Buitengebied Kesteren

Status: Geconsolideerde versie
Identificatie: NL.IMRO.1740.bpKEbuitengebied-onh3
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. teelt op folie, worteldoek of goten;

  3. het weiden van dieren;

  4. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  5. landschappelijke beplanting;

  6. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;

  7. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

3.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - uitgeverij", voor een nevenactiviteit als uitgeverij;

  4. ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf", voor een nevenactiviteit als agrarisch loonwerkbedrijf;

  5. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij", voor een nevenactiviteit als niet-grondgebonden veehouderij;

  6. bijbehorende bewoning;

met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is

toegestaan.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse van

een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één woning dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten" geen woning is toegestaan;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de woning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming; met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - kassen", uitsluitend kassen, permanente of niet-permanente kunststoftunnels of overkappingen mogen worden gebouwd, alsmede daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

3.2.3 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan ondersteunend is aan de hoofdteelt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

  4. behoudens ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - kassen'' mag ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boomteeltbedrijven de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;

  5. van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 3.2.1 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m2, met dien verstande dat ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - uitgeverij", "agrarisch loonbedrijf" of "specifieke vorm van agrarisch - veehouderij", het totale oppervlak niet meer mag bedragen dan 350 m2.

 

3.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoning dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

3.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de bouwhoogte van de wand van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

3.2.7 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch'

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover niet ter plaatse

van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten en

  2. kunststoftunnels en -overkappingen;

  3. molens ten behoeve van de waterhuishouding;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

3.2.8 Bouwhoogte

Bij de bouw van de in lid 3.2.7 sub a bedoelde hagelnetten mag de bouwhoogte

niet meer bedragen dan 6 m en bij de bouw van de in lid 3.2.7 sub a bedoelde

tunnels en overkappingen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 m.

 

3.2.9 Molens

Bij de bouw van de in lid 3.2.7 sub b bedoelde molens mag de bouwhoogte niet

meer bedragen dan 6 m.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.3.2 t/m 3.2.7 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

3.3.3 Kassen en permanente kunstoftunnels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub c, voor de bouw van kassen en permanente kunststoftunnels tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 1.500 m², indien en voor zover:

  1. het gebruik ondersteunend is aan de hoofdteelt;

  2. op basis van een advies van een onafhankelijk landbouwkundig deskundige is gebleken dat de noodzaak voor de bouw vanwege de agrarische bedrijfsvoering aanwezig is.

 

3.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:

  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;

  3. de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk, voor zover dit de bouwgrens overschrijdt, niet meer bedraagt dan 300 m2.

 

3.3.5 Agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. uit een nader onderzoek is gebleken dat het gebouw noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;

  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

3.3.6 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.7, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

3.3.7 Huisvesting seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aan-wezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden per kalenderjaar, binnen het bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten het bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwpercelen, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwpercelen, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.5.2 t/m 3.5.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:

  1. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijk agrarisch deskundige, in voldoende mate is aangetoond;

  2. de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

3.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

 

Artikel 4 Agrarisch - niet-grondgebonden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - niet-grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. één niet-grondgebonden agrarisch bedrijf per bestemmingsvlak, welke in onderstaande tabel nader is gespecificeerd;

  2. grondgebonden agrarische productie;

  3. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  4. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  5. bijbehorende bewoning;

  6. landschappelijke beplanting;

met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn:

  1. ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf", voor een nevenactiviteit als agrarisch loonwerkbedrijf;

  2. ter plaatse van de aanduiding "opslag", voor een nevenactiviteit als opslagbedrijf.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“glastuinbouw”

glastuinbouw

“specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen”

tunnelkassen

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - niet-grondgebonden' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat, voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “glastuinbouw”, bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, uitsluitend mogen worden gebouwd binnen een bouwvlak;

  2. één woning dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

4.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

4.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

4.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

4.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de lid 4.3.2 en 4.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

4.3.2 Afstand perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken

van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

 

 

 

4.3.3 Huisvesting van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden per kalenderjaar, binnen een bestemmingsvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch - niet-grondgebonden' wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  2. de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

Artikel 5 Agrarisch met waarden - 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische productie;

  2. teelt op folie of worteldoek;

  3. het weiden van dieren;

  4. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

  5. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  6. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  7. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

5.1.2 Ter plaatse van een bouwvlak zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

  1. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

  2. bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;

  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - groothandel in eigen agrarische producten", voor een nevenactiviteit als groothandel in eigen agrarische producten;

  4. ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf", voor een nevenactiviteit als agrarisch loonwerkbedrijf;

  5. bijbehorende bewoning.

met dien verstande dat per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is

toegestaan.

 

5.1.3 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in deze bestemming 5.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

  2. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;

  3. watersysteem: wielen, plassen en open water;

  4. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;

  5. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;

  6. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;

  7. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;

  8. flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

  9. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).

 

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse een

bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één bedrijfswoning dan wel, in geval reeds meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

5.2.2 Afstand perceelsgrens

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

5.2.3 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan ondersteunend is aan de hoofdteelt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

  4. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;

  5. van de overige gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie, als bedoeld in lid 5.1.2 sub a, mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m², met dien verstande dat ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - groothandel in eigen agrarische producten" of "agrarisch loonbedrijf", het totale oppervlak niet meer mag bedragen dan 350 m2.

 

5.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

5.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per woning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 5.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

5.2.7 Bouwen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover niet ter plaatse

van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals hagelnetten en kunststoftunnels en -overkappingen, voor zover de gronden niet zijn gelegen binnen de bestemming “Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 1”;

  2. molens ten behoeve van de waterhuishouding;

  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

5.2.8 Recreatiewoningen

Bij de bouw van de in lid 5.2.7 sub a bedoelde hagelnetten mag de bouwhoogte

niet meer bedragen dan 6 m en bij de bouw van de in lid 5.2.7 sub a bedoelde

tunnels en overkappingen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4 m.

 

5.2.9 Molens

Bij de bouw van de in lid 5.2.7 sub b bedoelde molens mag de bouwhoogte niet

meer bedragen dan 6 m.

 

5.2.10 Overige bouwerken, geen gebouwen zijde

Bij de bouw van de in lid 5.2.7 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen

zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 5.3.2 t/m 5.3.8 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

5.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

5.3.3 Kassen en permanente kunststoftunnels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub c, voor de bouw van kassen en permanente kunststoftunnels tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 1.500 m², indien en voor zover:

  1. het gebruik ondersteunend is aan de hoofdteelt;

  2. op basis van een advies van een onafhankelijk landbouwkundig deskundige is gebleken dat de noodzaak voor de bouw vanwege de agrarische bedrijfsvoering aanwezig is.

 

5.3.4 Overschrijding bouwgrenzen bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7, voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor zover dat de bouwgrens overschrijdt, indien en voor zover:

  1. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in de algemene wijzigingsregels van dit plan;

  3. de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 15 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk, voor zover dit de bouwgrens overschrijdt, niet meer bedraagt dan 300 m2.

 

5.3.5 Agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7, voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. uit een nader onderzoek is gebleken dat het gebouw noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;

  5. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

5.3.6 Stalling van dieren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7, voor de bouw van kleine bouwwerken voor de stalling van dieren, indien en voor zover:

  1. het gebouw noodzakelijk is voor de stalling van dieren en niet of niet doelmatig op een erf kan worden opgericht;

  2. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;

  3. de afstand tot een nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan 100 m;

  4. de oppervlakte van het bouwwerk niet meer bedraagt dan 25 m2;

  5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;

  6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

5.3.7 Niet-permanente teeltondersteunde voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7, sub a voor de bouw van niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen, voor zover de gronden zijn gelegen ter plaatse van de bestemming “Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 1” en is gebleken dat het provinciaal waardevolle landschap en de daarbij behorende kernkwaliteiten, zoals deze blijken uit de structuurvisie Gelderland, zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, in voldoende mate zijn verzekerd.

 

5.3.8 Huisvesting seizoenarbeiders

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken

van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van

seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  1. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;

  2. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;

  3. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;

  4. alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;

  5. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;

  6. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;

  7. indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden per kalenderjaar, binnen een bouwvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik als volkstuin;

  2. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan 1 ha en voor zover niet direct grenzend aan een bouwvlak;

  3. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;

  4. de opslag van mest buiten een bouwvlak;

  5. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten een bouwvlak, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2,5 m;

  6. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en binnen een bouwvlak, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;

  7. permanente bewoning in relatie tot de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 5.5.2 en 5.5.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. voor zover het betreft gronden buiten een bouwvlak, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en ,in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

 

5.5.2 Niet-grondgebonden agrarische productie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op trayvelden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton met een watersysteem en bijbehorende voorzieningen, indien en voor zover:

  1. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, waarover positief is geadviseerd door een onafhankelijk agrarisch deskundige, in voldoende mate is aangetoond;

  2. de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

  3. de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  5. van tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in een landschappelijke inpassing.

 

5.5.3 Opslag van mest buiten een bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4 sub d voor de opslag van mest buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  1. de opslag noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en niet of niet doelmatig binnen een bouwvlak kan worden opgericht;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

 

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.6.1 Algemeen

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover dit niet betreft een bouwvlak, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.

 

5.6.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 5.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

5.6.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 5.6.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 6 Bedrijf

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de niet-agrarische bedrijvigheden zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. bijbehorende bewoning;

  4. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

bed & breakfast

bed & breakfast

groothandel

groothandel

kantoor

kantoor

opslag

opslagbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - antiekhandel

antiekhandel

specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf

autobedrijf gericht op de

autohandel

specifieke vorm van bedrijf - bouw en keukencentrum

bouw- en keukenhandel

specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf

bouwbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - dierenspeciaalzaak

dierenspeciaalzaak

specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf

garagebedrijf

specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf en

gsm-mast

gemeentewerf en

zend-/ontvangstinstallatie

specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf

grondverzetbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - groothandel in

flessengas/opslag machines, hout en

metaalwaren

groothandel in

flessengas/opslag

machines, hout en

metaalwaren

specifieke vorm van bedrijf - houthandel

houthandel

specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf

installatiebedrijf

specifieke vorm van bedrijf - kantoor en opslag

kantoor en opslagbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - koopjeshal

koopjeshal

specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf

landbouwmechanisatiebedrijf

specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf

loonwerkbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf

metaalbewerkingsbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - onderhoudsbedrijf

onderhoudsbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - opslag en overslag

zand, grind en puin

opslag en overslag zand,

grind en puin

specifieke vorm van bedrijf - skelter- en

rijwielhandel

skelter- en rijwielhandel

specifieke vorm van bedrijf - slagerij/slachterij

slagerij/slachterij

specifieke vorm van bedrijf - tegelhandel

tegelhandel

specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf

transportbedrijf

specifieke vorm van dienstverlening -

makelaarskantoor

makelaarskantoor

tuincentrum

tuincentrum

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. één woning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "woning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de woning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

6.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf en gsm-mast" het bebouwd oppervlak maximaal 1250 m2 mag bedragen en ter plaatse van de aanduiding “opslag” en “specifieke vorm van bedrijf - kantoor en opslag” geen vergroting van het bestaande bebouwd oppervlak is toegestaan;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

6.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m, met dien verstande dat, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf en gsm-mast", de bouwhoogte van een vrijstaande antennemast niet meer mag bedragen dan 40 m;

  2. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

6.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

6.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 6.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 6.3.2 en 6.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

6.3.2 Afstand perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

6.3.3 Overschrijding bouw- en goothoogte bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken

van het bepaalde in lid 6.2.3 sub b, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot

meer dan de toegestane goothoogte, indien en voor zover:

  1. aan één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van voertuigen;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m.

 

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, behoudens indien het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - groothandel in flessengas/opslag machines, hout en metaalwaren" of ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - opslag en overslag zand, grind en puin”, in welk geval de hoogte van de opslag niet meer mag bedragen dan 4m.

 

 

Artikel 7 Bedrijf - Agrarisch verwant

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch verwant' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de agrarisch verwante bedrijvigheden zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. bijbehorende bewoning in een bedrijfswoning;

  4. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

agrarisch loonwerkbedrijf

loonwerkbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - toeleveringsbedrijf

toeleveringsbedrijf

specifieke vorm van bedrijf - vervoer/opslag

groente en fruit

vervoer/opslag groente en

fruit

 

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. één woning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ''wonen uitgesloten'' geen woning is toegestaan.

  3. bijgebouwen ten behoeve van de woning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

7.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 7.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 140% van het bestaande bebouwd oppervlak waarbij de maximale uitbreiding 500 m² mag bedragen;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

7.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 7.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

7.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 7.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

7.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 7.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 7.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m, tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

 

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 7.3.2 en 7.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

7.3.2 Afstand perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

7.3.3 Overschrijden goothoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 sub b, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane goothoogte, indien en voor zover:

  1. aan één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van voertuigen;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m.

 

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant' wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

Artikel 8 Bedrijf - Buitengebied gebonden

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Buitengebied gebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de buitengebied gebonden bedrijvigheden zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. bijbehorende bewoning;

  4. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

“hovenier”

hoveniersbedrijf

“specifieke vorm van bedrijf – dierenpension”

dierenpensionbedrijf

''specifieke vorm van bedrijf - opslag

consumentenvuurwerk''

opslag consumentenvuurwerk waarbij de totale hoeveelheid consumentenvuurwerk

binnen de inrichting niet meer mag bedragen dan 10.000 kg

 

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. één woning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 140% van het bestaande bebouwd oppervlak waarbij de maximale uitbreiding 500 m² mag bedragen;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

8.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

8.2.4 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

8.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per woning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

8.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 8.2.1 sub d bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m, tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

 

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

 

8.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in het lid 8.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

8.3.2 Overschrijden goothoogte bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 sub b, voor de bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane goothoogte, indien en voor zover:

  1. aan één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van voertuigen;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m.

 

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Bedrijf - Buitengebied gebonden' wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

 

 

 

Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen zoals pompgemalen en verdeel-, regel- of transformatorruimten;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. landschappelijke beplanting.

 

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

9.2.2 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken

Bij de bouw van de in lid 9.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande bouwhoogte of goothoogte hoger is, deze hogere maat maatgevend is.

 

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 9.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

Artikel 10 Horeca

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven;

  2. bijbehorende voorzieningen en opslag;

  3. bijbehorende bewoning;

  4. landschappelijke beplanting.

 

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

  2. één woning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen;

  3. bijgebouwen ten behoeve van de woning;

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

10.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

10.2.3 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoning dienen de volgende

bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

10.2.4 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

10.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 10.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

 

10.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 10.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

10.3.2 Afstand perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 Maatschappelijk

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een begraafplaats;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. landschappelijke beplanting.

 

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming, geen woning zijnde;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming

 

11.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in lid 11.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 11.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

 

11.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 11.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

11.3.2 Afstand perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

 

Artikel 12 Natuur

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

12.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden en de landschappelijke waarden;

  2. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  3. extensief dagrecreatief medegebruik;

  4. ter plaatse van de aanduiding “water” uitsluitend water ten dienste van de waterbeheersing.

 

12.1.2 Landschappelijke en natuurwaarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in

deze bestemming bedoelde gronden worden gerekend:

  1. grondgebruik: een gebruik als bos- en natuurgebied met een extensief beheer en/of een gebruik als natuurgebied met een extensief beheer;

  2. opgaande beplanting: bos, met als meest kenmerkende boomsoorten elzen, eiken, essen en iepen;

  3. bebouwing: het ontbreken van bebouwing;

  4. flora: opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing en/of water-, moeras- en rietvegetaties;

  5. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplantingen (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen), watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën;

  6. waterhuishouding: open water en moeras.

 

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. molens ten behoeve van de waterhuishouding;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;

  3. maximaal 16 schuilhutten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding '' specifieke bouwaanduiding - schuilhutten''.

 

12.2.2 Molens

Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub a bedoelde molens mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

 

 

 

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub b bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

12.2.4 Schuilhutten

Bij de bouw van de in lid 12.2.1 sub c bedoelde schuilhutten mag de

oppervlakte niet meer bedragen dan 9 m2 en de bouwhoogte niet meer

bedragen dan 2,25 m.

 

 

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.3.1 Algemeen

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft paden ten behoeve van het normale beheer;

  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.

 

12.3.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 12.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

12.3.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 12.3.1, kan alleen worden verleend, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 13 Recreatie

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de recreatieve bedrijvigheden zoals deze in onderstaande tabel voor de desbetreffende gronden nader zijn aangeduid;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. landschappelijke beplanting.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

''specifieke vorm van recreatie - minicamping''

minicamping

''specifieke vorm van recreatie -

recreatiewoningen''

Recreatiewoningen

''specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie''

verblijfsrecreatie en opslag

in gebouwen

''ijsbaan''

ijsbaan

 

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend

bouwwerken geen gebouwen zijnde te behoeve van de bestemming worden

gebouwd.

 

13.2.2 Minicamping

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse van

de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - mincamping” mogen tevens

worden gebouwd of geplaatst: kampeermiddelen, met dien verstande dat van

de toercaravans, vouwwagens en tentwagens in rijklare toestand de breedte

maximaal 2,5 m en de lengte maximaal 8 m mag bedragen;

 

13.2.3 Bouwen binnen het bouwvlak

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse van

de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping” en uitsluitend ter

plaatse van een bouwvlak, mogen tevens worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. per bestemmingsvlak het bebouwd oppervlak niet meer mag bedragen dan 110% van het bestaande bebouwd oppervlak;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is;

  1. één woning dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat:

  1. de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m3;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, met dien verstande at indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is;

  1. bijgebouwen ten behoeve van de woning, met dien verstande dat:

  1. per woning het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte niet meer mag bedrage dan 3 m;

met dien verstande dat voor de in sub a, b en c genoemde gebouwen de

afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m.

 

13.2.4 Recreatiewoningen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse van

de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen”, mogen

tevens worden gebouwd: ten hoogste 12 recreatiewoningen, met dien

verstande dat:

  1. voor maximaal 4 recreatiewoningen de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 70 m2 en overigens de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 35 m2;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;

  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 m;

  4. de goothoogte niet meer mag bedrage dan 2 m.

 

13.2.5 Verblijfsrecreatie

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse van

de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie” en uitsluitend

ter plaatse van een bouwvlak, mogen tevens worden gebouwd:

  1. één gebouw ten behoeve van verblijfsrecreatie en opslag, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;

  2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;

  1. één woning met 2 logiesverblijven, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de dienstwoning met 2 logiesverblijven niet meer mag bedragen dan 300 m2;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 m;

  3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

  1. bijgebouwen ten behoeve van de woning met 2 logiesverblijven, met dien verstande dat:

  1. het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 320 m2;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

met dien verstande dat voor de in sub a, b en c genoemde gebouwen de

afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m en

bijgebouwen als bedoeld in sub c buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd.

 

13.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 13.2.1 bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van sport- en spelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer mag bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van verlichtingsmasten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan'', niet meer mag bedragen dan 15 m.

 

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

 

13.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid

13.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in

het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend,

niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

13.3.2 Afstand perceelsgrens

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken

van het bepaalde in lid 13.2.3, lid 13.2.4 sub b en 13.2.5, voor de bouw van

een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens,

indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

 

13.4 Specifieke gebruiksregels

 

13.4.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover ter plaatse van

de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen”, zijn

uitsluitend recreatiewoningen toegestaan indien sprake is van één bedrijfsmatige

exploitatie van alle recreatiewoningen gezamenlijk en mogen de

recreatiewoningen slechts worden opgericht en gebruikt voor de verhuur ten

behoeve van wisselend gebruik.

 

13.4.2 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Recreatie', voor zover ter plaatse van

de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen”, wordt in

ieder geval begrepen:

  1. permanente bewoning c.q. het gebruik als hoofdwoonverblijf, als nader omschreven bij de begrippen in Begrippen, van de recreatiewoningen en logiesverblijven;

  2. de plaatsing van kampeermiddelen;

  3. detailhandel anders dan ten behoeve van de bestemming;

  4. het gebruik als manege.

 

Artikel 14 Recreatie - Verblijfsrecreatie

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden en de volgens dit

artikel mogelijke bouwwerken zijn bestemd voor:

  1. recreatief verblijf, overnachting daaronder begrepen, met gebruikmaking van kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten;

  2. voorzieningen ten behoeve van het recreatief verblijf, daaronder begrepen ontsluitingswegen, parkeergelegenheden, bijbehorende bewoning, nutsvoorzieningen, centrale recreatievoorzieningen, sanitaire voorzieningen, voorzieningen voor sport en spel, ondergeschikte winkelvoorziening, ondergeschikte horecavoorziening en entertainmentvoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen ten behoeve van de inrichting en de inpassing in het landschap;

met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - kampeermiddelen en trekkershutten” uitsluitend kampeermiddelen en trekkershutten mogen worden geplaatst en de gronden tevens zijn bestemd voor instandhouding dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke- en natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  2. ter plaatse van de aanduiding “milieuzone” geen kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten mogen worden geplaatst;

  3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van groen - beplantingsstrook” de gronden uitsluitend zijn bestemd voor groenvoorzieningen met een afschermende beplanting en een aarden wal van maximaal 2 meter hoogte;

  4. ter plaatse van de aanduiding “water” de gronden uitsluitend zijn bestemd voor water ten dienste van recreatie en waterbeheersing, strand, oevers en ligweide en tevens voor instandhouding dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke- en natuurwaarden die eigen zijn aan de betreffende gronden;

  5. ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” de gronden uitsluitend zijn bestemd voor verhardingen, een parkeerterrein, groenvoorziening en beplanting;

  6. ter plaatse van de aanduiding “waterberging” de gronden tevens zijn bestemd voor waterberging met een minimale wateroppervlakte van 5.000 m2 vanaf de insteek gemeten en een minimale bergingscapaciteit van 1.300 m3;

  7. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - seizoensgebonden kamperen" uitsluitend kamperen tussen 1 maart en 1 november is toegestaan;

  8. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf" tevens, als nevenactiviteit een bouwbedrijf is toegestaan.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, met in achtneming van het

gestelde in lid 14.1, mogen uitsluitend worden gebouwd of geplaatst:

  1. kampeermiddelen, stacaravans en trekkershutten, met dien verstande dat:

  1. van de toercaravans, vouwwagens en tentwagens in rijklare toestand de breedte maximaal 2,5 m en de lengte maximaal 8 m mag bedragen;

  2. van een trekkershut de inhoud ten hoogste 30 m3 en de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen, met dien verstande dat, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - rvb” de inhoud ten hoogste 50 m3 mag bedragen, de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen en het aantal trekkershutten niet meer mag bedragen dan 10;

  3. van stacaravans de oppervlakte maximaal 55 m2 en de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag bedragen, met dien verstande dat de afstand tussen de stacaravans onderling tenminste 5 m dient te bedragen en de afstand tot de bestemmingsgrenzen tenminste 2,5 m dient te bedragen;

  4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - rvb” het aantal stacaravans niet meer mag bedragen dan 590;

  5. op de standplaatsen voor stacaravans per standplaats één berging en/of één carport met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 6 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m, alsmede bij de toegangsdeur een opstap en een afdak met een oppervlakte van maximaal 2 m2 mogen worden geplaatst;

  1. gebouwen voor gemeenschappelijke voorzieningen, waaronder sanitair en schuilgelegenheid, met dien verstande dat:

  1. het totaal bebouwde oppervlak van deze gebouwen ten hoogste 2 % van het bestemmingsvlak mag bedragen;

  2. de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

  3. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;

  4. de afstand tot de bestemmingsgrens tenminste 5 m moet bedragen;

  1. toestellen voor sport en spel, onoverdekte zwembassins en verwijsborden met geen grotere bouwhoogte dan 6 m, vlaggenmasten en verlichtingsmasten met geen grotere bouwhoogte dan 8 m, alsmede terreinafscheidingen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, met geen grotere bouwhoogte dan 2,5 m; met dien verstande dat toestellen voor sport en spel, onoverdekte zwembassins, verwijsborden, vlaggenmasten en verlichtingsmasten niet mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van recreatie - kampeermiddelen en trekkershutten”, “specifieke vorm van groen - beplantingsstrook”, “water” en “parkeerterrein” en onoverdekte zwembassins tevens niet mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “milieuzone”.

 

14.2.2 Bouwen binnen het bouwvlak

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen, uitsluitend binnen de

bouwvlakken, bovendien worden gebouwd: gebouwen voor beheer, waaronder

begrepen kantoorruimten en bergingen, bedrijfswoning(en), alsmede gebouwen

voor gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van de recreanten,

waaronder begrepen recreatieruimten, kinderboerderij, één winkel, zwembad,

EHBO-post, receptie, cafetaria, kantine en een sporthal, waarbij de volgende

bepalingen in acht genomen moeten worden:

  1. van de gebouwen mag de bouwhoogte maximaal 9 m en de goothoogte maximaal 4 m bedragen, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is;

  2. de afstand van de gebouwen tot de perceelgrens tenminste 5 m bedraagt;

  3. de vloeroppervlakte van de winkel mag ten hoogste 100 m2 bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - rvb” de vloeroppervlakte ten hoogste 300 m2 mag bedragen;

  4. het aantal woningen mag ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - rvb” niet meer bedragen dan 2 en elders niet meer bedragen dan 1, dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn;

  5. het bestaande aantal woningen, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding “woning uitgesloten” geen woningen zijn toegestaan;

  2. de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m3;

  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 m;

  4. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is;

  1. bijgebouwen ten behoeve van de woning, met dien verstande dat:

  1. per woning het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 75 m2;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte niet meer mag bedrage dan 3 m.

 

14.2.3 Bebouwingspercentage

Voor het bouwen van de in lid 14.2.2 genoemde gebouwen mag, voor zover de

aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is opgenomen, het

bebouwingspercentage niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding

'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

 

 

14.3 Specifieke gebruiksregels

 

14.3.1 Algemeen

Stacaravans zijn uitsluitend toegestaan indien sprake is van één bedrijfsmatige

exploitatie van alle stacaravans en/of de standplaatsen daarvan gezamenlijk;

trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan indien sprake is van één bedrijfsmatige

exploitatie van alle trekkershutten gezamenlijk.

 

14.3.2 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie", wordt in

ieder geval begrepen:

  1. permanente bewoning c.q. het gebruik als hoofdwoonverblijf, als nader omschreven bij de begrippen in artikel 1;

  2. een horecavoorziening met een groter oppervlak dan 250 m2.

 

14.3.3 Inrichting kampeerterrein

Voor de gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" dienen bij

de inrichting van het kampeerterrein tevens de volgende normen te worden

gehanteerd:

  1. ten hoogste 70% van het bestemmingsvlak mag worden gebruikt als standplaats voor een kampeermiddel;

  2. indien een standplaats is bedoeld voor een trekkershut of voor kortkampeerders, dient de oppervlakte van de standplaats tenminste 80 m2 exclusief parkeerplaats of 95 m2 inclusief parkeerplaats te bedragen;

  3. indien een standplaats is bedoeld om langer dan 6 weken een kampeermiddel, niet zijnde een stacaravan, geplaatst te houden, dient de oppervlakte van de standplaats tenminste 100 m2 exclusief parkeerplaats of 115 m2 inclusief parkeerplaats te bedragen;

  4. indien een standplaats is bedoeld als standplaats van een stacaravan, dient de oppervlakte van de standplaats tenminste 3x de oppervlakte van het verblijfsmiddel te bedragen;

  5. de in sub b, c en d genoemde oppervlakten van de standplaatsen worden gerekend exclusief afschermende beplantingen, wegen, paden, alsmede exclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

 

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.4.1 Algemeen

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden, voor zover

het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van

recreatie - rvb”, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het

uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

  2. een waterberging van vorm te veranderen, te dempen, af te dammen of de oevers ervan te herprofileren;

  3. beschoeiingen langs deze waterbergingen aan te brengen of te wijzigen, met uitzondering van werkzaamheden in het kader van het normale onderhoud van de bestaande beschoeiing.

 

14.4.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 14.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

14.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 14.4.1, kan alleen worden

verleend, indien de belangen, welke de bestemming van de gronden beoogt en

hetgeen zich daarop bevindt overeenkomstig de verwerkelijkte, daaraan in het

plan gegeven, bestemming, niet blijvend onevenredig worden geschaad en uit

een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat

hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Komt niet voor

 

 

Artikel 16 Verkeer

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, fiets- en voetpaden met bermen;

  2. bijbehorende voorzieningen, waaronder bruggen;

  3. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;

  4. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen.

 

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;

  2. abri's en rijwielstallingen;

  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

16.2.2 Masten

Bij de bouw van de in lid 16.2.1 sub a bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m.

 

16.2.3 Abri's en rijwielstallingen

Bij de bouw van de in lid 16.2.1 sub b bedoelde abri's en rijwielstallingen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 16.2.1 sub c bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

Artikel 17 Verkeer - Rail

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

17.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer - Rail' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegen met bermen;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;

  4. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan spoorwegbermen.

 

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd:

  1. bouwwerken ten behoeve van de elektrificatie;

  2. masten ten behoeve van elektrificatie, verlichting en bebakening;

  3. abri's en rijwielstallingen;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

17.2.2 Bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 17.2.1 sub a bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

 

17.2.3 Masten

Bij de bouw van de in lid 17.2.1 sub b bedoelde masten mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

 

17.2.4 Abri's en rijwielstallingen

Bij de bouw van de in lid 17.2.1 sub c bedoelde abri's en rijwielstallingen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

 

 

17.2.5 Overige bouwerken, geen gebouwen zijde

Bij de bouw van de in lid 17.2.1 sub d bedoelde bouwwerken dienen de volgende bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2, behoudens indien het betreft perrons;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m, gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf.

 

Artikel 18 Water

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterpartijen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  2. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en bijbehorende oeverzones;

  3. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 18.2.1 bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

18.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – installaties toegestaan” is het gebruik van de gronden ten behoeve van het sorteren en/of opslaan van binnen de bestemming gewonnen klei, zand en grind toegestaan, zolang dit in verband met de winning van die delfstoffen noodzakelijk is en redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de installaties en de gewonnen delfstoffen naar elders worden afgevoerd.

 

 

 

Artikel 19 Water - Waterkering

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Waterkering' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de (hoofd)waterkering;

  2. verkeerswegen;

  3. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivierdijken;

  4. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

19.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen geen bouwwerken

worden gebouwd.

 

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

 

19.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 19.3.2 en 19.3.3 wordt eerst overgegaan indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken dijk- of waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

19.3.2 Kunstwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, voor de bouw van kunstwerken zoals beelden en plastieken.

 

19.3.3 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover het betreft:

  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. masten ten behoeve van verlichting en bebakening, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;

  3. abri's, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m.

 

 

Artikel 20 Wonen

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

 

20.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bewoning;

  2. bijbehorende voorzieningen;

  3. landschappelijke beplanting;

  4. de functies zoals deze voor de desbetreffende gronden in onderstaande tabel nader zijn aangegeven, met dien verstande dat daarvoor niet meer dan 50 m2 vloeroppervlakte van de gebouwen mag worden gebruikt, behoudens voor zover het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling", in welk geval de vloeroppervlakte maximaal 450 m2 mag bedragen en voor zover het betreft gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van kantoor - kantoor 2", in welk geval de vloeroppervlakte maximaal 255 m2 mag bedragen.

 

ter plaatse van de aanduiding:

toegestane functie:

''caravanstalling''

caravanstalling

''dienstverlening''

zakelijke dienstverlening

''kantoor''

kantoor- of praktijkruimte

''opslag''

opslag

''specifieke vorm van bedrijf - klusbedrijf''

klusbedrijf

''specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf''

grondverzetbedrijf

''specifieke vorm van kantoor - kantoor 2''

kantoor- of praktijkruimte

 

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd:

  1. één woning per bestemmingsvlak dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen;

  2. bijgebouwen ten behoeve van de woning, waarbij het totale aantal vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan 2;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

20.2.2 Woningen en bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 20.2.1 sub a en b bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de (voor)gevel van het hoofdgebouw moet worden geplaatst in de lijn(en) door de bestaande, naar de weg gekeerde (voor)gevel van de bestaande woning of ten hoogste 5 m daarachter;

  2. bijgebouwen moeten worden geplaatst achter de lijn(en) door de bestaande, naar de weg gekeerde (voor)gevel van de bestaande woning;

  3. niet meer dan 50% van het deel van het achter de lijn(en) door de bestaande, naar de weg gekeerde (voor)gevel van de bestaande woning gelegen gedeelte van het bestemmingsvlak mag tot het bebouwd oppervlak behoren;

  4. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

20.2.3 Woningen

Bij de bouw van de in lid 20.2.1 sub a bedoelde woning dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. indien het betreft een vergroting van de inhoud van het gebouw waarin de woning is opgenomen deze vergroting slechts is toegestaan voor zover de toegestane vergroting van de woning niet of niet doelmatig binnen de bestaande inhoud van dat gebouw kan worden verwezenlijkt;

  2. indien het betreft een vergroting van een woning binnen een bestaand gebouw waarin de woning is opgenomen, de totale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud van dat gebouw en niet meer dan 750 m3;

met dien verstande dat, in geval toepassing wordt gegeven aan het gestelde in sub a of sub b:

  1. cindien de inhoud van de bestaande woning niet meer bedraagt dan 300 m3 de inhoud niet meer mag worden vergroot dan tot maximaal 400 m3;

  2. indien de inhoud van de bestaande woning meer bedraagt dan 300 m3 de inhoud niet meer mag worden vergroot dan tot maximaal de bestaande inhoud vermeerderd met 100 m3 en in totaal niet meer mag bedragen dan 750 m3;

  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 m;

  4. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, met dien verstande dat, indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.

 

20.2.4 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in lid 20.2.1 sub b bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. per woning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2, met dien verstande dat, indien het bij de woning behorende, direct aansluitende perceel een omvang heeft van tenminste 1 ha, het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m2;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

  3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

20.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in lid 20.2.1 sub c bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

 

20.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 20.3.2 en 20.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan in de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

20.3.2 Afstand perceelsgrens

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 sub d, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan 5 m van de perceelsgrens, indien en voor zover:

  1. dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;

  2. het gebouw wordt opgericht op de perceelsgrens, dan wel de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.

 

20.3.3 Woningen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2.3, waarbij een verdere vergroting met maximaal 75 m3, tot een maximale inhoud van 750 m3, is toegestaan, indien toepassing van de bepalingen van het Bouwbesluit met betrekking tot de hoogte van een verblijfsruimte, zou leiden tot een beperking van het woonoppervlak in relatie tot de bestaande hoogte, met dien verstande dat de toegestane vergroting niet meer mag bedragen dan nodig is om het verschil te compenseren dat ontstaat door toepassing van het Bouwbesluit ten opzichte van het daaraan voorgaande Bouwbesluit.

 

 

20.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Wonen' wordt in ieder geval begrepen:

  1. een gebruik ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, anders dan is toegestaan in lid 20.1 of waarvoor toepassing is gegeven overeenkomstig de algemene afwijkingsregels ten aanzien van “aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten”;

  2. opslag anders dan in bijgebouwen.

 

 

Artikel 21 Leiding - Gas

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van aardgas.

 

 

21.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken,

geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

 

 

21.3 Afwijken van de bouwregels

 

21.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 21.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend worden geschaad;

  2. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend worden geschaad.

 

21.3.2 Bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 21.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.4.1 Algemeen

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden de volgende

werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in

afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen

bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;

  2. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  5. het indrijven van voorwerpen in de grond;

  6. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.

 

21.4.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 21.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;

  3. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze werken of werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

21.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 21.4.1, kan alleen worden verleend indien door de werken en werkzaamheden, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen of de veiligheid van mensen, dieren en goederen niet blijvend worden geschaad.

 

Artikel 22 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor hoogspanningsleidingen.

 

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken,

geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden

gebouwd.

 

22.2.2 Bouwwerken

Bij de bouw van de in lid 22.2.1 bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een 50 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 30 m;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een 150 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 40 m.

 

 

22.3 Afwijken van de bouwregels

 

22.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 22.3.2 t/m 22.3.4 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

22.3.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 22.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

22.3.3 Bouwhoogte bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.2 voor de bouw van bouwwerken tot meer dan de toegestane bouwhoogte, indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in verband met locale omstandigheden, waaronder begrepen kruisingen met andere hoogspanningslijnen, overspanningen die groter zijn dan voor de desbetreffende hoogspanningslijn overigens wordt toegepast en de aanwezigheid in het terrein van hoogteverschillen, bebouwing en beplanting.

 

22.3.4 Zend- en ontvangstinstallatie

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1 voor de bouw van zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer, indien en voor zover zij deel uitmaken van een bouwwerk ten behoeve van een hoogspanningsleiding en het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig wordt beperkt.

 

Artikel 23 Leiding - Riool

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het transport van afvalwater door een rioolwaterpersleiding ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – riool”.

 

 

23.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken,

geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden

gebouwd.

 

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 23.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

23.3.2 Bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 23.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

 

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.4.1 Algemeen

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden de volgende

werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in

afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen

bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden welke direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen;

  2. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitopstand, een (boom)kwekerij of een windsingel;

  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  5. het indrijven van voorwerpen in de grond;

  6. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.

 

23.4.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 23.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;

  3. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en Wethouders is medegedeeld dat deze werken of werkzaamheden, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

23.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.4.1, zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 24 Waarde - Archeologie 1

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

  

24.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;

met dien verstande dat het bepaalde in a en b niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

24.4 Afwijken van de bouwregels

 

24.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

24.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

24.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

24.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

24.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 24.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  3. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 24.2.

 

24.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

24.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

 

Artikel 25 Waarde - Archeologie 2

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

25.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 50 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

25.4 Afwijken van de bouwregels

 

25.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

25.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

25.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

25.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlaktever-hardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

25.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 25.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 50 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 25.2.

 

25.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

25.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

25.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 26 Waarde - Archeologie 3

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

26.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

26.4 Afwijken van de bouwregels

 

26.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

26.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

26.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

26.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlaktever-hardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

26.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 26.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 26.2.

 

26.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

26.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

26.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 27 Waarde - Archeologie 4

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

27.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

27.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

27.4 Afwijken van de bouwregels

 

27.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 27.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

27.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

27.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

27.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlaktever-hardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

27.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 27.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 500 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 27.2.

 

27.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

27.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

27.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 28 Waarde - Archeologie 5

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

 

28.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 2.000 m²;

met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

 

28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

 

28.4 Afwijken van de bouwregels

 

28.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 28.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat dearcheologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

28.4.2 Niet verlenen omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.4.1wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

28.4.3 Verlenen omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

28.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.5.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

  2. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

  9. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

28.5.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het onder lid 28.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het planten zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten behoeve van de laanboomteelt;

  3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 2.000 m²;

  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  5. voor sleufloos draineren;

  6. voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;

  7. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen, het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  9. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 38.2.

 

28.5.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of:

  3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

28.5.4 Advies

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

28.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 29 Waarde - Cultuurhistorisch karakteristiek

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch karakteristiek' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de ter plaatse bestaande gebouwen, met dien verstande dat de gronden tevens zijn bestemd voor de eveneens aangegeven andere bestemmingen.

 

 

29.2 Bouwregels

De gebouwen op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen:

  1. worden vernieuwd;

  2. worden veranderd en/of vergroot;

volgens de bepalingen van de in lid 29.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden

aangegeven, andere bestemmingen, mits hierbij de situering, de bouwmassa,

het materiaalgebruik, de bouwhoogte, de goothoogte en de dakhelling niet

zodanig worden gewijzigd, dat daardoor het karakter van de bestaande gebouwen

blijvend onevenredig wordt aangetast.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 30 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 1

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

 

30.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 1' aangewezen gronden, voor zover het niet betreft een bouwvlak als bedoeld in artikel 5 en voor zover het niet betreft gronden als bedoeld in artikel 6, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

 

30.1.2 Cultuurhistorische waarden

Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in deze bestemming

bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;

  2. waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;

  3. verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;

  4. bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn;

  5. de kernkwaliteiten die behoren tot het provinciaal waardevolle landschap, zoals deze blijken uit de structuurvisie Gelderland, zoals deze luidt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

 

 

30.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 30.1.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen, mits hierbij de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheid tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

 

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

30.3.1 Algemeen

Het is verboden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 1' , voor zover de desbetreffende gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1' of 'Natuur' en voor zover dit niet betreft de agrarische bouwvlakken, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen.

 

30.3.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 30.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

30.3.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 30.3.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 31 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 2

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

 

31.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied 2' aangewezen

gronden, voor zover het niet betreft een bouwvlak als bedoeld in artikel 3 en

artikel 5 en voor zover het niet betreft gronden als bedoeld in artikel 6, zijn,

behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd

voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de

desbetreffende gronden.

 

31.1.2 Cultuurhistorische waarden

Tot de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de in deze bestemming

bedoelde gronden worden gerekend:

  1. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;

  2. waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;

  3. verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;

  4. bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.

 

 

31.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 31.1.1

bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen,

mits hierbij de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende

gronden, of de mogelijkheid tot het herstel van deze waarden, niet blijvend

onevenredig worden geschaad.

 

 

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

31.3.1 Algemeen

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden , voor zover

de desbetreffende gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1' of 'Natuur' en voor zover dit niet betreft de agrarische bouwvlakken, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen.

 

31.3.2 Geen omgevingsvergunning vereist

Het in lid 31.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;

  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door het bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

31.3.3 Verlenen omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 31.3.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

 

 

 

 

 

Artikel 32 Waarde - Ecologie

 

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor ecologische linten.

 

 

32.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden de gronden mogen uitsluitend

bouwwerken worden gebouwd voor zover deze zijn toegestaan voor de in

lid 32.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.

 

 

Artikel 33 Waterstaat - Beheerszone watergang

 

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beheerszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. bescherming, beheer en verbetering van watergangen;

  2. voorzieningen voor de waterhuishouding.

 

 

33.2 Bouwregels

 

33.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden , met uitzondering van de

gronden met de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming

'Water' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

 

33.2.2 Bouwwerken

Voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor de eveneens voor deze gronden aangegeven bestemming 'Water', mogen op deze gronden bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de bepalingen van die bestemming.

 

 

33.3 Afwijken van de bouwregels

 

33.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in lid 33.3.2 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

33.3.2 Bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.2.1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming en voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven andere bestemmingen.

 

Artikel 34 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

 

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor:

  1. voor zover de dijk is gelegen aan de rivierzijde van de buitenkruinlijn van de winterdijk, de (hoofd)waterkering;

  2. de instandhouding van de bestaande dijk als zodanig en als karakteristiek en cultuurhistorisch element;

  3. verkeerswegen;

  4. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivierdijken;

  5. extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

34.2 Bouwregels

Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen geen bouwwerken

worden gebouwd.

 

 

34.3 Afwijken van de bouwregels

 

34.3.1 Algemeen

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de lid 34.3.2 en 34.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor:

  1. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;

  2. en uit een schriftelijke verklaring van de betrokken dijk- of waterbeheerder is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

34.3.2 Bouw van bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken

van het bepaalde in lid 34.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor

zover het betreft:

  1. waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. voor zover de dijk is gelegen aan de rivierzijde van de buitenkruinlijn van de winterdijk: masten ten behoeve van verlichting en bebakening, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;

  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m.

 

34.3.3 Bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken

van het bepaalde in lid 34.2, voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in lid 34.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, andere bestemmingen.