Plan: | Opheusden, Van Tuijl fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1740.bpOPpottenveldB-bsl1 |
Gemeente Neder-Betuwe ontwikkelt het Agro Business Centre (hierna ABC) in het gebied aan de Dodewaardsestraat te Opheusden. Op het ABC kunnen zich bedrijven vestigen die aan de laanboom gerelateerde activiteiten uitvoeren. De realisatie van het ABC terrein begint steeds meer vorm te krijgen. De afgelopen jaren zijn er verspreid over het terrein de eerste kavels in gebruik genomen of reeds in ontwikkeling. Ten zuiden van de bedrijfskavel van Van Tuijl, aan de nieuwe Pottenveld, ligt een braakliggend terrein. Van Tuijl is voornemens om deze locatie bij het bestaande bedrijf te betrekken en daarop een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Aan deze voorziene bedrijfsuitbreiding is de naam 'Van Tuijl fase 2' toegekend.
Om een vergunning te kunnen verlenen voor realisatie van de nieuwe bedrijfslocatie met bedrijfsgebouw is het nodig om een procedure te voeren om af te wijken van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3° voor projecten die weliswaar strijdig zijn met het vigerende bestemmingsplan maar niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing, de mogelijkheid om via een zogenaamde 'buitenplanse afwijking' af te wijken van het vigerende bestemmingsplan.
Voorliggend document voorziet in de benodigde onderbouwing, waarin is aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onder andere de toekomstige bedrijfsactiviteiten en het bouwplan zijn hier in verwoord.
Het projectgebied ligt aan de nieuwe Pottenveld, direct ten zuiden van de bestaande bedrijfslocatie van het bedrijf Van Tuijl. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het plangebied en de omgeving.
Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied
Voor de in het projectgebied begrepen gronden gelden in de huidige situatie de bestemmingsplannen 'Buitengebied Dodewaard en Echteld', dat op door de gemeenteraad van Neder-Betuwe is vastgesteld en 'Infrastructuur ABC', vastgesteld door de gemeenteraad op 30 mei 2013.
Daarnaast gelden voor de in het projectgebied begrepen gronden de volgende paraplubestemmingsplannen:
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie ter plaatse van het projectgebied.
Afbeelding 1.2: Uitsnede van de vigerende planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het projectgebied gelden de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Ten behoeve van het beheer van de binnen het projectgebied aanwezige watergangen is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Beheerszone watergang' of 'Waterstaat - Waterlopen' opgenomen. Verder ligt over het hele projectgebied een gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor'. Binnen deze zone mogen geen woningen worden gebouwd in verband met de aanwezigheid van de Betuweroute, niet ver ten zuiden van het projectgebied. Aan de zuidkant van het projectgebied ligt de aanduiding 'vrijwaringszone - weg'. Binnen deze zone mogen alleen bouwwerken onder voorwaarden en via een omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Zo moet zijn geborgd dat de belangen van de verkeerswegen (snelweg A15) in voldoende maten zijn beschermd. Gemeente heeft over onderhavige ontwikkeling afstemming gehad met Rijkwaterstaat. Uit dit overleg is gebleken dat er vanwege deze ontwikkeling geen negatieve effecten te verwachten zijn zodat een positief advies is gegeven.
Verder geldt er over het hele projectgebied een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze dubbelbestemming is via de 'Parapluregeling Archeologie' vervangen voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' (hoge archeologische trefkans, nagenoeg hele projectgebied) en 'Waarde - Archeologie 1' (AMK-terreinen, historische kernen en bekende vindplaatsen, aan de zuidoostkant).
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
De ingebruikname van de gronden als bedrijfslocatie en de oprichting van een nieuw bedrijfsgebouw is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld'.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
Het ABC-terrein is een bedrijventerrein in ontwikkeling aan de zuidkant van de kern Opheusden, gemeente Neder-Betuwe. De locatie ligt grofweg ingesloten tussen de spoorlijn Tiel - Arnhem aan de noordkant en de Rijksweg A15 en de Betuwelijn aan de zuidkant. De Dodewaardseweg is de doorgaande weg door het gebied. De weg verbindt Opheusden met Dodewaard en voorziet tevens in een snelle ontsluiting op de A15.
Binnen het ABC-terrein zijn enkel aan laanboom gerelateerde bedrijven toegestaan. Het merendeel van de kavels zijn ontwikkeld of nu in ontwikkeling. Zo is recent het bestemmingsplan 'ABC-bedrijfskavels zuidzijde' vastgesteld voor de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfslocatie direct ten oosten van het plangebied.
Van Tuijl
Op de bedrijfslocatie direct ten noorden van het projectgebied is het bedrijf Van Tuijl gevestigd. Het bedrijf richt zich op aan- en verkoop en advisering van alle benodigdheden voor tuinbouw, boomkwekerijen, fruitteelt en akkerbouw. Hierbij heeft Van Tuijl een voorraad van eigen producten, met onder andere opslag van bestrijdingsmiddelen, meststoffen, bamboe en boompalen. Een andere activiteit van het bedrijf is het produceren en in voorraad houden van plastic artikelen. Vanuit het magazijn worden leveringen verzorgd en kunnen producten worden afgehaald. Het bedrijf richt zich met name op leveranties aan de boomkwekerij sector. Het bedrijf verkoopt onder meer: clips, boomcontainers, boomkwekerijartikelen, gronddoek, kisten, potten (spuitgiet), potten (thermoform), tonkinstokken en vatuplast potten.
In mei 2018 is voor Van Tuijl een omgevingsvergunning verleend voor de oprichting van de bestaande bedrijfslocatie met bedrijfsgebouw aan de Pottenveld 2. Navolgende luchtfoto geeft een indruk van de locatie, die inmiddels ontwikkeld en in gebruik is. Het projectgebied, met een oppervlak van 11.175 m², grenst direct aan de bestaande bedrijfslocatie van Van Tuijl en bestaat nu uit braakliggend terrein. Voorheen liep er een watergang door het projectgebied. Deze is inmiddels oostwaarts verplaatst en vormt nu de grens tussen het projectgebied en de naastgelegen, in ontwikkeling zijnde, bedrijfslocatie 'ABC-bedrijfslocatie zuidzijde'.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto uit 2019 van het projectgebied en de directe omgeving (bron: gemeente Neder-Betuwe)
Van Tuijl heeft het voornemen om het projectgebied bij het bestaande bedrijf te betrekken en zo de gewenste bedrijfsuitbreiding mogelijk te maken. In het bouwplan dat voorligt is een nieuw bedrijfsgebouw voorzien, omgeven door terreinverharding met parkeerplaatsen. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt het bouwplan nader toegelicht.
De huidige laanboom gerelateerde bedrijfsactiviteiten van Van Tuijl, zie voorgaande paragraaf 2.1 voor een nadere toelichting, zullen ook binnen het projectgebied worden uitgevoerd. Om de bedrijfsactiviteiten uit te kunnen oefenen heeft het bedrijf behoefte aan een nieuw bedrijfsgebouw met o.a. een koelcel en opslag-, productie-, ontwikkelings-, kantoor- en vergaderruimten.
In het bouwplan dat voorligt is een nieuw bedrijfsgebouw voorzien dat tegen de zuidgevel van het bestaande bedrijfsgebouw wordt aangebouwd. Het nieuwe bedrijfsgebouw krijgt een bruto vloeroppervlak van ca 7700 m² en een maximale hoogte (dakrand) van 13 m. Het bouwvolume en de bouwhoogtes sluiten daarmee aan op de omliggende bebouwing waardoor er een eenheid ontstaat in de bebouwingsstructuur. Het bedrijfsgebouw is grofweg in te delen in een riante bedrijfshal en een kantoorgedeelte. De bedrijfshal krijgt een oppervlak van ca 7.500 m² en bestaat uit één verdieping van ca 13 m hoog. De hal zal in gebruik worden genomen als productie- en opslaglocatie en is via de west- en zuidgevel te betreden voor vrachtwagens. Het kantoorgedeelte is voorzien binnen de uitbouw aan de zuidwestkant van het bedrijfsgebouw. Binnen dit kantoorgedeelte zijn naast enkele kantoorruimtes ook een vergaderruimte, kantine en de hoofdentree voorzien. Het kantoorgedeelte bestaat uit twee verdiepingen met elk een oppervlak van ca 125 m². Het bedrijfsgebouw wordt aan de west- en zuidzijde omgeven door een grotendeels verharde buitenruimte met parkeerplaatsen, zie verder navolgende subparagraaf 2.2.3.
Afbeelding 2.2: Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: Huibers, bureau voor architectuur)
De nieuwe bedrijfslocatie van Van Tuijl ligt langs een zichtlocatie van weggebruikers over de A15. Het bedrijfsgebouw en de buitenruimte krijgen een hoogwaardig aanzien. Het bedrijfsgebouw wordt afgewerkt met zwarte en antraciet grijze gevelplaten en houten details in kozijnwerk. Dit geeft het gebouw een fraai en luxueus aanzien. In de zuidoostelijke hoek is een reclamemast met een hoogte van ca 30 m voorzien. Deze mast maakt echter geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning aanvraag van voorliggend initiatief. De randen van de bedrijfslocatie aan de west- en zuidzijde krijgen een groene invulling met nieuwe beplanting. Op deze wijze gaat de bedrijfslocatie op een fraaie wijze over in de recent aangelegde Pottenveld. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige inrichting. Een volledig overzicht met alle inrichtings- en bouwtekeningen maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningaanvraag.
Afbeelding 2.3: 3D impressie van de toekomstige situatie (bron: Huibers, bureau voor architectuur)
Ontsluiting
De nieuwe bedrijfslocatie krijgt twee ontsluitingen op de Pottenveld, één aan de westkant en één aan de zuidkant. De Pottenveld is recent verlengd aan de zuidkant van de locatie. Niet ver ten noorden van de projectlocatie vindt de Pottenveld aansluiting op de Dodewaartsestraat. Deze doorgaande weg staat in verbinding met de A15, waardoor sprake is van een optimale ontsluiting op het landelijke wegennet.
Parkeren
Op het verharde buitenterrein ten westen en zuiden van het bedrijfsgebouw worden langs de randen van het bedrijfsperceel in totaal 42 parkeerplaatsen aangelegd. In paragraaf 4.1 is nader onderbouwd dat dit aantal parkeerplaatsen voorziet in de parkeerbehoefte van het bedrijf.
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
De SVIR zet onder meer in op de ontwikkeling van de Greenports. Het gebied in en rond Neder-Betuwe is aangemerkt als satellietgebied boomkwekerij. Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een aan een laanboom gelieerd bedrijf en past wat dat betreft binnen de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Het barro stelt geen regels voor de gronden van de projectlocatie. Voorliggend initiatief heeft geen effect op één of meerdere van de veertuin nationale ruimtelijke belangen.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur." Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, lid 2, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte.
Motivering Ladder voor duurzame verstedelijking
In de marktanalyse Agro Business Centre Opheusden (Stec Groep) uit 2016 is de behoefte in kaart gebracht voor bestaande keten- en gelieerde bedrijven en voor nieuwe bedrijvigheid.
Reële mogelijke ruimtevragers voor ABC zijn bijvoorbeeld (1) een fysieke beursruimte, (2) een testruimte, waar innovatie met (bijvoorbeeld) de WUR kan worden georganiseerd, (3) een bedrijfsverzamelgebouw, (4) een onderwijsruimte en (5) een installatie voor biovergisting.
Gezien de (langzaam) toenemende samenwerking en afhankelijk van de omvang van gedeelde faciliteiten, wordt een reële behoefte naar ABC vanuit dit segment van ca. 3 tot 4 hectare tot 2025 verwacht.
De totale behoefte vanuit bestaande en nieuwe bedrijven wordt op basis van het bovenstaande ingeschat op ca. 9 ha tot 11 ha. Er wordt ontwikkeld volgens het model van organische groei, waarbij geen grote eenheden bouwrijp worden gemaakt, maar (vraaggestuurd) perceel voor perceel wordt ontwikkeld. Bij voorliggend plan wordt een braakliggend perceel binnen het ABC-terrein geschikt gemaakt voor een laanboom gerelateerd bedrijf. Op basis van de rapportage van de STEC groep is de ontwikkeling van het ABC onder verwijzing aan het regionale aanbod en de (regionale) behoefte opgenomen in het vastgestelde Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Rivierenland (juli 2016).
Hiermee is aangetoond dat er zowel vanuit de regio als vanuit de concrete toekomstige bedrijven op het ABC-terrein behoefte is aan de ontwikkeling van het plangebied.
De projectlocatie is gelegen in het buitengebied tussen de kernen Dodewaard en Opheusden, in het hart van het gebied voor de laanboomteelt dat zich uitstrekt binnen de gemeenten Buren, Neder-Betuwe en Overbetuwe. Rondom de Betuwelijn en de A15 is naar verloop van tijd steeds meer sprake van verstedelijking. Er zijn reeds een aantal omgevingsvergunningen verstrekt op het ABC voor de vestiging van andere laanboomgerelateerde bedrijven. Daarnaast is het oprichten van een cluster van in totaal 30 hectare (ABC) niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied. (Verplaatsende) bedrijven bevinden zich momenteel verspreid over het buitengebied, waar de clustervoordelen van het ABC niet behaald kunnen worden. De locaties bieden onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden om door te groeien of tot een clustering van laanboomteelt gelieerde bedrijven te komen. In verband met de toenemende verstedelijking in de omgeving van de planlocatie en de gunstige bereikbaarheid wordt deze locatie als meest geschikte alternatief beschouwd om tot een cluster van bedrijven in deze sector te komen.
Op basis van voorgaande alinea's kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van het betreffende bedrijfsperceel past binnen de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het rijksbeleid staat de uitvoer van voorliggend initiatief niet in de weg.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur.
De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. Voorliggend initiatief sluit aan op dit streven. De laanboomsector binnen de gemeente Neder-Betuwe is nationaal en internationaal van betekenis. Uitvoering van voorliggend plan zorgt voor een verdere professionalisering van de sector waardoor de regio zich nog beter kan profileren binnen het nationale en internationale speelveld van de laanboom(teelt)sector. De omgevingsvisie staat de uitvoer van dit initiatief niet in de weg.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
In de omgevingsverordening zijn ter plaatse van het projectgebied geen regels opgenomen die relevant zijn voor dit initiatief. De omgevingsverordening staat voorliggend initiatief niet in de weg.
Het initiatief is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland.
In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland (RPB, uit 2016) is aangegeven dat de laanboomteelt in de gemeenten Neder-Betuwe en Buren (en buiten de regio gemeente Overbetuwe) een prominente plaats inneemt op economisch en sociaal vlak. Om het laanboomcluster te versterken, wordt beoogd om het Agro Business Centre (ABC) Opheusden te ontwikkelen. Doelgroep van het ABC zijn aan de boom gerelateerde bedrijven, niet de kwekerijen zelf. Het gaat om de eerste schil rondom de kernactiviteit van het laanboomteeltcluster. 'Reguliere' bedrijvigheid zal zich niet kunnen vestigen op het ABC. Bovendien worden geïnteresseerde bedrijven kwalitatief beoordeeld op hun link met het laanboomcluster. Daarmee wordt het profiel van het ABC geborgd en voorkomen dat ABC gaat concurreren met 'reguliere' bedrijventerreinen in de regio (of daarbuiten). De ruimtebehoefte is dus aanvullend ten opzichte van de bestaande prognose. Vanuit dit RPB volgt tevens dat er behoefte is aan dit terrein.
Planspecifiek
Het projectgebied maakt onderdeel uit van het ABC-terrein. Dit plan voorziet in een invulling van één van de laatste ontwikkellocaties van het 'Hart van ABC'. Binnen de bedrijfskavel is straks enkel een laanboom gerelateerd bedrijf actief, geen kwekerijen en ook geen andere type bedrijfsvoering. Daarmee wordt concurrentie met bedrijventerreinen uit de omgeving voorkomen en sluit voorliggend plan aan op de reeds gemaakte afstemming van het regionale programma.
Het initiatief past binnen het regionaal programma bedrijventerrein rivierenland.
In juli 2015 is door de Gemeenten Neder-Betuwe, Overbetuwe en Buren een intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt in de Betuwe opgesteld. Het integrale karakter van de visie wordt primair gezocht in een samenhangende benadering van de aspecten laanboomteelt, infrastructuur, landschap, natuur, recreatie, cultuurhistorie, wonen en werken. De visie dient als input voor de structuurvisie van de deelnemende gemeenten en voor activiteiten gericht op de versterking van de laanboomteelt.
De visie doet een uitspraak over waar de sector op ruimtelijke aspecten gefaciliteerd dient te worden en op welke wijze. Daarnaast gaat de visie in op hoe de sector een bijdrage kan leveren aan landschappelijke, ruimtelijke en milieukwaliteiten.
De laanboomteeltsector is een belangrijk fundament voor de economie van het gebied en heeft een intensieve samenwerking op regionaal en landelijk niveau. Het Laanboomcentrum Betuwe is een groen, gezond en gerespecteerd cluster. Hierbij heeft het Laanboomcentrum Betuwe een sterke internationale marktpositie en een ketenregiefunctie in de laanboomteelt gekregen. Het gebied herbergt diverse gecertificeerde laanboomteeltbedrijven van de toekomst aangevuld met ondersteunende bedrijven, waardoor een optimalisatie van de hele keten van bedrijven plaatsvindt. Tevens heeft het Laanboomcentrum Betuwe een toonaangevende positie in kennis, innovatie en hoogwaardige arbeid.
De gemeente wil dat de sector zich verder kan ontplooien en geeft boomkwekerijen de ruimte te groeien en zich verder te ontwikkelen met ruimte voor innovatie. Dit betekent dat het gehele buitengebied, met uitzondering van de uiterwaarden en het weidevogel- en ganzengebied, kan worden ingezet om groei van deze sector mogelijk te maken en heeft het de prioriteit ten opzichte van andere functies, zoals recreatie en toerisme en wonen. Als vanzelfsprekend zal rekening moeten worden gehouden met landschappelijke inpassing van de laanboomteeltbedrijven en de groene dooradering met boomteeltproducten. Indien dit vanuit de kwaliteiten van het landschap nodig en mogelijk is, zullen randvoorwaarden worden gesteld aan de inpassing van nieuwe agrarische bouwpercelen, niet grondgebonden teelten (containerteelt) en teeltondersteunende voorzieningen. De randvoorwaarden zijn afhankelijk van de aard en de locatie van de voorzieningen.
Planspecifiek
De ontwikkeling van de bedrijfslocaties op het ABC-terrein biedt ruimte voor fysieke en virtuele handel, representatieve ontvangstruimtes, scholing en innovatie. Dit zorgt voor een versterking van de laanboomteeltsector in het gebied. De sector kan zich met behulp hiervan verder ontplooien en innoveren. Zodoende past de ontwikkeling binnen de intergemeentelijke strategische visie voor de laanboomteelt.
Het initiatief is passend binnen het regionale beleid.
Op 31 mei 2018 heeft de gemeente Neder-Betuwe de structuurvisie Neder-Betuwe 2018 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor andere overheden kan de structuurvisie duidelijk maken hoe de gemeente het beleid van Rijk en provincie uitwerkt op gemeentelijk schaalniveau. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van bestuursovereenkomsten. Tevens is de visie leidraad bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart, onderdeel 'Opheusden', waar de projectlocatie is aangegeven via het blauwe kader.
Afbeelding 3.1: Uitsnede uit de Structuurvisiekaart Neder-Betuwe 2018, het plangebied ligt binnen het blauwe kader (bron: gemeente Neder-Betuwe)
Planspecifiek
Het projectgebied behoort tot de gronden die in de structuurvisie zijn aangewezen tot 'Agro Business Centre' (ABC). Het eigenlijke doel van het ABC-terrein betreft het versterken van het laanboomcluster binnen het gebied. Voorliggende ontwikkeling voorziet in een invulling van de laatste nog te ontwikkelen in de representatieve zone van het ABC-terrein.
Voorliggend initiatief past daarmee binnen de structuurvisie.
De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 18 december 2014 de structuurvisie voor het Agro Business Centre (ABC) Opheusden vastgesteld. In het gebied tussen de Linge en de Betuweroute/A15, ten westen van de Dodewaardsestraat, is de gemeente voornemens een bedrijvenpark voor bedrijven die aan de laanboomteelt zijn gerelateerd te realiseren. In deze structuurvisie worden keuzes gemaakt ten aanzien van ruimtelijke en functionele invulling en de ontwikkelingsstrategie van het ABC. De visie heeft als doel een integraal kader te bieden voor het realiseren van een Agro Business Centre in Opheusden.
Afbeelding 3.2: Structuurvisiekaart Agro Business Centre Opheusden
De kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling van het ABC zijn vervat in een reeks randvoorwaarden: ontsluiting, ruimtelijke kwaliteit, kavels en water. Nieuwe bedrijven dienen hun bedrijfsvoering en kavelinrichting uit te voeren binnen dit kwaliteitskader. Op deze wijze wordt sturing gegeven aan de beoogde ontwikkeling. De randvoorwaarden richten zich op de ontsluiting van het gebied, de ruimtelijke kwaliteit, de bedrijfskavels en de waterhuishouding. Daarbij is er speciale aandacht voor het hart van het ABC.
Planspecifiek
Het projectgebied behoort tot het 'hart van het ABC'. Het hart van het ABC betreft de representatieve zone binnen het ABC-terrein. Nieuwe kavelinrichtingen en bedrijven dienen bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit bestaande uit een hoogwaardige presentatie. Binnen dit gebied dient ingegaan te worden op 3 aspecten: functies, ontsluiting en ruimtelijke kwaliteit.
Functies
De ontwikkeling ligt binnen de representatieve zone / het hart van het ABC. Hier wordt met name ingezet op functies 'kennis' en 'representatie'. Hier kunnen ook (virtuele) handelsactiviteiten een plek vinden (bijvoorbeeld een beursgebouw gekoppeld aan een showtuin). Van Tuijl betreft een bedrijf dat zich richt op aan- en verkoop en advisering van alle benodigdheden voor tuinbouw, boomkwekerijen, fruitteelt en akkerbouw. Hierbij ligt het accent op boomteeltbedrijven zoals dit ook in paragraaf 2.1 is beschreven. Uit deze beschrijving blijkt dat het bedrijf boomteelt gerelateerd is en past binnen de representatieve zone.
Ontsluiting
Het perceel wordt in aansluiting op de vereisten uit de structuurvisie niet direct op de Dodewaardsestraat ontsloten, maar via twee inritten op de Pottenveld richting de nieuwe rotonde in de Dodewaardsestraat. Hiermee wordt op een logische wijze aangesloten op de eerder aangelegde infrastructuur voor de bestaande bedrijfslocaties uit de omgeving. Er komt geen uitrit aan de Dodewaardsestraat.
Ruimtelijke kwaliteit
In de representatieve zone geldt een hoog ambitieniveau voor de gebouwen en de openbare ruimte. De stedenbouwkundige setting van het bedrijfsgebouw ligt in de hoek van de bestaande bedrijfsplinten ten noorden en oosten van de projectlocatie. Qua massa en bouwhoogtes sluit de nieuwe bedrijfsbebouwing binnen het projectgebied aan op de omliggende bebouwing. Door deze stedenbouwkundige inpassing, hoogwaardige uitstraling van het bedrijfspand en de inrichting van de buitenruimte (zie ook 2.2.2) is een duurzame instandhouding van de ruimtelijke kwaliteit in voldoende mate geborgd.
Voorliggend initiatief past binnen de structuurvisie voor het ABC-terrein.
Om de ruimtelijke kwaliteit bij de bedrijfsontwikkelingen op de particuliere kavels in goede banen te leiden is het Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden op 26 september 2017 vastgesteld door het college van B&W. Het geldt als toetsingskader voor initiatieven en als welstandskader voor de omgevingsvergunning. Er wordt gestreefd naar een specifieke uitstraling, die in het bijzonder vanaf de gebiedsentree en de Bomenlaan beleefbaar is. De specifieke uitstraling komt tot stand in de inrichting van openbaar en privé terrein, maar ook in de architectuur van gebouwen. Het rasterpatroon, dat voortkomt uit de oorspronkelijke agrarische verkaveling van het gebied, vormt de basis voor wegen, sloten, kavelgrenzen, lanen en bouwvolumes. De voorkant van de kavel wordt georiënteerd op de interne ontsluitingsweg. In aanvulling op het algemene kwaliteitskader waar bedrijven aan dienen te voldoen, gelden voor de representatieve zone de volgende aanvullende voorwaarden:
In de representatieve zone langs de Dodewaardsestraat zijn de bedrijfsvestigingen alzijdig representatief.
Planspecifiek
Voor het gehele ABC-terrein is het kwaliteitskader voor bedrijfsvestiging vastgesteld in een 'Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden'. Voorliggend bouwplan zal tijdens het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden getoetst aan dit kwaliteitskader. In het vervolg van voorliggende onderbouwing wordt in hoofdstuk 4 aangetoond dat voorliggend initiatief vanuit de aspecten 'verkeer' (4.1) en 'water' (4.8) voldoet aan de voorwaarden uit het kwaliteitskader met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid binnen eigen terrein en voldoende watercompensatie maatregelen binnen eigen terrein. Voorliggend plan sluit daarmee aan op het Ruimtelijk Kwaliteitskader Agro Business Centrum Opheusden.
Het initiatief is passend binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Neder-Betuwe.
De gemeenteraad stelde op 8 maart 2018 het Neder-Betuws Verkeer- en Vervoerplan (NBVVP) vast. Dit geeft de visie tot 2025 weer hoe de gemeente Neder-Betuwe nu en in de toekomst om gaat met vraagstukken op het gebied van verkeer en vervoer dan wel de mobiliteit. Het plan bestaat uit twee onderdelen:
Bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van de projectlocatie is gebruik gemaakt van ervaringscijfers van de bestaande bedrijfslocatie van Van Tuijl. Omgerekend naar het BVO van het toekomstig bedrijfsgebouw en het type bedrijfsactiviteiten leidt voorliggend initiatief tot een toename van 50 verkeersbewegingen per dag. Deze toename is onder te verdelen in 30 verkeersbewegingen van personenauto's (licht verkeer) en 20 verkeersbewegingen van vrachtwagens (middelzwaar verkeer). De locatie wordt via de west- en zuidzijde op de nieuwe Pottenveld ontsloten. Het wegennet in de omgeving van het projectgebied kan de toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan.
De parapluregeling Parkeren uit 2018 en de daaraan verbonden Nota Parkeernormen Neder-Betuwe (2017)
zijn van toepassing op nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Neder-Betuwe. Hierin worden onder andere parkeernormen gesteld op basis van de toe te voegen functies.
In lijn met de afgegeven vergunningen voor de realisatie van de bedrijfslocatie Van Tuyl fase 1, direct ten noorden van de projectlocatie, wordt in voorliggende onderbouwing voor een deel van de bedrijfsactiviteiten gemotiveerd afgeweken van de gemeentelijke parkeernormen. Voornaamste reden daarvoor is dat de werkelijke parkeerbehoefte van Van Tuyl lager is dan de gemeentelijke standaardnormen. In navolgende berekening wordt er een onderscheid gemaakt tussen het opslaggedeelte van de nieuwe bedrijfslocatie (ca 7.500 m²) en het kantoorgedeelte (afgerond maximaal 250 m2).
Aan de basis van de behoefte staat het aantal parkeerplaatsen (14) van de voormalige bedrijfslocatie van Van Tuyl (oppervlak 4.250 m2). De 14 parkeerplaatsen waren zelden tot nooit allemaal in gebruik. Het nieuwe opslaggedeelte (bedrijfshal) is een factor 1,76 groter dan het voormalige bedrijfsgebouw. Daaruit volgt een parkeerbehoefte van 25 parkeerplaatsen (14*1,76). Voor het kantoorgedeelte wordt wel gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeernormen. In de Nota Parkeernormen is voor een kantoorgedeelte een norm van 2.8 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO opgenomen. Daaruit volgt een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen (2.8*2.5). De totale parkeerbehoefte van de bedrijfslocatie Van Tuyl fase 2 komt daarmee uit op 32 parkeerplaatsen. Binnen de nieuwe bedrijfslocatie zullen in totaal 42 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het initiatief voorziet daarmee binnen eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid. De resterende 10 parkeerplaatsen zullen worden ingezet om de mogelijke groei van bezoekers en werknemers in de toekomst op te kunnen vangen.
Het aspect 'verkeer & parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend initiatief.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In 2017 is er, in het kader van de ontwikkeling van de bedrijfslocatie Van Tuijl fase 1, een bodemonderzoek uitgevoerd waarin ook de gronden van de projectlocatie zijn onderzocht. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 1 en heeft als belangrijkste conclusie dat er maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. De verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en/ of streefwaarden. Vanwege de lichte mate van verontreiniging zijn de risico's voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar. Daarmee is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Tabel 4.1: overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
Doorvertaling onderbouwing
De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt bovendien geen nieuwe weginfrastructuur aangelegd, en wordt de bestaande weginfrastructuur niet gewijzigd. Een akoestisch onderzoek is daarom niet benodigd. Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. Deze zonebreedte varieert van 100 tot maximaal 1300 meter. Binnen deze zone is de Wgh van toepassing.
Doorvertaling onderbouwing
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Dodewaard en Echteld' is ter plaatse van het projectgebied een aanduiding 'geluidzone - spoor' opgenomen. Binnen deze zone is de realisatie en ingebruikname van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet toegestaan vanwege de aanwezigheid van de Betuwelijn ten zuiden van het projectgebied. Voorliggend initiatief voorziet in de oprichting van een bedrijfsgebouw. Een bedrijfsgebouw is geen geluidgevoelig object volgens de Wgh. Er zijn vanuit railverkeerlawaai geen bezwaren voor de uitvoering van dit initiatief. Nader akoestisch onderzoek is niet aan de orde.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief.
Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Naast de omgevingstypen 'rustige woonomgeving' en 'gemengd gebied' kent de VNG-publicatie ook het type 'gebied met functiemenging'. Het begrip 'gebied met functiemenging' heeft geen betrekking op de typering van een gebied maar op de toelaatbaarheid van hinderveroorzakende functies, zoals stadscentra, dorpskernen, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en (delen van) woongebieden met kleinschalige dan wel ambachtelijke bedrijvigheid.
Tabel 4.2: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig. Hiertoe wordt ten aanzien van het geluidsaspect gebruik gemaakt van de beoordelingssystematiek uit de VNG-publicatie. Tijdens het inwerking zijn van inrichtingen zullen deze worden getoetst aan het Activiteitenbesluit.
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van milieugevoelige functies en objecten binnen het projectgebied. Milieuhinder van bedrijven uit de omgeving kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Binnen de projectlocatie worden in de toekomstige situatie bedrijfsactiviteiten uitgevoerd die zich vanuit het aspect milieuzonering als volgt laten indelen (bron: VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering):
Uit dit overzicht volgt dat er bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd tot aan milieucategorie 3.2, met een maximale richtafstand van 100 m. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object (woning) ligt op 300 m ten noordoosten van de projectlocatie. De toekomstige bedrijfsactiviteiten zorgen daarmee niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat van milieugevoelige objecten uit de omgeving van de projectlocatie.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals blijkt uit paragraaf 4.1 (verkeer en parkeren) leidt de voorgenomen ontwikkeling tot 50 extra motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.
Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool (zie afbeelding 4.1) blijkt dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Afbeelding 4.1: berekening NIBM-tool
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend initiatief.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurgebiedsvisie gemeente Neder-Betuwe
Op 15 september 2011 heeft de gemeenteraad de geurverordening en bijbehorende geurgebiedsvisie vastgesteld. Doelstelling van deze visie is het opstellen van een gemeentedekkend gebiedsgericht geurbeleid voor de gemeente Neder-Betuwe gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij, waarin een afweging is gemaakt tussen geurbelasting en geurbeleving. De gebiedsvisie brengt de geurknelpunten in beeld en geeft de mogelijkheid om maatwerk te leveren in de (nog te bepalen) deelgebieden. Met geurknelpunten worden situaties bedoeld waarbij de geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken als zijnde voor grondwaarde, of een situatie waarbij verschillende agrarische bedrijven gezamenlijk een niet acceptabel hinderpercentage leveren als zijnde achtergrondwaarde.
Het toekomstige bedrijfsgebouw is, mede door de kantoorfunctie, in gebruik als menselijk verblijfslocatie. Op basis van de wgh is de bedrijfslocatie daarmee aan te wijzen als geurgevoelig object. Het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak ligt op ca 530 m ten zuiden van het projectgebied. Door deze afstand kunnen negatieve geureffecten op het werkklimaat op voorhand worden uitgesloten. Uitvoering van voorliggend initiatief levert ook geen hinder op voor bestaande agrarische bedrijven.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (“Wvgs”) ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, dient de minister maatregelen te nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord dient te worden (200 meter). Buiten deze zone dient in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2019
Neder-Betuwe wil een aantrekkelijke gemeente zijn om te wonen en te werken. Dat stelt eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Externe veiligheidsrisico's zijn daar een onderdeel van. Externe veiligheid gaat over het beschermen van burgers tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. De risico's - veroorzaakt door het werken met - opslaan van of vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn niet uit te sluiten. We kunnen ze wel beheersen door een adequate uitvoering van relevante taken en vooraf afspraken te maken hoe met de huidige en toekomstige risico's wordt omgegaan.
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is het bieden van een toetsingskader dat duidelijk maakt hoe om te gaan met externe veiligheidsrisico's. De ambities in deze visie zijn naast de wettelijke regels met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en de vergunningverlening voor risicobedrijven. Ook zijn in deze visie ambities met betrekking tot de organisatie van de uitvoering van de wettelijke regels opgenomen. Door toepassing van deze ambities worden ad hoc besluiten voorkomen. De gemeente past de uitgangspunten en ambities in deze visie verder toe bij andere gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbij externe veiligheid een rol speelt.
De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:
Gemeentelijk beleid
Het voorliggend initiatief betreft geen nieuwvestiging van een Bevi-inrichting op het bedrijventerrein. Tevens
betreft het geen bijzonder kwetsbaar object. In het vervolg van deze paragraaf worden de mogelijke veiligheidsrisico's uit de omgeving goed in beeld gebracht. Zo ligt het projectgebied binnen de 200 m zones van aangewezen basisnetroutes weg en spoor (o.a. A15 en Betuweroute). Door in te gaan op deze aanwezige risicobronnen kan er een zorgvuldige afweging plaatsvinden met als uiteindelijke doel om te zorgen voor een veilige werksituatie binnen het projectgebied. Het initiatief komt daarmee tegemoet aan de ambities en uitgangspunten uit het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid, zoals dat uiteen is gezet in de 'Beleidsvisie externe veiligheid 2015-2019'.
Risicokaart
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Navolgend is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart.
Afbeelding 4.2: Uitsnede van de risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
In de directe omgeving zijn geen inrichtingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van
belang zijn.
Transport buisleidingen
Ten noorden van het projectgebied loopt een gasleiding op een afstand van ruim 300 m. Het projectgebied is niet gelegen binnen de 10-6 pr-contour en het invloedsgebied van deze leiding.
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A15. Het projectgebied ligt binnen het
invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het projectgebied ligt binnen de basisnetafstand van de Betuweroute en binnen de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones van de A15 en Betuweroute).
Voor het bestemmingsplan 'Opheusden, ABC-bedrijfskavels zuidzijde' uit september 2020, dat voorziet in de ontwikkeling van een bedrijfslocatie direct ten oosten van de projectlocatie, hebben de ODR en de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) adviezen uitgebracht in het kader van de externe veiligheid. Deze adviezen, die zijn toegevoegd als bijlage 2 (Groepsberekening EV) en bijlage 3 (Advies VRGZ), worden gelet op de aard en omvang van de bedrijfsbebouwing en bedrijfsactiviteiten en de afstand tot de nabijgelegen Betuweroute en A15, representatief geacht voor dit initiatief.
In de groepsrisicoberekening van de omgevingsdienst Rivierenland (ODR) (bijlage 2) is de conclusie opgenomen dat het groepsrisico in de toekomstige situatie wel toeneemt, maar dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en dat het groepsrisico niet meer bedraagt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Daarom kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, overeenkomstig artikel 7 Bevt.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt is de veiligheidsregio vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierover een
advies uit te brengen (bijlage 3).
Bestrijdbaarheid en mogelijkheden voor de zelfredzaamheid
Voor zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute als de A15 geldt dat er meerdere relevante scenario's te benoemen zijn:
De VRGZ gaat aan de hand van voorgaande drie scenario's in op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, zie daarvoor bijlage 3. Het toekomstige bedrijfsgebouw binnen het projectgebied wordt niet in gebruik genomen als verblijfslocatie voor kwetsbare groepen en het bedrijfsgebouw is niet aan te wijzen als 'zeer kwetsbaar gebouw'. Bij de toekomstige terreininrichting wordt ervoor gezorgd dat bluswatervoorzieningen voorhanden zijn door de spoorsloot direct ten zuiden van het projectgebied vrij te houden voor hulpdiensten zodat een snelle hulpverlening geborgd is. Daarmee komt dit initiatief tegemoet aan de adviezen van de ODR en de VRGZ.
Basisnetafstand / Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
In de Regeling Basisnet zijn basisnetafstanden vastgelegd waarbinnen het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Voor de Betuweroute, die voor dit plan maatgevend is, is die afstand 30 m, gemeten vanuit het midden van de buitenste sporen van de spoorbundel. Dit wordt het PR-plafond genoemd. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de Betuweroute ligt op 30 m vanaf de buitenkant van het spoor, en reikt daarmee net wat verder binnen het projectgebied dan het PR-plafond.
Het toekomstige bedrijfsgebouw komt op minimaal 30 m vanaf de buitenste (noordelijke) zijde van de spoorlijn van de Betuweroute te liggen. Het bedrijfsgebouw ligt daarmee buiten de veiligheidszones van het PR-plafond en het PAG van de Betuweroute, waarmee het bouwplan tegemoet komt aan het advies van de ODR. Voorliggende onderbouwing maakt onderdeel uit van een omgevingsvergunningaanvraag om af te wijken van het bestemmingsplan, uitgaande van het bouwplan dat nu voorligt. Via deze procedure wordt geen ontwikkelingsruimte van bedrijfsgebouwen of andere (beperkt) kwetsbare objecten dichter op de Betuweroute mogelijk gemaakt. Daardoor is het uitgesloten dat er in de toekomstige situatie gebouwen kunnen worden opgericht binnen de basisnetafstand of het PAG van de Betuweroute.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden teneinde watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit :
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval dient de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG te bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem dient 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Het beleid voor de rioleringszorg in Neder-Betuwe voor komende jaren( 2014 tot en met 2018) wordt omschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In het GRP maakt de gemeente inzichtelijk op welke wijze zij binnen deze planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost én op welke wijze deze kosten gedekt worden. In het plan worden ook de kaders en uitgangspunten geschetst om een goed rioolbeheer te realiseren. Deze kaders en uitgangspunten komen voort uit wetten, het bestaand (gemeentelijk) beleid en ervaringen uit de voorgaande GRP's. Daarbij is tevens aangegeven wat de gemeente doet en wat van bewoners mag worden verwacht op het gebied van riool, hemel- en grondwater.
Waterplan 2014-2018 (GRP)
Water speelt een belangrijke rol in onze leefomgeving. Om veilig te kunnen wonen, werken en recreëren is een goed functionerend watersysteem noodzakelijk. Waterschappen en gemeenten werken veel samen op het gebied van waterbeheer. Water en ruimtelijke ordening hebben immers veel raakvlakken. Dit Waterplan Neder-Betuwe 2014-2018 (‘Waterplan II’) is een product van de samenwerking tussen Waterschap Rivierenland en de gemeente Neder-Betuwe en een vervolg op het eerste Waterplan (2008-2012).
Het Waterplan geeft streefbeelden voor het oppervlaktewater in de gemeente. Die kunnen dienen bij de vormgeving van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij zijn de doelstellingen:
Vanuit het waterplan hebben beide organisaties de zorg voor waterkwantiteit (het voorkomen van overstroming, het tegengaan van watertekorten) en waterkwaliteit (schoon water en het verminderen van ‘overstort’ uit de riolering). De nadruk van het waterbeleid in de komende periode ligt op de stedelijke wateropgave. Dat kan door middel van het aanleggen van extra waterbergingen. Daarbij wordt de combinatie met ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente gezocht. Daarnaast worden waterkwaliteitsmaatregelen getroffen in watergangen achter overstortlocaties.
Als gevolg van voorliggend initiatief zijn er enkele waterhuishoudkundige aspecten van belang. De toekomstige invulling zal een toename van het verhard oppervlak als gevolg hebben. Ook gaat het plan in op een recente watergang die is verplaatst en van invloed is op de locatie.
Watergang
Direct ten oosten van de projectlocatie ligt een A-watergang die recent is aangelegd en de voormalige watergang binnen de projectlocatie heeft vervangen. Langs weerszijden van de watergang ligt een planologische beschermingszone van 4 m. Het nieuwe bedrijfsgebouw wordt niet binnen de beschermingszone opgericht, waardoor negatieve effecten op de watergang op voorhand kunnen worden uitgesloten.
Waterbank
In het kader van de aanleg van de infrastructuur (rotonde en hoofdontsluiting) van het ABC terrein zijn
bestaande watergangen gedempt, nieuwe watergangen en een waterpartij ten oosten van de
Dodewaardsestraat gegraven, bestaande verharding verwijderd en nieuwe verharding aangelegd. Per saldo
geeft dit een 'overschot' aan gerealiseerd water. Dit is in overleg met het Waterschap Rivierenland
opgenomen in een 'waterbank'. Deze waterbank wordt ingezet ter compensatie van toekomstige verharding
van de uit te geven percelen in gemeentelijk eigendom in het betreffende peilgebied (dus ten oosten van de
Pottenveld). Dit is opgenomen in de verkregen watervergunning. De gronden van voorliggend projectgebied zijn reeds opgenomen in deze waterbank 2020, zie ook bijlage 4. Uit de waterbank blijkt als gevolg van de ontwikkelingen ten oosten van de Pottenveld een tekort. Het tekort is opgelost binnen de kavel van het ten noorden gelegen, in ontwikkeling zijde, Laanboomhuis. De toename van het verhard oppervlak is daarmee reeds gecompenseerd.
Waterkwaliteit
Met betrekking tot de riolering wordt een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd. Hierbij wordt het
hemelwater van de dakoppervlakten direct op de omliggende watergangen afgevoerd, het hemelwater op de
verharde terreindelen op de hemelwaterafvoer en het vuilwater op de vuilwaterafvoer.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de realisatie van voorliggend initiatief.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Neder-Betuwe is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Ter plaatse van de gronden van de projectlocatie en enkele aangrenzende gronden is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 5. De quickscan heeft aanleiding gegeven om voor de soort 'rugstreeppad' een aanvullend onderzoek uit te voeren (bijlage 6). Vanuit gebiedsbescherming is er tevens een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd om te kunnen bepalen of de werkzaamheden en ingebruikname van de bedrijfsbebouwing mogelijk leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden uit de omgeving. De belangrijkste resultaten van deze onderzoeken zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Op basis van de quickscan blijkt dat de projectlocatie niet essentieel van betekenis is voor beschermde soorten. Mogelijk is de locatie geschikt als leefgebied voor algemene soorten, waaronder foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Vanuit de algemene zorgplicht dienen er daarom mogelijk enkele maatregelen te worden getroffen om negatieve effecten op deze soorten te voorkomen. De ODR heeft in navolging van de quickscan geconstateerd dat de omgeving mogelijk geschikt leefgebied is voor de rugstreeppad. Door een ecologisch onderzoeksbureau is daarom aanvullend onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de soort niet is aangetroffen. Het terrein is inmiddels door de gemeente zodanig heringericht dat er geen geschikt biotoop meer kan ontstaan voor de rugstreeppad. Negatieve effecten op de soort 'rugstreeppad' als gevolg van voorliggende ontwikkeling kunnen daarmee redelijkerwijs worden uitgesloten. Tijdens de werkzaamheden zal de algemene zorgplicht ten alle tijden in acht worden genomen. Het initiatief leidt niet tot negatieve effecten vanuit soortbescherming.
De projectlocatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied en/ of binnen het Natuurnetwerk Gelderland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op 1,5 km ten noorden van de locatie. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) kunnen negatieve effecten vanwege de afstand op voorhand worden uitgesloten. Vanuit het aspect stikstofdepositie wordt in de quickscan geadviseerd om een AERIUS-berekening uit te voeren. De voortoets stikstofdepositie is toegevoegd als bijlage 7 en heeft als belangrijkste conclusie dat als gevolg van de ontwikkelingen in het projectgebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. De tijdelijke, beperkte bijdrage aan stikstofdepositie in de aanlegfase zorgt niet voor significante negatieve effecten. Er is dus geen sprake van significante effecten op Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bepaald dat in de toelichting ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2021 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. Met de Erfgoedwet is sprake van een betere integratie met verschillende soorten erfgoed. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker geworden.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in 2021 in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2021. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie' is voor het gehele plangebied van de gemeente Neder-Betuwe de archeologische verwachtingswaarde geregeld. Voor nagenoeg het gehele projectlocatie geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', met een bijbehorende onderzoeksplicht als sprake is van bouwwerkzaamheden groter dan 1000 m². Deze dubbelbestemming is toegekend aan gronden met een hoge archeologische trefkans. Aan de zuidoostkant van de locatie liggen gronden met een dubbelbestemming
'Waarde - Archeologie 1', met een bijbehorende onderzoeksplicht als sprake is van bouwwerkzaamheden groter dan 100 m². Deze bestemming is toegekend aan AMK-terreinen, historische kernen en bekende vindplaatsen.
Het grootste deel van het projectgebied is reeds onderzocht. In onderzoek uit 2014 (Buro De Brug, kenmerk B14-199) is vastgesteld dat het hier gaat om een kom/oevergebied. De archeologische verwachting van het gebied werd laag ingeschat. Daarbij is het zeer waarschijnlijk dat recente verstoringen in de jaren zeventig (aanleg van de A-15) met bijbehorende herinrichting van het gebied, de bodem grotendeels dan wel geheel hebben verstoord. Het vooronderzoek zoals weergegeven in bijlage 8 geeft eveneens aan dat ondanks een rijke archeologische omgeving de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten gering is. Vervolgonderzoek wordt niet nodig geacht.
Later is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het deel van het projectgebied waar de oude overkluizing van de A15 en een gronddepot hebben gelegen. Het bureauonderzoek is opgenomen in bijlage 9. Hierin wordt aangegeven dat het westelijk deel van het projectgebied mogelijk verstoord is en het oostelijk deel waarschijnlijk nog intact is. Op basis daarvan is geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te voeren. In verkennend booronderzoek (zie bijlage 10) wordt geconcludeerd dat er in het projectgebied waarschijnlijk geen archeologische resten aanwezig zijn die bedreigd worden door de voorgenomen ontwikkeling. Vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Op basis hiervan wordt de locatie vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het projectgebied ligt niet in een landschap dat cultuurhistorisch van betekenis is. Binnen de projectlocatie en in de directe omgeving liggen ook geen waardevolle cultuurhistorische objecten of monumenten. Voorliggend initiatief heeft geen negatieve effecten vanuit het aspect cultuurhistorie.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend initiatief.
In de tijd van de Tweede Wereldoorlog is het gebied in de gemeente Neder-Betuwe diverse malen getroffen door bombardementen. De gevechten hebben geleid tot munitieresten in de grond. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet worden nagegaan of er explosieven aanwezig zijn. Voor de hele gemeente is een bureau onderzoek (Vooronderzoek Gemeente Neder-Betuwe, AVG Explosieven Opsporing Nederland, Rapport 1662057-VO-02, 28 maart 2017; Proces-Verbaal van Oplevering (PVvO) opsporingswerkzaamheden van Conventionele Explosieven (CE) binnen het opsporingsgebied 'Rotonde Opheusden fase 2', Explosive Clearance Group BV, rapportnummer 302-015-PVvO-02, 14 december 2017; en Resultaat opsporingswerkzaamheden rotonde Opheusden, 18 mei 2018) gedaan of er explosief materiaal in de grond te verwachten is. Conclusie van het onderzoek is dat de gehele gemeente Neder-Betuwe verdacht is op het voorkomen van artillerie-, mortier- en raketbeschietingen.
Planspecifiek
Omdat het projectgebied op basis van de bodembelastingkaart verdacht is op het voorkomen van explosieven, is ter vaststelling of er daadwerkelijk Conventionele Explosieven (CE) aanwezig zijn een detectie- en benaderingsonderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven. Ter voorbereiding op de werkzaamheden binnen het projectgebied is inmiddels een tweedelig Proces Verbaal van Oplevering opgesteld, zie daartoe bijlagen 11 en 12. De belangrijkste conclusie luidt dat de werkzaamheden ter plaatse van de vakken C en D tot een diepte van 2 m¹ -mv zijn vrijgegeven op het aantreffen van CE. Voor de E en F worden de gronden vrijgegeven op het aantreffen van CE tot een diepte van 4 m¹ -mv. De werkzaamheden binnen het projectgebied kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect explosieven.
Bij het aspect trillingen gaat het in de afweging meestal om bescherming van personen tegen trillinghinder. Er kan echter ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra). In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In de praktijk wordt veelal aangesloten bij de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
Planspecifiek
Door de aanwezigheid van de Betuwelijn in de nabijheid van het projectgebied is een indicatief onderzoek uitgevoerd naar de effecten van trillinghinder. Het rapport is als bijlage 13 toegevoegd. In het onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen de effecten op personen en op apparatuur. De conclusie luidt dat bij bepaalde afstanden tot de spoorlijn zowel voor personen als gevoelige apparatuur nadelige trillingseffecten optreden. Voorliggend project voorziet in een bedrijfsgebouw op een afstand meer dan 30 m maar minder dan 60 m tot de spoorlijn. Trillingsgevoelige apparaten maken geen onderdeel uit van de toekomstige bedrijfsactiviteiten, waardoor negatieve effecten voor dat onderdeel op voorhand kunnen worden uitgesloten. Omdat het bouwplan dat voorligt wel voorziet in trillingsgevoelige ruimten voor personen (twee kantoren, één vergaderruimte en één bedrijfskantine) vanaf ca 30 tot 40 m afstand van de spoorbaan, is een aanvullend onderzoek naar trillingshinder op personen uitgevoerd, zie bijlage 14. De belangrijkste conclusie van dit aanvullende onderzoek is dat in alle nieuwe trillingsgevoelige ruimten (kantoren, vergaderruimen en bedrijfskantine) er geen sprake is van onevenredige trillingshinder voor personen.
De conclusie is dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect trillinghinder.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporate (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige project behelst de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. Het nieuwe bedrijfsoppervlak bedraagt ca 1,1 ha waarbinnen een bedrijfsgebouw met een bvo van ca 7.700 m² is voorzien. Het plan blijft (ver) onder de drempel van een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer uit bijlage D 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggende onderbouwing is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van deze onderbouwing de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten wordt in hoofdstuk 'Planbeschrijving' van voorliggend bestemmingsplan ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 'Omgevingsaspecten' wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in voorliggend bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Conclusie
Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente Neder-Betuwe heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer afspraken gemaakt betreffende de plankosten en eventuele planschade. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de eigendomssituatie behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar. De initiatiefnemer koopt de gronden die nodig zijn voor de bedrijfsvestiging van de gemeente. De plankosten zijn onderdeel van de koopsom. Hierdoor is een exploitatieplan niet nodig.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.
Deze ruimtelijke onderbouwing is een uitvloeisel van de structuurvisie ABC die eind 2014 de procedure heeft doorlopen (deze is gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd en aan de overlegpartners toegestuurd). Daarom is afgezien van het doorlopen van inspraak.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft als ontwerp voor een termijn van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen op het besluit ingediend.