direct naar inhoud van Bijlagen bij de toelichting
Plan: Noordhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.Noordhoek-BP40

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 3 Onderzoek flora en fauna

Huidige situatie

Het plangebied beslaat de kern Noordhoek. Noordhoek bestaat uit bebouwing, wegen, watergangen, sportvelden, tuinen, grasland en opgaande begroeiing.

Beoogde ontwikkelingen

Het plan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er wordt echter één ontwikkeling aan de Kerkring 1 mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn diverse kleinschalige werkzaamheden mogelijk binnen de bestaande bestemmingen, waaronder:

  • werkzaamheden aan beplanting;
  • sloop- en grondwerkzaamheden;
  • bouwwerkzaamheden;
  • werkzaamheden aan watergangen en hun oevers.

Toetsingskader

Beleid

- Ecologische Hoofdstructuur

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

- Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) (voorheen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw door maatregelen te worden voorkomen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

- Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Allereerst worden de belangrijkste algemene conclusies weergegeven. Ten aanzien van de ontwikkelingslocatie Kerking 1 is een apart onderzoek verricht. Deze locatie wordt afzonderlijk besproken.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van en is niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status zoals een Natura 2000-gebied of de Ecologische Hoofdstructuur gelegen. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van de Groene Hoofdstructuur van de provincie Noord-Brabant. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002) en www.waarnemingen.nl waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

- Planten

Mogelijk komen licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem voor langs en in de sloten. Deze soorten zijn erg algemeen. Zwaar beschermde soorten (en Rode Lijstsoorten) zijn hier niet te verwachten gezien het huidige gebiedsgebruik en de voorkomende biotopen.

- Vogels

Naar verwachting zullen onder dakpannen of in andere holtes in bebouwing soorten als huismus (Rode Lijstsoort), spreeuw en gierzwaluw broeden. De opgaande begroeiing in de tuinen kan leefgebied bieden aan vogels als koolmees, pimpelmees, roodborst, spreeuw en merel. Op de grens van de opgaande begroeiing en agrarisch gebied kunnen soorten als grasmus, grote lijster, groenling, tortelduif, holenduif en zwarte kraai voorkomen. De watergangen herbergen naar verwachting soorten als knobbelzwaan, meerkoet en wilde eend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Noordhoek-BP40_0033.jpg"

Foto 1 Gierzwaluw

- Zoogdieren

Naar verwachting komen in en nabij het plangebied soorten voor als mol, egel, huisspitsmuis, bunzing, veldmuis, rosse woelmuis en konijn (Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 1992).

Het plangebied biedt mogelijk foerageergebied, vliegroutes en verblijfplaatsen aan vleermuizen. Mogelijk zijn er kolonies aanwezig in gebouwen en oude loofbomen. In en nabij het plangebied zijn leefgebieden van de volgende soorten aangetroffen: gewone dwergvleermuis, laatvlieger, watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis.

- Amfibieën

De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). In de nabije omgeving is de zwaar beschermde rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is niet onwaarschijnlijk dat een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voorkomt in de watergangen (voortplantingsplaats) die deel uitmaken van het plangebied. Bij graafwerkzaamheden (akkerland) kan de rugstreeppad ook aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken. Andere zwaar beschermde soorten zijn hier gezien het beheer niet te verwachten.

- Vissen

Gezien de voorkomende biotopen (sloten) en de verspreidingsgegevens binnen het plangebied is er een kans dat de kleine modderkruiper voorkomt binnen het plangebied. Andere beschermde (Rode Lijstsoorten) vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.

- Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soorten groepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de deelplanlocaties voldoen hier niet aan.

In tabel B3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B3.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     dotterbloem en zwanenbloem

mol, egel, huisspitsmuis, bunzing, veldmuis, rosse woelmuis en konijn

kleine watersalamander, groene en bruine kikker en gewone pad  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus  

Toetsing en conclusie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen kunnen te beschermen diersoorten worden geschaad.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn4. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten5 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Mogelijk zijn zwaar beschermde soorten als kleine modderkruiper (tabel 2-soort), rugstreeppad (tabel 3, Bijlage IV HR), vleermuizen (tabel 3, Bijlage IV HR) dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Deze soorten kunnen mogelijk aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Voorafgaand aan die eventuele ontwikkelingen dient nader onderzoek plaats te vinden.
  • Indien vaste rust, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen, rugstreeppad of vogels met een vaste nestplaats aanwezig blijken en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) voor. Aantasting van de kleine modderkruiper tijdens het dempen van of werkzaamheden aan watergangen dient voorkomen te worden door de soort voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden. Verwacht mag worden dat als mitigerende maatregelen worden getroffen de ontheffing zal worden verleend.

Onderzoek Kerkring 1

Op de locatie aan de Kerkring 1 zijn mogelijk broedvogels met vaste nesten en vleermuizen aanwezig. Naar deze soorten is nader onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek luiden als volgt.

Gebiedsbescherming

Kerkring 1 maakt geen deel uit van de Ecologische hoofdstructuur of Natura2000. Gezien de grote afstand van deze gebieden en de beperkte ontwikkeling zijn effecten op beide uit te sluiten.

Soortbescherming

Veldbezoek

Op 28 augustus 2014 is een veldbezoek gebracht aan Kerkring 1 te Noordhoek. Hierbij is gekeken naar het voorkomen van beschermde soorten flora en fauna. De Kerkring is gelegen in het zuiden van het dorp en maakt deel uit van het stedelijk gebied van Noordhoek. De omgeving van Kerkring 1 is erg versteend met uitzondering van een intensief gebruikte moestuin.

Uit Noordhoek zijn weinig gegevens bekend over het voorkomen van beschermde soorten planten en dieren. Bekend zijn oude waarnemingen van gierzwaluwen in het noordwesten van het dorp en het voorkomen van huismussen.

Muurplanten

Gebouwen kunnen geschikte groeiplaatsen vormen voor beschermde planten zoals de steenbreekvaren. Op het gebouw aan de Kerkring werden geen beschermde planten aangetroffen.

Gebouwbewonende vogels

Het gebouw is in principe geschikt voor gebouwbewonende vogels. Het pannenbak biedt daarbij voldoende ruimte voor huismussen maar is minder geschikt voor gierzwaluwen vanwege de geringe valhoogte. Tijdens het bezoek is gericht gezocht naar huismussen. Hoewel in de omgeving roepende huismussen gehoord werden zijn geen huismussen aangetroffen.

Vleermuizen

Het gebouw is geïnspecteerd op plaatsen waar vleermuizen het gebouw kunnen binnengaan en mogelijke sporen. Met name de dichtgetimmerde ramen van het gebouw lijken op het eerste gezicht goede verblijfplaatsen. Hoewel vleermuizen slechts aan een kleine spleet genoeg hebben werden geen geschikte plaatsen gevonden waar de dieren het gebouw of delen daarvan kunnen betreden.

Conclusie

Tijdens het op 28 augustus 2014 uitgevoerde veldbezoek zijn geen beschermde planten, gebouwbewonende vogels of vleermuizen aangetroffen. Nader onderzoek naar broedvogels en vleermuizen is niet noodzakelijk.