direct naar inhoud van Toelichting
Plan: An de Boerbrink Westerbork
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan

Het gebied langs de Hoofdstraat 34 t/m 40 (boerderijenzone) in Westerbork en het gebied daarachter (An de Boerbrink) betreffen ontwikkelingslocaties uit de Structuurvisie. Het plangebied is in eigendom van de gemeente en Hunebouw bv. Met dit voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de locatie tot woongebied juridisch-planologisch vastgelegd. Ook geeft het bestemmingsplan een toelichting op de voorbereiding en de achtergronden van deze ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied voor het woningbouwproject is gelegen in het oosten van het dorp Westerbork, ten noordoosten van het centrum. Het plangebied ligt aan de oost- en westzijde van de Boerbrink, gelegen tussen de Hoofdstraat en de Julianastraat. Rond het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Het plangebied betreft een open, groen gebied in de kern van het dorp. Aan de Hoofdstraat, grenzend aan het plangebied zijn enkele restaurants aanwezig. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

De Boerbrink is een grotendeels onverharde weg tussen de Hoofdstraat en de Julianastraat in Westerbork. Het plangebied is gesitueerd aan beide zijden van deze merendeels onverharde weg.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0001.jpg"

Figuur 1 Plangebied van dit bestemmingsplan (bron: Pdok-viewer 2019).

1.3 Het nu geldende bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan "Westerbork". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 maart 2013 en is onherroepelijk geworden op 25 september 2014. Het bestemmingsplan is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. Fragmenten van de verbeelding op deze site zijn weergegeven in de figuren 2 en 3. In figuur 3 wordt meer ingezoomd op het plangebied.

In het nu geldende bestemmingsplan is het plangebied grotendeels bestemd met de bestemming 'Centrum'. Voor een klein deel, nabij de Hoofdstraat en ten westen van de Boerbrink, geldt een bestemming 'Groen'. De Boerbrink is bestemd als 'Verkeer'.

Het plangebied is tevens voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. De betreffende gronden zijn hierdoor mede bestemd voor het behoud van mogelijk te verwachten archeologische waarden. Paragraaf 4.7 gaat hier nader op in.

Verder is een aanmerkelijk deel van het plangebied in het nu geldende bestemmingsplan voorzien van de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2'.

Op basis van de regels behorende bij deze wijzigingsgebieden kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen. De gemeenteraad gaf daarbij een aantal voorwaarden mee:

  • Het aantal woningen mag niet meer zijn dan 27;
  • de woningen moeten achter de voormalige boerderijpanden worden gebouwd;
  • per hoofdgebouw worden voldoende parkeerplaatsen op eigen erf gerealiseerd;
  • een verzoek om wijziging van het plan gaat gepaard met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  • de wijziging niet mag leiden tot een beperking van het functioneren van omliggende bedrijvigheid;
  • er mag geen sprake zijn van milieuhygienische belemmeringen;
  • de geluidsbelasting op de woningen mag niet meer bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • er dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten;
  • voordat tot wijziging wordt overgegaan dient een hydrologisch onderzoek te worden uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit het onderzoek is gebleken dat de waterhuishoudkundige waarde door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig wordt geschaad.

Om twee redenen kan voor de ontwikkeling geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid:

  • 1. De ontwikkeling telt meer dan 27 woningen;
  • 2. de wijzigingsmogelijkheid ziet niet op het gehele plangebied van deze ontwikkeling.

Voor de ontwikkeling is het daarom nodig een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0002.png"

Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan (bron:

www.ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0003.png"

Figuur 3 Fragment geldend bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Opzet van het plan en leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied alsook de geplande ontwikkeling. Dit hoofdstuk geeft ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 3 kan een inventarisatie van het beleid van de diverse overheden worden gevonden. Ook de onderbouwing in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' bevindt zich in dit hoofdstuk.

Voor dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de relevante omgevingsaspecten. De beschrijving en de resultaten van de onderzoeken staan in Hoofdstuk 4. In de Bijlagen toelichting staan de volledige onderzoeken.

 Hoofdstuk 5 geeft een juridische toelichting op de regeling van het bestemmingsplan.

De wijze van voorbereiding en de wettelijke procedure van dit bestemmingsplan staat in Hoofdstuk 6 terwijl de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 is beschreven.

Overige stukken die minder goed in de toelichting passen, bijvoorbeeld vanwege de omvang van de documenten, zijn gebundeld in de Bijlagen toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 De huidige situatie

Het plangebied is een open gebied in het centrum van Westerbork. Eerder was in dit gebied een agrarisch bedrijf gevestigd. Daarnaast zijn de boerderijen langs de Hoofdstraat de afgelopen jaren gesloopt. Het gebied is gelegen aan de noordzijde van de Hoofdstraat. Het gebied wordt omringd door de bebouwing langs de Hoofdstraat, de Wilhelminastraat en de Julianastraat. Het open gebied bestaat voornamelijk uit kleinschalige weidegronden. Er is geen bebouwing meer aanwezig. Het open gebied wordt doorsneden door de hoofdzakelijk onverharde of van puinverharding voorziene Boerbrink. Ten oosten van deze weg is een klein gebied ingericht als speelterrein met kleinschalige speelvoorzieningen. De omliggende bebouwing bestaat langs de Julianastraat en de Wilhelminastraat uit woonbebouwing bestaande uit één bouwlaag met kap. Langs de Hoofdstraat komen woon- en centrumfuncties voor. Aan beide zijden van de Boerbrink ter plaatse van de aansluiting van deze weg op de Hoofdstraat zijn recentelijk nieuwe woningen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0004.jpg"

Figuur 4 Luchtfoto met plangebied (bron: Pdok-viewer 2019).

In onderstaande figuren zijn enkele recente opnamen (februari 2019) van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0005.png"

Figuur 5 De Boerbrink met rechts de speelvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0006.png"

Figuur 6 Kleinschalige weidegronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0007.png"

Figuur 7 Oostzijde van de Boerbrink.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0008.png"

Figuur 8 Nieuwbouw hoek Hoofdstraat - Boerbrink, oostzijde.

2.2 De nieuwe situatie en uitgangspunten voor de ontwikkeling

Historie

Al langere tijd bestaan er plannen om het open gebied aan weerszijden van de Boerbrink voor woningbouw in te richten. In 2014 werd hiervoor planvorming opgestart, maar dit leidde niet tot een concrete ontwikkeling. De gemeente is eigenaar van de gronden ten noordwesten van de Boerbrink. De gronden ten zuidoosten van de Boerbrink en de kavels langs de Hoofdstraat zijn in eigendom van Hunebouw bv. Beide partijen hebben nu de handen ineengeslagen om dit gebied op een kwalitatief goede manier te ontwikkelen.

Aan de westzijde van de aansluiting van de Boerbrink met de Hoofdstraat stond tot enige jaren geleden een boerderij. Deze is een aantal jaren geleden gesloopt en is inmiddels vervangen door woonbebouwing.

Huidig plan

In het gebied komen circa 34 woningen, waarvan twee woningen aan de Hoofdstraat worden gesitueerd en de rest van de woningen in het achterliggende open gebied. In figuur 9 is een voorlopige schets van de ontwikkeling opgenomen. Het gaat om vrijstaande-, twee-onder-één kap, en drie-aaneengebouwde woningen.

De woningen worden voor een gemengde doelgroep gebouwd. Een deel van de woningen wordt levensloopbestendig.

In de zomer van 2018 is een stedenbouwkundige schets voorgelegd aan de omwonenden en aan het dorp. De reacties die zijn ontvangen op deze stedenbouwkundige schets is verwerkt in een aangepast plan. Inmiddels is een stedenbouwkundige opzet gemaakt. Deze is in figuur 9 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0009.jpg"

Figuur 9 Stedenbouwkundige opzet woonontwikkeling An de Boerbrink (bron: gemeente Midden-Drenthe augustus 2020).

Uitgangspunten

Op basis van de volgende uitgangspunten wordt het woningbouwplan ontwikkeld:

  • De Boerbrink wordt opgewaardeerd, er zal echter geen sprake zijn van een doorgaande verbinding. Wel wordt een voorziening getroffen voor niet gemotoriseerd verkeer en voor bereikbaarheid van hulpdiensten;
  • het bestemmingsplan wordt flexibel opgesteld;
  • tussen het plan en de bestaande woningen aan de Julianastraat en de Wilhelminastraat wordt een groene afscherming aangelegd;
  • in het plangebied worden voldoende groenvoorzieningen aangebracht;
  • er wordt uitgegaan van een parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein;
  • er wordt gasloos gebouwd;
  • voor de vormgeving van het te ontwikkelen woongebied en de inpassing in het omliggende gebied wordt een beeldkwaliteitsplan gemaakt, zie 2.3.

2.3 Beeldkwaliteitsplan

Voor de ruimtelijke uitstraling van de woningen en het laten aansluiten van de nieuwe ontwikkeling bij de karakteristieken van het bestaande gebied en de omgeving is een Beeldkwaliteitsplan gemaakt. Dit plan is te vinden in Bijlage 1.

Het beeldkwaliteitsplan zal worden toegevoegd aan de gemeentelijke welstandsnota. Aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen zullen aan de beeldkwaliteitscriteria worden getoetst.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, regionaal-, provinciaal- en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.

3.1 Rijksbeleid - algemeen

Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) worden de nationale ruimtelijke belangen afgebakend. Hoofdlijnen uit de SVIR zijn:

  • 1. De bemoeienis van het Rijk met de ruimtelijke ordening wordt teruggebracht tot een beperkt aantal opgaven van nationaal belang (selectiviteit);
  • 2. de blik van het Rijk (beleidsmatig en qua inzet van financiële middelen) wordt gericht op het vestigingsklimaat in gebieden met de hoogste verdiencapaciteit (de zogenaamde mainports, brainports en greenports);
  • 3. er wordt afgestapt van het concept van de Nationale Stedelijke Netwerken;
  • 4. overheveling van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de ruimtelijke ordening naar provincies (regierol) en gemeenten. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan samenwerkende gemeenten binnen provinciale kaders. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt. Hierdoor ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • 1. Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • 2. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • 3. een onderwerp provincie- of landgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor een bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Conform deze ladder moet voor stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied de behoefte worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd op een locatie waar nu geen woningen mogelijk zijn. Binnen de centrumbestemming is de woonfunctie mogelijk, maar in het plangebied zijn geen bouwvlakken aangegeven. Ook wijzigingsbevoegdheden zijn ladderplichtig, omdat het geen rechtstreekse mogelijkheden zijn.

Het betreft in dit geval een locatie binnen bestaand stedelijk gebied omdat het gebied geheel wordt omsloten door stedelijke functies en er in het plangebied zelf ook stedelijke functies mogelijk zijn. Een motivering van de locatiekeuze is daarom niet noodzakelijk.

Hierna is de woningbehoefte beschreven. De woningbehoefte in de kern Westerbork blijkt uit het Woonplan 2017-2021 van de gemeente Midden-Drenthe.

In het nieuwe woonplan voor de komende jaren staat dat de gemeente het belangrijk vindt dat iedereen een betaalbare woning moet kunnen vinden in zowel de koop- als huursector. Verder wil de gemeente bouwen in het ritme van vraag en aanbod. Dat betekent bouwen van het gevraagde woningtype, op de juiste plek en tegen een goede prijs. De meeste groei verwacht de gemeente in Beilen en beperkte groei in de overige kernen.

Kwantitatieve woningbehoefte

Op basis van de huidige bevolkingsopbouw in de clusters, de migratiebewegingen van de afgelopen jaren en marktontwikkelingen is de huishoudensprognose naar kerncluster als volgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0010.png"

Figuur 10 Woningbehoefte per kerncluster (bron: woonplan gemeente Midden-Drenthe).

De verwachte woningbehoefte voor het kerncluster Westerbork is voor de periode tot 2025 ongeveer 95 woningen, zo blijkt uit de woningmarktanalyse. De vraag wordt daarbij voornamelijk in de kern Westerbork verwacht, en nauwelijks in de overige kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0011.png"

Figuur 11 Woningbehoefte kerncluster Westerbork (bron: woonplan gemeente Midden-Drenthe).

Plancapaciteit

Er zijn voldoende potentiële locaties beschikbaar om hierin te kunnen voorzien. De nu bekende plancapaciteit in Westerbork is circa 55 woningen. Voor een aantal locaties waren de aantallen bij de vaststelling van het woonplan nog niet bekend. De plannen zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Het gaat om zowel harde (planologisch geregeld) als zachte plannen (voornemen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0012.png"

Figuur 12 Plancapaciteit in harde en zachte plannen Westerbork (Bron: woonplan Midden-Drenthe).

De woningaantallen voor het plan Boerbrink waren nog niet bekend. Inmiddels is duidelijk dat hier 34 woningen kunnen worden gerealiseerd. Als alle genoemde plannen tot ontwikkeling komen kan daarmee invulling worden gegeven aan de berekende woningbehoefte voor deze hoofdkern.

Kwalitatieve woningbehoefte

Bij het benutten van inbreidingslocaties zal op locaties in de buurt van voorzieningen prioriteit worden gegeven aan het bouwen van nultreden(huur)woningen en zorgwoningen. Tevens realiseert dit de doorstroming, waardoor woningen beschikbaar komen voor onder meer starters en andere instromende doelgroepen. Ook zal de komende periode ook ingezet worden op de realisatie van betaalbare koopwoningen.

Voor het kerncluster Westerbork ziet de kwalitatieve woningbehoefte voor de periode 2015-2025 er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0013.png"

Figuur 13 Kwalitatieve woningbehoefte kerncluster Westerbork (Bron: woonplan Midden-Drenthe).

Het plan geeft hier invulling aan door grondgebonden vrijstaande, 2-1 kap- en aaneengebouwde woningen mogelijk te maken voor een brede doelgroep. Levensloopbestendige woningen zijn ook mogelijk. Westerbork is namelijk een van de meest vergrijsde kernen binnen de gemeente.

Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling voldoet zowel voor wat betreft de (kwantitatieve en kwalitatieve) behoefte als voor wat betreft de locatiekeuze (binnen bestaand stedelijk gebied) aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Met de ontwikkeling is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

De realisatie van het nieuwe woongebied in Westerbork vindt plaats binnen de kaders van het algemene rijksbeleid. Specifieke nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Het is van provinciaal belang te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat vooruit gelopen wordt op een ouder wordende bevolking, een toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. Deze ontwikkeling speelt nu al in Oost-Drenthe. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft.

In sommige regio’s is er sprake van een overschot aan woningen en plancapaciteit. Het moderniseren van de bestaande woningvoorraad gebeurt door sloop, waar nodig, zonder vervangende nieuwbouw of concentratie van nieuwe woningbouw in dorpen voor het in stand houden van voorzieningen. Dit is een centrale opgave, om samen met gemeenten op te pakken. Dorpen en steden moeten een adequate bovenlokale strategie hebben om zorgvuldig met deze onbalans om te kunnen gaan. Bijvoorbeeld door meer woningen te slopen dan terug te bouwen of woningen te realiseren nabij bestaande kernen en voorzieningen. Dit is een opgave die de provincie samen met gemeenten oppakt.

De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave wordt benut voor de ruimtelijke opgave van de stads- en dorpsranden. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunt voor het wonen in Drenthe is dat er rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsverordening (2018) stelt in artikel 2.17 dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.

De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

  • Draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
  • benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid en kernenstructuur;
  • schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
  • geeft aan op welke wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
  • geeft een lange termijn beeld.
3.2.3 Conclusie provinciaal en regionaal beleid

Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de provinciale visie en de -verordening. Aangetoond is dat de ontwikkeling voldoet aan de ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 3.1.3. Voor de woonontwikkeling is tevens een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Westerbork 2009 -2020

In de Structuurvisie staat de visie op de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden

van het dorp Westerbork centraal. In de visie zijn voorbeelduitwerkingen opgenomen voor de toekomst en ter inspiratie om gewenste ontwikkelingen te initiëren.

De visie is tot stand gekomen op basis van een zogenaamd open planproces. Bij het maken van de structuurvisie hebben inwoners en belanghebbenden uit Westerbork vanaf de start van het project een belangrijke rol gespeeld. Naast de deelname van de Belangenvereniging van Westerbork hebben bewoners en andere geïnteresseerden tijdens vier Open Atelierdagen aangegeven wat zij belangrijk voor het dorp vinden.

Wat belangrijk wordt gevonden bij toekomstige ontwikkelingen is, dat het contact met het landschap wordt behouden. Het dorp moet haar landelijke sfeer behouden.

In de kern van het dorp ligt een belangrijke opgave op het gebied van de openbare ruimte, de parkeerproblematiek en stedenbouwkundige ontwikkeling langs de Hoofdstraat en het G. van Weezelplein.

Ook worden in de visie enkele inbreidingslocaties benoemd die kansen bieden om meer dorpse kwaliteit te brengen in de kern van Westerbork. De locatie aan de Boerbrink is eveneens als inbreidingslocatie benoemd en voorzien van een hoge prioritering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0015.png"

Figuur 14 Potentiele inbreidingslocaties in Westerbork (bron: Structuurvisie Westerbork 2009-2020).

3.3.2 Woonplan 2017 - 2021

In het in december 2017 vastgestelde woonplan voor de komende jaren staat dat de gemeente het belangrijk vindt dat iedereen een betaalbare woning moet kunnen vinden in zowel de koop- als huursector. Verder wil de gemeente bouwen in het ritme van vraag en aanbod. Dat betekent bouwen van het gevraagde woningtype, op de juiste plek en tegen een goede prijs. De meeste groei verwacht de gemeente in Beilen en beperkte groei in de overige kernen. Na 2025 wordt vrijwel geen groei in aantal huishoudens meer verwacht. In de hoofdkern Westerbork binnen het kerncluster Westerbork is een behoefte berekend van 85 woningen. Dit bestemmingsplan geeft met 37 woningen mede invulling aan de woningbehoefte op een inbreidingslocatie nabij voorzieningen.

3.3.3 Landschapsbeleidsplan

Het Landschapsbeleidsplan uit 2012 geeft de visie van de gemeente Midden-Drenthe op het landschap. Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke- en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe. Met het beeldkwaliteitsplan wordt aangesloten bij de visie uit het Landschapsbeleidsplan.

3.3.4 Bestemmingsplan Westerbork

In het geldende bestemmingsplan voor Westerbork is de locatie Boerbrink als mogelijke inbreidingslocatie opgenomen en beschreven. De betreffende locatie is om die reden voorzien van een wijzigingsmogelijkheid, zie ook paragraaf 1.3 Het nu geldende bestemmingsplan.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

De woonontwikkeling kan plaatsvinden binnen de kaders van gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Verkeer, ontsluiting en parkeren

De ontsluiting van het woongebied geschiedt via de Hoofdstraat. Alleen op deze wijze kan het woongebied worden bereikt of verlaten. Uitzonderingen gelden voor langzaam verkeer en bij calamiteiten de hulpdiensten. Deze categorieën kunnen het plangebied ook bereiken en verlaten via de Julianastraat. In het woongebied dient op eigen erf te worden geparkeerd, waarbij wordt uitgegaan van twee parkeerplaatsen per woning. Gelet op de toename van het aantal woningen en het karakter van het gebied gelegen nabij het centrum van Westerbork, is de toename van het aantal verkeersbewegingen acceptabel.

Er wordt geparkeerd op eigen erf, waarbij uitgegaan wordt van twee parkeerplaatsen per woning.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in een centrumgebied met aanwezige bedrijvigheid aan een doorgaande weg kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied, waardoor de richtafstanden met 1 stap verkleint kunnen worden.

Conform de VNG-publicatie kan een restaurant geschaald worden onder milieucategorie 1 met een bijbehorende richtafstand van 10 meter voor geluid en geur in een rustige woonwijk (SBI 561). Het gebied wordt getypeerd als gemengd gebied waardoor de afstand met een trede terug kan worden bijgesteld. De richtafstand wordt hierdoor 0 meter. In de nabije omgeving op een afstand van 17 meter worden circa 34 woningen gerealiseerd. Aan de genoemde richtafstand wordt dan ook voldaan. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Geluid

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden in geval van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.

De Wet geluidhinder is van toepassing op de volgende situaties: bij de aanleg van nieuwe wegen of de wijziging van bestaande wegen (reconstructie) en de bouw van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zones van wegen.

In het onderhavige plan is sprake van de realisatie van woningen binnen de zone van de Hoofdstraat. In dat kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de nieuw te realiseren woningen. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4.

Uit de berekeningen blijkt dat voor de woningen die het dichtst bij de Hoofdstraat zijn gesitueerd, de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt overschreden. De maximale grenswaarde van Lden = 63 dB wordt niet overschreden.

Voor de woningen (zie bijlage 4) waarvoor een waarde hoger dan Lden = 48 dB is berekend, worden hogere waarden vastgesteld. Vanwege de relatief geringe omvang van het plan zijn maatregelen financieel niet haalbaar. Het toepassen van geluidreducerend asfalt valt buiten de reikwijdte van het project. Eventuele afscherming is vanuit stedebouwkundig oogpunt niet wenselijk.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen.

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten zuiden van het plangebied verschillende risicobronnen zijn gelegen. Het gaat hierbij om LPG tankstation "Gulf Westerbork." aan de Sliemkampen en een opslag van gevaarlijke stoffen “WPA zeker en vast” aan De Noesten. De inrichtingen zijn allen op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 500 meter of meer, dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 34 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A28, ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2017; 19,3 µg/m³ voor NO2, 15,9 µg/m³ voor PM10 en 8,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 - 2021 is de koers beschreven hoe het waterschap de komende periode gaat zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap heeft het plan vormgegeven in dialoog en samenwerking met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstromen, die naast Drents Overijsselse Delta deel uitmaken van het stroomgebied Rijn-Oost. Ook provincies en gemeenten zijn hierbij betrokken geweest.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veiligheid). De taken worden uitgevoerd voor én samen met de maatschappij. Dit gebeurt vanuit een brede kijk en tegen aanvaardbare kosten. Hierbij wordt rekening gehouden met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen.

Het werk van het waterschap draagt ertoe bij dat iedereen op een veilige, gezonde, prettige en duurzame manier met water kan leven. Het waterschap wil daarbij professioneel, betrouwbaar en deskundig werken en zo de positie als lokale en regionale waterautoriteit waarmaken. Met de aanwezige middelen en mogelijkheden werkt het waterschap aan een duurzame ontwikkeling van het stedelijk en landelijk gebied.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied voor het woningbouwproject is gelegen in het oosten van het dorp Westerbork, ten noordoosten van het centrum. Het plangebied ligt aan de oost- en westzijde van de Boerbrink, gelegen tussen de Hoofdstraat en de Julianastraat. Rond het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Het plangebied betreft een open, groen gebied in de kern van het dorp.

Bodem en grondwater

Uit het locatie specifiek onderzoek (bijlage 2) blijkt de bodem te bestaan uit zwak tot matig siltig, uiterst fijn tot matig fijn zand en is tot maximaal 2,4 m -mv zwak humeus. De bodem is plaatselijk tot 1,1 m –mv zwak grindhoudend. De ondergrond is plaatselijk vanaf 0,5 m -mv zwak gley- en/of oerhoudend. In de ondergrond komen vanaf 1,8 m -mv op wisselende diepte zwak tot sterk zandige leemlagen voor.

In de geplaatste peilbuizen is op 19 april 2019 een grondwaterstand gemeten op 2,17 m -mv tot 2,52 m -mv. Een representatief beeld hiervan kan slechts worden gekregen door monitoring van de grondwaterstand gedurende langere tijd en/of door tijdreeksanalyse van gedurende langere tijd gemonitorde peilbuizen uit de omgeving. De doorlatendheid van de bodem kan lokaal sterk afwijken en wordt over het algemeen geclassificeerd als slecht tot goed doorlatend, waarbij k-waarden tussen de 0,1 en 2,9 m/dag zijn aangetoond.

De gemiddelde maaiveldhoogte ligt op circa 16,9 m NAP.

Waterkwantiteit

In en nabij het plangebied zijn geen watergangen gelegen die zijn opgenomen in de legger. Ook overig water is niet aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied maakt dan ook geen onderdeel uit van een KRW waterlichaam. Er zijn geen specifieke maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit vastgesteld.

Veiligheid en waterkeringen

In en rond het plangebied zijn geen kern en beschermingszones van keringen gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Binnen het plangebied is geen rioolpersleiding van het waterschap aanwezig. Het afvalwater wordt via een gemengd gemeentelijk rioolsysteem aangeboden voor zuivering.

Toekomstige situatie

Algemeen

In het gebied komen 34 woningen, waarvan twee woningen aan de Hoofdstraat worden gesitueerd en de rest van de woningen in het achterliggende open gebied. De ontsluiting van deze woningen vindt plaats middels de weg Boerbrink. In de toekomstige situatie zal deze tot nog toe onverharde weg verharding worden aangebracht.

Bodem en grondwater

De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is onder andere afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem, de aanwezigheid van stoorlagen (klei en leem). Econsultancy acht bodemlagen met een minimale doorlatendheid van 1,0 m/dag geschikt voor infiltratie van hemelwater. De doorlatendheid van de bodem kan lokaal sterk afwijken en wordt over het algemeen geclassificeerd als slecht tot goed doorlatend, waarbij k-waarden tussen de 0,1 en 2,9 m/dag zijn aangetoond. Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek zullen de infiltratiemogelijkheden als gevolg van de aanwezige leemlagen en sterk wisselde k-waarden zeer beperkt zijn. Bij het ontwerp van een toekomstig systeem zal hiermee bedachtzaam omgegaan moet worden omdat de faalkans als gevolg van een onjuist ontwerp van een hemelwater(infiltratie)systeem groot kan zijn. Bij het ontwerp en de keuze voor het type (infiltratie)voorziening dient hiermee voldoende rekening te worden gehouden. Bij het maken van de keuze voor het type (infiltratie)voorziening (dimensionering) is het daarnaast tevens van belang rekening te houden met de Gemiddelde Hoogste grondwaterstand (GHG), het afstromend verhard oppervlak en het beleid van het bevoegd gezag. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van circa 0,6 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5.

Waterkwantiteit

Er worden 34 woonkavels gerealiseerd met een totale oppervlakte van 15.569 m2. De aanname wordt gedaan dat circa 50% van deze kavels worden voorzien van verhard oppervlak. Hierdoor neemt voor de kavels het verhard oppervlak toe met 7.785 m2. De aan te leggen infrastructuur bedraagt 3.063 m2. Samen met de aanleg van de infrastructuur resulteert dit in een toename van 10.848 m2. De toename van het verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd. Voor middelgrote plannen geldt dat 10% van de toename moet worden gerealiseerd in oppervlaktewater of innovatieve voorzieningen. Voor dit plan ontstaat door de toename van het verhard oppervlak een compensatieopgave van 1.085 m2.

Deze sloot tussen de bestaande woningen aan de Julianastraat en de te realiseren woningen is nog deels zichtbaar en deels gedempt. Voor de compensatieopgave wordt voorzien dat deze sloot wordt hersteld en dat het afwatert op een te realiseren hemelwaterriool in het noordoostelijk deel van het plangebied. De breedte en diepte van de sloot moet worden bepaald zodat wordt voldaan aan de compensatie eis. De te realiseren hemelwaterriool staat in verbinding met de wadi, centraal gelegen in het plangebied. De wadi staat vervolgens in verbinding met de Hoofdstraat, middels een te realiseren hemelwaterriool. Het plangebied zal opgehoogd moeten worden. Het kleine stukje groengebied in het noordoostelijk deel van het plangebied kan eventueel minder opgehoogd worden zodat het als extra berging functioneert. Een aanvullende maatregel is de bestrating rondom de wadi op één oor aanleggen, zodat het water naar de wadi kan stromen. De gemeente gaat dit in het verdere planproces praktisch uitwerken. In het bestemmingsplan is de wadistructuur geborgd door het opnemen van een bestemming Groen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het hemelwater wordt via de wadi afgevoerd. Het afvalwater via het gemengd gemeentelijk rioolsysteem.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft, door het treffen van voorzieningen voor de afvoer van hemelwater, geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De gemeente Midden-Drenthe heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. Het beleid geeft aan hoe in de toekomst op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft (Archeologische verwachtings- en beleidskaart Midden-Drenthe, Oranjewoud, maart 2012). Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek en conclusie

In het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Westerbork' is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' voor het zuidelijke deel van het plangebied en 'Waarde - Archeologie 2 voor het noordelijke deel. Bij de dubbelbestemming behoren regels die strekken tot behoud en bescherming van de archeologische waarden.

In het plangebied zijn in het recente verleden diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd. Door Grontmij zijn in 2010 de percelen Hoofdstraat 34 tot en met 40 onderzocht. De bureaustudie en het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd omdat er destijds plannen waren om in het plangebied gelegen boerderijen te restaureren en vanwege de toen al bestaande plannen om het weidegebied aan de An de Boer Brink te ontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.AndeBoerbrinkWB-VST1_0016.png"

Figuur 15 Plangebied onderzoek Grontmij, 2010 (bron: Archeologisch onderzoek

Hoofdstraat 34 t/m 40 te Westerbork, Inventariserend veldonderzoek).

Het plangebied is deels gelegen in een AMK-terrein. Het betreft één monument van hoge archeologische waarde gerelateerd aan de historische kern van Westerbork. Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek wordt gesteld, dat er voor het hele plangebied een hoge trefkans is op het aantreffen van resten van de Steentijd tot en met de Nieuwe Tijd. Tijdens het veldonderzoek, echter, zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Op basis van deze resultaten werd voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Het meest oostelijke deel van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is op basis van het Grontmij rapport niet vrijgegeven. Ook uit een nader inventariserend onderzoek voor de locatie Hoofdstraat 48 ('Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, Westerbork, Hoofdstraat 48, Gemeente Midden-Drenthe' Archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef, april 2009) blijkt, dat de bodem is verstoord en er geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Nader onderzoek werd ook in dit rapport niet nodig geacht.

In februari 2014 is door De Steekproef een archeologisch booronderzoek uitgevoerd op het perceel Hoofdstraat 36, het meest zuidoostelijke deel van het onderhavige plangebied. Ook hier bleek, dat de bodem voor een groot deel verstoord was. Ondanks de verstoring waren er indicatoren voor archeologische waarden. Dat deze indicatie terecht bleek, werd ook uit het proefsleuvenonderzoek duidelijk. Het bleek niet mogelijk de archeologische waarden in situ te bewaren. Daarom zijn deze veilig gesteld door middel van opgravingen. Het is niet ondenkbeeldig dat buiten de opgravingslocatie de vindplaats zal doorlopen.

Uit bovengenoemde inventarisatie blijkt enerzijds, dat de bodem in het gebied is verstoord en anderzijds dat er een gerede kans aanwezig is op vindplaatsen van archeologische waarden. Ook is het meest oostelijke deel van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan niet onderzocht.

Gelet op het bovenstaande is een actualiserend bureauonderzoek uitgevoerd en is in het oostelijke deel van het plangebied geboord. Met dit archeologisch onderzoek van De Steekproef van november '19, zie bijlage 3, is de archeologische situatie van het hele plangebied aan de An de Boerbrink nu in kaart gebracht. In de oostelijke strook van het plangebied is ook geboord. Voor dat deel bestond tot voor kort nog geen inzicht. Het bestemmingsplan biedt nu voldoende inzicht in de archeologische aspecten en kan de procedure vervolgen.

Gelet op de uitkomsten van het onderzoek en gelet op eerdere onderzoeken (en opgravingen) in de andere delen van het plangebied, wordt door het archeologisch bureau een vervolgtraject voorgesteld door middel van proefsleuvenonderzoek. Er moet daarbij gewerkt worden volgens een programma van eisen dat in overeenstemming met het bevoegde gezag (i.c. de gemeente) moet zijn opgesteld.

Vooralsnog worden de dubbelbestemmingen voor archeologie gehandhaafd.

Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek en conclusie

In de loop van de eeuwen heeft het plangebied de kenmerken van een typische brink behouden: een open gebied met daar omheen bebouwing. Het onverharde pad dat door het plangebied loopt is op oude kaarten goed terug te zien. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Midden-Drenthe is het gebied aangewezen als een hoog gewaardeerd gebied. Met de invulling van het gebied met woningbouw wordt zoveel als mogelijk is rekening gehouden met de cultuurhistorisch waardevolle karakteristieken. Allereerst wordt met het ontwerp het pad en het beloop daarvan gerespecteerd. De bebouwing wordt rond het pad geconcentreerd. In het midden van het plangebied wordt een groenzone gerealiseerd wat de gedachte aan de oorspronkelijke functie van een brink levend houdt. Voor wat betreft de architectuur en het materiaalgebruik van de bebouwing wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving. Hiervoor is een Beeldkwaliteitsplan ontwikkeld dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd. De aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen in het gebied worden aan dit plan getoetst.

4.8 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is onderzocht op eventuele bodemverontreiniging inclusief de eventuele aanwezigheid van asbest. Gelet op de aard en mate van de aangetoonde verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Zie voor het volledige onderzoek bijlage 7.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Drenthe

In de provincie Drenthe wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. Het plangebied ligt op circa 3,2 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Elperstroomgebied en circa 3,9 km van het Mantingerbos. Tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt de afstand 700 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Elperstroomgebied en het Mantingerbos is wel gevoelig voor stikstofdepositie. De geplande woningen worden gasloos opgeleverd waardoor significante negatieve effecten op beschermde gebieden derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Drenthe staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Binnen het bestemmingsplan An de Boerbrink worden 34 grondgebonden eengezinswoningen gerealiseerd. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de aanleg- en exploitatiefase van de ontwikkeling, waarbij rekening is gehouden met verkeersbewegingen en de inzet van dieselaangedreven materieel (zie Bijlage 5).

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is, waarbij nadrukkelijk opgemerkt dat de aanleg- en exploitatiefase in één berekening is meegenomen. Het aandeel verkeer is in de aanlegfase nooit hoger dan tijdens de exploitatiefase.

Soortenbescherming

Er is onderzoek gedaan naar beschermde dier- en plantsoorten. Het project kan, zo wordt geconcludeerd, doorgang vinden, mits het volgende in acht wordt genomen.

Houtopstanden

Indien bomen worden gekapt, wordt geadviseerd na te gaan of er sprake is van een meld- en/of herplantingsplicht.

Jaarrond beschermde nestplaatsen

In de rij eiken aan de noodzijde van het plangebied bevindt zich een (oud)eksternest. Hoewel de nestplaats van een ekster niet jaarrond beschermd is, kan deze nestlocatie ook gebruikt worden door soorten als ransuil en boomvalk. Dit zijn beide soorten waarvan de nestplaatsen jaarrond beschermd zijn. Indien deze rij eiken wordt gekapt, dan is het noodzakelijk een onderzoek uit te laten voeren naar de aan- of afwezigheid van nestplaatsen van ransuil en boomvalk.

Algemene broedvogels

Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Eventueel kan voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck worden uitgevoerd, zodat in delen van het plangebied waar geen verstoring op kan treden reeds tijdens het broedseizoen kan worden gewerkt.

Vleermuizen

Het groepje van drie oudere eiken en de rij eiken aan de noordzijde van het plangebied zijn potentieel geschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Indien bomen in dit groepje van drie oudere eiken of de rij eiken aan de noordzijde van het plangebied worden gekapt, dan is het noodzakelijk een onderzoek uit te laten voeren naar de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen in deze bomen. Andere groenstructuren zijn niet geschikt als verblijfplaats. In het gebied zijn geen (essentiële) vliegroutes of essentieel foerageergebied aanwezig.

Het volledige ecologische onderzoek is te vinden in Bijlage 6.

Conclusie

Het project kan worden uitgevoerd, mits bovengenoemde aandachtspunten worden gevolgd.

4.10 Straalpaden, kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Duurzaamheid en energie

Toetsingskader

Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.

Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of -collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.

Onderzoek en conclusie

Dit bestemmingsplan geeft niet bij voorbaat welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos te kunnen bouwen.

4.12 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 34 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 8. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Voor de regels en de systematiek is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan voor Westerbork, met dien verstande dat is uitgaan van grote bouwvlakken. Hierdoor ontstaat flexibliteit in de plaatsing van de gebouwen.

5.2 De bestemmingsbepalingen

Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Centrum

De twee kavels langs de Hoofdweg in het plangebied zijn bestemd als Centrum. In het centrum is de uitwisselbaarheid van verschillende functies mogelijk. Er zijn dan ook verschillende functies toegestaan: wonen, bedrijven categorie 1 en 2, dienstverlenende bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel. De gebouwen moeten in een bouwvlak worden gebouwd. Er mogen maximaal twee woningen gebouwd worden, die bestaan uit één bouwlaag met een kap. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden achter de voorgevelrooilijn van de hoofdgebouwen gebouwd. Algemeen geldt dat de aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 110 % van het grondoppervlakte van de woning groot mogen zijn. In de regels opgenomen goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet worden overschreden. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht toegestane functies en bijvoorbeeld worden toegestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een bed en breakfast. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt voor horeca (categorie I of II).

Groen

De bestemming Groen geldt voor de grotere groengebieden in het plan. Binnen de bestemming zijn onder meer ook sport- en speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegelaten. De watercompensatie wordt met een aanduiding 'wadi' binnen de bestemming geregeld. Binnen de overige bestemmingen zijn overigens ook, ondergeschikt, groenvoorzieningen toegestaan.

Verkeer - Verblijf

Deze bestemming heeft betrekking op de infrastructuur binnen het plangebied. Zij dekt de functies verkeer, parkeren, groen- en speelvoorzieningen en voet- en fietspaden af. Binnen deze bestemmingen zijn gebouwen niet toegestaan.

Wonen - 1

Met deze bestemming is aangesloten bij de regeling zoals die geldt voor de omliggende bebouwing aan de Wilhelminastraat en de Julianastraat. Binnen de bestemming Wonen - 1 zijn woningen met maximaal één bouwlaag met kap toegestaan. De bestemming maakt onderscheid tussen hoofd- en bijgebouwen. De hoofd- en bijgebouwen worden binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd. Er wordt gewerkt met ruime bouwvlakken. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden achter de voorgevelrooilijn van de hoofdgebouwen gebouwd. Algemeen geldt dat de aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 110 % van het grondoppervlakte van de woning groot mogen zijn. De in de regels opgenomen goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet worden overschreden. Onder wonen is de uitoefening van het aan huis verbonden beroep toegestaan. Eventueel kan met een omgevingsvergunning meer ruimte worden gegeven voor bedrijvigheid bij de woning en voor het toestaan van een bed en breakfast. In de regels zijn hiervoor afwegingscriteria opgenomen.

Waarde - Archeologie 1 en 2

Voor het behoud van de mogelijke te verwachten archeologische waarden zijn de vigerende dubbelbestemmingen overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Voordat hier bodemverstorende activiteiten plaatsvinden, zoals diep graven, zal een aanlegvergunning moeten worden aangevraagd. Bij de afweging of een vergunning

kan worden verleend, zal een archeoloog moeten worden geraadpleegd.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Wettelijk vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar en overlegd met de volgende overleginstanties.

  • Enexis
  • Gasunie
  • Ministerie
  • Kamer van Koophandel
  • KPN
  • Ministerie van Economische zaken, Landbouw en innovatie
  • Monet
  • Natuur en milieufederatie
  • Provincie Drenthe
  • Regionale Brandweer
  • Waterleidingmaatschappij Drenthe
  • Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD)

De onderstaande instanties hebben een reactie ingediend. Hieronder worden de overlegreacties samengevat en van een reactie voorzien. Daarnaast wordt aangegeven of er aanleiding is om het bestemmingsplan aan te passen.

Enexis geeft aan geen bezwaar tegen het voorontwerp bestemmingsplan te hebben. Ze willen graag uitgenodigd worden voor het eerste overleg over de aanleg van kabels en leidingen.

Reactie gemeente: de reactie wordt ter kennisgeving aangenomen. Een uitnodiging wordt te zijner tijd verzonden.

De Gasunie geeft aan dat bij het ontwerp geen belangen van de Gasunie betrokken zijn.

Reactie gemeente: de reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

De WDOD geeft aan dat in het voorontwerpbestemmingsplan geen/onvoldoende rekening is gehouden met het waterbelang.

Reactie gemeente: er is overleg geweest met het waterschap en in het ontwerpbestemmingsplan is een volledige waterparagraaf opgenomen. De gemeente heeft een keuze gemaakt hoe de toename van het verhard oppervlak te compenseren door middel van wadi's. Deze worden geborgd in het bestemmingsplan.

De provincie Drenthe geeft aan dat in dit bestemmingsplan de volgende aspecten van provinciaal belang zijn:

  • Wonen
  • Kernkwaliteiten cultuurhistorie en archeologie

Wonen

De bouwlocatie betreft een inbreidingslocatie. Deze locatie zal deels voorzien in de vraag in Westerbork en omliggende dorpskernen naar woningbouw. De voorgenomen woningen zullen voor een gemengde doelgroep worden gebouwd en deels ook levensloopbestendig. Hierbij mist de provincie de garantie dat er ook woningen komen voor starters en zorgdragers zoals benoemd in het woonplan. De provincie vraagt hiervoor aandacht in nieuwe nog te ontwikkelen ruimtelijke plannen.

Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen in de historische kern van Westerbork in een open landschap op de oude brink. Op de cultuurhistorische waardenkaart van onze gemeente wordt dit gebied aangegeven als hoog gewaardeerd. Gezien de cultuurhistorische waarden op deze plek dient dit plan wel overwogen onderbouwd te zijn. De provincie mist deze onderbouwing. Onderzoek is noodzakelijk. In de toelichting ontbreekt de beschrijving van de kernkwaliteiten cultuurhistorie en archeologie in zowel het gemeentelijk als het provinciaal beleid.

Archeologie

In de toelichting van het bestemmingsplan ontbreekt een toelichting op het gebied van archeologie. Het plangebied is gelegen bij een archeologisch zeer waardevolle locatie, namelijk grenzend aan de es.

Ook in de regels en verbeelding zijn de archeologische waarden en verwachtingen niet geborgd.

Puntsgewijze reactie gemeente:

Wonen

In de toelichting staat dat de woningen voor een gemengde doelgroep worden gebouwd. Dat zou betekenen dat er ook starters kunnen gaan wonen, hoewel de voorgestelde stedenbouwkundige opzet zich daar misschien niet op voorhand voor leent (2/1 kap en vrijstaand). Over het algemeen zijn rijwoningen eerder betaalbaar voor starters. Desalniettemin wordt deze doelgroep niet uitgesloten. Voor de doelgroep starters zullen we steeds meer moeten richten op de bestaande voorraad. Door nieuw te bouwen voor andere doelgroepen kan er doorstroming gerealiseerd worden en kunnen er woningen vrijkomen voor starters (dit staat ook in het Woonplan).

Cultuurhistorie

In het ontwerpbestemmingsplan is aan het onderwerp cultuurhistorie nadere invulling gegeven.

Archeologie

In het ontwerpbestemmingsplan is aan het onderwerp archeologie nadere invulling gegeven en zijn de mogelijke waarden geborgd in de juridische regeling.

6.2 Procedure Wet ruimtelijke ordening

Het ontwerp van het bestemmingsplan is bekendgemaakt en ter visie gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan An de Boerbrink Westerbork heeft met ingang van 10 september 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode had iedereen de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn op het ontwerpbestemmingsplan twee zienswijzen ingediend.

In de 'nota van zienswijzen An de Boerbrink' (zie bijlage 9) zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Tevens is aangegeven of er aanleiding is om het bestemmingsplan aan te passen. Daarnaast worden enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd, welke is de nota zijn benoemd.

Het bestemmingsplan is op 25 maart 2021, ongewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

7.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente is voor een deel eigenaar van de gronden. Voor het andere deel zijn de gronden in eigendom van een projectontwikkelaar. Beide partijen financieren de realisatie van het gebied en hebben daarvoor onderling afspraken gemaakt.

7.2 Grondexploitatie

In de Wro zijn regels opgenomen over de grondexploitatie. Deze regels verplichten tot kostenverhaal door de gemeente. Er is sprake van kostenverhaal (6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) als een bouwplan zoals aangegeven in 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt.