Plan: | Ter Borch, Rietwijk Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPTerborch-0401 |
Natuur en groen in de directe omgeving van mensen wordt over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau. Natura-2000 gebied (Leekstermeergebied) bevindt zich op ruime afstand van Ter Borch en daarmee de planlocatie. Dit geeft geen beperkingen voor de realisatie.
Ecologische Hoofdstructuur
Het SVIR geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Figuur 8: Begrenzing EHS (groen) en Natura-2000 gebied (rood) (bron: synbiosis.nl)
De gehele woonwijk Ter Borch heeft vooral geleid tot verlies van een weidegebied met bijbehorende planten- en diersoorten. Er is volgens de uitgevoerde onderzoeken geen sprake van grote negatieve effecten op beschermde soorten. Het verlies aan leefgebied voor weidevogels is marginaal in relatie tot de in de omgeving (Peizer- en Eeldermaden) aanwezige rijke weidevogelgebieden. Bij het ontwikkelen van het agrarisch gebied mag geen verstoring van broedgevallen van weidevogels plaatsvinden. Dit betekent in de praktijk dat de werkzaamheden buiten de broedperiode zullen moeten worden uitgevoerd.
Van de voorgenomen ingreep wordt verder verstoring en vernietiging van leefgebied van enkele soorten algemene amfibieën en een veertiental soorten grondzoogdieren verwacht. Door zorgvuldig plannen van de werkzaamheden en het bieden van de mogelijkheid tot vluchten aan de mogelijk aanwezige lichtbeschermde soorten kunnen de te verwachte negatieve effecten voldoende worden gemitigeerd. Het natuurvriendelijk inrichten van de woonwijken en het realiseren van speciale ecozones compenseert het verlies aan leefgebied voor enkele soorten.
In 2011 heeft Koeman en Bijkerk bv een toetsing van de Flora- en faunawet uitgevoerd in verband met de voorgenomen aanleg van een ontsluitingsweg tussen de Bruilweering en het transferium bij Hoogkerk. Momenteel heeft het plangebied een woonbestemming en deels agrarische bestemming. In het plangebied zal een ontsluitingsweg worden aangelegd, welke van het transferium bij Hoogkerk naar de nieuw te bouwen wijk Ter Borgh leidt.
In het plangebied werden tijdens het veldbezoek buiten de vogels tien beschermde soorten waargenomen. Zes van deze soorten zijn lichtbeschermd en staan in tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten wordt sinds 23 februari 2005 een algemene vrijstelling in het kader van de Flora- en faunawet verleend bij onder andere ruimtelijke ontwikkelingen. De overige vier beschermde soorten worden streng beschermd onder de Flora- en faunawet. Voor de vleermuizen die zijn aangetroffen zijn echter geen negatieve effecten te verwachten. De dieren maken gebruik van de laanvormig opgestelde bomen langs de Bruilweering als vliegroute en mogelijk ook als foerageergebied. De bestaande brug over het Omgelegd Eelderdiep vormt een kleine onderbreking in dit lijnvormige element. Wanneer deze onderbreking iets breder wordt is echter de verwachting, dat deze nog steeds probleemloos kan worden gepasseerd. Wel verdient het volgens het rapport aanbeveling rekening te houden met uitstraling van verlichting op deze laan en deze zo beperkt mogelijk te houden. Dit kan worden gedaan door het plaatsen van kappen waardoor het licht slechts uitstraalt naar die plaatsen waar dit noodzakelijk is. Deze maatregel zal uitgevoerd worden door de gemeente. Tevens wordt de laan rond de Bruilwering versterkt door middel van de aanplant van nieuwe bomen zodat de vliegroutes niet slechter zullen worden.
De Kleine modderkruiper die is waargenomen in het plangebied wordt eveneens strengbeschermd onder de Flora- en faunawet en staat eveneens in tabel 2 van de habitatrichtlijn. In grote delen van Europa is de soort zeer zeldzaam, maar in Nederland komen vrij veel populaties voor. Door de aanleg van de dam komt de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de Kleine modderkruiper niet in het geding. Wanneer de dam met enige voorzichtigheid wordt aangelegd en de sloot in de richting van aansluitende watergangen wordt gedempt, zijn geen negatieve effecten te verwachten. Het aanvragen van een ontheffing wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Het plangebied kan van belang zijn voor enkele andere, niet waargenomen kleine zoogdieren zoals marterachtigen en verschillende muizensoorten. Dit betreft echter soorten van tabel 1 AMvB artikel 75 van de Flora- en faunawet waarvoor sinds 23 februari 2005 een algemene vrijstelling in het kader van de Flora- en faunawet wordt verleend bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen. Negatieve effecten van de ingreep op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van enkele nesten, worden verwacht wanneer de oevers worden aangetast gedurende de periode dat broedende vogels aanwezig zijn. Om deze effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode (voor de meeste vogels 15 maart – 15 juli) en de oevers te inspecteren op broedgevallen vlak voor aanvang van de werkzaamheden. Ook hier zal aan voldaan worden tijdens de realisatie.
In de Flora- en faunawet wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval zich voordoet wordt dit gekwalificeerd als broedperiode, ongeacht de datum. Er bestaat geen noodzaak tot het aanvragen van ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet. Wel blijft voor alle soorten de algemene zorgplicht gelden. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze daarom de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Omdat de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de Kleine modderkruiper niet in het geding is, hoeft voor deze soort geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor de vogels die zijn aangetroffen geldt dat de nesten buiten het broedseizoen niet van belang zijn voor de instandhouding van de soort. Indien de werkzaamheden buiten de broedperiode worden uitgevoerd, met voorkeur in het winterhalfjaar, is het derhalve niet nodig ontheffing aan te vragen. Omdat de werkzaamheden geen negatieve invloed hebben op de aangetroffen vleermuizen, hoeft voor deze soorten geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor de lichtbeschermde soorten geldt een algemene vrijstelling. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Speciale Beschermingszones in het kader van de EU-Habitatrichtlijn of de EU-Vogelrichtlijn waarop de ingreep een negatief effect zal sorteren.
In 2011 heeft Koeman en Bijkerk bv tevens nader onderzoek verricht naar het voorkomen van vleermuizen in verband met de voorgenomen kap van achttien bomen ter plaatse van de Bruilweering. Het plangebied is circa 0,8 ha groot en bestaat momenteel uit een laan waarlangs eiken, essen en berken groeien. In verband met de aanleg van een toegangsweg naar de nieuw te bouwen wijk “Rietwijk”, is men voornemens achttien bomen te kappen ten oosten van het Omgelegde Eelderdiep, waar de laan op het water aansluit.
Tijdens de veldbezoeken aan de locatie op 19 en 24 mei en 14 juni 2011 is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van en geschiktheid voor vleermuizen. Tijdens de veldbezoeken zijn de Dwergvleermuis, de Laatvlieger en Rosse dwergvleermuis waargenomen. Omdat de laan in de wijde omgeving het enige laanvormig opgestelde groen vormt, kan worden aangenomen dat bij verlies van (delen van) de laan, het foerageergebied en de vliegroute van vleermuizen wordt aangetast. Het is daarom van belang om de schade zoveel mogelijk te beperken en na aanleg van de weg het verloren gegane opgaande groen te herstellen. Dit zal ook daadwerkelijk plaatvinden door de laan rondom de Bruilwering te versterken.
Rond het Omgelegde Eelderdiep is reeds een forse onderbreking van de laanvorm aanwezig, maar deze is getuige meerdere waarnemingen nog goed te passeren, ook door de Dwergvleermuis. Een verbreding van de opening kan echter een te grote barrièrevorming tot gevolg hebben. Aanbevolen wordt de kap van de bomen plaats te laten vinden in de relatief veilige perioden tijdens de winterslaap en voor de kraamtijd tussen begin november en begin maart. Na de kap zal de opening tussen de laan en het Omgelegde Eelderdiep wellicht een te grote barrière vormen voor de vleermuizen. Ook aan deze aanbeveling is voldaan door tussen de ontsluitingsweg en het Omgelegde Eelderdiep na aanleg van de weg één of meerdere bomen in de wegbermen te planten.
Omdat in geen van de in de laan aanwezige bomen geschikte holten of kieren bevat, zijn verblijfplaatsen in de laan zo goed als uitgesloten. Negatieve effecten van de ingreep op de aangetroffen beschermde vogelsoorten, in de vorm van verstoring en vernietiging van enkele nesten, worden verwacht wanneer de aanwezige beplanting wordt verwijderd gedurende de periode dat broedende vogels aanwezig zijn. Om deze effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de broedperiode (voor de meeste vogels 15 maart – 15 juli) en bomen en struiken te inspecteren op broedgevallen vlak voor de kap. In de Flora- en faunawet wordt geen vast begrensde broedperiode gehanteerd. Indien een broedgeval zich voordoet wordt dit gekwalificeerd als broedperiode, ongeacht de datum.