direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden
Plan: Witte Vlekken
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1740.bpWV-vst1

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemd

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;
  • e. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de water­huis­houding;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik.
5.1.2 landschappelijke waarden en de natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in deze bestemming bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
  • c. watersysteem: wielen, plassen en open water;
  • d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
  • e. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;
  • f. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoor­ten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;
  • g. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;
  • h. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
  • i. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen

Bij de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afweging

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de lid 5.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

5.3.2 Overige bouwwerken en gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 en 5.2.2 voor de bouw van kleine gebouwen en grotere overige bouwwerken voor nutsvoorzieningen met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,0 m.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden' wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;
  • d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwpercelen;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;
  • f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  • g. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige hout­opstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.
5.5.2 Geen verbod

Het in lid 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
5.5.3 Afweging

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 5.5.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.