direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heteren, Park Julianaweide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van een momenteel agrarisch perceel aan de Flessestraat te Heteren bestaan plannen voor woningbouw. Initiatiefnemer, Woningstichting Heteren, is voornemens om op deze locatie 54 woningen te realiseren. Het plan voorziet in 25 rijwoningen, 19 appartementen, 8 twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen.

De aanleiding voor het inititiatief vormt de de behoefte aan extra woningen. Het plangebied aan de Flessestraat betreft een uitermatie geschikte locatie om te voorzien in deze behoefte. Doordat het voorheen aanwezige loon- en grondverzetbedrijf Gerritsen verhuist naar het bedrijventerrein Poort van Midden Gelderland Zuid zal tevens het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied verbeteren.

De voorgenomen ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk en derhalve is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Heteren en wordt aan de oostzijde begrensd door de Flessestraat. Ten westen en zuiden van het plangebied zijn woningen en een autobedrijf gesitueerd en ten noorden van het plangebied bevindt zich een zalencentrum en sporthal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0001.png"

Afbeelding 1.1: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Heteren Indoornik' dat is vastgesteld op 28 juni 2011. Het plangebied kent de volgende (dubbel)bestemmingen:

  • Enkelbestemming "Bedrijf"
  • Enkelbestemming "Agrarisch"
  • Enkelbestemmiming "Groen"
  • Enkelbestemming "Tuin"
  • Enkelbestemming "Wonen"
  • Enkelbestemming "Verkeer - Verblijfsgebied"
  • Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie"

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Binnen geen van deze bestemmingen, behoudens ter plaatse van het bestaande woonperceel aan de Julianaweg 13, is het toegestaan om woningen en bijbehorende functies te realiseren. Om alsnog woningbouw inclusief wegen en parkeervoorzieningen mogelijk te maken, is het toekennen van een woonbestemming noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daaropvolgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 bevat ten slotte de juridische vormgeving.

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

Hoofdstuk 3 Beleid

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied staat kadastraal bekend als Gemeente Heteren, sectie C, perceelnummers 919 (ged.), 758 (ged.), 1000 (ged.), 2600, 2727, 921, 2418 en 2726 en heeft een oppervlakte van ca. 1,82 hectare. In de bestaande situatie is hier een loon- en grondverzetbedrijf gesitueerd, waarvan de bestaande opstallen nog aanwezig zijn. Dit betreffen twee schuren. Het loonbedrijf is ondertussen verhuisd naar het bedrijventerrein Poort van Midden-Gelderland. Het overige gedeelte van het plangebied bestaat uit onbebouwd grasland en het woonperceel aan de Julianaweg 13. In de directe nabijheid van het plangebied zijn zalencentrum De Bongerd en sporthal Het Binnenveld aanwezig. Langs de Flessestraat is een groenzone met een wadi aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0003.png"

Afbeelding 2.1: foto aangezicht voormalig loon- en grondverzetbedrijf, bezien vanaf de Flessestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: foto zalencentrum en sporthal noordelijk van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling betreft het slopen van de nog bestaande opstallen en het realiseren van 54 woningen. Het slopen van de bestaande loods betreft enkel het deel dat gelegen is op het perceel met nummer 2727. Het deel van de loods dat gelegen is op het perceel met nummer 2726 blijft behouden en krijgt in dit bestemmingsplan een woonfunctie. Het perceel van de woning waarbij de loods hoort (Julianaweg 13) wordt in onderhavig bestemmingsplan integraal meegenomen. Het nieuwbouwplan voorziet in 25 rijwoningen, 19 appartementen, 8 twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen. Hiervan worden 23 woningen (43%) sociale huurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0005.png"

Afbeelding 2.3: 3d weergave beoogde woningbouwontwikkeling. Kapvormen, woningtypologieën en situering zijn indicatief (noordwestelijk aanzicht)

In het midden van het plangebied komt een centraal bouwblok waar het appartementencomplex voor 19 woningen en het merendeel van de rijwoningen wordt gesitueerd. Te midden van dit bouwblok is ruimte voor parkeren en groen. Om het bouwblok worden de vrijstaande woningen, de twee-onder-een-kapwoningen en de resterende rijwoningen gerealiseerd. De grondgebonden woningen zullen uitgevoerd worden met twee bouwlagen met kap. Het appartementencomplex zal met drie bouwlagen uitgevoerd worden. Hiermee sluiten de bouwmassa's aan op de bebouwing in de omgeving van het plangebied.

In het stedenbouwkundig plan, dat als bijlage 1 is bijgevoegd, zijn de stedenbouwkundige keuzes en ruimtelijke uitgangspunten nader toegelicht.

De woningen worden ontsloten middels de bestaande ontsluiting op de Flessestraat (ter hoogte van zalencentrum de Bongerd) en een nieuwe toegangsweg op de Flessestraat ter hoogte van het kruispunt Flessestraat-Nachtegaalstraat. Daarnaast wordt een langzaamverkeersverbinding naar de Julianweg gerealiseerd. Het geheel krijgt een parkachtige uitstraling door de bestaande groenstrook aan de Flessestraat middels wadi's en een ontmoetingsplaats te versterken en de aanleg van een extra groenstrook, met wadi's en speelruimte aan de westzijde van het plangebied. De wadi's zijn primair ingericht als verblijf-, speel- en beleefruimte door de wadi's in te richten met kleurrijke beplanting en een activiteitenveld. Bij hevige regenval of wateroverlast hebben de wadi's tevens een waterbergingsfunctie. De parkeerruimte wordt zo veel mogelijk aan het zicht onttrokken door groenstructuren, hetgeen bijdraagt aan de parkachtige uitstraling van de ontwikkeling. De aanleg van een langzaamverkeersverbinding tussen het plangebied en de Julianaweg maakt onderdeel uit van de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0006.png"

Afbeelding 2.4: Situatietekening planvoornemen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt achtereenvolgens het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Voor een toetsing aan het Rijksbeleid zijn de Nationale omgevingsvisie (NOVI), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de daaruit voortvloeiende Ladder voor duurzame verstedelijking relevant.

Nationale Omgevingsvsie

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 juli 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.

Het initiatief is aan te merken als een lokale ontwikkeling. Er zijn, gelet op de aard van het project en de ligging van het plangebied, geen nationale belangen, zoals opgenomen in de NOVI, in het geding.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid, waaronder het SVIR. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

De in dit plan opgenomen ontwikkeling raakt niet aan de in het Barro genoemde rijksbelangen. Derhalve vormt het Barro geen juridisch kader dat in acht genomen dient te worden bij de beoogde ontwikkeling.

Ladder van duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Bij woningbouwplannen is er volgens jurisprudentie sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij de realisatie vanaf twaalf woningen (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Het voorgenomen plan maakt 54 nieuwe woningen mogelijk en is om die reden 'ladderplichtig'. Er zal een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen worden.

De eerste stap die de Ladder voorschrijft is om te motiveren dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. De gemeente Overbetuwe telt ruim 47.500 inwoners. Dit inwonertal neemt de komende jaren licht toe tot circa 48.400 in 2030 (+1,7%). Het inwonertal in de regio Arnhem-Nijmegen bedraagt circa 740.000. Dit aantal neemt de komende jaren toe tot ruim 776.000 in 2030 (+5,1%).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0007.png"

Wat betreft huishoudens groeien zowel de gemeente Overbetuwe als regio Arnhem-Nijmegen de komende jaren door. Deze groei is sterker dan de bevolkingsgroei, waaruit de afname van de huishoudensomvang is af te lezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0008.png"

De gemeente Overbetuwe telt ruim 19.500 particuliere huishoudens. Tot 2030 neemt dit aantal toe tot circa 20.850, een toename van circa 6,8%. De regio Arnhem-Nijmegen groeit van circa 354.000 tot circa 387.900 in 2030, een toename van circa 9.8%.

Woningbouwprioritering Gemeente Overbetuwe (2017)

Met een toename van het aantal huishoudens neemt ook de kwantitatieve behoefte naar woningen toe. Eind 2017 heeft Royal Haskoning DHV voor de gemeente de Woningbouwprioritering Gemeente Overbetuwe (2017) opgesteld. Op basis van de groei van het aantal huishoudens en rekening houdend met reeds gerealiseerde projecten resteerde in 2017 een minimaal programma van circa 160-180 woningen per jaar tot 2025. Onherroepelijke bouwplannen en ‘prioritaire’ projecten (zoals onderhavige ontwikkeling) in de gemeente bleken in theorie voldoende om de gewenste productie tot 2025 op het gewenste peil te houden.

Regionale woningmarktonderzoek

In het nieuwste Regionale woningmarktonderzoek is voor de totale gemeente een behoefte aan circa 1.470 woningen voorzien tot 2025. In dit cijfer is rekening gehouden met de inloop van het woningtekort tot 2%. In 2019 zijn echter ook 248 woningen gerealiseerd, waardoor een restopgave bestaat van circa 1.222 woningen. De netto plancapaciteit in de gemeente Overbetuwe bedraagt tot 2025 circa 928 woningen, waarvan circa 334 woningen een harde status hebben en 594 woningen een zachte status. Ook op gemeenteniveau is de harde plancapaciteit onvoldoende toereikend om invulling te geven aan de restopgave van 1.222 woningen. Er is nog ruimte voor de toevoeging van circa 888 woningen tot 2025.

Woningmarktmonitor van de regio Arnhem-Nijmegen

De Woningmarktmonitor van de regio Arnhem-Nijmegen geeft de actuele plancapaciteit van zowel de regio Arnhem-Nijmegen als de gemeente Overbetuwe (geraadpleegd november 2020). De totale plancapaciteit voor de gemeente Overbetuwe geeft wederom inzicht tot 2025. Voor regio Arnhem-Nijmegen wordt tevens een doorkijk gegeven tot 2030. De netto plancapaciteit in de regio Arnhem-Nijmegen bedraagt tot 2025 circa 23.500 woningen, maar slecht circa 11.750 woningen zijn opgenomen als harde plancapaciteit. De harde plancapaciteit is onvoldoende om invulling te geven aan de restopgave van 17.559 woningen tot 2025. Er is nog ruimte voor de toevoeging van ruim 5.800 woningen. Na 2030 is bovendien sprake van aanvullende behoefte van ruim 10.000 woningen.

Uit een vergelijk tussen vraag en aanbod blijkt dat er in de gemeente Overbetuwe en de omliggende regio een grote vraag is naar extra woningen. Zoals onder 2.2 Toekomstige situatie en 3.3 Gemeentelijk beleid uiteengezet is, voorziet de ontwikkeling in 23 sociale huurwoningen en voldoet het plan aan de kwalitatieve en kwantitatieve eisen uit het gemeentelijke beleid. In paragraaf 3.2 en 3.3. wordt nader ingegaan op de kwalitatieve aspecten. De beoogde ontwikkeling voorziet derhalve in een behoefte en aan de eerste stap van de Ladder is voldaan. De tweede stap die de Ladder voorschrijft is bepalen of de ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Indien de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt wordt ook aan de tweede stap van de Ladder voldaan. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: ‘het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Heteren en omgeven door woningen, bedrijven en een horeca-gelegenheid. Het loon- en grondverzetbedrijf dat jarenlang op de locatie gevestigd is geweest, verhuist waardoor er een open ruimte binnen bestaand stedelijk gebied ontstaat. De beoogde ontwikkeling vormt een geschikte opvulling van een leegstaand kavel binnen bestaand stedelijk gebied en is daarmee geheel passend binnen de uitgangspunten van de Ladder van duurzame verstedelijking. Derhalve wordt ook aan de tweede stap van de Ladder voldaan en wordt de Laddertoets met succes doorstaan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De visie is sinds 1 maart 2019 van kracht en bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor bepaalde onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor juridische waarborging noodzakelijk is. De verordening voorziet, ten opzichte van de Omgevingsvisie, niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft een brede blik en is, net als de Omgevingsvisie, op alle aspecten van de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland gericht. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat om regels op o.a. het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving op provinciaal niveau.

Het onderhavige plan voorziet in de realisatie van 54 woningen op een binnenstedelijke ontwikkellocatie. De Omgevingsverordening schrijft voor dat er regionale afspraken worden gemaakt. Een bestemmingsplan mag alleen nieuwe woningen mogelijk maken als dit binnen een vastgestelde regionale woonagenda past. Zoals uit de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstelijking (zie paragraaf 3.1) blijkt, past onderhavige ontwikkeling binnen de gemaakte afspraken in het kader van de regionale woonagenda. Voor het overige valt een dergelijke binnenstedelijke woningbouwlocatie primair onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Zij stelt hiervoor beleid op (zie paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid). Wel draagt de beoogde woningbouwontwikkeling bij aan de doelen zoals gesteld in de provinciale Omgevingsvisie. Door de locatie te ontwikkelen met een sterke focus op een parkachtige uitstraling, groenvoorzieningen en wadi's wordt een gezonde en veilige leefomgeving gecreëerd en wordt rekening gehouden met (de gevolgen van) klimaatverandering, wateroverlast en hitte. Ook zorgt de groene barrière tussen het plangebied en de Flessestraat voor een veilige leef- en speelomgeving voor de toekomstige bewoners en hun kinderen.

Subregionale woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027

In samenwerking met de provincie Gelderland hebben de gemeenten Overbetuwe, Lingewaard, Renkum, Rheden, Rozendaal en Arnhem een woonagenda opgesteld. Deze woonagenda onderkent de noodzaak tot veel nieuwbouw maar onderstreept het belang van kwaliteit. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.

De woonagenda kent de volgende uitgangspunten:

  • 1. Betaalbaar en beschikbaar: er wordt gestreefd naar voldoende beschikbare, passende en kwalitatief goede woningen nu en straks, in leefbare wijken en dorpen, ongeacht leeftijd, huishoudenssamenstelling en inkomen.
  • 2. Op en top duurzaam: er wordt gestreefd naar een optimale levensloopbestendigheid en duurzaamheid van woningen en woongemeenschappen in steden en dorpen.
  • 3. Verschil maken: er wordt niet meer van hetzelfde toegevoegd (behalve daar waar nodig, maar mét kwaliteit), maar er wordt gezocht naar vernieuwende woonvormen en woonmilieus.

Het onderhavige plan voorziet in een mix van zowel koop- als (sociale) huurwoningen en een divers woningaanbod, bestaande uit vrijstaande woningen, rijwoningen, appartementen en twee-onder-een-kapwoningen. Dit betekent dat het plan woningen realiseert voor elke doelgroep en bijdraagt aan een betaalbare en beschikbare woningvoorraad in de regio. Verder worden de woningen gasloos opgeleverd en is extra aandacht besteed aan waterberging en klimaatadaptatie. Met het plan wordt derhalve een energieneutrale en klimaatbestendige woonomgeving gerealiseerd. Ook heeft het plan een uniek woonconcept doordat, in samenspraak met omwonenden en toekomstige bewoners, een parkachtige omgeving is ontworpen waar zowel gewoond, gespeeld als verbleven kan worden. Derhalve sluit het onderhavige plan aan bij de kwalitatieve ambities uit de subregionale woonagenda.

Voor de kwantitatieve woningbouwopgave dient gekeken te worden naar de meest recente bevolkingsprognose. Dit betreft de 'bevolkings- en huishoudensprognose Gelderland 2019', opgesteld door Companen (d.d. 17 december 2019). Deze prognose geeft aan dat de provincie Gelderland in de periode 2019-2040 groeit met ruim 85.000 mensen. Relatief gezien groeit het aantal huishoudens hierbij sterker dan de bevolking omdat de bevolking vergrijst en de huishoudens steeds meer bestaan uit paren en alleenstaanden. Er is dan ook een woningtekort in de hele provincie van zo'n 35.000 woningen. Voor onder andere de regio Arnhem e.o., waar het plangebied is gelegen, geldt dat het woningtekort daar in verhouding het grootst is met een tekort van ongeveer 6.000 woningen. Er is dus een kwantitatieve behoefte in de regio en het onderhavige plan draagt bij aan het verkleinen van dit tekort door in totaal 54 woningen te realiseren.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Overbetuwe 2040

Met het oog op de Omgevingswet heeft de gemeente Overbetuwe de Omgevingsvisie Overbutuwe 2040 (d.d. 1 oktober 2019) vastgesteld. In deze visie wordt allereerst de identiteit van de gemeente vastgesteld. Dit vormt het vertrekpunt voor de in de visie geformuleerde ambities waar initiatiefnemers op voort kunnen bouwen. De identiteit van gemeente Overbetuwe bestaat uit de volgende aspecten:

  • Bodem en landschap. Overbetuwe is gevormd door het rivierenlandschap en kent vele watergangen, uiterwaarden, komgronden, oeverwallen en waardevolle landschapselementen zoals bossen, parklandschappen en landgoederen.
  • Netwerk en infrastructuur. Binnen de gemeente liggen veel lokale verbindingen, van oudsher aangelegd op de hoger gelegen gronden en dijken. Meer recent zijn verbindingen aangelegd welke geen directe binding hebben met de landschappelijke ondergrond, zoals (snel)wegen en spoorlijnen (waaronder de A15, A50 en de Betuweroute).
  • Occupatie. Elke kern in de Overbetuwe heeft een andere ontwikkeling doorgemaakt. Wel kan worden opgemerkt dat het westelijk gedeelte van de gemeente een meer landelijke functie heeft. De kern Heteren valt hier ook onder.
  • Bedrijventerreinen. Sommige kernen in de gemeente hebben een bedrijventerreinen met een uitstekende ligging nabij verbindingen zoals de A15, A50 en de Betuweroute. De kern Heteren heeft het bedrijventerrein "Poort van Midden Gelderland" welke grenst aan de A50.
  • Overbetuwe in de regio. De gemeente Overbetuwe ligt te midden van grotere kernen, zoals Arnhem en Nijmegen, maar heeft een duidelijk eigen en onderscheidend gezicht en een unieke leefomgeving.

Op basis van de identiteit van de gemeente zijn een zestal ambities geformuleerd om in de Omgevingsvisie richting en focus te geven aan toekomstige ontwikkelingen. Het betreffen de volgende ambities:

  • 1. Vitaal buitengebied in beweging;
  • 2. Innovatieruimte voor ondernemerschap;
  • 3. Samen werken aan energietransitie;
  • 4. Gevarieerde dorpse woonomgeving;
  • 5. Netwerk verbonden met samenleving;
  • 6. Voorzieningen geclusterd.

Voor onderhavig plan vormt met name de vierde ambitie, een gevarieerde dorpse woonomgeving, een belangrijk aanknopingspunt. Om aan deze ambitie bij te dragen is een gebiedsgerichte aanpak gewenst. Een nieuwe (woningbouw)ontwikkeling moet binnen het dorpse karakter en de waarden van het gebied passen. De beoogde binnenstedelijke ontwikkeling versterkt het dorpse karakter van Heteren doordat het geheel als een park wordt vormgegeven met ruimte om te wonen, spelen en verblijven. Ook wordt voorkomen dat een binnenstedelijke locatie leeg komt te staan en in verval raakt. Verder dient aandacht besteed te worden aan varieteit en flexibiliteit. Op die wijze blijft de dynamiek van een dorp of wijk in stand. Hierom heeft binnenstedelijke transformatie en nieuwbouw de voorkeur boven uitbreiding (zgn. "compact en efficiënt ruimtegebruik") en dient aandacht besteed te worden aan klimaatbestendigheid en natuurlijke diversiteit. de De beoogde ontwikkeling voorziet in deze ambitie doordat een gemixt woonaanbod, bestaande uit vrijstaande woningen, rijwoningen, appartementen en twee-onder-een-kapwoningen, wordt gebouwd op een binnenstedelijke transformatielocatie. In het plan is extra aandacht besteed aan klimaatadaptatie en klimaatbestendigheid door een parkachtige omgeving met groene zones en wadi's te realiseren. Het plan draagt derhalve bij aan een gevarieerde dorpse woonomgeving en is in overeenstemming met de ambitie uit de gemeentelijke Omgevingsvisie.

Woonagenda Overbetuwe 2020 en evaluatie Woonagenda 2020

De gemeente Overbetuwe heeft haar woonbeleid tot en met 2020 opgenomen in de Woonagenda Overbetuwe 2020 (d.d. 13 december 2017). Inmiddels wordt gewerkt aan een nieuwe woonagenda welke als einddatum 2025 zal hebben. Omdat deze Woonagenda nog niet gereed is, wordt aangesloten bij de Woonagenda 2020 en de door de gemeente uitgevoerde evaluatie van deze woonagenda (d.d. 4 mei 2020).

Blijkens de Woonagenda Overbetuwe 2020 wordt er, in ieder geval tot en met 2040, een woningbehoefte in de gemeente voorzien. Concreet zijn hiervoor de volgende speerpunten geformuleerd:

  • Urgente huisvestingsnood oplossen;
  • Groei van de sociale huurvoorraad;
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;
  • Passende woning en woonomgeving voor langer thuis wonen;
  • Prioritering en versnelling woningbouwprogramma.

Uit het evaluatiedocument blijkt dat er een stuk minder (sociale) huurwoningen voor lage inkomens en middeninkomens zijn gerealiseerd dan beoogd was. Hier is een dringende inhaalslag nodig. Verder is er nog steeds een behoefte naar goedkopere koopwoningen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een groot aantal sociale huurwoningen (43%) en sluit daarmee aan op de speerpunten uit de Woonagenda om de sociale huurvoorraad te versterken en tevens een mogelijke bijdrage te leveren aan het oplossen van de urgente huisvestigsnood. De afgelopen periode zijn er te weinig van deze woningen gerealiseerd en het is daarom van groot belang dat er meer van deze woningen worden gebouwd. Onderhavig plan voorziet hierin. Tevens wordt met de beoogde ontwikkeling een mix van woningen gerealiseerd, welke onder andere in het goedkopere segment vallen. Derhalve sluit onderhavig plan ook aan bij de in de Woonagenda beschreven ambities om het woningbouwprogramma te versnellen en in te spelen op de behoeftes van de woningzoekenden (de zgn. "mix & match") die blijkt uit het evaluatiedocument.

Onderdeel van het gemeentelijke volkshuisvestelijke beleid is het vaststellen van een prioriteringslijst. Het doel hiervan is:

  • Faciliteren projecten die het beste aansluiten bij de lokale behoefte;
  • Versnelling realisatie door focus op kansrijke projecten;
  • Oplossen over-programmering (leidt tot focus en regie).

Het project Julianaweg heeft op 26 maart 2019 de prioritaire status gekregen (19bw000142). Uitgangspunten voor de prioritering zijn tweeledig:

  • De beoogde realisatie van 24 sociale huurwoningen (40% sociaal). De stedenbouwkundige inpassing zorgt voor een gemengd woonmilieu, geschikt voor verschillende doelgroepen (starters, doorstromers, senioren) met een mix van sociale huurwoningen en vrije sectorwoningen, appartementen en koopwoningen met een beoogd totaal van 59 woningen + 5 woningen grenzend aan De Bongerd.
  • Het realiseren van de verplaatsing van loon- en grondverzetbedrijf Gerritsen, waardoor overlast voor de omgeving verdwijnt. Ook worden onveilige situaties met grote landbouwmachines en de milieu- en hindercirkel opgeheven. Hiervoor wordt een separate procedure doorlopen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk komen alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Aangezien voor het perceel Julianaweg 13 enkel sprake is van een functiewijziging van een bestaand bijgebouw van een bedrijfsmatige naar een woonfunctie, wordt in dit hoofdstuk alleen ingegaan op de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk.

4.1 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Bij de beoordeling van een project dient te worden gekeken naar het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (de zgn. C-Lijst), evenals activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of deze belangrijke
nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (de zgn. D-lijst). Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor het beoordelen van de vraag of een activiteit m.e.r.- (beoordeling)plichtig is kan niet enkel worden volstaan met een toets aan deze drempelwaarden, zoals deze in kolom 2 van bijlage C respectievelijk D behorende bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 54 woningen mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk ontwikkelingsproject valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit
milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de
vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige
milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het
voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Om te beoordelen of er sprake is van significant nadelige milieugevolgen is er door Aveco de Bondt een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 2) opgesteld. De conclusie hieruit is dat er geen sprake is van significant negatieve milieugevolgen en dat derhalve een M.E.R.-procedure niet benodigd is. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft hierop op ..... besloten dat er geen belangrijke milieugevolgen zijn die het uitvoeren van een milieueffectrapportage nodig maken.

4.2 Bodem

In het bestemmingsplan dient een motivering te zijn opgenomen over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming. De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Uitgangspunt daarbij is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Situatie plangebied

Om aan te tonen dat de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt is voor de gewenste bestemming, is een bodemonderzoek verricht (zie bijlage 3). Voor de resultaten van het bodemonderzoek wordt verwezen naar de volledige rapportage. Navolgend wordt de conclusie die getrokken kan worden op basis van het onderzoek opgenomen.

Conclusie

Uit het bodemonderzoek zijn alleen lichte verontreinigingen gebleken. Een geval van ernstige bodemverontreiniging is niet aangetroffen. Daarnaast zijn er geen verontreinigingen aanwezig waarvoor een saneringsopgvave geldt. In de nabijheid van het plangebied zijn een sterke koper en matige nikkelverontreiniging aanwezig. De contouren van deze verontreiniging zijn ter plaaste van het plangebied niet aanwezig. Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. Voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder woningen, die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, dient een toets aan de geluidsnormen plaats te vinden.

Situatie plangebied

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel is het plangebied gelegen binnen de invloedsfeer van enkele bedrijven, in paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan. Qua wegverkeerslawaai geldt dat de Flessestraat een 30 km/uur regime kent en derhalve op grond van de Wet geluidhinder niet beoordeeld hoeft te worden. De geluidbelastingen vanwege de Flessetraat zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk gemaakt. Het plangebied is wel gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Boterhoeksestraat en de Polderstraat. In het akoestisch onderzoek (zie bijlage 4) zijn de geluidbelastingen van deze wegen op de gevels van het bouwplan getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch ondezoek zijn de volgende resultaten gebleken:

  • de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied vanwege de Boterhoeksestraat en de Polderstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op grond van de Wet geluidhinder niet. Een hogere waarde is derhalve niet benodigd.
  • de geluidbelasting vanwege de Flessetraat ter plaatse van het plangebied overschrijdt de voorkeursgrenswaarden niet. Hiermee wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
  • de cumulatieve geluidbelasting is op enkele plaatsen hoger dan 53 dB. In het vergunningentraject zal middels akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels aangetoond moeten worden dat aan de norm voor het binnenniveau uit het Bouwbesluit (33 dB) voldaan zal worden.Voor de uitvoerbaarheid van dit plan vormt dit geen belemmering.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied worden de normen uit de Wet geluidhinder niet overschreden. Ten aanzien van dit aspect kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Flora en fauna (incl. stikstof)

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden: Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Natuur Netwerk Nederland: De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Situatie plangebied

Soortenbescherming

Op het plangebied zijn een tweetal schuren gesitueerd ten behoeve van het voormalige loon- en grondverzetbedrijf dat op de locatie gevestigd was. Deze dienen te worden gesloopt. Alvorens deze werkzaamheden kunnen aanvangen, is door Tuitert Natuuronderzoek middels een verkennend natuuronderzoek onderzocht of er beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied voorkomen die mogelijk hinder kunnen ondervinden van de werkzaamheden. Het verkennend natuuronderzoek is opgenomen in bijlage 5. De resultaten worden navolgend beschreven.

De bebouwing in het plangebied is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen en de agrarische percelen als essentieel foerageergebied. Aan de hand van aanvullend vleermuisonderzoek dient vastgesteld te worden of dergelijke functies daadwerkelijk aanwezig zijn. De agrarische percelen in het plangebied maken mogelijk deel uit van het leefgebied van in de omgeving broedende steen- en/of kerkuilen.

Gelet op de resultaten van het verkennende onderzoek is er door Tuitert Natuuronderzoek aanvullend onderzoek (zie bijlage 6) uitgevoerd naar vleermuizen en de functie van het plangebied voor steenuilen. Uit dit onderzoek is gebleken dat in het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Het plangebied fungeert ook niet als vliegroute of als essentieel foerageergebied.

De grote werktuigenloods in het onderzoeksgebied wordt incidenteel als roestplek gebruikt door een paartje steenuilen dat aan de andere kant van de Julianaweg broedt. Deze werktuigenloods wordt gesloopt, waardoor deze roestmogelijkheid voor de steenuilen verdwijnt. Een deel van de westelijke werktuigenloods die aan de woning grenst ligt buiten het plangebied en blijft behouden. Het betreft een halfopen kapschuur met een kapconstructie met houten gordingen en hanebalken. Hier kunnen steenuilen op de houten gordingen en hanebalken roesten ter vervanging van de grote werktuigenloods die gesloopt zal worden.

Door de herontwikkeling gaat een klein deel (ca. 1 ha) van het leefgebied van het aan de
westzijde van de Julianaweg aanwezige steenuilenpaar verloren. Binnen een straal van
300 meter rond het nest blijft ca. 8,5 ha aan geschikt foerageergebied behouden. Het betreft een kleinschalig leefgebied met verschillende extensief beweide graslandjes, enkele boomgaarden en grote groene tuinen met diverse bomen, waaronder veel fruitbomen. Een resterende territoriumgrootte van ca. 8,5 ha met optimaal foerageergebied is voldoende om de functionaliteit van het gebied voor de steenuil te behouden.

Op basis van de quickscan en het soortgericht vervolgonderzoek is geen verguning of ontheffing benodigd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken op ca. 850 m afstand van het plangebied. Daarnaast is het Natura 2000-gebied Veluwe op ca. 1,7 km van het plangebied gelegen. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 5 km) van het plangebied. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van Heteren en is niet direct zichtbaar vanuit omliggende Natura 2000-gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Gelet op de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied van Heteren en de beperkte impact van de ingreep (reguliere sloop- en bouwwerkzaamheden), kan verstoring van soorten in op relatief grote afstand gelegen Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Stikstofeffecten tijdens de bouw en gebruiksfase kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Gelet hierop is er door BJZ.nu een stikstofdepositie berekening (zie bijlage 7) uitgevoerd. Hierbij is, gelet op de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet stikstofreductie en natuurverbetering, uitsluitend de stikstofdepositie in de gebruiksfase berekend. Uit de berekening blijkt dat vanwege de verkeersgeneratie van het plan er sprake is van een stikstofdepositie van 0,01 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Rijntakken. Omdat met deze waarde significant negatieve effecten niet direct kunnen worden uitgesloten, is onderzocht of intern salderen tot de mogelijkheden behoort. Van het totale projectgebied blijkt dat in ieder geval ca. 0,25 ha in aanmerking komt voor intern salderen. Uit de rekenresultaten met betrekking tot de referentiesituatie blijkt dat er vanwege het bemesten van grasland sprake is van een depositie van maximaal 0,06 mol/ha/jaar op de Natura 2000-gebieden ‘Rijntakken’ en ‘Veluwe’. Wanneer de referentiesituatie met de beoogde situatie wordt vergeleken blijkt dat er een positieve ontwikkeling ontstaat met betrekking tot stikstofdepositie, met resultaten nergens hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het dichtbijgelegen GNN gebied betreft de uiterwaarden van de Nederrijn op ca. 1,5 km afstand van het plangebied. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het GNN ligt en de Omgevingsverordening van Gelderland geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de Omgevingsverordening van Gelderland ten aanzien van het GNN niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde ecologische onderzoek en de stikstofberekeningen wordt geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet belemmert.

4.5 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel. De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de Nota Anders omgaan met water is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden overwogen.

Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Kaderrichtlijn water beoogt de bescherming van aquatische ecosystemen en het duurzaam gebruik van water. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit plan geeft de hoofdlijnen, principes en inrichting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 weer met een vooruitblik tot 2050. Met dit Waterplan wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om o.a. overstromingen te voorkomen en een klimaatbestendige leefomgeving te realiseren. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten en, indien mogelijk, elkaar versterken. Tegelijkertijd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Omgevingsverordening Gelderland

Op basis van het gestelde in de Omgevingsverordening blijken onderstaande zaken:

  • Het plangebied bevindt zich in bebouwd gebied. De risiconormwateroverlast voor bebouwd gebied is 1/100 jaar. Dit betekent dat in het gebied geen wateroverlast vanuit het oppervlaktewater op mag treden bij een bui die eens per 100 jaar voorkomt;
  • Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen EHS;
  • Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0009.jpg"

Afbeelding 4.1: Waterkaart provinciale Omgevingsverordening

Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Rivierenland

Het waterbeheer in het plangebied is in handen van Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021, de Keur en de legger. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe zij dat wil doen. Als het gaat over normen en criteria, dan zijn de Keur en de Legger van het waterschap belangrijke uitgangspunten voor de waterhuishouding. In de Keur staan onder andere ge- en verbodsbepalingen en regels voor functies en activiteiten langs watergangen en waterkeringen.

Waterschap Rivierenland adviseert om de voldoende drooglegging in het ontwerp te hanteren, zodat problemen met (grond)wateroverlast zoveel mogelijk voorkomen of beperkt worden.

Het waterschap adviseert een drooglegging van:

  • 0,70 m voor het maaiveld;
  • 1,00 m voor het straatpeil;
  • 1,30 m voor het bouwpeil,

Het waterschap adviseert om maatregelen te nemen om overlast te voorkomen. Voorbeelden zijn het ophogen van het maaiveld of bouwen zonder kruipruimte. Daarbij is het tevens belangrijk dat de dorpel minimaal 15 cm hoger ligt dan het straatpeil en de woningen voorzien zijn van een trasraam of waterdichte laag in het metselwerk, zodat vochtoverlast door eventueel optrekkend grondwater wordt voorkomen.

Waterplan gemeente Overbetuwe

De beleidsmatige invulling van de gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in
het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22). Bij de gemeente Overbetuwe is dit het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan geeft de gemeente aan het volgende van burgers en
bedrijven te verwachten:

  • Alleen het afvalwater op de riolering lozen waarvoor de riolering bedoeld is, zodat dit geen nadelige effecten heeft op de kwaliteit en werking van de riolering, de RWZI en indirect het oppervlaktewater. Zich inspannen om afstromend hemelwater schoon te houden, door hier onder meer rekening mee te houden bij onkruidbestrijding en bij toepassing van bouwmaterialen (geen uitlogende materialen).
  • Geen vuilwater in gescheiden rioolstelsels lozen;
  • Bijdragen aan het afkoppelen van hemelwater door het gescheiden aanleveren van afval-en hemelwater bij de ombouw van gemengd naar gescheiden stelsels op openbare terrein (bij stelsels die bij eerste aanleg gescheiden zijn aangelegd, is gescheiden aanleveren van afval- en hemelwater op de perceelsgrens verplicht);
  • Bij nieuwe ontwikkeling van grote (bedrijfs)percelen zo veel mogelijk hemelwater op
    eigen terrein vasthouden, bijvoorbeeld door infiltratie of regenwaterbuffer;
  • In landelijk gebied wordt van burgers en bedrijven verwacht dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor opvang en afvoer van overtollig hemelwater of grondwater.

Aanvullend gelden de volgende uitgangspunten:

  • Voor het hemelwater dient op eigen terrein een nader te onderzoeken aantal mm waterberging te worden gerealiseerd voordat geloosd mag worden op het gemeentelijk riool;
  • Er is een gescheiden rioolstelsel aanwezig onder de weg en onder toegangsweg naar
    het perceel;
  • De gemeente hanteert een ontwateringsdieptenorm van 70 cm onder maaiveld voor
    wegen en 90 cm onder maaiveld voor bebouwing.

Situatie plangebied

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd en gerapporteerd, zie hiervoor bijlage 8.

Waterberging

De voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een toename van het verhard oppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0010.png"

Indien 66,4 mm per m2 toename verhard oppervlak (norm waterschap) aan waterberging wordt gerealiseerd, vindt geen nadelig effect plaats op het ontvangende watersysteem. Uitgaande van een verhard oppervlak van 11.164 m2 betekent dat een waterberging benodigd is van 741 m3. De nieuwe wadi's binnen het plangebied komen voor een deel op de bestaande waterbergingslocaties te liggen. De overlap met de bestaande waterbergingslocaties betreft 531 m2 oppervlaktewater uit de legger en deze zal volledig worden gecompenseerd.

In het voorlopige ontwerp zijn de waterbergende voorzieningen in de vorm van wadi's opgenomen. In de navolgende tabelstaat het benodigde wadioppervlak weergegeven dat volgt uit de waterbergingsopgave van het stedenbouwkundig boekwerk. Dit is afgestemd met waterschap Rivierenland en akkoord bevonden. Uitgaande van een statische bergende hoogte van max. 0,40 m vanaf de wadibodem en rekening houdend met het talud, zal in totaal minimaal 2.384 m2 (1.853+531) wadioppervlak in het plan opgenomen moeten worden. In het voorlopige ontwerp is 3.024 m2 wadioppervlak opgenomen en daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de waterbergingsopgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0011.png"

Afvoer hemel- en vuilwater

De voorkeur gaat uit naar de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel. Het
hemelwater dat afkomstig is van het verhard oppervlak wordt opgevangen in de wadi’s, zodat het water kan infiltreren en vertraagd wordt afgevoerd. Het vuilwater wordt geloosd in het rioolstelsel dat wordt aangelegd binnen het plangebied. Aan de Flessestraat wordt het vuilwater aangesloten op het bestaande vuilwaterriool van de gemeente.

Grondwater

Nieuwe ontwikkelingen dienen geen negatieve invloed te hebben op zowel de grondwaterstand als de grondwaterkwaliteit. Wegen en nieuwe gebouwen hebben een minimale ontwateringsdiepte nodig om overlast te voorkomen. Op basis van peilbuis B40A0689 is het mogelijk om voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte te behalen in het plangebied mits een voldoende hoog bouwpeil gehanteerd wordt. Conform de droogleggingsnormen van het waterschap zou het vloerpeil op minimaal +7,7 m NAP moeten komen te liggen, echter vanuit de eisen van de minimale ontwateringsdiepte wordt een bouwpeil van +8,10 m NAP geadviseerd.

Conclusie

Wanneer rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden ten aanzien van waterberging en drooglegging, wordt geconludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve waterhuishoudkundige gevolgen heeft. De volledige watertoets is als bijlage 8 bijgevoegd.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De kern van de Erfgoedwet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Situatie plangebied

Het plangebied kent op grond van het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie", hetgeen inhoudt dat de locatie mede bestemd is voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem. Om de beoogde ontwikkeling toe te staan, is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat de archeologische verwachting in het plangebied samenhangt met de ligging op oeverafzettingen van de Herveld stroomrug. De Herveld stroomrug is actief geworden gedurende het Neolithicum en de oevers van de stroomrug zijn mogelijk vanaf dat moment gunstig geweest voor bewoning. In de directe omgeving van het plangebied zijn nog geen vindplaatsen bekend op de oevers van deze stroomrug, maar er zijn wel aanwijzingen bij onderzoeken, die hierop wijzen.

Ook in het plangebied kan de aanwezigheid van een vindplaats niet worden uitgesloten. Hierom geldt een hoge archeologische verwachting voor de periode Neolithicum – Late Middeleeuwen. De verwachting op de Nieuwe tijd is laag omdat het plangebied op basis van topografische kaarten altijd in gebruik is geweest als akker, weiland en/of boomgaard.

Conclusie

Op basis van onderhavig archeologisch onderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. Gelet hierop zal er voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden een verkennend booronderzoek worden uitgevoerd. Om dit planologisch te borgen is op grond van dit bestemmingsplan aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijfs- en milieuzonering. Onder bedrijfs- en milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Bedrijfs- en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering’

Voor het bepalen van de onderlinge afstand wordt gebruik gemaakt van de meest recente VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering', waarin richtafstanden zijn opgenomen. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieugevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand. worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieugevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 metervan milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn sporthal Het Binnenveld, zalencentrum De Bongerd en een autobedrijf (Boterhoeksestraat 12) gesitueerd. Een sporthal kent op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 50 meter tot woningen, een zalencentrum en een autogarage een richtafstand van 30 meter.

Voor zowel de sporthal als het zalencentrum wordt niet voldaan aan de richtafstand. Omdat het gebied voor het overgrote deel uit woningbouw bestaat, is geen sprake van een gemengd gebied. Daarom zijn de reguliere richtafstanden van toepassing. De richtafstand wordt in beide gevallen bepaald door het aspect geluid. Door middel van een akoestisch onderzoek kan mogelijk aangetoond/-gemotiveerd worden af te wijken van de richtafstand. Gelet hierop heeft er een inventarisatie op locatie plaatsgevonden waarbij de relevante geluidbronnen zijn geïnventariseerd en de representatieve bedrijfssituatie is vastgesteld (zie het akoestisch onderzoek dat als bijlage 4 is bijgevoegd). Deze gegevens zijn verwerkt in een akoestisch rekenmodel waarna de geluidbelasting vanwege de sporthal en het zalencentrum op de toekomstige woonwijk is berekend. Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten gebleken:

  • het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de toekomstige woningen en appartementen ten gevolge van de sporthal en het zalencentrum bedraagt maximaal 39, 44 en 38 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode;
  • het maximale geluidniveau ter plaatse van de toekomstige woningen en appartementen maximaal 60 dB(A) bedraagt in de alle periodes;
  • de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde geluidniveau en het maximale
    geluidniveau worden ter plaatse van de toekomstige woningen en appartementen niet
    overschreden. Hierdoor is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen gegarandeerd en worden de sporthal en het zalencentrum niet in hun gebruiksmogelijkheden beperkt.

Julianaweg 13

Een gedeelte van de loods, die voorheen door loon- en grondverzetsbedrijf Gerritsen in gebruik was, blijft behouden en krijgt middels onderhavig bestemmingsplan een woonfunctie.

Conclusie

Op grond van de toetsing op grond van de systematiek van Bedrijven en milieuzonering blijkt dat een gedeelte van de toekomstige woningen binnen de indicatieve richtafstanden van de sporthal en het zalencentrum zijn gesitueerd. Om te onderzoeken of er toch sprake is van een goed woon- en leefklimaat waarbij de bedrijfsvoering van de sporthal en het zalencentrum niet wordt belemmerd, heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat de woningen en de aanwezige bedrijven elkaar niet belemmeren. In de toekomstige situatie is er derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Het akoestisch onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Situatie plangebied

Uit toetsing van de provinciale risicokaart blijkt dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen transportroutes, buisleidingen of inrichtingen gelegen zijn die in potentie een risico zouden kunnen vormen voor beoogde woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0012.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede provinciale risicokaart

Verderweg van het plangebied zijn verschillende potentiële risicobronnen aanwezig, te weten:

Bevi-inrichting

Op het ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijventerrein is het distributieterrein van Kruidvat gelegen. Dit bedrijf betreft een bevi-inrichting. De plaatsgebonden risicocontour is niet in de nabijheid van het plangebied gelegen. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied van deze inrichting waardoor de beoogde ontwikkeling mogelijk invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Uit de in 2015 ten behoeve van de uitbreiding van het distributiecentrum uitgevoerde risicoberekening, ('Kwantitatieve Risicoanalyse Distributiecentrum A.S. Watson Heteren', d.d. 21 januari 2015 en documentnummer BD3451-104-100), blijkt dat het berekende groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt.

Het plan voorziet in een beperkte toename van het aantal aanwezige personen. Gelet op de afstand tot de risicobron heeft dit geen invloed op het groepsrisico. Desondanks is er sprake van een ontwikkeling binnen het invloedsgebied en moet het groepsrisico verantwoord worden.

Verantwoording groepsrisico

Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van het Kruidvat distibutiecentrum (A.S. Watson B.V.). Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) artikel 13 vanwege de inrichting A.S. Watson B.V. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Ten aanzien van navolgende onderbouwing zal in het kader van het vooroverlg de veiligheidsregio om advies gevraagd worden.

A. Personendichtheid

Het plan maakt de realisatie van 54 woningen mogelijk ter plaatse van een voormalig loonwerkbedrijf. Het aantal personen binnen het invloedsgebied zal derhalve (beperkt) toenemen.

B. Hoogte groepsrisico

Doordat het aantal personen maar beperkt toeneemt en het plan ook nog op enige afstand (ca. 800 meter) ligt van A.S. Watson B.V. zal deze wijziging geen gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. Uit de destijds uitgevoerde risicoberekening van A.S. Watson B.V. (document: 'Kwantitatieve Risico analyse Distributiecentrum A.S. Watson Heteren” d.d. 21-1-2015) blijkt dat de berekende hoogte van het groepsrisico zich beneden de oriëntatiewaarde bevindt.

C t/m E. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico binnen de inrichting

De gemeente Overbetuwe ziet geen andere mogelijkheden om het groepsrisico verder te beperken. In het verleden zijn er aanvullende veiligheidsmaatregelen opgenomen in de omgevingsvergunning van A.S. Watson B.V.

F. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Omdat het plan realatief kleinschalig van aard is en het plangebied als inbreidingslocatie binnen een bestaand woongebieduitermate geschikt is als woningbouwlocatie, ziet de gemeente Overbetuwe geen andere mogelijkheden voor een ruimtelijke ontwikkeling met een lager groepsrisico. Met de ontwikkeling van woningen met een aanzienlijk deel sociale woningen voorziet onderhavige ontwikkeling in een grote vraag. De locatie wordt met de beoogde invulling vanuit zorgvuldig ruimtegebruik optimaal benut.

G. Mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst

De gemeente Overbetuwe is niet voornemens nieuwe maatregelen te nemen om het groepsrisico te beperken.

H. Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. De planontwikkeling heeft geen invloed op de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid.

I. Zelfredzaamheid

Met de term “zelfredzaamheid” wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het plan ligt binnen de effectafstand van het relevante incidentscenario toxische wolk. Bij het genoemde scenario is naar verwachting het schuilen in een woning/gebouw het te adviseren handelingsperspectief van de veiligheidsregio. Het plan leidt tot een toename van het aantal aanwezigen waarbij de doelgroep zelfredzaam is. Het ligt daarbij in de verwachting dat de aanwezigen zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af aanwezig.

Ten aanzien van risicocommunicatie is er NL Alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons.

Gasleiding

Ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Het plangebied is niet binnen de PR 10-6 contour en/of het invloedsgebied gelegen. Deze gasleiding vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde woningbouw.

Transportroute

Ten oosten van het plangebied is op ca. 500 meter afstand de Rijksweg A50 gelegen. Over deze snelweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied ruim buiten de 200 meter aandachtszone is gelegen, wordt geconludeerd dat het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering vormt. Wel is het plangebied binnen het invloedsgebied van de Rijksweg gelegen en is derhalve een beperkte verantwoording naar de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid nodig. Voor deze verantwoording wordt verwezen naar overwegingen die zijn opgenomen onder H en I van de verantwoording zoals die is opgesteld voor de ligging binnen het invloedsgebied van het Kruidvat distibutiecentrum.

Conclusie

Het plangebied is gelegen buiten enige plaatsgebonden risicocontour 10-6. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van het distributiecentrum van de Kruidvat. Op basis van de verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.9 Niet Gesprongen Explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland is het mogelijk om granaat- en munitierestanten uit de Tweede Wereldoorlog aan te treffen. Deze dienen opgespoord en verwijderd te worden alvorens (graaf)werkzaamheden kunnen aanvangen.

Situatie plangebied

Binnen het plangebied is er een kans op mogelijke onontplofte granaat- en munitierestanten in de bodem. Vanwege de bodemroerende werkzaamheden in het plangebied is een vooronderzoek (zie bijlage 10) naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven uitgevoerd.

Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied, in niet-naoorlogse geroerde bodem, de aanwezigheid van geschutmunitie tot een diepte van maximaal 2,5 m-mv niet kan worden uitgesloten.

Conclusie

Vanwege de mogelijke aanwezigheid van geschutmunitie ter plaatse van het plangebied zal nader onderzoek in de vorm van een opsporingsproces zoals bedoeld in het WSCS-OCE uitgevoerd worden. Dit kan pas uitgevoerd worden nadat oppervlakteverharding en begroeiing verwijderd zijn.Dit aspect vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan geen belemmering

4.10 Luchtkwaliteit

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Deze luchtkwaliteitseisen zijn o.a. opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer en een aantal onderliggende besluiten. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m² kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Situatie plangebied

Het onderhavige plan voorziet in totaal in 54 woningen en valt daarmee ruim binnen de grenswaarde van het besluit NIBM. Het project zal niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.11 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Geurgevoelige functies, zoals woningen, mogen geen geurhinder ondervinden van omliggende veehouderijen.

Situatie plangebied

In de directe omgeving van het plangebied (ca. 500 m) zijn geen veehouderijen gelegen die geurhinder kunnen veroorzaken. Daarnaast zijn er in de omgeving tevens geen bedrijven gelegen met een relevante geuremissie. Bovendien ligt het plangebied in een bestaande woonomgeving binnen de bebouwde kom. Een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woningen kan worden gewaarborgd en er worden geen veehouderijen of andere bedrijven belemmerd.

Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

Het plangebied dient goed bereikbaar te zijn alsook te voldoen aan de geldende parkeernormen.

Situatie plangebied

Verkeer

Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten middels een nieuwe verbinding op de Flessestraat. Voor voetgangers en fietsers is het mogelijk om het plangebied te bereiken middels de Flessestraat en via de nieuwe langzaamverkeerroute met de Julianaweg.

Onderstaand is de verkeersgenerantie, berekent conform de CROW kengetallen, van de beoogde ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0013.png"

De toevoeging van 54 woningen zal leiden tot een toekomstige verkeersgeneratie van ca. 355 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling richting de Flessestraat zal plaatsvinden via de bestaande ontsluiting van het zalencentrum en een nieuwe ontsluiting ter hoogte van het kruispunt Flessestraat-Nachtegaalstraat. Over de Flessestraat rijden in de huidige situatie ruim 6.000 mvt/etmaal. De toename van het verkeer over de Flessestraat vanwege de voorgenomen ontwikkeling bedraagt derhalve ca. 5%. Gelet op het relatief geringe toename van het aantal verkeersbewegingen kan zondermeer gesteld worden dat dit verkeerskundig inpasbaar is.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen is gebruik gemaakt van de door de gemeenteraad vastgestelde Nota parkeernormen 2016. In de Nota parkeernormen 2016 is geen specifieke parkeernorm opgenomen voor de kleine appartementen (tussen de 50-80 m2) in de sociale sector bestemd voor alleenstaanden. Op basis van een vergelijking van CROW kengetallen voor vergelijkbare typologie woningen en parkeerbeleid van omliggende gemeentes is ervoor gekozen voor de appartementen een parkeernorn van 1,5 vast te stellen.

Het plan maakt 54 woningen mogelijk, waarvan 25 rijwoningen, 19 appartementen, 8 twee-onder-een-kapwoningen en twee vrijstaande woningen. Voor deze woningen gelden verschillende parkeernormen. In onderstaande tabel is het aantal benodigde parkeerplaatsen weergegeven.

Woningtype   Aantal woningen   Parkeernorm   Benodigde parkeerplaatsen  
Vrijstaande woning   2   2,7   5,4  
Twee-onder-een-kap-
woningen  
8   2,6   20,8  
Rijenwoningen (markt)   21   2,4   50,4  
Rijenwoningen (sociaal)   4   2,0   8,0  
Appartementen   19   1,5   28,5  
       
Totaal       113,1  


Om te voldoen aan de geschetste parkeerbehoefte voorziet het plan in 92 openbare parkeerplaatsen en 28 parkeerplaatsen op eigen terrein (zie onderstaande afbeelding). Omdat niet elke parkeerplaats op eigen terrein volledig in de berekening wordt meegewogen, worden er in totaal 114 telbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Dit is weergegeven in de tabel onder de afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1734.0357HTRNjulianawd-VSG1_0014.jpg"

Afbeelding 4.3: Situatietekening parkeerplaatsen

Type parkeerplaats   Parkeerplaatsen in ontwerp   Telratio   Telbare parkeerplaatsen  
Eigen terrein (dubbele oprit zonder garage)   20   0,85   17,0  
Eigen terrein (lange oprit zonder garage)   6   0,50   3,0  
Haaksparkeren   88   1,00   88,0  
Langsparkeren   6   1,00   6,0  
       
Totaal   120     114  

Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. In de planregels is een verplichting opgenomen om bij een ontwikkeling te voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

4.13 Duurzaamheid

Woningbouw moet en kan duurzamer om een duurzame leefomgeving te realiseren en de nationale en internationale klimaatdoelstellingen te realiseren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het daarom gewenst om rekening te houden met duurzaamheidsaspecten.

De gemeente Overbetuwe en de initiatiefnemer hechten grote waarde aan duurzaamheid. Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw in Nederland voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze verplichting vloeit voort uit onder meer de Europese richtlijn EPBD. De nieuwbouw zal daarom moeten voldoen aan de BENG-eisen. De drie BENG indicatoren waar de eisen op worden gebaseerd zijn:

  • energiebehoefte;
  • primair fossiel energieverbruik;
  • aandeel hernieuwbare energie.

Uitgangspunten voor de nieuwe woningen in het plan zijn ondermeer het toepassen van een warmtepomp en een PV-systeem voor de opwekking van elektriciteit. Bij de verdere uitwerking van het bouwontwerp, zal nader worden bekeken met welke maatregelen de BENG-eisen kunnen worden gehaald. De woningen worden met een gemiddelde GPR-score van 7,0 gerealiseerd.

Naast de wettelijke eisen kan zondermeer gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling gelet op de inpassing van voldoende ruimte voor groen en water(berging) een duurzame gebiedsontwikkeling betreft.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Hiervoor is een anterieure overeenkomst met de gemeente Overbetuwe gesloten.

Op basis van deze overeenkomst wordt het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht. Het kostenverhaal zal geen belemmering vormen voor uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Park Julianaweide' is in het kader van het vooroverleg (art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) verzonden aan een aantal overlegpartners, te weten het Waterschap Rivierenland en de Provincie Gelderland. De vooroverlegreacties en de gemeentelijke reactie daarop zullen als bijlage worden opgenomen bij dit bestemmingsplan.

5.2.2 Participatie

Aan voorliggend bestemmingsplan is een intensief participatieproces voorafgegaan. In bijlage 11 is, in chronologische volgorde, verslag gedaan van het participatieproces en de uitkomsten.

5.2.3 Inspraak en zienswijzen

Gelet op het uitvoerige participatietraject dat de afgelopen jaren doorlopen is, is ervoor gekozen geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Park Julianaweg' heeft van 21 oktober tot en met 1 december 2021 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode was een ieder in de gelegenheid een zienswijze in te dienen. Er zijn 16 zienswijzen ingediend. Eén zienswijze heeft geleid tot een aanpassing in die zin dat ter plaatse van een deel van het perceel Julianaweg 13 (buiten)opslag ten behoeve van landbouw- en/of grondverzetmachines wordt toegestaan. Er blijft met het mogelijk maken van het stallen van landbouw- en/of grondverzetmachines sprake van een goed woon- en leefklimkaat:

  • Ter afscherming dient een groene erfafscheiding van 3 meter hoog en een erfafscheiding van 2 meter hoog geplaatst te worden. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels;
  • Een maximum van 50 m2 mag worden gebruikt voor buitenopslag;
  • Het betreft enkel het stallen van de machines;
  • De (buiten)opslag heeft geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg;
  • Het betreft geen milieuvergunningsplichtige activiteit (enkel eventueel meldingsplichtig).

Daarnaast wordt publieksgerichte aan huis gebonden beroep en bedrijf in de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' nu bij recht toegestaan.

Naast de zienswijzen is gebeleken dat er bij het ontwerpbestemmingsplan als bijlage 1 een verouderde versie van het Beeldkwaliteitsplan was bijgevoegd. Als ambtshalve aanpassing is de juiste versie van het Beeldkwaliteitsplan toegevoegd.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemene opzet

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels).

Het bestemmingsplan ‘Park Julianaweide' bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting

In de toelichting is de ontwikkeling verantwoord, zowel op basis van het beleid, als op basis van milieuhygiënische aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet.

De bestemmingsregels

De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn waar nodig afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’, ‘Verkeer - Verblijf’ en 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Verder zijn enkele bouwvlakken opgenomen.

De opzet van het plan

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Qua systematiek is voor het plangebied zoveel mogelijk aangesloten bij een recent vastgesteld bestemmingsplan van de gemeente Overbetuwe waarin tevens woningbouw wordt mogelijk gemaakt. Daarnaast is aangesloten bij het ter plaatse vigerende bestemmingsplan.

6.2 Toelichting op de verbeelding en regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de beoogde functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken.

Groen

Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen met bijbehorende additionele voorzieningen zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming, nutsvoorzieningen, sierwater, wateraanvoer en -afvoer, waterberging en taluds.

Tuin

In lijn met het vigerende bestemmingsplan is voor de bestaande voortuin van het perceel Julianaweg 13 de bestemming 'Tuin' opgenomen.

Verkeer - Verblijf

Deze gronden zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Ter plaatse van de toekomstige langzaamverkeersverbinding naar de Julianaweg is de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - langzaam verkeer' opgenomen.

Wonen - 1 en Wonen - 2

In onderhavig bestemmingsplan zijn twee woonbestemmingen opgenomen. Wonen - 1 voor de nieuwbouw ontwikkeling en Wonen - 2 voor het bestaande woonperceel aan de Julianaweg 13.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit (onder voorwaarden), tuinen en erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen ten behoeve van het wonen en nutsvoorzieningen.

Op de verbeelding zijn verschillende bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de gebouwen moeten worden gesitueerd. In de bouwvlakken, met name in het grotere bouwvlak centraal in het plangebied gelegen, is flexibliliteit qua situering van de woningen opgenomen. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte en het maximaal aantal woningen zijn opgenomen op de verbeelding. Binnen deze bestemming zijn alle woningtypologieën toegestaan.

Specifiek voor het perceel aan de Julianaweg 13 is op de verbeelding de aanduiding 'buitenopslag' en 'opslag' opgenomen. Ter plaatse is de (buiten)opslag van landbouw- en/of grondverzetmachines toegestaan. Middels een voorwaardelijke verplichting is vastgelegd dat erfafscheiding aangelegd moet worden ter afscherming.

Waarde - Archeologische verwachting 2

In het plangebied is de archeologische dubbelbestemming overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Dit ten behoeve van het behoud en de bescherming van archeologische waarden in of nabij het plangebied. Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de hoofdbestemming 'Tuin', 'Wonen’, ‘Groen’ of ‘Verkeer – Verblijf’. De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing, maar bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. De dubbelbestemming bevat een vergunningplicht voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Door middel van deze dubbelbestemming is geborgd dat er archeologisch (boor)onderzoek plaatsvindt voordat er kan worden gebouwd.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan voor alle opgenomen bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het voor alle bestemmingsplannen verplichte overgangsrecht is opgenomen. Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier regels kunnen worden aangehaald.