Buitengebied Kesteren
Status: | Geconsolideerde versie |
Identificatie: | NL.IMRO.1740.bpKEbuitengebied-onh3 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Artikel 4 Agrarisch - niet-grondgebonden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - niet-grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één niet-grondgebonden agrarisch bedrijf per bestemmingsvlak, welke in onderstaande tabel nader is gespecificeerd;
grondgebonden agrarische productie;
bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;
bijbehorende bewoning;
landschappelijke beplanting;
met dien verstande dat de gronden tevens bestemd zijn:
ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf", voor een nevenactiviteit als agrarisch loonwerkbedrijf;
ter plaatse van de aanduiding "opslag", voor een nevenactiviteit als opslagbedrijf.
ter plaatse van de aanduiding: |
toegestane functie: |
“glastuinbouw” |
glastuinbouw |
“specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen” |
tunnelkassen |
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - niet-grondgebonden' mogen uitsluitend worden gebouwd:
bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming, met dien verstande dat, voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding “glastuinbouw”, bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, uitsluitend mogen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
één woning dan wel, in geval reeds meerdere woningen aanwezig zijn, het bestaande aantal woningen;
bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
4.2.2 Afstand perceelsgrens
Bij de bouw van de in lid 4.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.
4.2.3 Bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken
Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.2.4 Bedrijfswoningen
Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub b bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.
4.2.5 Bijgebouwen
Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
per bedrijfswoning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bij de bouw van de in lid 4.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de lid 4.3.2 en 4.3.3 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
4.3.2 Afstand perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in lid 4.2.2 sub b, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:
dit gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak kan worden opgericht;
de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.
4.3.3 Huisvesting van seizoensarbeiders
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in dit plan voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:
de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende, of naastgelegen, agrarische bedrijf;
het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
alle benodigde parkeervoorzieningen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid of nieuw gebouwd, waarbij de regelen voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig dit voorschrift van toepassing zijn;
indien mogelijkheden voor de in sub e genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden per kalenderjaar, binnen een bestemmingsvlak tijdelijke woonunits mogen worden geplaatst, met geen hogere bouwhoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch - niet-grondgebonden' wordt in ieder geval begrepen:
een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2;
de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.