te zien op navolgende impressies.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0007.png"

Gevelbeelden ontwerp bedrijfspand Van Tuijl (Bron: Huibers, bureau voor architectuur)

De bedrijfshal heeft in contrast met het kantoor gedeelte een meer industriële uitstraling gekregen passend bij de functie. Gezien vanaf de Dodewaardsestraat is er qua bouwmassa een zachte representatieve overgang gecreëerd van de voorgevel naar de rechterzijgevel. Het kantoorblok is in een ronding om deze hoek gelegd. Aan de achterzijde is er voor een lichte gevelvulling gekozen waar de verschillende toegangen naar de bedrijfshal in zijn verzameld. Ook deze vulling is vanaf de achtergevel doorgezet naar de rechterzijgevel. Door deze ingrepen krijgt het geheel een alzijdig representatief aanzicht. De linker zijgevel is hier echter niet in betrokken aangezien deze als een brandwerende wand wordt uitgevoerd. In de toekomst zal naar alle waarschijnlijkheid hier ook de tweede fase als uitbreiding van de bedrijfshal aansluiten.

De bedrijfshal heeft een hoogte van 13 meter, gebaseerd op de benodigde vrije hoogte van ruim 11 meter. De dikte van het vloer-/ en dakpakket is ingeschat op gemiddeld 1 meter.

Het pand komt te liggen in de bocht, op afstand van de weg en op afstand van omliggende panden. Het gaat om een pand met een flinke oppervlakte, waar in de toekomst nog een gedeelte wordt aangebouwd richting het zuiden (fase II zoals aangeduid op het inrichtingsplan). De omliggende panden en percelen (toekomstig Damcon ten noorden op circa 8.500 m2, een perceel van circa 16.000 m2 ten oosten, ten oosten daarvan de nieuwe locatie van het bedrijf van Kegelaar met een oppervlakte van 18.500 m2) kennen ook een flinke schaalgrootte. Er is vanaf de nieuwbouw Kegelaar sprake van een oplopende hoogte naar het pand van Tuijl in de bocht, daarna aflopend richting het nieuwe pand van Damcon.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De SVIR zet onder meer in op de ontwikkeling van de Greenports. Het gebied in en rond Neder-Betuwe is aangemerkt als satellietgebied boomkwekerij. Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een aan de boomteelt gelieerd bedrijf met ontsluitingsweg en past wat dat betreft binnen het SVIR. Het Barro stelt verder geen regels voor het plangebied.

Ladder duurzame verstedelijking

Het voorgenomen programma en nieuwbouw sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

  • 1. Actuele regionale behoefte

In de marktanalyse Agro Business Centre Opheusden (Stec Groep) is de behoefte in kaart gebracht voor bestaande keten- en gelieerde bedrijven en voor nieuwe bedrijvigheid. Navolgend worden de hoofdpunten uit deze analyse beschreven.

Bestaande bedrijven

  • Op basis van de uitgevoerde analyses en gesprekken is een ruimtebehoefte voor ABC van ca. 6 tot 7 hectare vanuit bestaande keten- en gelieerde bedrijven mogelijk. De exacte omvang is afhankelijk van de mate waarin ABC voordelen biedt voor bedrijven en samenwerking.
  • ABC zal niet concurreren met bestaande bedrijventerreinen om twee redenen, omdat (1) verplaatsende bedrijven overwegend in het buitengebied zijn gevestigd en (2) bedrijven de clustervoordelen op andere locaties niet kunnen invullen.

Nieuwe bedrijven

  • De (kweek)bedrijven in de sector opereren van oudsher nog individualistisch: samenwerking is vooralsnog beperkt, maar komt steeds meer van de grond. Dat vertaalt zich op dit moment echter voornamelijk in gezamenlijke investeringen in kennis, innovatie en een online (handels)platform, niet zozeer in fysiek-ruimtelijke initiatieven, zoals gezamenlijk transport, gezamenlijke opslag of een gedeeld handelshuis. De verwachting is dat dit de komende jaren, mede onder druk van de markt, wel toe gaat nemen.
  • Ambitie is om samenwerking onder andere vorm te geven in transport en opslag: goederen van verschillende kwekers naar dezelfde eindbestemming worden gecentraliseerd in één centraal op- en overslagpunt, vanwaar de goederen efficiënt worden getransporteerd. Dat levert bovendien een kostenbesparing op voor het cluster.
  • Op dit moment is het ontwikkelen van het Laanboomgebouw (0,75 ha) en een gezamenlijk koelhuis (1 ha) het meest concreet. Andere reële mogelijke ruimtevragers voor ABC zijn bijvoorbeeld (1) een fysieke beursruimte, (2) een testruimte, waar innovatie met (bijvoorbeeld) de WUR kan worden georganiseerd, (3) een bedrijfsverzamelgebouw, (4) een onderwijsruimte en (5) een installatie voor biovergisting.
  • Gezien de (langzaam) toenemende samenwerking en afhankelijk van de omvang van gedeelde faciliteiten, wordt een reële behoefte naar ABC vanuit dit segment van ca. 3 tot 4 hectare tot 2025 verwacht.

De totale behoefte vanuit bestaande en nieuwe bedrijven wordt op basis van het bovenstaande ingeschat op ca. 9 ha tot 11 ha. Er wordt ontwikkeld volgens het model van organische groei, waarbij geen grote eenheden bouwrijp worden gemaakt, maar (vraaggestuurd) perceel voor perceel wordt ontwikkeld. In voorliggend plan wordt het perceel en de omliggende infrastructuur geschikt gemaakt voor ontwikkeling van het bedrijf Van Tuijl. Op basis van de rapportage van de STEC groep is de ontwikkeling van het ABC onder verwijzing aan het regionale aanbod en de (regionale) behoefte opgenomen in het vastgestelde Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Rivierenland (juli 2016).

Hiermee is aangetoond dat er zowel vanuit de regio als vanuit een concreet bedrijf (Van Tuijl) behoefte is aan de ontwikkeling van het plangebied.

  • 2. Voorzien in behoefte binnen bestaand stedelijk gebied

De planlocatie is gelegen in het buitengebied tussen de kernen Dodewaard en Opheusden, in het hart van het gebied voor de laanboomteelt dat zich uitstrekt binnen de gemeenten Buren, Neder-Betuwe en Overbetuwe.

Rondom de Betuwelijn en de A15 is naar verloop van tijd steeds meer sprake van verstedelijking. Er zijn reeds een aantal omgevingsvergunningen verstrekt op het ABC voor de vestiging van andere bedrijven.

Daarnaast is het oprichten van een cluster van in totaal 30 hectare (ABC) niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied. Verplaatsende bedrijven bevinden zich momenteel verspreid over het buitengebied, waar de clustervoordelen van het ABC niet behaald kunnen worden. De locaties bieden onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden om door te groeien of tot een clustering van laanboomteelt gelieerde bedrijven te komen.

In verband met de toenemende verstedelijking in de omgeving van de planlocatie en de gunstige bereikbaarheid (zie stap 3) wordt deze locatie als meest geschikte alternatief beschouwd om tot een cluster van bedrijven in deze sector te komen.

  • 3. Passende ontsluiting

De locatie van het ABC is goed bereikbaar voor wegvervoer (A15) en voor personen bereikbaar per trein. Voor het bedrijf Van Tuijl biedt vestiging op het terrein ten slotte ook kansen voor samenwerking door fysieke nabijheid van gerelateerde bedrijven.

Op basis van voorgaande alinea's kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het betreffende bedrijfsperceel met ontsluitingsweg aansluit op de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en omgevingsverordening van Gelderland. Deze visie en verordening zijn recent vastgesteld (9 juli 2014).

Over het ABC -terrein is opgenomen dat de gemeente Neder-Betuwe samen met de sector de haalbaarheid onderzoekt van een projectvestiging in Opheusden en omgeving van bedrijven en voorzieningen die van cruciaal belang zijn voor de boomteeltbedrijven, zoals agro-logistieke bedrijven en voorzieningen. De provincie ondersteunt dit initiatief en wil daarmee bevorderen dat er ruimte geboden wordt voor de logistiek van de sector ten behoeve van efficiënt en duurzaam transport. In de structuurvisie bedrijventerreinen wordt aangegeven dat specifieke bedrijfssectoren zoals agroproductie een bijzondere ontwikkeling doormaken en een passende plek nodig hebben. De provincie wil er voor zorgen dat ook deze sectoren zo goed mogelijk kunnen worden geaccommodeerd. In deze structuurvisie zijn geen specifieke locaties aangeduid voor agroproductieparken.

Per regio kan een locatie gezocht worden voor een agroproductiepark. Een agroproductiepark wordt gezien als een gerichte ruimtelijke clustering van (agro)productiefuncties. Het eerste doel is het bundelen van hoog dynamische agrarische functies. Het tweede doel van de clustering is om transportbewegingen te verminderen, reststromen beter te benutten (materie en energie), ruimtegebruik te intensiveren, de landschappelijke inpassing van bedrijven te verbeteren en de ketensamenwerking te versterken op het punt van kennis en economie. In de Omgevingsvisie staat dat de provincie ter versterking van de tuinbouwclusters enige ruimte biedt voor gesegmenteerde agro gelieerde bedrijfsterreinen. ABC Opheusden wordt als belangrijk voor de sector benoemd. Agrobusiness wordt als een van de pijlers in de Regio Rivierenland gezien.

Planspecifiek 

Het nieuwe (boomteelt gelieerde) bedrijf komt te liggen op het ABC-terrein. Het past daarmee binnen het provinciale beleid voor agro gelieerde bedrijventerreinen.

3.2.2 Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland

In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland (RPB, uit 2016) is aangegeven dat de laanboomteelt in de gemeenten Neder-Betuwe en Buren (en buiten de regio gemeente Overbetuwe) een prominente plaats inneemt op economisch en sociaal vlak. Om het laanboomcluster te versterken, wordt beoogd om het ABC Opheusden te ontwikkelen. Doelgroep van het ABC zijn aan de boomteelt gerelateerde bedrijven, niet de kwekerijen zelf. Het gaat om de eerste schil rondom de kernactiviteit van het laanboomteeltcluster. 'Reguliere' bedrijvigheid zal niet kunnen vestigen op het ABC. Bovendien worden geïnteresseerde bedrijven kwalitatief beoordeeld op hun link met het laanboomcluster. Daarmee wordt het profiel van het ABC geborgd en voorkomen dat ABC gaat concurreren met 'reguliere' bedrijventerreinen in de regio (of daarbuiten). De ruimtebehoefte is dus aanvullend ten opzichte van de bestaande prognose. Vanuit dit RPB volgt tevens dat er behoefte is aan dit terrein.

Planspecifiek 

Het nieuwe (boomteelt gelieerde) bedrijf komt te liggen op het ABC-terrein. Het bedrijf past binnen het profiel van het ABC en draagt bij aan de versterking van het laanboomcluster. Het past daarmee binnen het regionale beleid voor agro gelieerde bedrijventerreinen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden

De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 18 december 2014 de structuurvisie voor het Agro Business Centre (ABC) Opheusden vastgesteld. In het gebied tussen de Linge en de Betuweroute/A15, ten westen van de Dodewaardsestraat, is de gemeente voornemens een bedrijvenpark voor bedrijven die aan de laanboomteelt zijn gerelateerd te realiseren. In deze structuurvisie worden keuzes gemaakt ten aanzien van ruimtelijke en functionele invulling en de ontwikkelingsstrategie van het ABC. De visie heeft als doel een integraal kader te bieden voor het realiseren van een Agro Business Centre in Opheusden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0008.png"

Bron: Structuurvisie Agro Business Centre Opheusden

Planspecifiek 

Uit de structuurvisiekaart voor het ABC-terrein is te zien dat de beoogde ontwikkeling is gelegen nabij punt 1: hart van het ABC. Binnen dit gebied dient ingegaan te worden op 3 aspecten: functies, ontsluiting en ruimtelijke kwaliteit.

Functies

De ontwikkeling ligt binnen de representatieve zone / het hart van het ABC. Hier wordt met name ingezet op functies 'kennis' en 'representatie'. Hier kunnen ook (virtuele) handelsactiviteiten een plek vinden (bijvoorbeeld een beursgebouw gekoppeld aan een showtuin). Van Tuijl betreft een bedrijf dat zich richt op aan- en verkoop en advisering van alle benodigdheden voor tuinbouw, boomkwekerijen, fruitteelt en akkerbouw. Hierbij ligt het accent op boomteeltbedrijven zoals dit ook in paragraaf 2.2.1 is beschreven. Uit deze beschrijving blijkt dat het bedrijf boomteelt gerelateerd is en past binnen de representatieve zone.

Ontsluiting

Het perceel wordt in aansluiting op de vereisten uit de structuurvisie niet direct op de Dodewaardsestraat ontsloten, maar via de Pijenkampseveldweg richting de nieuwe rotonde in de Dodewaardsestraat. Hiermee wordt op een logische wijze aangesloten op de eerder aangelegde infrastructuur voor onder andere het bedrijf Damcon. Er komt geen uitrit aan de Dodewaardsestraat.

Ruimtelijke kwaliteit

In de representatieve zone geldt een hoog ambitieniveau voor de gebouwen en de openbare ruimte. De stedenbouwkundige setting van het kantoor is gericht op de entree van het ABC-terrein en volgt het verloop van de Dodewaardsestraat. Tevens zorgt deze ronding voor een 'zachte' overgang naar de overige bebouwing. Het terrein wordt zo groen mogelijk ingevuld aan de zijde van de entree van het ABC-terrein. In het ontwerp is een vlonder opgenomen die wordt uitgevoerd in hout en als een loper wordt 'uitgerold' richting de hoofdweg en eindigt in een representatieve vlonder aan het open water. Hiermee krijgt het bedrijfspand een kwalitatieve uitstraling. Daarnaast is het plan in overleg met welstand (Gelders Genootschap) tot stand gekomen, waarmee de duurzame instandhouding van de ruimtelijke kwaliteit in voldoende mate is geborgd.

Landschappelijke inpassing

Conform Structuurvisie geldt in de representatieve zone een hoog ambitieniveau voor de gebouwen, openbare ruimte en functies. Elke ontwikkeling vormt een afronding en dient rondom een groene inpassing te krijgen. De voorliggende locatie ligt in de representatieve zone aan de Dodewaardsestraat, waardoor nog aanvullende eisen gelden. Het terrein dient aan de zijde van de Dodewaardsestraat een hoogwaardige presentatie door groen, water en beeldkwaliteit bebouwing te krijgen. Als voorwaarde voor verlening van de vergunning stelt initiatiefnemer in nauw overleg met de gemeente een landschappelijk inrichtingsplan op. In dat plan wordt voorzien in een landschappelijke inpassing conform de Structuurvisie ABC-terrein. De aanleg en instandhouding van het overeengekomen inrichtingsplan wordt voorwaardelijk verplicht opgenomen.

Conclusie

Het plan past gezien het voorgaande in het gemeentelijk beleid zoals verwoord in Structuurvisie ABC.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een projectbesluit moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijfspand met ontsluitingsweg op een braakliggend (agrarisch) perceel. Om aan te tonen dat de bodem geschikt is voor het beoogd gebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2).

Uit dit onderzoek blijkt dat er geen verhoogde gehalten met de onderzochte parameters zijn aangetoond. In het grondwater zijn maximaal lichte verontreinigingen met barium vastgesteld. De aangetoonde verontreiniging met barium betreft een overschrijding van de streefwaarde. Vanwege de lichte mate van verontreiniging zijn de risico's voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar. Daarnaast is geen sprake van noemenswaardige verspreidingsrisico's.

Later is een bodemonderzoek uitgevoerd voor het deel van het plangebied waar de oude overkluizing van de A15 heeft gelegen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Er zijn hierbij maximaal licht verhoogte gehalten aangetroffen. De verhoogde gehalten betreffen overschridingen van de achtergrond- en/of streefwaarden. Vanwege de lichte mate van verontreiniging zijn de risico's voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar.

Met de uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 734287 (aan de A15 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   29,1 µg/m3   23,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijfspand en de aanleg van infrastructuur. Met deze ontwikkeling worden 15 verkeersbewegingen van vrachtauto's en 20 verkeersbewegingen van auto's per dag aan het gebied toegevoegd. Onderstaand is de worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van dit plan op de luchtkwaliteit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0009.png"

Uit voorgaande berekening komt naar voren dat deze toename onder de gestelde 3% norm van de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 blijft, er is sprake van een relatief klein project. Dit project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het bedrijf ligt binnen de "geluidszone - spoor". Binnen deze zone mogen geen woningen worden gebouwd. Het voorliggend initiatief betreft realisatie van een ontsluitingsweg en een bedrijf zonder bedrijfswoning. Dit zijn geen geluidgevoelige objecten die worden beschermd conform artikel 1 Wgh. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van weg- en spoorweglawaai is daarom niet noodzakelijk.

Op de geluidsproductie van het bedrijf en eventuele gevolgen voor de omgeving wordt ingegaan in paragraaf 4.1.5 'Bedrijven en milieuzonering'.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

  • binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom:3,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 14,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom: 2,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Een bedrijf wordt vanwege de aanwezigheid van een kantoor en de intensiteit van het gebruik gezien als een geurgevoelig object. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op 650 meter afstand. Door deze grote afstand kan een goed leefklimaat gegarandeerd worden en levert de realisatie geen hinder voor bestaande bedrijven op. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Ten aanzien van het aspect geur is het plan uitvoerbaar.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de structuurvisie ABC is aangegeven dat de toelaatbare milieucategorie van bedrijven in principe wordt bepaald op basis van een hoge ambitie voor beeldkwaliteit en gepaste afstanden tot gevoelige functies zoals woningen. Er dient sprake te zijn van een verantwoorde milieusituatie. De hoofdactiviteiten die plaatsvinden in het nieuwe bedrijf zijn:

Aan- en verkoop en advisering van benodigdheden voor tuinbouw, boomkwekerijen, fruitteelt en akkerbouw 

Op basis van de bijlage 1 'richtafstanden' van de VNG publicatie kan het bedrijf geschaard worden onder een 'Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders' met een milieucategorie 3.1. Voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar gelden richtafstanden van respectievelijk 30, 30, 50 en 30m. Binnen deze richtafstanden zijn geen gevoelige objecten gelegen. De dichtstbijzijnde burgerwoningen zijn op een afstand van circa 200m gelegen.

Het produceren en in voorraad houden van plastic artikelen 

Op basis van de bijlage 1 'richtafstanden' van de VNG publicatie kan het bedrijf geschaard worden onder een 'productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen' met een milieucategorie 3.1. Voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar gelden richtafstanden van respectievelijk 50, 30, 50 en 30m. Binnen deze richtafstanden zijn geen gevoelige objecten gelegen. De dichtstbijzijnde burgerwoningen zijn op een afstand van circa 200m gelegen.

Groothandel en opslag van bestrijdingsmiddelen en meststoffen

Op basis van de bijlage 1 'richtafstanden' van de VNG publicatie kan het bedrijf geschaard worden onder een 'Groothandel chemische producten' met een milieucategorie 3.2. Voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar gelden richtafstanden van respectievelijk 50, 10, 30 en 100m. Binnen deze richtafstanden zijn geen gevoelige objecten gelegen. De dichtstbijzijnde burgerwoningen zijn op een afstand van circa 200m gelegen. Daarnaast zal de opslag van bestrijdingsmiddelen beperkt blijven tot 1000 kg.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het te ontwikkelen bedrijf maximaal milieucategorie 3.2 met zich meebrengt (richtafstand 100m). Op basis van voorgaande alinea's kan geconcludeerd worden dat sprake is van een goede leefomgeving. De omliggende bedrijven worden niet (extra) in hun bedrijfsvoering belemmerd door de realisatie van het initiatief.

Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering is het plan uitvoerbaar.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op: risicovolle inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  • risicovolle inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het ruimtelijk beleid beleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.

Toetsingskaders vanuit wet- en regelgeving zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk. Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbare objecten zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

(Bevi-)inrichtingen

De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR).

De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen Het ministerie heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.

De aanpak richt zich op veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Als categorieën buisleidingen waarvoor het Bevb geldt zijn voorlopig alleen buisleidingen met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van respectievelijk 50 en 70 mm voor het transport van aardgas en vloeibare brandstoffen aangewezen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV). Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone (PR) worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt is een verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.

Planspecifiek

Gemeentelijk beleid

De gemeente Neder-Betuwe heeft op 4 juni 2015 de beleidsnotitie 'Externe veiligheid' vastgesteld. Voor voorliggend initiatief zijn de volgende ambities relevant:

  • Bijzonder kwetsbare objecten worden niet toegelaten binnen de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute);
  • In landelijk gebied wordt de nieuwvestiging van een Bevi-inrichting of daarmee vergelijkbaar bedrijf in beginsel niet toegelaten.

Het voorliggend initiatief betreft geen nieuwvestiging van een Bevi-inrichting in een agrarisch gebied. Tevens betreft het geen bijzonder kwetsbaar object. Ten aanzien van de toetsing van het initiatief aan de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute) wordt verwezen naar onderstaande alinea's.

Risicokaart

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegB-bsl1_0010.jpg"

Bron: risicokaart.nl (cirkel geeft nieuwe bedrijfslocatie aan, nieuwe infrastructuur ten zuiden van gebied beoogd)

In navolgende alinea's wordt uitsluitend ingegaan op de risico's voor het nieuwe bedrijfspand. De nieuwe infrastructuur betreft geen (beperkt) kwetsbaar object.

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.

Transport buisleidingen

Ten noorden van het plangebied loopt een gasleiding op een afstand van ruim 160 m. Deze doorkruist de Pijenkampseveldweg. Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 pr-contour en het invloedsgebied van deze leiding.

Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt binnen de basisnetafstand en binnen de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Door de ligging van het plangebied binnen de 200 meter zone van de Betuweroute en de A15 is tevens artikel 8 van het Bevt van belang. Omdat het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen (10 personen), naar verwachting niet met meer dan tien procent zal toenemen, hoeft nu niet te worden ingegaan op de elementen zoals genoemd in het eerste lid van artikel 8 Bevt.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid een advies uit te brengen.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 18 januari 2017 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.

Plasbrandaandachtsgebied

De infrastructuur die gewijzigd moet worden om het perceel geschikt te maken voor de vestiging van het bedrijf komt te liggen binnen de basisnetafstand en het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Omdat er hier echter geen sprake is van het bestemmen van gronden voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de basisnetafstand en PAG, leidt dit niet tot een belemmering voor het plan.

Conclusie 

Het aspect externe veiligheid is relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Daarnaast wordt in de voorwaarden van de omgevingsvergunning de vestiging van bijzonder kwetsbaren objecten uitgesloten. Nadere eisen in het kader van het aspect externe veiligheid zijn dan ook niet noodzakelijk. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Trillingen

Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillingshinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • Deel A, Schade aan gebouwen
  • Deel B, Hinder voor personen in gebouwen
  • Deel C, Storing aan apparatuur

Planspecifiek

De toekomstige bedrijfsbebouwing ligt op 120 meter van de Betuweroute en daarmee in het invloedsgebied van 150 meter van deze spoorlijn. Het plan bevat voornamelijk grote open bedrijfsruimten waar zich geen gevoelige apparatuur bevindt. Daarnaast worden er kantoren gerealiseerd. De kantoren zullen echter op een afstand van minstens 150 meter van de Betuweroute worden gerealiseerd, waardoor er geen sprake is van negatieve effecten van trillingen.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Waterplan Neder-Betuwe

Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Het Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 ('Waterplan II') is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).

Het Waterplan kan gezien worden als het samenvattend gemeentelijk Waterhuishoudingsplan op hoofdlijnen, waarin de gemeente haar beleid ten aanzien van het waterbeheer en -gebruik vastlegt. Dit beleid geeft enerzijds een visie op de ruimtelijke inpassing van watertaken en de organisatie van het waterbeheer en anderzijds een programma van activiteiten waarmee de wateropgave voor de toekomst wordt afgedekt. Het waterplan geeft hierdoor een samenhang aan andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt, zoals het baggerplan, waterhuishoudingsplannen, rioleringsplannen en afkoppelplannen. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en uitgangspunten voor milieu- en RO-plannen binnen de gemeente.

Water moet in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming als een mede ordenende factor worden meegenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen speelt water zelfs al een belangrijke rol in de locatiekeuze. Op deze manier wordt vroegtijdig zicht verkregen op de gevolgen voor het watersysteem en de restricties voor de voorgenomen ontwikkeling. Verder is het nodig dat nieuwe ontwikkelingen hydrologisch neutraal worden aangelegd. Het realiseren van ruimte voor water is een volwaardig onderdeel van de grondexploitatie. De gekozen (hemel)waterstructuur wordt in bestemmingsplannen planologisch veilig gesteld.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat een voornemen geen negatieve effecten mag hebben op het functioneren van het watersysteem, zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatief opzicht. Concreet betekent dit dat:

1. De afvoer uit het gebied niet groter is dan in de uitgangssituatie;

2. De omvang van de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;

3. De grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren;

4. De grondwaterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied zelf;

5. Het plangebied zo moet worden ingericht dat de gevolgen op de (grond)waterstanden niet leiden tot knelpunten in of rondom het plangebied.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijfspand en de aanleg van infrastructuur. Het perceel heeft een totale oppervlakte van 8477m2 en is momenteel geheel onverhard. Binnen dit deel wordt een bedrijfsgebouw met parkeervoorzieningen beoogd, waardoor 85% van het perceel verhard zal zijn (7205,45m2). Om te voorzien in voldoende watercompensatie wordt gebruik gemaakt van de beschikbare watercompensatie van de waterbank.

Waterbank

In het kader van de aanleg van de infrastructuur (rotonde en hoofdontsluiting) van het ABC terrein zijn bestaande watergangen gedempt, nieuwe watergangen en een waterpartij ten oosten van de Dodewaardsestraat gegraven, bestaande verharding verwijderd en nieuwe verharding aangelegd. Per saldo geeft dit een 'overschot' aan gerealiseerd water. Dit is in overleg met het Waterschap Rivierenland opgenomen in een 'waterbank'. Deze waterbank wordt ingezet ter compensatie van toekomstige verharding van de uit te geven percelen in gemeentelijk eigendom in het betreffende peilgebied (dus ten oosten van de Pijenkampseveldweg). Dit is opgenomen in de verkregen watervergunning. Er is voor 27.350 m2 aan verharding watercompensatie aanwezig. Deze wordt ingezet ter compensatie van:

  • 1. de verharding bij de bedrijfsvestiging van Damcon (zoals opgenomen in de hiervoor opgestelde ruimtelijke onderbouwing in het kader van het onherroepelijk geworden projectafwijkingsbesluit, zie NL.IMRO.1740.pbOPpijenkveldwegA-bsl1).
  • 2. Het saldo van te dempen en graven watergangen en te verwijderen en aan te brengen verharding zoals opgenomen in voorliggend plan / ruimtelijke onderbouwing.
  • 3. De toename aan verharding voor de bedrijfsvestiging zoals opgenomen in voorliggend plan / ruimtelijke onderbouwing.

Na invulling van bovenstaande elementen blijft er nog een overschot in de waterbank aanwezig. Deze wordt aangewend voor volgende bedrijfsvestigingen op het ABC. Navolgende tabel geeft een overzicht van de waterbalans:

Waterbalans          
         
nog in waterbank gemeente conform vergunning       27350   m2  
         
bedrijfsvestiging Damcon   6400   m2   6400   m2  
         
uitbreiding wegen en dempen water fase 2       1897   m2  
- dempen watergangen   2686   m2      
- graven watergangen   -1415   m2      
- verwijderen verharding   -1000   m2      
- aanleg verhardingen   1626   m2      
         
bedrijfsvestiging Van Tuijl, 8477m2*85%   7205,45     7205,45   m2  
         
nog in waterbank       11847,55   m2  

Voor een situatietekening van de bestaande en nieuwe waterhuishouding wordt verwezen naar bijlage 4 en 5. De te graven watergangen worden niet meegenomen in het projectafwijkingsbesluit omdat deze op basis van het vigerende bestemmingsplan gerealiseerd worden .

Waterkwaliteit

Met betrekking tot de riolering wordt een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd. Hierbij wordt het hemelwater van de dakoppervlakten direct op de omliggende watergangen afgevoerd, het hemelwater op de verharde terreindelen op de hemelwaterafvoer en het vuilwater op de vuilwaterafvoer.

Wateradvies waterschap

In het kader van het vooroverleg is het waterschap om advies gevraagd. Het waterschap geeft per brief aan positief te adviseren over het plan. Wel geeft zijn meer voor de terreininrichting rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van de keurzones van 1,5 meter langs de aanwezige en te realiseren watergangen. Deze zones dienen op grond van de Keur obstakelvrij te blijven. Het complete advies is als bijlage 13 opgenomen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor het initiatief.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura2000-gebieden.

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen m.oeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

De uiterwaarden van de Waal zijn onderdeel van het Natura-2000 gebied Rijntakken en derhalve van belang voor (overwinterende) watervogels. Gelet op de afstand tot de uiterwaarden (meer dan 1 km) en de omvang van het plan worden op voorhand effecten uitgesloten in het kader van de Natuurbeschermingswet. Om te berekenen wat de gevolgen van de ontwikkeling zijn op het gebied van stikstofdepositie is een AERIUS-berekening uitgevoerd, met als uitgangspunten volledige bebouwing van het plangebied (met uitzondering van het deel dat weg wordt) en de verkeersbewegingen die zijn opgenomen in paragraaf 4.4. Er is uitgegaan van 800 m² kantoor en 20 ton kunststofbewerking (hiervoor is als worst case metaalbewerking ingevuld, wat een hogere uitstoot heeft dan kunststofbewerking). Uit de berekening blijkt dat voor geen van de omliggende Natura 2000-gebieden de drempelwaarde wordt overschreden. De AERIUS-berekening is opgenomen in bijlage 9. Het plangebied is tevens geen onderdeel van het NNN.

Soortenbescherming

Voor het gehele ABC terrein is in 2014 een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 6). Er is vastgesteld dat mogelijk ter plaatse van of direct rond het gebied de rugstreeppad leeft. Verder kunnen in de watergangen de matige beschermde kleine modderkruiper en rivierdonderpad en de zwaar beschermde bittervoorn voorkomen.

Daarnaast komen algemene broedvogels voor in het gebied. In verband met het voorkomen van deze vogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden.

Er is verder vastgesteld dat er algemene, niet bedreigde en licht beschermde amfibieën en kleine zoogdieren kunnen leven. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de flora- en faunawet.

In 2017 is een actualiserend onderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten hiervan zijn verwerkt in deze paragraaf. Het volledige actualiserend onderzoek is opgenomen in bijlage 7. De mogelijkheid dat broedvogels zich vestigen in het plangebied wordt bevestigd, evenals de benodigde maatregelen hiervoor. De aanwezigheid van overige beschermde soorten is uitgesloten. Gedurende en na de realisatie van de plannen kunnen vleermuizen foerageren in het plangebied. Om hervestiging van de rugstreeppad te voorkomen is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen en een deskundige te betrekken om eventueel aanwezige padden te blijven wegvangen. Op basis van het onderzoek worden effecten op beschermde soorten uitgesloten.

Activiteitenplan ontheffingsaanvraag

De wijze van omgang met de beschermde vissoorten en rugstreeppad is vastgelegd in het kader van de verkregen ontheffing van de Flora-en faunawet. De voorwaarden van de ontheffing zijn ingevuld. zo is voorafgaand aan de reeds uitgevoerde werkzaamheden het plangebied uitgerasterd buiten de kritieke periode van de rugstreeppad en de padden zijn verplaatst naar het gebied dat is aangewezen als natuur binnen het ABC. Zo is voorkomen dat soorten worden gedood of gewond in de aanlegfase. Binnen de natuurlocatie zijn tevens nieuwe poelen gerealiseerd die ten goede komen aan (de voorplanting van) de rugstreeppad. Het omleggen van de beek waarin de kleine modderkruiper, bittervoorn en rivierdonderpad leven is onder ecologische begeleiding uitgevoerd. Zo is zeker gesteld dat de vissen niet gedood of verwond zijn.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aanleg en het gebruik van het ABC te Opheusden niet zal samengaan met aantasting van het natuurlijk verspreidingsbeeld en de gunstige staat van instandhouding van rugstreeppad, kleine modderkruiper, bittervoorn en rivierdonderpad. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staat (activiteitenplan ontheffingsaanvraag zie bijlage 8).

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeer

Als gevolg van de komst van het bedrijf worden 15 verkeersbewegingen van vrachtauto's per dag verwacht die komen laden / lossen. Dit betekent 30 mvt/etmaal. Daarnaast zullen circa 10 auto's van klanten komen en 10 auto's van medewerkers. De toevoeging van het autoverkeer bedraagt hiermee 20 auto's per dag, wat resulteert in 40 verkeersbewegingen per etmaal. Deze verkeersbewegingen zijn afkomstig van de ervaringscijfers van de huidige locatie in Haaften geëxtrapoleerd naar de toekomstige situatie in Opheusden.

De locatie van het ABC is via de A15 en gebiedsontsluitingen goed bereikbaar voor wegvervoer en voor personen ook per trein. De aanleg van de nieuwe infrastructuur (zoals weergegeven in hoofdstuk 2) zorgt voor een goede en veilige aansluiting op de bestaande infrastructuur. De nieuwe infrastructuur is berekend op het toekomstige verkeer van het ABC, waar voorliggend plan onderdeel van uitmaakt.

Parkeren

Met betrekking tot het aspect parkeren wordt de 'Nota Parkeernormen' (26-02-2013) van de gemeente Neder-Betuwe van toepassing verklaard. Echter wordt met dit plan afgeweken van de hierin gestelde parkeernormen voor bedrijfspanden.

Volgens het parkeerbeleid van de gemeente dienen er 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² BVO gerealiseerd te worden. Met een BVO van circa 5.000 m² betekend dit dat er 65 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Uit de gegevens van het bedrijf blijkt dat dit onevenredig is ten opzichte van de feitelijke parkeerbehoefte Toepassing van de Nota Parkeernormen zou in dit geval leiden tot een onevenredig aantal parkeerplaatsen, wat ongewenst is gezien de verstening die dit oplevert.

Op de bestaande locatie zijn op dit moment 14 parkeerplaatsen aanwezig voor een bedrijfsoppervlakte van 4.250 m2. De parkeerplaatsen zijn zelden tot nooit allen in gebruik. De nieuwe locatie is een factor 1,18 groter dan de bestaande locatie. Wanneer deze factor ook toegepast wordt voor het aantal parkeerplaatsen, dan resulteert in een theoretisch aantal van 16,5 parkeerplaatsen. Met de schaalvergroting op de locatie wordt ook een efficiëntieslag gemaakt door vergaande automatisering. Dit resulteert in een geringere stijging van het aantal parkeerplaatsen dat te verwachten is op basis van de omvang alleen. De behoefte aan parkeerplaatsen nu zal ongeveer 19 plaatsen bedragen, in de toekomst kan dat oplopen naar 30 parkeerplaatsen een factor 2,14. Deze ruimte wordt ook gereserveerd op de locatie. Hiermee kan ook een bepaalde groei in bezoekers en werknemers opgevangen worden.

Ten slotte is ook geen mogelijkheid om op de openbare weg te parkeren, dus bereikbaarheid- en parkeerproblemen worden niet verwacht. Overigens ligt het station en de bushalte in de directe omgeving, dus er is ook nog eens sprake van een optimale OV-bereikbaarheid.

Om bovenstaande redenen wordt gemotiveerd afgeweken van de normen voor het aantal parkeerplaatsen zoals die opgenomen zijn in de Nota Parkeernormen. De overige onderdelen van de nota zijn wel van toepassing. Realisatie van het aantal parkeerplaatsen wordt als verplichting opgenomen in de omgevingsvergunning zoals beschreven in paragraaf 4.8.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan of projectbesluit moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan en andere ruimtelijke besluiten opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de belangrijkste aspecten met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikelingen. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke archeologische waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten meegenomen worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten. Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

Het nog aanwezige talud van de Pijenkampsveldweg wordt ten behoeve van de (verdere) aanleg van het ABC-terrein afgegraven. Deze werkzaamheden in combinatie met de bedrijfshuisvesting en de aanleg van een ontsluitingsweg leiden tot roering van de grond onder het talud. Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart 2016 ligt het talud in een zone met een hoge trefkans, waar bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek verplicht is. Dit is het geval, derhalve is archeologisch vooronderzoek verplicht.

Het grootste deel van het plangebied is reeds onderzocht. In onderzoek uit 2014 (Buro De Brug, kenmerk B14-199) is vastgesteld dat het hier gaat om een kom/oevergebied. De archeologische verwachting van het gebied werd laag ingeschat. Daarbij is het zeer waarschijnlijk dat recente verstoringen in de jaren zeventig (aanleg van de A-15) met bijbehorende herinrichting van het gebied, de bodem grotendeels dan wel geheel hebben verstoord. Het vooronderzoek zoals weergegeven in bijlage 10 geeft eveneens aan dat ondanks een rijke archeologische omgeving de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten gering is. Vervolgonderzoek wordt niet nodig geacht.

Later is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het deel van het plangebied waar de oude overkluizing van de A15 en een gronddepot hebben gelegen. Het bureauonderzoek is opgenomen in bijlage 11. Hierin wordt aangegeven dat het westelijk deel van het plangebied mogelijk verstoord is en het oostelijk deel waarschijnlijk nog intact is. Op basis daarvan is geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren. In verkennend booronderzoek (zie bijlage 12) wordt geconcludeerd dat er in het plangebied waarschijnlijk geen archeologische resten aanwezig zijn die bedreigd worden door de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Op basis hiervan wordt de locatie vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Neder-Betuwe diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen adviseert de gemeente daarom dat eenieder die werkzaamheden in de bodem verricht, de bodembelastingkaart Neder-Betuwe raadpleegt. Dit om op projectnivo kennis te nemen van de risico's op het voorkomen van explosieven en in het kader van de Arbowetgeving hiermee rekening te houden door maatregelen te treffen.


Planspecifiek

Omdat het plangebied op basis van de bodembelastingkaart verdacht is op het voorkomen van explosieven, is ter vaststelling of er daadwerkelijk Conventionele Explosieven (CE) aanwezig zijn een detectie- en benaderingsonderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven. Voor er gestart wordt met het uitvoeren van bodemingrepen/grondroeringen op de locatie, zal degene die daadwerkelijk werkzaamheden in de bodem verricht een Proces Verbaal van Oplevering (PVvO) moeten kunnen overleggen die strekt tot de einddiepte van de geplande werkzaamheden. Degene die de werkzaamheden in de bodem verricht, moet daarbij in het kader van de arbowetgeving rekening houden met het vóórkomen van explosieven en de uitkomsten van het PVvO. Welke maatregelen men op basis hiervan treft, is conform de Arbowetgeving aan degene die de werkzaamheden in de bodem verricht.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of projectbesluit dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Neder-Betuwe heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer afspraken gemaakt betreffende de plankosten en eventuele planschade. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de eigendomssituatie behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar. De initiatiefnemer koopt de gronden die nodig zijn voor de bedrijfsvestiging van de gemeente. De plankosten zijn onderdeel van de koopsom. Hierdoor is een exploitatieplan niet nodig.

4.8 Juridische planbeschrijving

Binnen het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen en het gebruik wordt een aantal aspecten voorwaardelijk bepaald. Het nieuwe bedrijfspand kan niet worden gebouwd en/of gebruikt;

  • wanneer niet voldaan wordt aan de 'Nota parkeernormen' (26-02-2013), waarbij in afwijking geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het op te richten bedrijfspand minimaal 30 parkeerplaatsen bedraagt. In aanvulling op voornoemde dienen 19 parkeerplaatsen voor ingebruikname gereed te zijn en de overige 11 parkeerplaatsen binnen 3 jaar na ingebruikname;
  • wanneer geen landschappelijk inrichtingsplan conform de uitgangspunten van de Structuurvisie verder uitgewerkt, aangelegd en instandgehouden wordt. Voornoemd inrichtingsplan dient daarvoor eerst beoordeling en goedgekeurd te worden door de gemeente;
  • wanneer voorzien wordt in de vestiging van een BEVI-bedrijf;
  • wanneer een bijzonder kwetsbaarobject wordt gevestigd;
  • wanneer voorzien wordt in een woonfunctie ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Deze ruimtelijke onderbouwing is een uitvloeisel van de structuurvisie ABC die eind 2014 de procedure heeft doorlopen (deze is gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd en aan de overlegpartners toegestuurd). Daarom is afgezien van het doorlopen van inspraak.

Overleg

Deze ruimtelijke onderbouwing is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie. Dit daar de provincie al bekend is met deze opgave (zie mede daartoe ook hoofdstuk 3). Het waterschap is gevraagd advies uit te brengen, dat heeft zij per brief gedaan. De conclusie van het advies is verwerkt in paragraaf 4.2. Het complete advies is als bijlage 13 opgenomen.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3º Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehoreden stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.