direct naar inhoud van 3.5 Provinciaal beleid
Plan: Buitengebied, 3e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.Buitengebied3eherz-0401

3.5 Provinciaal beleid

De gemeente stelt vast dat het provinciale beleid inzake het buitengebied thans is verankerd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) en de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2012. Hierin is vastgelegd met welke regels gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. Bij de integrale actualisering van het bestemmingsplan Buitengebied zal de gemeente ten volle met de Verordening Ruimte rekening houden. In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening is van belang vast te stellen dat de Verordening Ruimte inzet op:

  • kwaliteitsverbetering van het landschap (zie artikel 2.2);
  • het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mits is verzekerd dat geen splitsing in meerdere wooneenheden plaatsvindt en dat overtollige bebouwing wordt gesloopt (artikel 11.1.4).

Zoals hierboven aangegeven wordt in de thans aan de orde zijnde regeling (zie het Beleidskader VAB) met beide elementen van het provinciaal beleid waar mogelijk rekening gehouden.

Onder verwijzing naar hetgeen in paragraaf 3.6 is opgenomen is ten aanzien van het onderdeel “kwaliteitsverbetering van het landschap” het volgende van belang.

Bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van nieuwe ontwikkelingen is de door de provincie opgestelde gebiedskwalificatie betrokken. Waar dat naar het oordeel van de gemeente mogelijk en passend is, zijn in het geval van nieuwe ontwikkelingen en ter zake van de VAB-locaties overeenkomsten gesloten met eigenaren en initiatiefnemers, ten einde een gewenste kwaliteitsverbetering van het landschap zeker te stellen. De gemeente zal in het kader van een actief handhavingsbeleid zorg dragen voor het uitvoeren van deze overeenkomsten.

In juli 2011 is de regeling 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' (artikel 2.2 van de Verordening Ruimte) in werking getreden. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) zijn in 2012 afspraken gemaakt over de nadere uitwerking en toepassing hiervan. In lijn met de 'Handreiking over kwaliteitsverbetering' is geconstateerd dat er ruimte moet zijn voor lokaal maatwerk bij gemeenten. In de gemaakte afspraken is tevens een categorisering voorgesteld voor de vereiste kwaliteitsverbetering in relatie tot de impact van een ruimtelijke ontwikkeling.

In het RRO worden momenteel (november 2012) de afspraken nader uitgewerkt en vastgelegd. Geconcludeerd is dat vaststelling van gemeentelijke regelingen op lokaal niveau zal gebeuren. De gemeente Moerdijk is op hoofdlijnen akkoord met de voorgestelde categorisering. Voorop staat dat per ontwikkeling een afweging mogelijk moet zijn en maatwerk geboden kan worden. Voor de dagelijkse praktijk is in het RRO afgesproken dat al met de afspraken gewerkt kan worden. De volgende categorie-indeling, met bijbehorende landschappelijke tegenprestatie wordt toegepast.

impact ruimtelijke ontwikkeling   landschappelijke tegenprestatie  
géén of verwaarloosbare impact   geen  
beperkte impact   landschappelijke inpassing  
aanzienlijke impact   landschappelijke inpassing plus  

In dit bestemmingsplan is bij de voorgenomen ontwikkelingen rekening gehouden met kwaliteitsverbetering van het landschap. In de toelichting, alsmede de bijbehorende bijlagen (Beleidskader VAB) wordt melding gemaakt van eventuele landschappelijke inpassing dan wel ruimtelijke kwaliteitsverbeteringen waar dit gezien de impact wenselijk is. Afspraken hierover zijn, waar nodig, met initiatiefnemers vastgelegd in anterieure overeenkomsten.

Voor locaties waar een reparatie van de regeling plaatsvindt of waar het goedkeuringsbesluit verwerkt wordt (A-locaties) is het volgende van belang.

Op deze locaties is de Verordening ruimte niet van toepassing. Het betreft een reparatie van locaties uit de 1e herziening waaraan goedkeuring is onthouden en waarbij voor sommige locaties pas in 2011 uitspraak is gedaan door de Raad van State. De reparatie ziet dus op het goedkeuringsbesluit van de provincie. Tevens betreft het een aantal locaties die in het bestemmingsplan Buitengebied 2004 verkeerd zijn bestemd, maar waar de aanwezige bebouwing wel legaal is vergund. Het betreft in deze gevallen dus géén 'ruimtelijke ontwikkelingen'. De bestemmingslegging heeft naar het oordeel van de gemeente géén tot nauwelijks landschappelijke invloed.

Voor de VAB locatie (B-locaties en relevante A-locaties) is het volgende van belang.

Het gemeentelijk VAB beleid is in overleg met provincie opgesteld en vertaald in de wijzigingsbevoegdheid die in de 2e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. Ten aanzien hiervan heeft de provincie geen aanwijzing gegeven.

Voor de VAB-locaties (B-locaties) heeft de gemeente met de initiatiefnemers afspraken gemaakt over kwaliteitsverbetering en anterieure overeenkomsten gesloten. Hier is sprake van landschappelijke inpassing. Het betreft hier locaties waar géén nieuwe bouwmogelijkheden worden geboden, sterker nog deze nemen af doordat bouwsteden worden verwijderd en gronden worden omgezet naar wonen in combinatie met tuin of agrarisch onbebouwd.

Bij het opstellen en afronden van het voorontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied 3e herziening heeft de gemeente waar mogelijk en noodzakelijk gebruik gemaakt van beschikbare provinciale beleidsdocumenten. Ten tijde van het opstellen van het voorontwerp is de Verordening Ruimte 2011 en de daarin opgenomen bepalingen als uitgangspunt gebruikt.

Hierbij is verder van belang dat de regeling ook is afgestemd op de inhoud van het bestemmingsplan Buitengebied 2e herziening. Met de inhoud van dit bestemmingsplan hebben GS ingestemd.

Wet Plattelandswoning

Op 12 juli 2012 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Plattelandswoning (Wpl). De wet is niet controversieel verklaard en treedt naar verwachting op 1 januari 2013 in werking. De Wpl heeft betrekking op bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoningen die behoren bij een agrarisch bedrijf maar daarvan worden of reeds zijn afgesplitst. Als het betreffende agrarisch bedrijf blijft functioneren en zijn activiteiten voortzet, dan worden deze voormalige agrarische bedrijfswoningen beschouwd als een onderdeel van de (agrarische) inrichting waarvoor milieuvergunning wordt gevraagd. Voor deze, door burgers bewoonde woning, gelden dus dezelfde milieunormen als voor de agrarische bedrijfswoning. De burgerbewoning leidt niet tot aanscherping van de milieuvergunning van het betreffende bedrijf. De burgerwoning wordt aangeduid met de term "plattelandswoning".

De Wpl heeft alleen betrekking op de relatie tussen de burgerwoning en het agrarisch bedrijf waarvan deze voormalige bedrijfswoning deel uit maakte. het ziet niet op de relatie tussen deze voormalige bedrijfswoning en de bedrijfsvoering van andere, naastgelegen agrarische bedrijfsvoering

Het Beleidskader VAB, en de locaties die opgenomen zijn in dit bestemmingsplan, betreffen agrarische bedrijven die in zijn totaliteit stoppen of zijn gestopt De wet Plattelandswoning heeft geen betrekking op deze locaties.