direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Strandhotel Cadzand-Bad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.bpstrandhotel11-VG02

4.4 Ecologie

Gebiedsbescherming

Regelgeving

Op 1 oktober 2005 is de (gewijzigde) 'Natuurbeschermingswet 1998' in werking getreden. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is beschermd in het provinciale beleid.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Westerschelde. De grens van de aanwijzing ligt zeewaarts van de strekdammen, zie figuur 4.1. Het Natura 2000-gebied Zwin en Kievittepolder ligt op een afstand van circa 300 m respectievelijk 500 m ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1714.bpstrandhotel11-VG02_0015.jpg"

Figuur 4.1 Natura 2000-gebieden Westerschelde-Saeftinge en Zwin en Kievittepolder

De gebieden die in de directe omgeving in het kader van het provinciale Omgevingsplan zijn aangewezen als natuurgebied, vallen praktisch samen met de gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Van belang is vast te stellen dat het duingebied van Cadzand-Bad geen onderdeel is van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

Soortbescherming

Regelgeving

De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Beoordeling

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een quickscan uitgevoerd naar de actuele natuurwaarden in het plangebied en de effecten van de plannen op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De resultaten van deze quickscan zijn verwoord in een separate rapportage die als bijlage 3 aan deze plantoelichting is gevoegd. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek zijn als volgt.

Effecten op Natura 2000-gebieden

Westerschelde-Saefthinge

De afstand van het plangebied tot aan de Westerschelde is circa 200 m. De begrenzing van het Natura 2000-gebied is globaal de laagwaterlijn. Strand en duinen vormen geen onderdeel van het beschermde gebied. Op dit deel van het strand en de duinen komen geen beschermde natuurwaarden voor. Verstoring is dan ook uitgesloten. Overige effecten bijvoorbeeld tijdens de bouw of als gevolg van verkeer doen zich ook niet voor. Er zijn geen effecten van de beoogde ontwikkeling op het Natura 2000-gebied Westerschelde-Saeftinghe.

't Zwin - Kievittepolder

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het aantal toeristen toenemen. Een klein deel hiervan zal een bezoek brengen aan de Kievittepolder. Effecten op dit gebied zijn uit te sluiten. Uit het MER Cavelot (RBOI, 2009), blijkt dat de ontwikkeling van 450 recreatiewoningen op een afstand van circa 300 m van de Kievittepolder geen negatieve effecten heeft op de natuurwaarden. Gezien de grotere afstand van de beoogde ontwikkeling tot dit Natura 2000-gebied en de beperkte omvang is een nadere analyse niet noodzakelijk en kan gesteld worden dat geen effecten te verwachten zijn.

Door de uitbreiding van het aantal appartementen en hotelkamers neemt het aantal verkeersbewegingen toe. De stikstofdepositie als gevolg van het extra verkeer zal deels in het natuurgebied terecht komen. Aan de hand van een vergelijkbaar onderzoek in Katwijk wordt ingeschat dat de geringe extra depositie op het Natura 2000-gebied hooguit met enkele mollen per ha per jaar toeneemt. Hierdoor zal de beschikbare stikstofruimte van 419 mol/ha/jr niet worden opgevuld, ook niet in cumulatie met autonome ontwikkelingen in de omgeving. Hetzelfde geldt voor het tijdelijke bouwverkeer tijdens de aanlegfase van het project. Dit verkeer zal zich bovendien niet langs de kustroute afwikkelen maar meer landinwaarts. Dit aspect is nader onderzocht. Hierop wordt hierna onder 'Overwegingen bij de vaststelling' ingegaan evenals in bijlage 10 en 11.

Er zijn geen effecten van de beoogde ontwikkeling op het Natura 2000-gebied Zwin en Kievittepolder.

Soortbescherming

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het project (verbouwing van bestaand hotel, amoveren tennispark en parkeerterrein en het rooien van beplanting) kunnen leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden (broedvogels en algemene zoogdieren). De beschermde natuurwaarden van het plangebied (uitgezonderd de broedvogels) staan allen vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet. Er is geen ontheffing nodig voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten) daar er voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren.

De bouwwerkzaamheden zullen niet leiden tot een kans op verstoring van beschermde natuurwaarden als ze aansluiten op het bouwrijp maken. Het toekomstig gebruik zal niet leiden tot verstoring van beschermde natuurwaarden in de omgeving. In de huidige situatie wordt het gebied al intensief gebruikt en door de ligging binnen de bebouwde kom zijn geen kwetsbare natuurwaarden in de directe omgeving aanwezig.

Overwegingen bij de vaststelling (stikstofdepostie)

Om helderheid te verkrijgen over de vraag of op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) de ontwikkeling waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de nabij gelegen Natura 2000-gebieden kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, heeft adviesbureau Arcadis in opdracht van initiatiefnemer een 'voortoets' verricht. Deze voortoets richtte zich op alle nabijgelegen Natura 2000-gebieden: 'Westerschelde en Saeftinghe', 'Zwin en Kievittepolder' en de 'Duingebieden inclusief IJzermonde en Zwin'. In de voortoets zijn ook de (inmiddels gerealiseerde) projecten 'Cavelot' en 'Duinhof Zuid' betrokken, teneinde een compleet beeld te verkrijgen van de eventuele gevolgen voor de genoemde gebieden van de onderhavige ontwikkelingen in combinatie met deze andere ontwikkelingen in Cadzand-Bad.

Bij de toetsing is met inachtneming van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 7 december 2011, nr. 201011757/1/R1 en 201012728/1/R2) voorgeschreven methodiek, de invloed vanwege de ontwikkelingen op de Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie, afgezet tegen de autonome ontwikkeling (de afname van stikstofdepositie). Tevens is de toetsing op basis van 'worstcasescenario' – dat wil zeggen met inbegrip van een duinenbijtelling van 400 mol N/(haxjr) – verricht. De conclusie van de voortoets is dat significante negatieve effecten van de voorgestane ontwikkelingen zijn uitgesloten, waardoor nadere toetsing (lees: 'passende beoordeling') niet vereist is. Verwezen wordt naar het rapport van Arcadis van 6 mei 2013, dat als bijlage 10 bij het bestemmingsplan is gevoegd. Hierna zal nader op deze conclusies worden ingegaan.

In het onderzoek van Arcadis is, samengevat, de huidige achtergronddepositie gecombineerd met de verandering van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen. Deze resultaten zijn afgezet tegen de kritische depositiewaarden van de (stikstofgevoelige) habitattypen in de betrokken gebieden. Dit levert het onderstaande beeld op.

Er is sprake van een daling van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie. Dit is het gevolg van de autonome daling van de stikstofdepositie als gevolg van verkeer (schonere technieken), die groter is dan de toename van stikstofdepositie door de toename van verkeer door de ontwikkelingen die door de voorliggende plannen mogelijk worden gemaakt. In de plansituatie zal de stikstofdepositie dus weliswaar hoger zijn dan de autonome situatie door een toename van verkeer, van een daadwerkelijke toename is echter geen sprake: de stikstofdepositie blijft afnemen in vergelijking met de huidige situatie. Dit fenomeen wordt aangeduid als een 'verminderde afname'; als gevolg van de ontwikkeling daalt de stikstofdepositie in de plansituatie minder snel dan voorzien in de autonome situatie.

Concreet is de verminderde afname als gevolg van de onderhavige ontwikkelingen berekend op minder dan 0,5 mol N/(ha×jr). Dit is verwaarloosbaar klein. Een waarde van 0,5 mol N/(ha×jr) heeft geen ecologische betekenis voor vegetatie. Het komt neer op een hoeveelheid van 7 gram per hectare. Arcadis illustreert dit als volgt: bij kleine planten met een wortelstelsel van 10 x 10 cm komt een waarde van 0,5 mol N/(ha×jr) overeen met 0,000007 gram per plant. Deze planten hebben voor hun groei en onderhoud een stikstofbehoefte van circa 0,2 gram stikstof per gram nieuw plantmateriaal. Voor een plant van 10 gram is dus circa 2 gram stikstof nodig. Een hoeveelheid van 7 microgram is dan ook 'plantenfysiologisch' verwaarloosbaar klein.

Onverstoorde, natuurlijke achtergronddeposities liggen normaal gesproken in de orde van 71-357 mol N/(ha×jr). Gelet hierop is een significant negatief effect van 0,5 mol N/(ha×jr) – dit is 0,7% van de laagste natuurlijke achtergronddepositiewaarde – uitgesloten. Dat geldt in ieder geval voor de Natura 2000-gebieden 'Zwin en Kievittepolder' en het 'Zwin' (Vlaanderen). Dit zal hieronder worden verduidelijkt.

Als de duinenbijtelling ('worstcasescenario') niet wordt meegerekend, geldt voor het gebied 'Zwin en Kievittepolder' dat de autonome ontwikkeling, gecombineerd met de onderhavige ontwikkelingen een afname van de stikstofdepositie opleveren. Voor stikstofgevoelige habitattypen is het volgende relevant:

  • schorren en zilte graslanden, binnendijks [H1330B]: de kritische depositiewaarde is 1571 mol N/(ha×jr). De achtergronddepositie is maximaal 1370 mol N/(ha×jr). De kritische depositiewaarde wordt niet overschreden. Een significant negatief effect vanwege verminderde afname is uitgesloten;
  • witte duinen [H2120]: de kritische depositiewaarde is 1429 mol N/(ha×jr). De achtergronddepositie is maximaal 1260 mol N/(ha×jr). Een significant negatief effect door verminderde afname is uitgesloten;
  • grijze duinen, kalkarm [H2130]: de kritische depositiewaarde is 1071 mol N/(ha×jr). De achtergronddepositie is maximaal 1260 mol N/(ha×jr). Er is dus sprake van een overbelaste situatie. Voor grijze duinen geldt een behoudsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit. Doordat sprake is van een (verminderde) afname van de stikstofdepositie, komt de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. Significante negatieve effecten zijn dan ook uitgesloten;
  • duindoornstruweel [H2160]: de kritische depositiewaarde is 2000 mol N/(ha×jr). De achtergronddepositie is maximaal 1260 mol N/(ha×jr). De kritische depositiewaarde wordt niet overschreden. Een significant negatief effect vanwege verminderde afname is uitgesloten.

Als de duinenbijtelling1 van 400 mol N/(ha×jr) ('worstcasescenario') wel wordt meegerekend, dan levert dat voor stikstofgevoelige habitattypen in het gebied 'Zwin en Kievittepolder' het volgende beeld op:

  • schorren en zilte graslanden, binnendijks [H1330B]: de kritische depositiewaarde is 1571 mol N/(ha×jr). De achtergronddepositie is maximaal 1770 mol N/(ha×jr). Er is sprake van een overbelaste situatie. Voor de schorren en zilte graslanden geldt een behoudsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit. Doordat sprake is van een (verminderde) afname van de stikstofdepositie, komt de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. Significante negatieve effecten zijn dan ook uitgesloten;
  • witte duinen [H2120]: de kritische depositiewaarde is 1429 mol N/(ha×jr). De achtergronddepositie is maximaal 1660 mol N/(ha×jr). Voor witte duinen geldt een verbeterdoelstelling voor de kwaliteit. De (verminderde) afname van stikstofdepositie op dit habitattype past binnen de verbeterdoelstelling. Significante negatieve effecten zijn aldus uitgesloten;
  • grijze duinen, kalkarm [H2130]: de kritische depositiewaarde is 1071 mol N/(ha×jr), de achtergronddepositie is maximaal 1660 mol N/(ha×jr). Er is dus sprake van een overbelaste situatie. Voor de grijze duinen geldt een behoudsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit. Doordat de stikstofdepositie (verminderd) afneemt, komt de behouddoelstelling niet in gevaar. Significante negatieve effecten zijn dan ook uitgesloten;
  • duindoornstruweel [H2160]: de kritische depositiewaarde is 2000 mol N/(ha×jr). De achtergronddepositie is maximaal 1660 mol N/(ha×jr). Zelfs met de duinenbijtelling wordt de kritische depositiewaarde aldus niet overschreden. Een significant negatief effect is daarom uitgesloten.

Ook in het 'Zwin' (Vlaanderen) is vanwege de onderhavige ontwikkelingen een verminderde afname van stikstofdepositie voorzien voor een klein deel in het zuidoosten van dat gebied. Dit deel is aangewezen krachtens de Vogelrichtlijn. Effecten op habitattypen zijn daarom niet relevant. Omdat de stikstofdepositie blijft afnemen zijn ook hier significant negatieve effecten voor vogels of functies voor vogels, uitgesloten.


Voorts heeft Arcadis in de voortoets bezien wat de gevolgen zijn van de verminderde afname van de stikstofdepositie voor het meeste kwetsbare habitattype: de Witte Duinen (H2120) . Daarbij is rekening gehouden met de duinenbijtelling. Alsdan bevinden de Witte duinen van gebied het 'Zwin & Kievittepolder' zich in een overbelaste situatie. Dit geldt voor het oostelijk deel van het gebied, dat het dichtst bij het wegennet ligt. In de huidige situatie bedraagt de stikstofdepositie op dit habitattype als gevolg van verkeer circa 0,5-5 mol N/(ha×jr). In de autonome situatie is de stikstofdepositie op de Witte Duinen met 2,4 mol N/(ha×jr) tot 0,9 mol N/(ha×jr) lager dan in de huidige situatie (3,3 mol N/(ha×jr)). De onderhavige ontwikkelingen leiden tot een (verminderde) afname van maximaal 0,6 mol N/(ha×jr). Deze verminderde afname is verwaarloosbaar, zoals hiervoor uiteengezet. Bij de autonome situatie, exclusief ontwikkelingen, bedraagt de afname 0,9 mol; bij de autonome situatie, inclusief ontwikkelingen, is de afname 0,6 mol. Er is hoe dan ook sprake van een afname.

Tot slot heeft Arcadis er rekening mee gehouden dat de duinen van gebied het Zwin onderdeel zijn van het zogenaamde 'renodunaal district'. De duinen bevatten kalkrijk zand, dat vanwege de gunstige winddynamiek 'overstuift'. Door deze overstuiving, in combinatie met biologische processen, zoals gravende konijnen, komt beschikbaar fosfaat als gevolg van verzuring niet vrij in de duinen in het Zwin & Kievittepolder. Tevens is er sprake van de 'inwaai' van zout, wat de successie remt en de Witte Duinen mede in stand houdt. De verminderde afname leidt ook hierom niet tot significante negatieve effecten op de gebieden.

De bevindingen van Arcadis zijn ter toetsing voorgelegd aan een andere gerenommeerde deskundige op het gebied van Natura 2000: Royal Haskoning DHV. Zij onderschrijven in de second opinion de bevindingen en daaraan verbonden conclusies van Arcadis, zoals deze hiervoor verwoord zijn. Deze is als bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.

Wat de gebiedsbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de EHS geen beletsel vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie bij de vaststelling

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat op basis van de voortoets voldoende inzichtelijk is gemaakt wat de verminderde afname van stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingen 'Strandhotel' en 'De Branding' zal zijn en hoe deze zich verhoudt tot de achtergrondconcentratie en de kritische depositiewaarden in de gebieden 'Westerschelde en Saeftinghe', 'Zwin en Kievittepolder' en de duingebieden inclusief 'IJzermonde en Zwin'. Relevant is dat de situatie in Nederland voldoet aan de normen. In België is het effect van de verkeerstoename op de onderzochte wegen afgenomen door de grotere afstand.

Inzichtelijk is gemaakt welke gevolgen de verminderde afname van de stikstofdepositie ten gevolge van de ontwikkelingen zal hebben voor het behalen van de instandhoudings- en verbeterdoelstellingen die voor de betreffende gebieden gelden. Aldus is draagkrachtig onderbouwd dat – gelet op de verwaarloosbare invloed van de ontwikkelingen – de ontwikkelingen het behalen van deze doelstellingen niet frustreren. Gelet hierop wordt geoordeeld dat, nu na realisering van de ontwikkelingen een afname van de depositie optreedt c.q. blijft optreden ten opzichte van de huidige situatie als gevolg van de autonome ontwikkeling, er zekerheid bestaat dat significante effecten op de desbetreffende Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten: de ontwikkelingen zullen de stikstofgevoelige habitattypen en natuurlijke kenmerken in de desbetreffende gebieden niet aantasten. Daarom was niet vereist om een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j lid 2 Nbw 1998 te maken en kon met de voortoets worden volstaan. Daarbij wordt benadrukt dat slechts sprake is van een zeer beperkte verminderde afname. Dit is geen verslechterende of verstorende effect zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet. Hiermee is naar het oordeel van de gemeente niet gehandeld in strijd met de Nbw 1998, de Vogel- en/of (artikel 6 van) de Habitatrichtlijn.