20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
-
a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
-
b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
c. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
d. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds houtgewassen waren beplant;
-
e. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
-
f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
-
g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
20.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder 20.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
-
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
-
b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
-
c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
20.3.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 20.3.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden.